Het Adelaarsjong. HBBBH» HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor 10 ct. Radiomuziek der week BIOSCOOP. ZATERDAG 19 JANUARI 1935 HAARLEM'S DAGBLAD LETTEREN EN KUNST Waarheid en Verdichting in Rostand's Drama. Hoe de Hertog van Reichstadt in werkelijkheid was. Bij opvoeringen van „Het Adelaarsjong" zullen velen zich de vraag stellen, wat er waarheid is in dit drama en wat verdichting. Is het beeld van den hertog von Reich, stadt, dat Rostand ons in L' Aiglon geeft, juist en was hij werkelijk de ongelukkige ge vangene aan het Hof te Weenen? Op deze vragen geeft „Le Roi de Rome" van den his toricus Octave Aubry, dat in de Revue des deux Mondes van 1932 is verschenen, antwoord en het lijkt mij in verband met de wederop voeringen van Het Adelaarsjong met Else Mauhs in de hoofdrol wel van belang iets naders mee te deelen van Napoleon's zoon, zooals hij in werkelijkheid was en zijn ver houding tot het Oostenrijksche Hof. De hertog van Reichstadt. De personen uit L' Aiglon zijn allen be halve Flambeau historisch en hebben in meer of mindere mate een rol in het leven van den hertog Von Reichstadt gespeeld, maar Rostand heeft wat het recht van den dichter is met de meest mogelijke vrijheid fantasie en werkelijkheid door elkaar gemengd. Rostand laat zijn drama aanvangen na de revolutie van 1830. wanneer de Bourbons uit Parijs zijn verjaagd en er in Frankrijk een steeds groeiende beweging is om den zoon van Napoleon op den troon te plaatsen, In het bekende tooneel van de geschiedenisles in het eerste bedrijf, waarin de jonge hertog zijn omgeving opschrikt, wanneer hij plotse ling het bewijs levert, de geschiedenis van zijn vader volkomen te kennen, doet Rostand het voorkomen, alsof het adelaarsjong tot op dat oogenblik nog geheel in onwetendheid zou zijn gelaten omtrent de groote historische beteekenis van Napoleon. Dit nu is in strijd met de werkelijkheid. In 1830 was de hertog Von Reichstadt 19 jaar en was hij niet alleen reeds lang door Obennay, zijn leermeester en Prokesch, zijn intiemen vriend, onderwezen in de geschiedenis en de veldtochten van zijn vader, maar had hij ook reeds een diepgaan de studie gemaakt van het ..Mémorial" van St. Helena en Napoleon's testament, waarvan hij de exemplaren in de bibliotheek van Schön- brunn had gevonden. Reeds in 1827 op zes tienjarigen leeftijd scheef hij in een brief aan graaf Neipperg van wiens intieme verhouding met zijn moeder hij toen nog onkundig was dat hij de Fransche taal grondig wilde kennen, omdat zoo schreef hij „dit de taal is. waarvan mijn vader zich bediende in zijn bevelen voor al zijn veldslagen waarin hij zijn naam beroemd heeft ge- gemaakt", en verder, „dat hij, de zoon, nooit de natie zou miskennen, waarin hij geboren was". Uit dien brief blijkt dus wel overtuigend, dat ue hertog Von Reichstadt geheel op de hoog' '"as niet alleen van de groote rol, die zijn vader in de geschiedenis had gespeeld, maar ook, dat hij zich hierover vrijelijk mocht uitspreken. „Mijn hoofddoel is mijn vader niet onwaardig te zijn!" had hij toen reeds bij herhaling o.a. tegen zijn grootvader, Keizer Franz gezegd. Toch had Rostand als dichter het recht de scène van de geschiedenisles in zijn drama te brengen, want al klopte het dan niet met den tijd. een feit was het toch. dat men den jongen hertog in zijn ieugd aan het Hof te Weenen zoo veel mogelijk onwetend heeft ge laten omtrent alles, wat zijn vader betrof. Roerend bijvoorbeeld is het te lezen in Aubry's Roi de Rome, hoe men hem den dood van den keizer twee maanden nadat Napoleon ge storven was mededeelde en hoe het kind opschrok, toen de naam van zijn vader, over wien men anders altjid vermeed te spreken, werd genoemd. Nauwelijks tien iaar oud moest hi.i zijn kinderlijk leed geheel alleen dragen. Men hield hem in zijn prille jeugd opzette lijk ver van alles wat hem aan zijn grooten' vader zou kunnen herinneren; ja, Metter- nich heeft zelfs altijd geweigerd ook toen de hertog van Reichstadt reeds een jonge man von 20 was aan hem de reliquieën van zijn vader zooals de mantel van Ma rengo, de degens en zoo vele andere voorwer pen, welke Napoleon aan zijn zoon vermaakt had met den'uitdrukkelijken wensch. dat deze hem zouden worden gegeven, als hi.i 18 jaar zou zijn geworden te doen uitreiken Óp ziin tiende jaar had het adelaarsjong zelfs zijn Fransch zoo goed als verleerd en sprak hij enkel nog maar Duitsch. Maar erger was het. dat men hem opzette lijk een geheel verkeerde voorstelling van zijn vader trachtte bij te brengen. Men vertelde hem. dat zijn vader een zeer funeste rol in de geschiedenis had gespeeld. Wel gaf men toe. dat Napoleon een groot veldheer was geweest, maar de zoon moest hooren. dat zijn vader door zijn misdadige eerzucht Europa nief an ders dan kwaad had gedaan. En zoo ver was men daarin zelfs geslaagd, dat de hertog Von Reichstadt in een studie over den Oostenrijk- schen generaal Schwartzenberg een der voornaamste tegenstanders van Napoleon de Franschen den „vijand" noemde en van zijn eigen vader schreef, dat hij een „hard vochtig karakter" had. Maar ouder geworden, was hij geheel op de hoogte van de geschiedenis van zijn vader en vereerde hij hem hartstochtelijk. Zijn groo te vriendschap voor den 15 jaar ouderen Prokesch een Oostenrijker, die ook een rol in L'Aiglon speelt vond haar oorsprong in het feit, dat Prokesch Napoleon in een ge schrift over den slag van Waterloo verdedigd had in 1818, toen men den balling van alle zijden aanviel en het is aan de mémoires van Prokesch vooral te danken, dat wij zooveel van het karakter van den hertog Von Reich stadt afweten. Van zijn vader had het adelaarsjong het instict van den soldaat en zijn voorliefde voor de militaire studie. Zijn ideaal was eens als generaal in den oorlog naam te mogen ma ken. Ook de eerzucht had hij van zijn vader. Al zijn denken was er op gericht om eens vorst te worden, was het dan niet keizer van Frankrijk, dan toch koning van Polen of van Griekenland. Keizer Franz had hier wel ooren naar, maar altijd was het Metternich die het „non possumus" uitsprak. In dit opzicht dus Ls de verhouding in L'Aiglon volkomen juist geteekend. Van alie kleinkinderen was de hertog von Reichstadt 's keizers favoriet en de groot vader hield de eer van den vader hoog tegen over den kleinzoon. Hij schonk hem zelfs het bekende door Gerard geschilderde portret ~an Napoleon, dat een plaats kreeg in de sla— kamer van het adelaarsjong boven zijn bed. Historisch zijn ook de woorden van keizer Franz tot zijn kleinzoon die ook in L'Aiglon voorkomen dat wanneer deze zich zou vertoonen op de brug voor Straatsburg, de Franschen hem vol geestdrift naar Parijs zou den dragen. Was het wonder dat zulke woor den de eerzucht prikkelden van den jongen man, maar steeds weer was het Metternich. die tegenover hem stond en zijn illusie in rook deden vervliegen. Dat de hertog von Reichstadt begaafd was met een zeer scherp verstand en zelfs enkele geniale eigenschappen van zijn vader bezat, hierover waren allen, die met hem in aan raking kwamen, het eens. Men behoeft trou wens de brieven, die hij op zeer jongen leef tijd schreef, maar te lezen om hiervan over tuigd te zijn. In een proclamatie aan het leger, die hij eens als oefening voor zijn in structeur moest opstellen, hooren wij dezelfde opzwepende, suggestieve klank, een zelfde persoonlijken, min of meer pathetischen stijl. Ook in de politiek toonde hij een inzicht, welke voor zijn jeugdigen leeftijd, merkwaar dig genoemd mag worden. Uiterlijk leek hij ook al was hij blond, lang en tenger op zijn vader, niet op keizer Napoleon maar op den jongen generaal Bona parte, zooals wij hem kennen van het schil derij van den slag bij Arcole. Hij was zeer populair bij het volk en meer malen is het voorgekomen, wanneer hij op zijn schimmel voor zijn bataljon door Weenen's straten reed, dat men „Leve Napoleon!" riep. Aan het hof was hij zeer bemind, vooral door zijn innemende manieren, zijn elegance, zijn gevatheid en waarschijnlijk ook door het aureool, dat om hem was als de zoon van den grooten keizer. En hoewel opgegroeid in Wee nen, was hij zooals Prohesch schreef in zijn voelen, denken en manieren volkomen Franschman. Opmerkelijk was zijn verhouding tot den maarschalk Marmoni. Rostand laat het ade laarsjong Marmont in vlammende woorden het tegenover den keizer gepleegde verraad ver wijten, maar de waarheid was, dat ae hertog Von Reichstadt verrukt was. toen hij Mar mont. die uit Frankrijk in 1830 naar Weenen was uitgeweken, ontmoette en onmiddelijk contact met hem zocht. Natuurlijk wist hij wel de funeste rol, welke Marmont in 1814 voor Parijs had gespeeld, maar hij zag in Marmont den ouden krijgsmakker van zijn vader, een der soldaten van het groote leger, die overal met den keizer was opgerukt. Marmont was de eerste en de eenige oude krijgsmakker van Denk om de Puzzle (Adv. Ingez. Med.) Napoleon, dien de hertog in zijn leven ont moette, en hij werd voor hem in zekeren zin, wat Flambeau in L'Aiglon voor het adelaars jong is. Heeft de hertog von Reichstadt ooit een poging gedaan om te ontvluchten, zooals Rostand ons in L'Aiglon wil doen gelooven? Ook hierop geeft Octave Aubry het antwoord. De scène op de vlakte van Wagram is wat wij natuurlijk wel wisten een tooneel, dat enkel in het brein van den dichter is geboren, maar wel is het zeker, dat de hertog Von Reichstadt plannen heeft gehad om samen met zijn vriend Prohesch de wijk te nemen naar Italië. Hij was er van overtuigd, dat zijn ver- schijninig alleen voldoende zou zijn hem tot koning van Italië te doen uitroepen en hij koesterde de hoop, dat zijn grootvader, wan neer deze eenmaal voor het fait accompli stond hem, zijn kleinzoon zou erkennen. Zijn ziekte die hij voornamelijk te wijten had aan zijn eigen roekeloosheid en zijn vroege dood waren echter oorzaak, dat deze stoutmoedige plannen nooit tot uitvoering zijn gekomen. Uitvoerieg beschrijft Aubry in Le Roi de Rome de laatste dagen van den hertog Von Reichstadt en uit deze beschrijving blijkt, dat de laatste uren van het Adelaarsjong wel heel anders waren den Rostand die geeft in het zoo romantisch slotbedrijf van L' Aiglon. Na een maandenlang ziekbed de hertog Von Reichstadt is gestorven aan tering - begon de doodstrijd van het adelaarsjong evenals dat het geval is gewee,st bij Napoleon tijdens een hevigen storm en onweer. In den nacht van Napoleon's dood werd een zwa re eik door den storm ontworteld, toen de zoon stierf vernielde de bliksem een adelaar van het paleis van Schönbrun De hertoi was hoewel pas 21 jaar volkomen bereid te sterven, „Ik wil den dood, niets dan den dood!" had hij den vorigen avond nog gezegd. En wel heel tragisch waren zijn woorden: „Mijn ge boorte en mijn dood, zie daar mijn heele ge schiedenis! Mijn wieg is het eenige monu ment van mijn leven". Zouden deze woorden Rostand misschien tot zijn wat melo-dramatische slotscène niet de wieg hebben gebracht? Onwaarschijnlijk het niet. Ook in zijn laatste oogenblikken waren de gedachten ran het adelaarsjong bij zijn va der. „Laat men de paarden zadelen! Ik moet naar mijn vader! Ik wil hem nog eenmaal omarmen!" riep hij in zijn ijlenden toestand uit. Maar al heel spoedig was hij weer bij volle bewustzijn. Hij liet zich zelfs door zijn adjudant, baron Moll, een hoofdstuk uit Les Rebelles van Arlincourt voorlezen, maar even daarna liet hij hem met lezen ophouden en zuchtte: „Wat lijd ik! Wanneer zal dat treurige bestaan dan eindelijk eindigen?" Zoodra zijn moeder echter binnen kwam en hem vroeg, hoe het met hem ging, be- heerschte hij zich en antwoordde glim lachend: „Ik voel mij goed!" Eenige uren voor zijn dood echter, richtte hij zich op en riep: „Mutter! Mutter! Ich gehe unter!" en na een oogenblik van zwijgen fluisterde hij: „Rciep mijn moeder! Roep mijn moeder!" Hij begreep, dat het einde na- derde. Hij sprak niet meer, maar uit alles bleek, dat 'hij in die laatste oogenblikken volkomen bij zijn bewustzijn was. Toen de jonge geeste lijke die hem bijstond, vroeg, of hij de ge beden hard op wilde zeggen, kuchte de hertog toestemmend en als de geestelijke maar even zweeg, opende hij zijn oogen om ze dadelijk weer te sluiten, zoodra hij de stem weer hoorde. Maria Louise lag nadat zij eerst bewuste loos was neergevallen op den grond bij zijn bed geknield. Met moeite keerde de ster vende nog eenmaal zijn gezicht naar haai en zag haar met groote oogen aan. Toen ging zijn hoofd langzaam op zij en daarna nog eens en de strijd was gestreden. Nauwelijks 21 jaar oud, was hij zijn vader in den dood gevolgd. De priester, de dokter, eenige getrouwen en zijn moeder stonden om zijn sterfbed, maar zij, die hij het liefst in zijn leven had ge. had, ontbrak. Het was Sophie, de Beiersche prinses, die met aartshertog Frans Karei ge trouwd was, de moeder van den later en keizer Frans Jozef. Sophie 6 jaar ouder dan hij was in de laatste jaren van zijn leven meer dan zijn vriendin geweest, maar toen hij stierf, lag zij in hetzelfde paleis in een vertrek vlak boven hem, niet in staat bij hem te komen, omdat zij eenige dagen te voren moeder was geworden van den kleinen Maxi- miliaan, die later als de ongelukkige keizer van Mexico zou vallen onder de kogels van insurgenten. Of het waar is, dat Maximiliaan de zoon was van den hertog van Reichstadt. zooals algemeen werd gefluisterd, wie zal het zeg den? Maar zeker is het. dat Sophie van alle vrouwen voor den jongen man het meest heeft beteekend, meer zelfs dan zijn moeder, aan wie hij nooit geheel kon vergeven, dat zij den grooten vader tijdens diens leven ontrouw werd met een man als Neipperz, al heeft hij het haar ook nooit verweten. „Zij was niet de vrouw, die mijn vader verdiende!" heeft hij eens tot zijn vriend Prohesch gezegd. En uit de woorden: „Wanneer Josephine mijn moeder was geweest, zou zij nooit hebben toegestaan, dat men mjj naar Weenen had gevoerd!" blijkt, dat hij ook niet in haai de moeder zag, die hij had verdiend. Maar Sophie die, vreemd genoeg in L' Aiglon in het geheel niet voorkomt had hem de vrouwelijke teederheid en liefde geschonken, die hij in zijn leven steeds had gemist. Tijdens zijn leven had hij in Oostenrijk nooit anders dan hertog van Reichstadt ge- heeten. Toen hij dood was. behoefde Metter nich hem niet langer den titel te onthouden, die zijn vader hem bij zijn geboorte had ge geven. op zijn doodkist staat in gouden letters dat hij geboren was als ..Koning van Rome". Er was immers geen gevaar meer. nu de zoon daar lag in zijn witte Oostenrijksche uniform temidden van al die gestorven Habsburgers. Maar toen ik daar te Weenen in de „Kaisersgruft" voor de kist van den hertot von Reichstadt stond en de bloemen met de linten in Fransche kleuren zag, was dit het beste bewijs voor mij. dat men na honderd jaar nog niet vergeten was, dat daar een Bonaparte en geen Habsburger lag. J. B.. SCHUIL. MUZIEK. OPERA ITALIANA. het kunstwerk dat ons door hem in onge kende schied volmaakte afwerking en een heid geboden wordt. Ik zeg „schier vol maakt": kan men het beperkende bijwoord bij menschelijk werk ooit weglaten? Het ge viel Vrijdagavond dan ook, dat een der hoofd personen in het eerste bedrijf even met zijn partij in de war was: een oogenblik slechts, want Votto hielp hem terstond weer in het rechte spoor. Doch zonder zulke uitnemende krachten als hem Vrijdagavond ten dienste stonden, zou zelfs een Antonino Votto onvolkomen werk hebben moeten leveren. Het stemmen- materiaal was echter van een voluptueuze schoonheid. Een fluweelen tenor hoorde men in Gaspare Rubino als „Rodolfo", een prachti- gen bas in Corrado Zambelli als „Colline". De „Schaunard" van Ottavio Serpo was ons van vroeger bekend; hij en Gino Vanelli als „Mar cello" sloten zich waardig bij de twee eerst- cenoemden aan. Een enorme stem van heer lijke kwaliteit bezit Lia Falconieri, die de rol van „Mimi' vertolkte; Nerina Ferrari's stem geluid is wat aan den harden kant, doch dit is in de canailleuze rol van „Musette" geen ernstig bezwaar. Umberto Sartori, in vocaal opzicht wat minder, was als de huisbaas „Be- noit" en vooral als de oude dwaas „Alcindoro" heel goed. Een uitmuntende regie werkte mede om het veristische effect te verhoogen. Er zat leven en bewegelijkheid in alle tooneelen; nimmer stonden personen werkeloos of doelloos op de planken. En het orkestapparaat werkte voortreffe lijk. Soepel, slagvaardig, punctueel werd er onder den grond gespeeld; op elke aanwij zing van den leider werd onmiddellijk en juist gereageerd; de klank was homogeen en beschaafd. Een uitverkocht huis? Neen; dat schijnt al leen voor omroepen en operettes weggelegd te zijn. Redelijk bezet was de Stadsschouw burg, maar ook niet meer dan dat. Wanneer zal bij ons zulke superieure kunst als ons door de Italianen onder maestro Votto ge schonken werd, eens de algemeene waardee ring en bewondering vinden, die zij bijv. in Amsterdam geniet. Of moet het daarheen, dat we behalve de H. O. V. ook de enkele operavoorstellingen der Italianen voorgoed verliezen? De afwezigen hadden groot ongelijk. Dat zullen ze nu misschien beseffen, als ze hooren van al het schoons dat de aanwezigen genoten hebben; van de laaiende geestdrifte die den Hollandschen ban verbrak en riep om den eminenten leider. En toen deze eindelijk op het tooneel verscheen, klonken de toejui chingen in verdubbelde kracht. Een „tot weer ziens" lag er in besloten. Laten we hopen dat deze "wensch vervuld worde. K. DE JONG. La Bohème. Stelde mij de tijding, dat de Italiaansche Opera weer met „La Bohème" kwam even teleur, de opvoering van Vrijdagavond heeft die teleurstelling in blijdschap doen verkee- ren. Want zóó hebben we Puccini's meester werk hier tevoren nooit gehoord! De pracht der zangstemmen was ook bij vorige opvoe ringen te bewonderen en de décors hebben we wel eens mooier gehad dan ze ditmaal wa ren, maar de muzikale plastiek en vooral het symphonisch geheel, de volmaakte samen werking tusschen alle vocale en in strumentale krachten waren niet minder dan een openbaring. De toovenaa-r die dit bewerkte was de Maestro concertatore e Direttore d'Orchestra Antonino Votto. Wat de hoofdstedelijke bla den van hem geschreven hadden bleek geen overdrijving: hij is een operadirigent van den allereersten rang. Dirigeerlessenaar noch partituur waren aanwezig: in Votto's geheu gen was elke noot. elke nuance gegrift. Men heeft mij verzekerd dat hij zelfs de instu deeringen uit het hoofd leidt, en nu ik hem heb zien dirigeeren geloof ik dat gaarne. Hij is een allesbeheerschend leider, die aan een handgebaar, een vingerwijzing, een kleine hoofdbeweging, een blik voldoende heeft om zijn wil te verduidelijken, over te brengen, in levende energie om te zetten. En behalve in sommige fermates laat die wil den zingen den en spelenden geen vrijheid. Zij hebben zich te voegen en zij voegen zich tot hun en anderer voordeel, tot voordeel vooral van EEN VOORBESPREKING DOOR KAREL DE JONG Wat ik in een vorig artikel schreef over Arthur Rubinstein geeft mij aanleiding tot een nabetrachting. Want ik woonde nadien een door hem gegeven recital bij, dat alle toehoor ders het waren vele en heusch niet de minst verwende! in bewondering en geestdrift bracht. Ik zag en hoorde de uitingen daarvan en deelde er persoonlijk van harte in. Twee dagen later hoorde ik door de radio zijn ver tolking van Saint-Saëns' concert met het or kest van het Concertgebouw. Ik zat rustig in een gemakkelijken stoel in mijn kamer en dronk er een kopje thee bij. Heerlijk en knus, nietwaar? Zoo muziek te genieten is wel het ideaalDonderende toejuichingen uit de luidspreker, terugroepingen ik stond op om me een tweede kopje thee in te schenken. De heele zaak had me, op een nuchter-objectieve waardeering van Rubinstein's exact en virtuoos spei na, koud gelaten! En dus wil ik nog eens den nadruk leggen op iets, dat tegenwoordig te veel uit het oog verloren wordt: De radio uitzending van concerten is voorzeker een van onschatbaar cultureel belang; zij kan ons ont wikkelen en ons werken doen hooren, die an ders buiten ons bereik zouden moeten blijven. Maar wie meent dat het beluisteren van een radiouitzending gelijk staat met het bezoeken van een goed concert vergist zich. Eventueele storingen krrr, krrr of tu, tu, tu, tu midden in een Adagio en de zelfs in de beste toe stellen optredende klankvervorming, die voor al de sonoriteit der piano benadeelt, willen we nog daar laten. Maar het persoonlijk contact, dat de sfeer schept, geeft het radiotoestel ons niet. En daarom blijve men er zich van bewust, dat de radio-uitzending een surrogaat is. En als men in de gelegenheid is, goede concerten te bezoeken, verzuime men dat niet onder voorwendsel, dat men deze of die, of dit of dat werk al door de radio gehoord heeft of nog wel eens hooren kan Margarine kan nut tig zijn, maar zelfs als 25 pet. Mélange is ze nog niet gelijk aan roomboter. Laat dus de kunstenaars niet voor leege zalen optreden. De leegheid der studio's is voor velen van hen al drukkend genoeg. Van hetgeen het Concertgebouw ons voor Zondag belooft kan het ons interesseeren, ken nis te maken met het Tripel-concert van Al fredo Casella. De concerten met meervoudige solistische bezetting, concerti grossi en concer- tantes, waren in vroegere tijden zeer in zwang. Behalve öe vele van Corelli, Vivaldi. Bach. Handel en tijdgenoot en van deze mogen we de concerten voor 2 en 3 klavieren, de concertante voor viool en alt en het concert voor fluit en harp van Mozart noemen. Beethoven schreef één enkel tot dit genre behoorend werk: het Tripelconcert op. 56, dat nog onlangs door de radio uitgezonden is. De drievoudige bezetting- van het „concertino", dat tegenover de „tutti" optreedt is hier weer in overeenstemming ge bracht met de door Corelli (16531713) inge voerde; de vorm is natuurlijk anders, nl. de uitgebreide sonatevorm, die men ook in de soloconcerten van Beethoven, Mozart en vele anderen vindt. In de 19de eeuw geraakte het meervoudige concert in onbruik; het dubbel concert voor viool en cello op. 102 van Brahms is wel het eenige werk van beteekenis op dit gebied uit de latere jaren. Of nu het Tripel concert van Casilla een werk van beteekenis vormt, zullen we moeten afwachten. De uit voering van St. Saëns' Derde Symphonie (met orgel) zal velen welkom zijn. Ik wil er nog eens op wijzen, dat deze zeer belangrijke, aan de herinnering van Fr. Liszt gewijde symphonie volkomen cyclisch gebouwd is. De hoofd thema's van Allegro, Scherzo en Finale zijn uit dezelfde notenopeenvolging: mi, re, mi, do, re, mi, sol enz. (in de eerste 2 deelen mineur, in de Finale majeur) opgebouwd. Het Adagio, dat op het Allegro zonder onderbreking volgt, heeft een nieuw thema, maar het cyclische komt er toch ook in voor. In de Finale wordt een grootsche stijging bereikt. Niet minder interessant is de kwartetuitzen ding van Huizen op Zondagnamiddag, met name omdat die ons het vierde kwartet van Bela Bartok belooft, welk werk onlangs door het Holl. Strijkkwartet te Amsterdam ge speeld en toen zeer geestdriftig ontvangen is. De moeilijkheden die het aan de uitvoerenden stelt zijn volgens den leider van het ensemble buitensporig en hebben een maandenlang ge zamenlijk studeeren noodig gemaakt, maar het feit dat dit moderne werk bij de hoorders in- sloeg bewijst dat die studie niet vruchteloos geweest is. Heel wat gemakkelijker in 't gehoor vallend is Mozart's Kwartét in G. gr. t. K.V. 387 het eerste der zes aan Haydn opgedragen strijk kwartetten. We willen de aandacht vestigen op de bewerking van de thema's der Finale. Het hoofdthema treedt eerst fugatisch op, het overgangsthema daarna ingelijks; later wor den zij als dubbelfuga gecombineerd. Blijk baar heeft Mozart ter eering van zijn ouderen kunstbroeder iets bijzonders willen geven, en elk der zes kwartetten levert daarvan de be wijzen: elk bevat nieuwe en belangrijke wen dingen. Betreffende de Bachcantate „Sie werden aus Saba alle kommen" die Zondag door Leipzig uitgezonden wordt, moet ik naar een der vroegere Voorbesprekingen verwijzen. Dinsdag speelt Francis Koenen voor de mi crofoon te Hilversum de beide vioolromances van Beethoven. Dat is eigenlijk niets bijzon ders, want vele violisten hebben dat al vóór hem gedaan, maar ik wil de gelegenheid be nutten om op het m.i. onlogische van de on middellijke opvolging van deze twee gelijksoor tige stukken te wijzen. Elk programma ver langt afwisseling, tegenstelling en deze bieden Beethoven's beide Romances niet in voldoende mate. Beide hebben hetzelfde karakter en den zelfden vorm. nl. dien van een rondo met een liedmelodie als refrein. En nu kan men wel zeggen dat die liedmelodie in op. 40 tweedeelit en in op. 50 ééndeelig is, maar dat verandert aan het karakter en vooral aan de stemming, die er door gewekt wordt, niet heel veel. Het Rondo capriccioso van St. Saëns, dat in dezelfde uitzending voorkomt, is een algemeen bekend stuk. vlot geschreven en dankbaar maar de grenzen van het banale worden er hier en daar bedenkelijk benaderd. Zeer weinig algemeen bekend daarentegen zijn de werken die op het programma van het pianorecital van W. Zonderland (Huizen. Don derdag) staan. Het kan reeds daarom belang inboezemen: te meer omdat het een aantal pïanowerken van onzen ter gelegenheid van zijn 75sten verjaardag gehuldigd-en landgenoot Gerard von Brucken Fock bevat. De uitvoering van diens „Requiem" heeft toen zijn beteekenis bewezen; ook uit vele zijner pianowerken spreekt een persoonlijkheid. Mozart's Pianoconcert in c. kl. t. (Hilversum Donderdag) behoeft wel geen aanbeveling. Hugo de Groot zal wel voor een uitmuntend ensemble zorgen; dat is hem wel toever trouwd! CONCERT CONSTANT MOERMAN. De jeugdige violist Constant Moerman zal een viool-avond te Haarlem geven op Don derdag 24 Januari in den Stadsschouwburg. De pianist Karei de Jong zal zijn medewer king verleenen. CINEMA PALACE. Een Vrouw, een Vriend, een Lied. Met Tito Schipa en Pasquali. Een uitgebreid programma gaat aan de hoofdfilm vooraf. Na het Ufa en het Profilti Nieuws, waarin o.a. het uitdragen van het stoffelijk overschot van minister Kalf'f uit het sterfhuis te Wassenaar te zien is, ko men er een paar gekleui-de filmpjes, het eerste „De Wereldvlieger". Het tweede speelt in de speelgoedwereld. „Ufabommen" spant van alles vóór de hoofdfilm de kroon. In bonte rij trekken fragmenten van verschil lende ons beleende Ufa-filmen aan ons oog voorbij, geïllustreerd natuurlijk door de po pulaire, door bijna iedereen gezongen wijs jes. De .Willy Astor Comp." (twee dames en een heer) voeren eenige zeer geslaagde dans- fantasieën uit, de dames in zeer flatteuse toiletjes. In ,.Een Vrouw, een Vriend, een Lied", is het natuurlijk in de eerste plaats Tito Schipa die ons van zijn prachtige tenor-stem doet genieten. Als filmartist is evenwel dat kleine watervlugge ventje Pas quali ons veel meer waard. Bij Tito Sohi-pa Ls van acteeren vrijwel geen sprake, ten deele brengt zijn rol dat mee, maar hij is -in de aller eerste plaats zanger, en dat is tenslotte te be grijpen. Het gegeven van deze film, die geregis seerd werd door Mario Bonnard is origineel ge vonden. PASQUALI. Marcello Pal ma (Tito Schipa) een man met een prachtige stem. maar met een he vige plankenkoorts, wordt bij zijn optreden in een cabaret hartgrondig uitgefloten. Als gewoonlijk speelden zijn zenuwen hem weer parten, zoodat hij er geen fatsoenlijke noot uit kon krijgen. Met zijn beide vrienden, ook artisten. Gilbert (Pasquali) en André (Jean Gobet) zitten ze nu leelijk aan den grond. Op de deur van hun gemeenschappelijke kamers prijkt een bordje „Concertbureau" of iets dergelijks. Maar tot nu hebben ze maar weinig liefhebbers gehad. Een buur meisje Lucie. heeft Marcello in vuur en vlam gezet. Hij zingt haar vol liefde een van zijn mooiste liedjes toe. Gilbert, die dat hoort, maakt zich spinnijdig' op hem. en staat hem in zijn boosheid na te doen. Toevallig komt Madame Laura (Jeanne Parriat) eigenares van een nachtclub, om te vragen of het „Con certbureau" misschien ook een zanger voor haar club heeft. Ze hoort Marcello zingen, is nat-uurliik verrukt van die stem. klikt door het sleutelgat en ziet Gilbert acteeren. Ma dame Laura meent, dat Gilbert de zanger is en engageert hem om dienzelfden avond in haar club op te treden. Gilbert, die nog geen noot kan zingen zoo groot als een koe. zit even in verlegenheid, maar hij heeft de op lossing gauw gevonden. Marcello, de plan- ker.koortsman. blijft uit het gezicht van het oubliek en zingt en Gilbert gaat ot> het too- neen en doet alsof, d.w.z. hij bpweeat mond, armen en bcenen, zegt met zijn mond de woorden, maar brengt er natuurlijk geen geluid uit. Het wordt een enorm succes, Ma dame Laura wil met hem trouwen, een rijke Amer-ka ansche wil hem koon en en een an der w'i hem engaaeeren voor het eerste Con certgebouw van de stad. Het wordt hel; drie tal vrienden niet gemakkelijk gemaakt, maar de handige Pasquali maakt telkens, dat het geen debacle wordt.. Reusachtig, z-ooals dat kpveltje sieelt! Er is om hem geschaterd. Een gelukkig slot; maakt, dat men opge wekt en vroolijk huistoe gaat. (Men zie ook pag .6

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 14