DE TWEELINGZUSTERS Prins Alessandro Torlonia en zijn echtgenoote, de infante Beatrice van Spanje, bij aankomst aan het Dorchester hotel te Londen waar zij Donderdag een bezoek brachten aan de ex Koningin van Spanje, die niet bij het huwelijk te Rome aanwezig kon zijn Amelia Earhart bezig met het treffen der laatste voorbereidingen in de hangar van het vliegveld op Honolulu, voor de groote vlucht over den Stillen Oceaan naar California, welke tocht door de aviatrice met succes werd volbracht De eerste luitenant-vlieger jhr. mr. R. Wittert van Hoogland heeft Vrijdag met een Fokkerjager type D 17 het Nederlandsch hoogterecord verbeterd en gebracht op 10.180 meter. Links: na de behouden landing; rechts: belangstelling voor den hoogtemeter Prijswinnaars op de pluimveetentoonstelling .Avicultura", welke Vrijdag in den Hoagschen dierentuin is geopend De bekende korenmolen te Lierop bij Hel mond gaat verdwijnen De volgende week zal met de afbraak worden begonnen Het ernstig auto ongeluk in de Wie- ringermeer nabij de Terp eischte Vrijdag middag vier slacht offers. Hierboven twee foto's van de plaats des onheils FEUILLETON. üit het Engelsch van PATRICIA WENTWORTH. Nadruk verboden 1) Voorspel. John Maurice Waveney kwam de bocht van het pad om en keek naar de vallei. De glooiing van den heuvel voerde vrij steil naar beneden, oen smal, kronkelend spoor liep langs de wortels van de groote kale beuken- boomen om zich ten slotte in de vallei te ver liezen. John Maurice staarde naar het smalle pad, liet een fluitend geluid hooren en ver volgde toen zoo goed goed en zoo kwaad als het ging zijn weg. Moe of niet moe, hij was niet van plan onverrlchterzake terug te kee- ren. Hij was gekomen om Waveney te zien en hij zou het zien. Langzaam en voorzichtig liep hij naar beneden met de behoedzaamheid van iemand, die pas drie dagen uit het hospitaal ontslagen is. Af en toe zette hij zich op een wortel van een beuk om wat uit te rusten. Het was Mei 1917. Na een trieste regen periode, was het eindelijk volop lente gewor den. Aan den helderblauwen hemel straalde een milde, koesterende voorjaarszon; de val lei lag daar voor hem droomerig-stil. in de volle glorie van het gouden licht en een licht groen waas van teere blaadjes, die de laatste dagen te voorschijn waren gekomen. John Maurice legde de laatste paar honderd meter van de helling af en kwam eindelijk op vlakker terrein. Het pad liep nu langs een slingerend stroompje nu en dan loste het zich op in een grooten poel, dan weer vormde het een miniatuur-watervalletje en een enkele Keer verdween het onder een plek mos. John Maurice vond het heel bekoorlijk. Hij dronk uit een heldere plassen en een vreemde ge waarwording maakte zich van hem meester. Hij en dit water hadden denzelfden naam: het stroompje heette de Waveney! Het liep op grond, die aan meer generaties van zijn familie had toebehoord, dat hij op het oogen- blik kon optellen. Van deze vallei was Sir Anthony Waveney uitgereden om met Richard Leeuwenhart ter kruisvaart te gaan. Het pad begon plotseling weer te stijgen naar een soort rotsachtig plateau en liet de Wavenye ver beneden zich. Hijgend bereikte John Maurice den top. Hij strekte zich uit op een hoop beukenblaren en toen hij weer op adem gekomen was, keek hij om zich heen en bewonderde het uitzicht. Het kleine plateau, waarop hij uitrustte, rees aan de tegenover gestelde zijde als vanwaar hij gekomen was, loodrecht omhoog. Ti enmeter verder, aan den overkant van het riviertje, zette de rots zich voort deze leek abrupt in tweeën ge sneden door het water. Er bovenop stond een zaam een jong berkje; de zon en de zachte wind deden het loover trillen. Hoeveel eeuwen peinsde John Maurice, had dat stroompje er wel voor noodig gehad zich een weg te banen door de rots en die in tweeën te breken? John Maurice liet zich wegdrijven op de vleugels van zijn fantasie, De lentezon was een ver kwikking en zijn plaatsje op de beukenblaren heerlijk zacht. Hij keek droomerïg naar een spin die zich met zijn lange dunne pootjes licht over den grond voortbewoog; een lijster begon te zingen, maar plotseling verstomde het gezang weer. Een stem sprak: „Wat voer jij hier uit?" John Maurice ging rechtop zitten. Op een kleine plateau aan de overzijde van het water, zag hij een meisje van een jaar of vijftien. Ze hield een tak van den berk vast, waarnaast ze ïtond en haar diep-blauwe oogen waren strak op hem gericht Ze had donkerbruin haar. dat in lange krullen om haar hoofd hing en was gekleed in een bruine „overall" vol vlekken. Ook op haar zachte, bleeke wangen zaten een paar groene vegen. „Wat voer jij hieruit?" herhaalde ze en er klonk iets van verontwaardiging in haar toon. John Maurice krabbelde overeind, een pijn lijke trek kwam op zijn gezicht en hij ging weer zitten. „Alle mensehen!" mompelde hij. „Wat is er?" „Ik vergat mijn been ik moet er 'n beetje voorzichtig mee zijn." „Wat mankeert er dan aan?" „O. het is weer bijna beter. Volgende week ga ik terug". Het meisje hield nog steeds den tak vast en bleef naar John Maurice kijken. „Naar Frankrijk?" vroeg ze na een korte pauze. John Maurice knikte. „Ben je met verlof bij je familie?" „Ik heb geen familie". „Heelemaal niemand?" „Niemand. Alleen een ouden achterneef of zoo iets, dien ik nooit gezien heb". Een zachte glimlach lichtte in de diep blauwe oogen van het meisje. Ze liet den tak zwiepen en ging met de beenen gekruisd op een met mos bedekten steen zitten. Ze had fijne enkels en droeg een paar oude schoenen, die heelemaal uit het model waren. „Je zei, dat je de volgende week terug zou gaan?" „Ja." „Wel, als je toch geen familie hebt, is het niet erg!" „Is het niet erg?" „Neen, natuurlijk niet. Ik bedoel, het is voor jou niet erg, als je sneuvelt". John schaterde het uit. Er was zooiets volmaakt-ernstigs in haar stem in haar diep blauwe oogen, terwijl ze deze woorden sprak, dat hij met den besten wil ter wereld zijn lachen niet bedwingen kon Het meisje had een kleur als vuur gekregen. „Neen, het is niet erg als iemand, om wien niemand treurt, sneuvelt", hield ze koppig, vol. „Mijn broers, dat zou heel wat anders zijn Ze knikte zoo heftig terwijl ze dit zei, dat haar lange krullen om haar hoofd dansten. Het was een aardig meisje. Wel komisch ook met haar ernstige oogen, die vlekken op haar gezicht en haar overtuiging dat sneuvelen voor iemand zonder famlie niet zoo heel erg was. .Dat is alles goed", verklaarde hij opge wekt, „maar familie of geen familie, niemand vindt het plezierig z'n hachie erbij in te schie ten". „Heb je werkelijk niemand?" Hij schudde het hoofd. Ze had de handen om de knieën gevouwen lange, smalle handen, erg bruin en ze gaven een idee van kracht. Op één hand zat een eigenaardige kleine moedervlek tusschen duim en wijsvinger, ze had den vorm van een hart. John Maurice's blik was erop gevestigd, terwijl hij antwoordde. „Geen sterveling. Die achterneef of wat hij is zal eerder blij zijn dan bedroefd, als ik van het tooneel verdwijn". Het aardige ernstige meisjesgezicht kreeg een nog ernstiger uitdrukking en even staarde ze nadenkend voor zich uit. „Ik zou het, geloof ik, toch wel jammer vindenbegon ze aarzelend. Ze kon den zin niet afmaken, want op dat zelfde oogen- blik klonk uit de verte een langgerekt „koe koek" dat echode door de vallei. „Dat is voor mij", deelde ze mede. Ze stond op en begon omlaag te klauteren. De laatste paar meter sprong ze. toen begon ze hard te loopen en zich plotseling omkeerende naar John Maurice, riep ze: „Ik beloof je, dat ik het een beetje jammer zal vinden auto hield stil in den stroomenden regen en een jongeman sprong eruit. Hij stapte over de schilpad, die op de stoep van den dorpswinkel lag te slagen en liep naar- den toonbank. Links hingen sauspannen en broeken, rechts een paar zijden doorregen' spek en twee groote bloemkoolen, daarboven; een ham en vele kluwen touw, een pak vlie genvangers en een rijk-gevarieerde collectie leeren riemen. De jongeman klopte op de toonbank en floot.- Mr. Margleton kwam te voorschijn, een vlug oud heertje met borstelige grijze wenk brauwen en groenachtige oogen vol levens lust. „Ik moet naar Waveney Hall en u zou me buitengewoon verplichten als u me wilde uitleggen, hoe ik daar komen kan." Uit de stem van Mr. Margleton sprak dui delijk teleurstelling. „Den heuvel op en dan den tweeden weg links. Er woont daar niemand", voegde hij aan zijn inlichting toe. „Er is mij gezegd, dat er een huisbewaar ster was". Mr. Murgleton keek ontstemd naar de rol letjes vliegenpapier. „Er woont een zekere juffrouw Mossiter," gaf hij toe, „en haar dochter en de baby van haar dochter om precies te zijn". Hij snoof en nu kwam de geest der dorpsche spraakzaamheid over hem vaardig. „Het is hoog tijd, dat er weer iemand op het landgoed komt wonen. Sir Anthony is nu al een jaar dood en de bezitting gaat met den dag achteruit, nu er niemand naar omkijkt. Ik wou, dat ik Sir. John Waveney eens tegenkwam; dan zou ik het hem onge zouten zeggen. Kent u hem, als ik vragen mag?" De groene oogen keken hem onderzoekend aan. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 16