ZATERDAG 2 FEBRUARI 1935
HAARLEM'S DAGBLAD
15
AAN ALLEN!
Zouden er veel dagen voorbij gaan, waarin
we niet vragen: wat voor weer zou 't vandaag
worden? Ja, als we eens vooruit konden bepa
len, hoe de weergesteldheid zou zijn. 't Zou
ons zeker helpen bij 't maken van menig plan.
We weten wel, dat de menschen, die veel bui
ten zijn, die leven in de natuur, zooals zeelui,
boeren, visschers, schippers, en herders, goede
weervoorspellers kunnen zijn.
Misschien zijn er ook onder jullie, die 't weer
voelen. Die b.v. hoofdpijn krijgen als er storm
komt of sneeuw. Menschen, die aan rheuma-
tiek lijden of aan jicht, krijgen pijnlijke aan
vallen, als er ruw weer op komst is. Wie ergens
een litteeken heeft, weet wel, hoe dit trekken
kan bij een weersverandering.
Uit een en ander blijkt, dat menschen soms
weerprofeten kunnen zijn.
In de dierenweld kent men nog veel ster
kere staaltjes b.v. de spin. Ziet men een spin
rustig in haar web zitten, dan blijft het weer
goed. Trekt zij zich met de rugzij naar den
buitenkant steeds meer terug, dan komt er
regen. Maakt de spin een klein web. dan ver
trouwt ze het weer niet. Vergroot ze haar web,
is ze ijverig in de weer om telkens nieuwe
draden bij te brengen, dan is er goed weer te
wachten.
Uit de geschiedenisles weet je wel, dat de
Fransche opperbevelhebber Pichegru in 1794
door plotselingen dooi genoodzaakt was, zijn
oomarsch over het ijs te staken. Hij wou zich
reeds geheel terugtrekken, toen een geheime
koerier hem meedeelde, dat er spinnen in het
ge vangen verblijf van Quatremêre weer druk
bezig waren haar webben te vergrooten en er
zeker weer vorst op til was. Pichegru hechtte
geloof aan die mededeeling en het werd inder
daad zóó koud, dat de Franschen Utrecht
binnentrokken en genoemden Quatremêre be
vrijdden. Deze laatste had reeds 89 maanden
gevangen gezeten en had in zijn cel zich den
tijd gedood met het waarnemen van de spin
nen.
De bloedzuiger is ook een uitstekende weer-
profeet. Legt men bloedzuigers in een glas, dat
voor een deel met water en zand gevuld is
en afgesloten wordt met een papier met gaat
jes dan zul je zien, dat ze bij goed weer rus
tig in het zand blijven liggen. Komen ze bo
ven het water, dan is er regen of sneeuw te
wachten. Zijn ze onrustig, dan komt er wind of
storm.
Bij boomkikkers en modderkruipers kun ]e
hetzelfde waarnemen.
Maakt een mol hooge. aardhoopen, dan
blijft het droog En wel om een heel eenvou-
digen reden. De mol zoekt aardwormen. En die
komen alleen boven, wanneer het regenen
gaat. Dus bij droog weer zitten ze diep in den
grond. Blijven bijen in de korf, dan is dit
een teeken, dat er regen komt. Dansen de
muggen des avonds in girooten getale, dan zal
het den volgenden dag mooi weer zijn. Is een
kameel onrustig, dan is onweer te wachten.
In vroeger tijd moeten de apen op de rots van
Gibraltar den zeelieden tot weerprofeten
hebben gediend. Kwam er storm uit het Oosten
dan vluchtten ze al uren van te voren naai
den westelijken kant van de rots. En ook om
gekeerd bij storm uit 't Westen, vluchtten zij
naar het Oosten.
Een ezel schudt met zijn lichaam, wanneer
er regen op komst is. Een aardige anecdote
vermeldt het volgende: Koning Hendrik n van
Frankrijk wou op de jacht gaan en vroeg aan
een zijner meest geleerde weerkundigen wat
hij van 't weer dacht. ,,U kunt gerust gaan, 't
weer blijft goed," luidde zijn advies.
Pas zijn ze op weg, of ze komen een boer
met een ezel tegen. „Zal 't mooi weer blijven,
boertje?" vraagt de koning.
„Nee, Sire er is regen op komst," is 't ant
woord.
„Hoe weet je dat boertje?" vraagt de ko
ning.
„Omdat mijn ezel zijn ooren laat hangen,
zegt de boer.
Koning Hendrik en zijn gevolg schaterden
van 't lachen. Hoofdschuddend vervolgt het
boertje zijn weg, maar geen kwartier la ter-
valt de regen in stroomen neer. Toen had de
Zoning natuurlijk spijt, dat hij niet naar 't
V>ertje geluisterd had.
Nu moet je niet al te veel op de dierlijke
weervoorspellingen afgaan. Er is een oud
fijmpje, dat luidt
Wanneer de haan kraai op de mest,
Wordt 't weer slechter of 't blijft best.
Maar wie buiten zijn oogen den kost geeft,
kan zelf veel waarnemen, van 't geen ik je in
dit artikeltje vertelde.
W. B.2.
Jan komt boos uit school en moppert: Ik
wou, dat ik een nikker was.
Waarom, vraagt moeder.
Dan had de juffrouw toch zeker niet gezien,
dat ik vuile handen had.
WIE ZOEKT ER MEE?
Deze twee kwajongens zijn niet naar school
gegaan en maken nu pret in het bosch. Maan
de schoolmeester is toevallig in de buurt. Zien
jullie hem?
HET „WATERVALSPEL".
Bij het vervaardigen van dit spel, vangen
we twee vliegen in één klap, zooals de uitdruk
king luidt. Want we gaan het spel eerst zelf
maken, wat al plezierig is. En daarna kunnen
we er met broertjes en zusjes, vriendjes en
vriendinnetjes heel gezellig mee spelen; dat
is dus het tweede genoegen.
We zullen nu eerst bespreken, hoe het spel
vervaardigd moet worden. In de eerste plaats
heb je daarvoor een vrij hooge doos noodig.
De beide zijkanten snij je schuin weg, zoodat
aan den voorkant een rand van ongeveer
15 c M. hoogte blijft staan. Nu zaag je van dun
triplex een plankje, dat precies dezelfde
breedte heeft als de binnenzijde van de doos.
maar dat aan den voorkant 6 a 7 c.M. korter
is. Op dit plankje heb je op afstanden van 3
tot 4 c.M. kleine spijkertjes geslagen met ron
de kopjes, op de manier, zooals de teekenaar
aangeeft. De ruimte, die je van voren over
houdt verdeel je in vakjes (zie teekening),
die aan den voorkant genummerd worden.
Nu rest je nog aan den bovenkant een soort
mandje te maken, dat wel iets lijkt op de
mand, die bij korfballen gebruikt wordt. Deze
„korf" maak je van dun soepel carton of van
blik; met een paar kleine spijkertjes bevestig
je hem aan den bovenkant.
Het geheel wordt vervolgens netjes geschil
derd.
Het spel wordt als volgt gespeeld:
Je gooit een knikker door de „korf" aan den
bovenkant; door de spijkertes, die in den weg
staan, zal de knikker een zig-zag weg naar be
neden nemen en in een der vakjes vallen.
Bij het maken van het mandje bovenaan,
moet je er dus rekening mee houden, dat de
knikker er gemakkelijk, door moet kunnen
gaan,
Het aantal punten, dat ieder der spelers bij
een worp haalt, wordt opgeschreven en wie
in een bepaald aantal beurten de meeste pun
ten heeft, is winnaar van het spel. De win
naar mag de inzet uit den pot opstrijken. Het
aantal spelers aan dit spel is onbepaald.
OOM KEES.
DE EERSTE STOOMSCHEPEN.
Toen de stoomvaart zich begon te ontwik
kelen, hielden de schepen op zee net zulke
wedstrijden als tegenwoordig de vliegmachines.
Denk maar aan de LondenMelbourne race
Heele volken waren geestdriftig over de re
sultaten. Op de Atlantische Oceaan heerschte
een ware wedijver tusschen de Engelsche en
Amerikaansche schepen.
Het eerste stoomschip dat de overtocht-
maakte, was de „Savannah". Dat wil zeggen,
toen het schip New-York verlaten had. onder
het uitpuffen van groote rookwolken en het
eenmaal uit het gezicht van de kust was.
heesch het zijn zeilen, die in dien tijd ieder
stoomschip nog had en zeilde de Oceaan over.
Voor de Engelsche kust werden de vuren weer
opgestookt en als eerste „stoomschip" kwam
de „Savannah" de haven van Liverpool bin
nen. Moge deze handeling dan niet erg spor
tief geweest zijn, men had in ieder geval steen
kool gespaard.
Na de „Savannah" waren het de „Curacao"
en de Royal William", die de overtocht wer
kelijk volbrachten. Na de overtocht van de
Royal William" had de sensationeele wed
strijd plaats tusschen de „Sirius" en de
„Great-Western". Alle zeevarende landen
stelden het grootste belang in dezen wedstrijd,
die een historische datum in de geschiedenis
van het zeewezen vormt. Allereerst was er een
wedstrijd tusschen de beide schepen wie het
eerst klaar was voor het vertrek. 5 April 193S
vertrok de „Sirius" van Cork in Ierland. De
„Great-Western", grooter en machtiger, kon
pas drie dagen daarna van Bristol vertrekken.
En de eigenlijke wedstrijd begon. De „Sirius"
verbruikte zoo veel mogelijk steenkool om
haar snelheid op te voeren. Benige lengtegra
den achter haar voer de ..Great Western".
Dank zij haar drie dagen voorsprong be
reikte de „Sirius" New-York het eerst en wel
op 23 April. De overtocht had 17 dagen ge
duurd; voor dien tijd een ongelooflijk korte'
tijd.
Toen het schip de haven pinnenstoomde,
werd het begroet door een salvo kanonschoten,
de in de haven liggende schepen hadden zich
getooid met vlaggen en wimpels en met een
geweldige geestdrift werd het schip ontvangen.
Terwijl men nog bezig was de „Sirius" te
huldigen, verscheen er aan den horizon een
tweede rookpluim. Het was de „Great-Wes
tern", die een groot gedeelte van den verloren
tijd op haar mededingster had ingeloopen.
Sportief begroetten de Amerikanen de
„Great-Western" met een tweede salvo en
lieten de beide equipages in de eer deelen.
Uit een technisch oogpunt bezien, is de
overwinning van de ..Sirius" nog belangrijker.
De Sirius was namelijk de eerste die met een
condensator uitgerust was, in een tijd waarin
de andere schepen nog zeewater in hun ketels
gebruikten.
De „Great-Western" maakte nog 90 over
tochten van Amerika naar Engeland. Toen
werd hij aan een andere maatschappij ver
kocht voor diensten op Zuid-Amerika en Oost-
Indië. In 1856 sloopte men het schip.
De wedstrijd tusschen de „Sirius" en de
„Great-Western" was het begin van de snel
heidswedstrijden tusschen de Trans Atlanti
sche stoomers.
Het schip, dat de overtocht het vlugst
maakt, is houder van de „blauwe wimpel". De
strijd gaat tusschen Frankrijk met de „Nor-
mandië": Duitschland met de „Bremen" en
de „Europa"; Italië met de „Rex"; Engeland
met de nog niet geheel voltooide „Queen
Mary" en Amerika met verschillende schepen
De eer, de blauwe wimpel te bezitten (die in
werkelijkheid niet bestaat), wordt op het
oogenblik gedeeld door het Italiaansche schip
„Rex" en de Duitsche „Europa", die de over
tocht van Europa naar Noord-Amerika in
ruim vier en een hal ven dag maken.
PELIKANEN.
Voor de pelikanen, die we ditmaal zullen
bespreken, is het 't beste, dat we naar Artis
gaan (je weet wel, de bekende dierentuin in
Amsterdam), waar ze bij tientallen voorko
men in de groote vijver.
De tafreeltjes die zich aan deze groote vij
ver afspelen, veranderen elk oogenblik Komt
men 's morgens, dan ziet men de vogels aan
den oever druk bezig met toilet maken. De pe
likanen zitten elke veer van hun plomp lichaam
met de grootste zorg glad te strijken en ne
men daarbij de grilligste standen aan.
Tegen den middag zijn bijna alle vogels in
het water te vinden, dan komen de meeste
bezoekers en bestaat er kans voor hen bij de
bruggen kruimeltjes enz. te bemachtigen, die
door de kinderen in het water worden ge
worpen. Maar de grootste drukte en beweging
is tegen drie uur ongeveer.
Dan ziet men de pelikanen in dichte ge
lederen met uitgestrekte vleugels al dansend
toesnellen, aan plompen de aalscholvers hals
over kop in het water en zwemmen uit alle
macht naar de brug; maar ziet men ook in
de verte de oppasser verschijnen, met de wel
bekende mand aan den arm, die de visc.h be
vat. Alles haast zich om niet te laat te ko
men en als de oppasser op de brug verschijnt
zijn allle vogels op hun post en wachten dan
begeerig op "de dingen die komen zullen.
Met volle handen wordt de visch hun toe
geworpen, die. voordat ze de oppervlakte van
het water bereiken, in de wijd geopende bek
ken der oelikanen verdwenen zijn. Eindelijk
wordt de mand boven de vogels omgekeerd,
met massa's valllen de visschen er uit en
vijf minuten later is er geen spoor meer van
te ontdekken. De gulzigheid en vraatzucht van
deze vogels is niet te beschrijven; ze gunnen
zich geen tijd om te slikken: doch verzamelen
zooveel mogelijk in hun wijde keelzakken.
Laten we nu eenige vogels eens nader be
schouwen. De pelikanen, die er in de verte zoo
plomp uitzien met hun groot lichaam, hun
dunne hals en groote kop. vallen van nabij
nogal mee: want de kleur van hun veeren en
ook van hun snavel iis verwonderlijk zacht
en mooi. Het geheele lichaam is roodachtig
van kleur, alleen op de borst is het geel. De
oogen zijn rood en de naakte plekken daar
omheen geel. Aan den onderkant van de bek
bezitten de pelikanen een groote vliezige zak,
die zeer uitrekbaar is en waaraan ze den
naam kropgans te danken hebben. De vier
teenen der voeten zijn alle naar voren ge
richt en door een zwemvlies verbonden-
Deze vogels leven in het zuiden van Europa
en Azië en in het grootste deel van Afrika en
de Nieuwe Wereld bevolken ze de zeestranden
en de rivieren. Daar ze niet kunnen duiken
vindt men ze het meest op ondiepe wateren,
waar ze met hun snavel de grond kunnen be
reiken, zoodat de visschen niet aan hun ver
volging kunnen ontsnappen. Hun gulzigheid
is ongeëvenaard.
Er zijn verscheidene soorten van pelikanen.
De boven opgegeven kenmerken gelden voor
de meest voorkomende soort, de pelecanus
onocrotalus, zooals hij in het Latijn heet. De
grootere soorten onderscheiden zich door
minder opvallende kleuren. De pelecanus cris-
pus is meer grijsachtig en heeft een rood ge
kleurde keelzak; terwijl de Australische soort,
de pelecanus conspicillatus een bijna geheel
zwarte rug bezit.
E. W.
DE DROEVE GESCHIEDENIS
VAN MENEER DRIBBEL, DIE TOCH
NOC BLIJ AFLIEP
door W- B Z.
Meer Dribbel en meneer Kribbel waren bu
ren en waren beiden op hetzelfde kantoor
werkzaam.
Ze hadden beiden een eigenaardige gewoonte
om nl. op straat hun ochtendblad al loopende
te lezen. Het grachtje, waar ze langs moesten
was wel heel stil en verlaten, maar de heer
Dribbel was toch al eens thuis gekomen met
een blauw oog, omdat hij tegen een lantaarn
paal was aangeloopen.
Op zekeren morgen woei het van belang,
maar dat belette den heeren toch niet om rus
tig het nieuwste nieuws in zich op te nemen.
Maar opeens nam meneer de Wind den hoed
van meneer Dribbel mee en hoewel meneer
Dribbel dadelijk strijdvaardig met zijn stok
ernaar sloeg, het bolle hoedje verdween in het
grachtwater.
„Meneer Kribbel, wat moet ik doen?" jam
merde Dribbeltje.
„Even dat raadsverslag uitlezen," zei meneer
Kribbel droogjes.
„Maar mijn hoed!"
Nu zag meneer Kribbel den hoed van me
neer Dribbel dobberen op de golfjes van het
opgezwiepte grachtwater.
„Er is geen schipper te bekennen en veel
bijzonders is dat hoedje van jou ook niet, dat
ik zou zeggen: soeda laat maar zwemmen, 't Is
bij negenen, dus wachten kunnen we niet. En
daarenboven, wat moet je met dien klets-
natten hoed doen?" was het resolute antwoord
van meneer Kribbel.
„Gelijk heb je Kribbel, maar ik zou rheu-
matiek kunnen opdoen met mijn kalen knikker
in de kou."
„Welnee kerel, ze zeggen, dat het de haar
groei bevordert."
De klok begon al negen te spelen, zoodat.
de beide heeren er een stapje op moesten leg
gen. hoewel meneer Dribbel met droeve oogen
afscheid nam van zijn voortvarend dopje.
Onder kantoortijd prakkizeerde hij. dat hij
straks toch maar dadelijk in den dichtst bij -
zijn den hoedenwinkel een nieuw hoofddeksel
zou koopen. Hij zou er immers toch aan moeten
Toen de beiden heeren het grachtje hadden
verlaten kwam daar een oud vrouwtje uit een
heel oud huisje. Ze had voor haar horretje ge
zien, hoe daar twee heeren aan 't gesticulee-
ren en redeneeren waren, alsof ze ruzie had
den Ze was wel een beetje nieuwsgierig aan
gelegd en als ze haar kacheltje had opge
stookt. zou ze maar eventjes haar poesje bui
ten laten, dan kon ze meteen eens kijken,
wat er aan de hand was.
Hé, wat dreef daar midden in de gracht?
Een hoed? O, als die maar niet van een van
die heeren was? Had er eentje geen hoed op
gehad? Ze zou 't niet kunnen zeggen. Maar
nu dacht ze opeens aan iets heel ergs. Twee
jongens slenterden langs het grachtje en za
gen het hoedje ook.
„Is tie van U. juf?"
Het juffrouwtje keek de jongens minachtend
aan en zei bestraffend: „Spot er maar niet
mee. daar kan best een mensch in 't water
liggen. Ik zag straks een ruzietje enne
„Zeg Dirrek. late me dat hoedje gaan op-
dreggen met die stok," stelde kameraad Piet
voor.
Dirk had vlug den stek gegrepen, maar daar
kwam zoo waar een politie-agent. aanstappen.
Het. oude dametje zou net naar binnen gaan
Maar nu voelde ze zich verplicht aan den man
van 't- gerecht te vertellen, wat ze gezien had.
Dirk prikte na eenige minuten het hoedje
aan den dregstok. alsof 't een oliebol was. Zijn
vriend Piet nam het eraf en bekeek het. aan
alle kanten en zei triomfeerend tegen den
agent: „D'r staat een naam in P. Dribbel."
,,P. Dribbel." herhaalde de agent.
„Ik weet hem te wonen," riep Dirk. Mijn
moeder werkt er t Is Baanstraat 6."
„Ga dan maar even met me mee." zei de
agent.
„De hoed ook. agent?"
„Ja, natuurlijk, dat is het bewijsstuk."
Een kwartier daarna werd de heer Dribbel
op zijn kantoor opgebeld door de politie.
Of tie 't zelf was?
Nu kwam het verhaal van den opgevischten
hoed. waar de heer Dribbel direct opheldering
van kon geven.
„Jongen Dribbeltje, wat zal je vrouw in
angst gezeten hebben," zei menaar Kribbel
toen hij van het telefoongesprek hoorde.
Dien morgen was meneer Dribbel niet al te
best bij zijn werk. Om 12 uur haastte hij zich
naar huis. kocht onderweg een nieuwen hoed
en een bos tulpen.
Toen hij thuis kwam. werd hij met open
armen door zijn vrouw ontvangen. Wat ze een
angst had uitgestaan toen die agent met den
jongen en den druipenden hoed bij haar op
den stoep stond.
Maar één ding moest meneer Dribbel plech
tig beloven, dat hij nooit meer op straat zijn
ochtendblad zou lezen. De heer Dribbel heeft
dit plechtig beloofd en om niet te kunnen
zwichten voor de verleiding, laat hij zijn och
tendblad voortaan maar thuis.
En van den weeromstuit doet de heer Krib
bel hetzelfde.
Onderwijzer: Piet, .als jij vier appels met je
broertje deelen moet, hoeveel krijgt hij er
aan?
Piet: Een meneer
Onderwijzer: Hoe reken je dat nu?
Piet: Och menefr, mijn broertje kan nog
heelemaal niet rekenen.
Jongen: Vader, hge gaat dat eigenlijk zaken
doen aan de beurs?
Vader: O, dat is heel eenvoudig. Je koopt
ergens iets. wat je niet krijgt met geld, dat
je niet bezit. Dan verkoop je weer. datgene,
wat je nooit gehad hebt. voor een hoogeren
prijs dan het jezelf gekost heeft. Gesnapt?
Wim: Vader, waarom hebben de giraffen
zulke lange halzen?
Vader: Omdat ze zich voeden met de bla
deren van de boomen.
Wim: En waarom zitten die bladeren dan
zoo hoog?
Vader: Omdat de giraffen zich dan niet be
hoeven te bukken.
Reeds twintig eeuwen geleden ski-'de men
in Scandinavië. De god van den winter Oellar
werd altijd afgebeeld met ski's. Dichters uit
het hooge Noorden noemden omstreeks 900
schepen „ski's van de zee". Maar ook de oude
Romeinen kenden de ski. Zij maakten er zelf
wel geen gebruik van, maar op hun verove
ringstochten ontmoetten zij volkeren, die niet
alleen op ski's liepen, maar die ook hun die
ren sneeuwschoenen onder de pooten bonden.
Als sport begon men met skiën pas in I860
in Noorwegen. Duitschland, Engeland en
Zwitserland volgden spoedig. Het is wel
vreemd dat de Zwitsers het skiën van ande
ren moesten leeren.
In 1883 kregen de monniken van St. Ber
nard een paar ski's ten geschenke. Een paar
jaren later beoefenden zij het skiloopen als
spore.
Het maken van skitochten is een van de
mooiste ontspanningen. Het glijden langs be
sneeuwde hellingen levert heel wat sensaties
op. Ski-loopen is niet zoo moeilijk te leeren;
wil men echter groote tochten ondernemen
dan heeft men toch wel eenige jaren oefening
noodig. Tenzij men steeds in een land woont
waar men 's winters skiën kan: dan gaat het
vanzelfsprekend vlugger. Een belangrijk ding
is ook het in wassen van de ski's. Een goed ski-
looper weet of hij z'n ski's moet inwassen bij
vriesweer, bij dooiweer enz. Dit is een belang
rijke kwestie bij wedstrijden.
Het ski-springen is een sport, die heel veel
moéd vereischt en ervaring. Deze sport eischt
jaarlijks slachtoffers. De sensaties die men on
dergaat wanneer men eenige tientallen meters
vrij door de lucht zweeft, zijn van dien aard,
dat wanneer men een keer gesprongen heeft,
men er niet gauw genoeg van krijgt. Beden
ken jullie eens wat dat be teekenen wil: een
sprong van over de 60 meter! Met een vaartje
van ongeveer 100 kilometer suist de springer
van de helling, stoot aan het einde van de hel
ling krachtig af en recht op. geheel in even
wicht rekt hij zoo lang mogelijk het springen
en concentreert zich dan geheel óp het neer
komen. Wanneer hij niet het juiste oogenblik
afmikt kan hij een leelijke tuimeling maken.
Jullie begrijpt wel dat men maar niet direct
er mee kan beginnen van een groote schans te
springen. Men begint eerst met het oefenen op
een kleine heuvel en wanneer men dan de slag
beet heeft, waag men zich geleidelijk op
grootere springschansen. Meisjes en jongens
beoefenen dit springen en de springwedstrij-
den trekken steeds weer duizenden toeschou
wers, die naar de koene sportmenschen kijken
die met een snelheid van 100 K M. door de
lucht snellen, zwaaiend met hun armen om
toch vooral niet hun evenwicht te verliezen.
SCH.