Economische Zaken ontmoet critiek. Achterde schermen bij Buziau. Haarlem's Kunstschatten. WOENSDAG 6 MAART 1935 HAARLEM'S DAGBLAD 3 EERSTE KAMER. Wenschen van senatoren. De eerste dans met den Minister van Econo mische Zaken ondernam de heer Danz (s.d.), die Mr. Steenberghe onder de oogen bracht, dat industrie en "scheepvaart, in vergelijking met den landbouw, over stiefmoederlijke be handeling te klagen hebben. Het werkfonds had aanvankelijk teleurstel lingen opgeleverd, maar onrechtvaardig was het dit te wijten aan gebrek aan medewerking der vakvereenigingen, die wel degelijk het mogelijke doen om tot overeenstemming te komen en er geenszins op uit zijn bestaande loonen ten koste van toenemende arbeidsge legenheid te handhaven. Meer soepelheid van den kant der Regeering, grootere vrijheid tot handelen voor het werkfondsbestuur waren de verlangens in dezen door den s.d. spreker voorgedragen. Hierna kwam onze handelsvloot onder den hamer. Deze is volgens den heer Danz al te zeer verouderd. Een lofliedje op onze industrie, die voor het buitenland niet hoeft onder te doen; daarom is het ook zeer verkeerd als de overheid thans nog bestellingen in den vreemde doet. Intusschen zou de Regeering goed doen vernieuwing onzer handelsvloot te bevorderen, wat aan de op dit gebied werk zame bedrijven ten goede zou komen. Via een pleidooi voor een centrale industriebank. Rotterdam's burgervader Mr. Drooglever Fortuyn (lib.) toonde zich ernstig bezorgd over de gevolgen, die voor zijn havenstad voortvloeien uit de crisisregelingen voor ak kerbouw en vruchtenteelt. De Maasstad heeft zich in den loop der jaren opgewerkt tot een wereldcentrum voor den graanhandel, maar helaas die handel krimpt voortdurend meer in, door het binnenlandsche tarwe-areaal in drie jaren (sinds de tarwe wet) verviervoudigd is. Rotterdam is ook een der grootste fruit markten ter wereld, vooral voor doorvoer naar Duitschland, maar dank zij de heffingen op buitenlandsch fruit verplaatst dit bedrijf zich naar den vreemde, speciaal naar Hamburg. Tal van Rotterdammers die nog een paar jaar geleden 'n bloeiende zaak hadden zien zich nu door broodgebrek gedwongen den steun van Maatschappelijk Hulpbetoon in te roepen. Na dit sombere verhaal verkreeg de heer ter Haar (c.h.) het spreekgestoelte. De wijze van beperking van den invoer, de steun van de scheepvaart, de evenredige vrachtenverdee- ling in de binnenvaart en het internationale betalingsverkeer vormden de vier hoofdpunten van zijn rede. Met het principe der contingen- teering is hij het wel eens, doch aan de toe passing ontbreekt den laatsten tijd al te veel tot schade van den importhandel. Voor de zeescheepvaart wordt niet genoeg gedaan. De Koninklijke Hollandsche Lloyd moet passagiersvervoer behouden. Een tweede Statendam dient gebouwd. Wat de wet op de evenredige vrachtverdeeling aangaat, wijzi ging is noodig opdat zij ook op de Rijnvaart van toepassing zij. Bij het internationale be talingsverkeer moet meer rekening gehouden worden met de belangen van den tusschen- handel. Tot zoover deze spreker, na wien de heer Blomjous (R.K.) uiteenzette, dat ten onzent de werkloosheid pas sterk gestegen is na de devaluatie van 't pond. In den breede tracteerde dit Kamerlid zijn gehoor op een beschrijving van de financieele en economi sche resultaten, welke zich na de daling van het pond hadden voorgedaan. Weldra zal in ons land het onderhoud van ongeveer 400.000 werkloozen onmogelijk wor den. Zij die meenen, dat men toch steeds weer naar herleving van den export moet stre ven en niets voelen voor instelling' der pro ductie op voorziening onzer eigen behoeften, hebben het mis. Onze toestand bij onderhandelingen over handelsverdragen is uiterst zwak en daardoor zeer zorgwekkend. Dit is intusschen ten deele onze eigen schuld. Met dat al, de kritiek, welke spreker nu wensebt-te ontwikkelen is geens zins bestemd voor den jeugdigen bewinds man, die thans aan het hoofd van Economi sche Zaken staat. Na eenige vriendelijkheidjes aan het adres van den Minister, geeselde 'sheeren Blomjous' protectionistische zweep hen, die z.i. al te lang een t-otaal verkeerde handelspolitiek hadden voorgestaan. In dit stadium van onzekerheid, waarin thans de Engelsche munit verkeert wilde deze afge vaardigde en de Minister duidde hoofd- knikkend aan de wijsheid van dit besluit te kunnen toejuichen niet op de vraag in gaan of de gulden evenzeer het goud ontrouw diende te worden als het pond gedaan heeft. Ainders stond het echter met het tariefvraag stuk. Met Engeland hadden we tegelijk onzen muur van invoerrechten moeten opvoeren. Een dergelijke forsche maatregel ware, op zijn plaats geweest. Nederland's groote kwetsbaarheid bij de handelsbetrekkingen met dein vreemde zit in hoofdzaak in de noodzakelijkheid onze aan bederf onderhevige agrarische producten naar het buitenland uit te voeren. De productie van la.nd-, tuinbouw enz. kan zeer verre in harmonie gebracht met de behoeften van ons volk en daarvoor had men al van 1931 af kun nen zorgen, o.m. door hooge graanrechten in het leven te roepen, Kortom fout op fout zou men tot dusverre volgens den heer Blomjous gemaakt hebben. Veel is verloren van einze wel vaart en van onze economische kracht, maar nog is het niet te laat. Andere wegen zal men ten dezen moeten inslaangraanrechten en nog eens graanrechten hebben zijn liefde. Een gezonde en bloeiende landbouw is imperatief, doch men lette ook op de belangen der dustrie en bovenal is het tijd te breken met het streven om zooveel mogelijk te exportee ren. Flinker contingenteeren is noodig. doch niet voldoende. Om constante werkzaamheden te verzekeren aan de bestaande takken van nijverheid en nieuwe werkgelegenheid te ver schaffen is. aldus deze protectionistische kampioen, sterke verhooging van het tarief van invoerrechten noodig. Als men goed op lette viel er in het bet-oog van den heer Blom jous hier en daar 'n bestrijding te bespeuren van de economische denkbeelden door nie mand minder dan den Minister-President, juist ook weer in den laatsten tijd, bij herhaling ontwikkeld. Het bericht alleen al, dat er straks misschien weer 'in economische wereld conferentie zou samenkomen, bezorgde dezen senator eenige slapelooze nachten. Gelukkig bleek later het bericht ongegrond te zijn; ge lukkig, want anders vrdesde hij van zulk een gebeurtenis opnieuw teleurstellingen! Met het vaandel der bescherming hoog boven de schouders, trok deze protectionis tische strijder weer naar zijn legerplaats of te wel zijn zetel. Na hem besprak de heer Gelderman (lib.) allereerst den tot dusverre aan de industrie verleenden steun. De meest effectieve maat regel op dit gebied is zeker de contingen- teering geweest, doch ideaal is dit systeem zeker niet: te lage toewijzingen en te stroeve behandeling door de betreffende regeerings- bureaux geven aanleiding tot gegronde klach ten. Allerwege ziet men 'n wedstrijd om den uitvoer tegen eiken prijs te stimuleeren en den invoer te belemmeren. Dit maakt de positie onzer onderhandelaars niet benijdenswaard. De aanpassing is nog zeer onvoldoende, ter wijl de noodzaak te kunnen concurreeren verbetering ten dezen gewenscht doet zijn. Den heer Blomjous en diens mede.protectionisten legde de heer Gelderman de vraag voor, hoe hoog het tarief wel zou moeten worden om het doeltreffend te doen zijn. Overigens toon de hij zich nieuwsgierig t.a.v. de maatregelen die men zou kunnen treffen om verschillende bezwaren der contingenteering weg te nemen. Eenige opmerkingen betreffende de clearing, nog 'n paar puntjes over de landbouwpolitiek en toen als peroratie de hoop uitgesproken, dat onze nijverheid en landbouw niet verder in een doolhof van maatregelen verstrikt zullen raken, waar ze niet meer uit kunnen komen. Een verbod van machinalen arbeid in de sigarenindustrie teneinde zoodoende meer werk ;elegenheid te verschaffen, zou den heer de Jong (r.k.) toelachen, die voorts den invoer van granen uit die landen, waarmee wij geen geregelde handelsbetrekkingen hebben. be perkt wil zien en tot besluit zijner rede een 'iedje ten gunste van steun aan de binnen scheepvaart zong. E. v. R. Onder alle malligheid geef ik steeds weer den mensch". Veertig jaar lang probeeren d'e critici nu al. onder woorden te brengen, waarin de komische kracht ligt van Buziau. Hoe be roemder hij werd, hoe meer ze hun hoofden er over pijnigden. Buziau zal om die pogin gen wel vaak geglimlacht hebben. Hij weet beter dan wie ook. dat het hun nooit lukken zal. Omdat hij het zelf ook niet zou kunnen zeggenHet is alsof hij een toovermiddel heeft gekregen, waarvan hij de uitwerking op de menschen jaren lang heeft bestudeerd, zoodat hij precies weet, hoe zij er op rea- geeren. Maar daarom kent hij dat toover middel nog niet. Hij weet alleen, dat hij 't in zich heeft en dat het onfeilbaar werkt, Dat het ieder mensch in de zaal. van den lucht- hartigste tot den zwaarmoedigste dwingt, zich aan hem en zijn heerlijke dwaasheid over te geven in den zorgeloozen of van zor gen bevrijdenden, gezond makenden lach. Het is merkwaardig, dat dit niet alleen bij den eenen mensch vlugger gaat dan bij den anderen, maar dat ook een geheele zaal den eenen avond gauwer en hartelijker lacht dan den andere. Vrijdagavond, bij de Amster- damsche première in Carré, duurde het een heelen tijd voor Buziau bij zichzelf kon zeg gen. dat hij de zaal had; Zaterdagavond brulde een uitverkocht huis al, toen hij al leen nog maar had gekeken. Trouwens, wie dat kijken van Buziau kent, weet wel, dat dit meer dan genoeg kan zijn! ..Het première-publiek is altijd wat criti- scher gestemd-', zegt Buziau, als ik hem vraag naar de oorzaak van dat opvallende ver schil. Maar zeker zal hij toch wel meer heb ben ondervonden, dat de eene zaal sneller reageert dan de andere. De invloed van de menschen op elkaar moet ook een belang rijke factor zijn, want wie kan zijn mond stijf dicht houden als hij overal om zich heen hoort scha teren? Misschien is voor Bu ziau de voldoening nog grooter wanneer hij ook een critisch publiek tenslotte voor zich gewonnen heeft, maar een zaal vol goedlach- sche menschen zal hij toch wel prefereeren. Dat daarvan iets zeldzaam verwannends kan uitgaan, voel je het best, wanneer je met een brandwacht, een paar tooneelknechts en enkele artisten, die zoo dadelijk „op" moe ten. tusschen de coulissen geruischloos staat te schateren om de onweerstaanbare mallig heid van dat mannetje met het clownsge zicht op een paar pas afstand. Je hoort ieder oogenblik de lachgolven aanrollen en weg ebben en meer dan wanneer je één met de zaal bent. valt het op, hoe meesterlijk Buziau daarbij leidt. Meen niet. dat hij ooit wat zeggen zal voor het gelach is bedaard. Ge loof ook niet. dat hij ooit wacht, tot ieder een is uitgelachen en de zaal is verstomd. „Als ik dat deed, den lach heelemaal laten wegzakken, dan zou ik hem ook weer heele maal naar boven moeten halen", zegt Bu ziau. die het dadelijk best heeft gevonden, dat ik de nieuwe revue „Met vlag en wim pel-' eens van dichterbij kwam bekijken. Mis schien was hij wel zoo bereidwillig omdat ik. na een interview te hebben aangevraagd, mondeling maar dadelijk zei. dat hij niets hoefde te vertellen! Zijn opluchting, dat hij niet alwéér hoefde te praten over het pop- pentooneel uit zijn kinderjaren, over zijn succes als Professor Rikiri bij Frits van Haarlem, over de malle gevallen uit zijn tijd onder de wapenen en over zijn huiselijk leven ..in de gezellige woning te Rijswijk" was evident! En hij heeft me schitteiond 'be loond door me alles in zijn kleedkamer te vertoonen, zich onder mijn oogen te schmin ken en tenslotte nog gauw even voor mij privé een serie monden ten beste te geven. Zooals een pianist oefeningen doet om z'n vingers los te maken, zoo drilt Buziau zijn lippen. In bochten en achten spelen ze om zijn groote, naar voren stekende tanden en staan eindelijk stil in een breeden, aanste kelijken grijns. „Ook nog even de juffrouw uit de vrou wenvergadering". heb ik hem gevraagd. En Buziau trekt z'n lippen zoo ver mogelijk ach teruit in z'n wangen; zijn tandenlach drukt verwrongen en mal ijdelheid uit, co- quetterie, aanstellerige preutsc'nheid. Ik huil bijna van het lachen en Buziau lacht harte lijk mee. De aardigste lach is misschien wel die van Buziau als Buziau. Natuurlijk hebben we toch gepraat. Zoo tusschen de bedrijven door, wanneer op het tooneel de dansende revue-meisjes haar be koorlijkheden ten toon spreiden en Buziau zich in enkele oogenblikken herscheppen moet van een levensmoede-die-ei'-een-end an-gaat-maken het knalgroene costuum met het kleurige vest zorgt voor een uiterst komische contrastwerking in de spreek ster, die op een heerenvergadsring een le zing gaat houden over het onderwerp: Wat is de vrouw? Het tafzijden bloesje wordt maar vast onder de jas aangetrokken, de bruine damespruik klaar gelegd, opdat hij straks, gebukt achter'zijn lessenaar op het tooneel, in een oogwenk zijn meest succes volle metamorphose kan volbrengen en on der bulderend gelach als vrouwelijk redenaar voor het front kan komen. Op die bliksemsnelle changementen is al les ingericht. Buziau's kleedster, een Italiaan sche, die naar hij mij vertelt, vroeger als variété-artiste in ons land veel succes heeft gehad, weet, wat tempo is! Dat een paar kleedingstukken aan elkaar vast zitten, zoo dat hij er maar één hoeft aan te trekken, is in de kleedkamer van Buziau iets heel ge woons. Boord en das ként men er niet eens afzonderlijk! Toen ik kort voor het begin van de voor stelling die kleedkamer binnenkwam, verrees er een lange gedaante in kamerjas, waar onder zijden dameskousen in avond ..schoen tjes" uitstaken. „Mijn naam is Bood", sprak deze ietwat vreemde figuur met ernstige stem en ik slikte m'n lach weg omdat ik zag, dat hij aan zijn beenen op dat oogen blik totaal niet dacht. Het was de man nee. de vrouw, nee, toch de man die de revue doorwandelt in telkens weer andere antieke jurken met bijbehoorende hoedjes en parasols en die met een Kenau-stem haar (zijn?) ruzie-opmerkingen ten beste geeft. „IJdel ben ik niet," zegt deze Bood later tegen me, wanneer we tusschen de coulissen staan. „Ik heb niet eens een spiegel". En hij drukt een Queen Mary-hoed je zoo recht mogelijk op z'n stugge mannenhoofd en wandelt met fiere passen het tooneel op. Andere wonderlijk uitgedoste figuren trek ken aan mij voorbij. Een magere man in lan ge zwarte jas met hoogen hoed en een stijf- gestreken gezicht, die den heelen avond op het tooneel vertelt en er lachstormen mee verwekt! dat hij een-en-twintig kin- de-ren heeft, heet Willy Walden, een naam, die in het programma staat onder de beel tenis van een knappen jongen man. Een sheik en een paar bevallige haremdames, een en al sluier en parels, zwerven rond, een sou brette vraagt het telefoonnnummer van de goedkoopste Amsterdamsche tax aan een tooneelknecht: zoo nu en dan moet je op zij springen voor de getrainde beenen der bal letmeisjes, die 't tooneel afstormen en naar boven rennen om zich weer te verkleeden. Mevrouw Bouwmeester, die aan de touwtjes trekt en al deze sierlijke poppetjes laat dan sen. staat ook al te lachen als Buziau zijn malligheden de zaal Ingooit. En hoe vaak heeft zij hem nu al gezien en gehoord? Dat bewijst het al weer: hij is onweerstaanbaar, Buziau. Men moet hem b.v. zijn spelletje met den hoogen hoed zien spelen, die op den grond is gevallen en telkens door zijn voet wordt weg getrapt wanneer hij hem grijpen wil. Als dat twee. drie keeren is gebeurd, stapt hij aan alle kanten om den verraderlijken hoed heen. meet met zijn oogen. hoe hij hem het beste te pakken kan krijgen. Hij buigt zich voor over, strekt .z'n hand uit. nog wat verder, de heele zaal ziet den hoed al weer weg vliegen, en raapt hem met een doodleuk gezicht op. Naverteld is het voor geen tien de deel zoo geestig als wanneer men het Bu ziau ziet doen. Hij maakt er een stukje hu mor van, dat ik niet licht zal vergeten. Eén rol heeft hij in „met vlag en wimpel", welke uit den blijden, lichten toon valt. Het is die van den ouden portier, waarmee hij zijn meesterlijke dirigenten-imitatie opent en sluit. Deze portier, een oud. geslagen mensch, is eens een gevierd artist geweest en nu, na veertig jaar. is er op zijn jubileum dag niet eens een bloemetje. Men voelt da delijk de bedoeling van Buziau. bij zijn ju bileum te laten zien, dat het leven van een revue-artist ondanks succes en schoonen schijn niet zoo mooi en gemakkelijk is. De portier krijgt voor het laatst nog eens de ge legenheid. in een oud glorienummer op te treden en dat is dan de dirigenten-imitatie. Wie Buziau in deze drie sterk-levende typee ringen heeft gezien, voelt het als onwaar schijnlijk. dat het zielige oude mannetje van een portier dit nog zóó zou kunnen. Maar Buziau is het er niet mee eens dat het on waarschijnlijk zou zijn. „Ik ken zelf dat gevoel toch ook", zegt hij. „Dat je gebroken bent. maar je opzweept om toch te spelen en dat je daarna in elkaar zakt. Toen mijn ouders stierven, heb ik dat leeren kennen." Uit alles wat hij over deze rol zegt. blijkt hoe na zij hem aan het hart ligt. Ér is iets roerends in, dat een kunste naar. die in het komische zoo ontzettend veel geeft, nu juist aan deze eene. tragische rol zoo sterk hangt en zoo graag heeft, dat de menschen die mooi zullen vinden. Prachtig gespeeld heeft hij den portier in elk geval wel! Maar voor ons aller gevoel is dit mannetje zoo mijlen ver verwijderd van dien anderen veertigjarigen jubilaris, die op 19 Maart in Carré zal worden gehuldigd. Wiens talent gelukkig nog geen schijn van achteruitgang vertoont en die voor ons allen I is en blijft: de geniale schepper van het komische. „Onder alle malligheid geef ik steeds weer den mensch" heeft Buziau tegen mij gezegd. Wie in den spiegel, dien Buziau hem voor hield. zichzelf heeft herkend, weet, hoe waar dit is! L. N. Een halve eeuw geleden. Cornells Springer's Amsterdamsch Stadsgezicht in Teyler. Uit Haarlem's Dagblad van 1885. Een alleraardigst, levendig schilderij, zoo wel interessant als architectuur-afbeelding, als genoegelijk van voorstelling. En verder zeer leerzaam uit kunsthistorisch standpunt bezien. Als wij ons even in herinnering bren gen dat Springer dit schilderij in 1378 schil derde en wij stellen ons dan daarnaast éen dier Amsterdamsche sneeuwgrachten van Breitner voor, die slechts zoo wat twintig jaar later ontstonden zijn fameuse Jor- daansgracht met den sleeperswagen ont stond nog enkele jaren vroeger dan '98 dan zien wij hoe binnen betrekkelijk korten tijd een kunstinzicht zich grondig wijzigen kan, een bepaalde opvatting verouderen en een andere zich baan kan breken. Dat ge beurt natuurlijk niet zoo maar in ééns. alsof een schildwacht werd afgelost, doch als de tijd daarvoor rijp is. wordt een omwente ling in den smaak toch vrij vlug voltrokken. Terwijl er toch een hemelsbreed verschil tusschen een Springer en een Breitner is. Opmerkelijk blijft het ondanks alles, dat een werk dat nog geen zestig jaar oud is. al zoo ouderwetsch aandoet. Wij vinden de oorzaak in de tegenstelling der richtingen, die de twee kunstenaars ver tegenwoordigen. de een als laatste eener verdwijnende soort, de ander als eerste eener komende krachtsontplooiing. Bij een Springer, die van 1817 tot 1891 leefde, zitten wij nog geheel in de histori sche romantiek. Hij schildert ons Haar- lemsch schilderij in 1878 en stoffeert het rij kelijk met personen in zeven tiende-eeuwsc he kleedij. laat er een koets over de gracht rij den. die In '78 al in een museum stond, laat er een paar deftige lieden door de gracht roeien, wat in '78 alleen bij waterfeesten ge beurde. enz. enz. Toch zal hij aan weerszij van het water de gevelrijen nog naar de na tuur geschilderd hebben: die zijn daar lang intact gebleven, al zal het brugje naar de prachtige huizen van de oude bank van lee ning, waar vroeger de wijnkelders van Kras- napolsky in gelegen waren, wel weer naar oude gegevens gereconstrueerd zijn, want het spichtige leelijke ding met de trapjes dat er thans nog ligt, ken ik er al vijftog jaar. Historische reconstructie in schilderkunstige traditie, dat is in hoofdzaak wat de schilders van het midden der vorige eeuw typeert en van welke artisten Cornells Springer een zeer aanzienlijk vertegenwoordiger geweest is. Die kunst had ongetwijfeld haar charme en juist als wij daarvan meer doordrongen zijn kunnen wij pas recht beseffen welk een verzet de jonge Breitner ook in Amsterdam te overwinnen had, toen hij zijn eerste grachtgezichten exposeerde, waarin hij de historische romantiek den nek omdraaide, de traditie van een Jan van der Heyden vol ledig negeerde en het stadsbeeld ging zien als temperament, als picturaal herschepper eer dan als historisch constructeur en die. als er van traditie gesproken moet worden. bij*Frans Hals ging kijken, wiens grootheid in die jaren 'denk aan Bürger-Thoré) nog al eens betwijfeld werd. Breitner had de jeugd en zijn eigen genialiteit mede en hij heeft in den strijd van zijn generatie, die de kunst zag als het leven door een indivi dueel temperament doorschouwd, met vlai en wimpel gewonnen. Het anecdotische had hij niet van noode. hij zag de stad en de grachten en bruggen in het leven van alle dag. zooals hij zelf aan dat leven deel had en er de emoties van onderging. Voor wie dat alles onbekende en onbegrepen emoties wa ren. was die nieuwe kunst uit den booze en die brave lieden hoonden Breitner en „hiel den het bij het oude". Maar de jeugd en de ontvankelijke oude ren zetten door en gingen op hun beurt de romantiek te lijf met als gevolg een periode waarin die romantiek niet meer aangekeken werd, de qualiteiten van haar schilders over het hoofd gezien en die schilders zelf „démo dés", uit den tijd, uit de mode, raakten. Een Een onbillijkheid waaraan nu weer langza merhand een einde aan het komen is. Pipa Tijd, die de beste en onafhankelijkste kunst criticus van allen is, omdat hij het eeuwige leven heeft en door niemand wordt lastig gevallen als hij eens begane vergissingen re dresseert. de tijd is gaan schiften en zuive ren en heeft den besten onder die romantici en historische anecdotisten weer een plaatsje in de zon ingeruimd. Cornells Springer hoort onder hen en men kan zijn nagedach tenis dat gaarne gunnen want hij was een knap artist, met een fijnen smaak voor ar chitectuur-schoon In de meeste Hollandsche steden was van dat oude schoon nog veel omstreeks 1850 be waard gebleven. En als een gansche rei van die pittoreske gevels niet meer voorhanden was, welnu, dan compileerde de kunstenaar uit zijn schetsboeken een gracht of plein naar eigen goeddunken, maar noodig zal dat niet dikwijls geweest zijn. Wie er lust in heeft kan met onze reproductie gewapend, eens in Amsterdam gaan kijken, wat er van Springer's voorstelling van de oude Zijds- Voorburgwal nog overeind staat. Twee din gen zal hij er zeker terug vinden: het prach tige poortje rechts dat ééns toegang tot een klooster verleende, daarna tot het Athe naeum, toen tot een bewaarschool, en nu meen ik weer tot een katholieke onderwijs inrichting toegang verleent. En links, bij het brugje, die twee kerels van huizen van de oude Bank van Leening, die nog altijd het aankijken en. het afbeelden overwaard zijn Als deze lezer, van het Binnengasthuis af wandelend, dan langs het poortje en het brugje gegaan is, kan hij voor het complex van" het Amsterdamsch (hedendaagsch) 6 Maart: Blijkens ontvangen mededeeling van het hoofdbestuur der Algem. Vereen, voor Bloembollencultuur, zijn weder eenige toezeggingen ontvangen van zilveren medailles voor de in deze maand alhier te houden groote tentoonstelling van bloeiende bol- en knolgewassen, ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan der bovengenoemde Vereeniging. Verschillende vakgenooten hebben van hun belangstelling in de tentoonstelling doen blijken, doordien zij hebben be loofd. haar te komen bezoeken. Hoofdredacteurs van de voornaamste Engelsche tuinbouwbladen zullen per soonlijk in de dagen der tentoonstelling alhier hun verslagen er over opmaken. Stadhuis gearriveerd, vergelijkingen maken tusschen de romantiek van toen en de zake lijkheid van nu. Wat ook al weer voor een deel een frase is. want misschien waren die lieden die in de 17e eeuw aan de Oude Zijde gevestigd waren, zakelijker dar. wij Doch zóó zouden wij door een schilderij van Springer aan het filosofeeren gaan over dingen die buiten de schilderkunst liggen. Keeren wy dus tot deze terug en memoree- ren tenslotte dat Comeiis Springer's voor naamste leermeester de fijne artist Kasper Karsen geweest is. wiens zoon Edpard weer tijdgenoot van Breitner was en over wien wij ook nog wel eens zullen spreken. J. H. DE BOIS. Door onze lens gesnapt. GEERTEUIDA CARELSEN. Mej. Amy Geertruida de Leeuw is geboren te dezer stede op 10 April 1843. Haar levens- nop heeft zij zelve beschreven in het boekje Herinneringen van Geertruida Carelsen" Haarlem H. D. Tjeenk Willink en Zn. 1928). Een Glas gebroken? Veer of Rand? Van uw bril of pince-nez? Spoed U dan naar Opticien FEDERMANN, GROOTE HOUTSTRAAT 37 bij de ANEGANG Telefoon 11059, Bekend door vluggen arbeid. Desnoods even wachten. (Adv. Ingez. Med.) Slachtoffer van eigen onoplettendheid? Bejaard man op onbewaakten overweg gedood. Op den onbewaakten overweg aan den Zui- dendijk te Dordrecht heeft Dinsdagmiddag een ongeluk plaats gehad, dat een bejaard man het leven heeft gekost. De 63-jarige wielrijder W. van der Stel uit Puttershoek bevond zich op den overweg, toen de trein uit de richting Lage Zwaluwe naderde, die te 12.02 uur aan het station te Dordrecht moest aankomen. De man werd door den trein gegrepen en ongeveer dertig meter meegesleurd. Toen de trein tot stil stand was gebracht, snelden omwonenden te hulp, terwijl een trein, die even later uit de richting Dordrecht naderde, werd opgehou den, omdat men wilde nagaan, of zich daar in wellicht een dokter bevond. Dit was niet het geval, doch weldra arri veerden politie en medische hulp. Het bleek toen echter, dat van der Stel onmiddellijk gedood moet zijn. Daar het uitzicht ter plaatse vrij goed is, vermoedt men, dat onoplettendheid van het slachtoffer de oorzaak van het ongeluk is geweest.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 5