Economische Zaken ontmoet critiek.
Achterde schermen
bij Buziau.
Haarlem's Kunstschatten.
WOENSDAG 6 MAART 1935
HAARLEM'S DAGBLAD
3
EERSTE KAMER.
Wenschen van senatoren.
De eerste dans met den Minister van Econo
mische Zaken ondernam de heer Danz (s.d.),
die Mr. Steenberghe onder de oogen bracht,
dat industrie en "scheepvaart, in vergelijking
met den landbouw, over stiefmoederlijke be
handeling te klagen hebben.
Het werkfonds had aanvankelijk teleurstel
lingen opgeleverd, maar onrechtvaardig was
het dit te wijten aan gebrek aan medewerking
der vakvereenigingen, die wel degelijk het
mogelijke doen om tot overeenstemming te
komen en er geenszins op uit zijn bestaande
loonen ten koste van toenemende arbeidsge
legenheid te handhaven. Meer soepelheid van
den kant der Regeering, grootere vrijheid tot
handelen voor het werkfondsbestuur waren
de verlangens in dezen door den s.d. spreker
voorgedragen.
Hierna kwam onze handelsvloot onder den
hamer. Deze is volgens den heer Danz al te
zeer verouderd. Een lofliedje op onze industrie,
die voor het buitenland niet hoeft onder te
doen; daarom is het ook zeer verkeerd als de
overheid thans nog bestellingen in den
vreemde doet. Intusschen zou de Regeering
goed doen vernieuwing onzer handelsvloot te
bevorderen, wat aan de op dit gebied werk
zame bedrijven ten goede zou komen. Via een
pleidooi voor een centrale industriebank.
Rotterdam's burgervader Mr. Drooglever
Fortuyn (lib.) toonde zich ernstig bezorgd
over de gevolgen, die voor zijn havenstad
voortvloeien uit de crisisregelingen voor ak
kerbouw en vruchtenteelt. De Maasstad heeft
zich in den loop der jaren opgewerkt tot een
wereldcentrum voor den graanhandel, maar
helaas die handel krimpt voortdurend meer
in, door het binnenlandsche tarwe-areaal in
drie jaren (sinds de tarwe wet) verviervoudigd
is. Rotterdam is ook een der grootste fruit
markten ter wereld, vooral voor doorvoer naar
Duitschland, maar dank zij de heffingen op
buitenlandsch fruit verplaatst dit bedrijf zich
naar den vreemde, speciaal naar Hamburg.
Tal van Rotterdammers die nog een paar jaar
geleden 'n bloeiende zaak hadden zien zich nu
door broodgebrek gedwongen den steun van
Maatschappelijk Hulpbetoon in te roepen.
Na dit sombere verhaal verkreeg de heer
ter Haar (c.h.) het spreekgestoelte. De wijze
van beperking van den invoer, de steun van de
scheepvaart, de evenredige vrachtenverdee-
ling in de binnenvaart en het internationale
betalingsverkeer vormden de vier hoofdpunten
van zijn rede. Met het principe der contingen-
teering is hij het wel eens, doch aan de toe
passing ontbreekt den laatsten tijd al te veel
tot schade van den importhandel.
Voor de zeescheepvaart wordt niet genoeg
gedaan. De Koninklijke Hollandsche Lloyd
moet passagiersvervoer behouden. Een tweede
Statendam dient gebouwd. Wat de wet op de
evenredige vrachtverdeeling aangaat, wijzi
ging is noodig opdat zij ook op de Rijnvaart
van toepassing zij. Bij het internationale be
talingsverkeer moet meer rekening gehouden
worden met de belangen van den tusschen-
handel. Tot zoover deze spreker, na wien de
heer Blomjous (R.K.) uiteenzette, dat ten
onzent de werkloosheid pas sterk gestegen is
na de devaluatie van 't pond. In den breede
tracteerde dit Kamerlid zijn gehoor op een
beschrijving van de financieele en economi
sche resultaten, welke zich na de daling van
het pond hadden voorgedaan.
Weldra zal in ons land het onderhoud van
ongeveer 400.000 werkloozen onmogelijk wor
den. Zij die meenen, dat men toch steeds
weer naar herleving van den export moet stre
ven en niets voelen voor instelling' der pro
ductie op voorziening onzer eigen behoeften,
hebben het mis.
Onze toestand bij onderhandelingen over
handelsverdragen is uiterst zwak en daardoor
zeer zorgwekkend. Dit is intusschen ten deele
onze eigen schuld. Met dat al, de kritiek, welke
spreker nu wensebt-te ontwikkelen is geens
zins bestemd voor den jeugdigen bewinds
man, die thans aan het hoofd van Economi
sche Zaken staat. Na eenige vriendelijkheidjes
aan het adres van den Minister, geeselde
'sheeren Blomjous' protectionistische zweep
hen, die z.i. al te lang een t-otaal verkeerde
handelspolitiek hadden voorgestaan. In dit
stadium van onzekerheid, waarin thans de
Engelsche munit verkeert wilde deze afge
vaardigde en de Minister duidde hoofd-
knikkend aan de wijsheid van dit besluit te
kunnen toejuichen niet op de vraag in gaan
of de gulden evenzeer het goud ontrouw diende
te worden als het pond gedaan heeft.
Ainders stond het echter met het tariefvraag
stuk. Met Engeland hadden we tegelijk onzen
muur van invoerrechten moeten opvoeren.
Een dergelijke forsche maatregel ware, op zijn
plaats geweest.
Nederland's groote kwetsbaarheid bij de
handelsbetrekkingen met dein vreemde zit in
hoofdzaak in de noodzakelijkheid onze aan
bederf onderhevige agrarische producten naar
het buitenland uit te voeren. De productie
van la.nd-, tuinbouw enz. kan zeer verre in
harmonie gebracht met de behoeften van ons
volk en daarvoor had men al van 1931 af kun
nen zorgen, o.m. door hooge graanrechten in
het leven te roepen, Kortom fout op fout zou
men tot dusverre volgens den heer Blomjous
gemaakt hebben. Veel is verloren van einze wel
vaart en van onze economische kracht, maar
nog is het niet te laat. Andere wegen zal men
ten dezen moeten inslaangraanrechten en
nog eens graanrechten hebben zijn liefde. Een
gezonde en bloeiende landbouw is imperatief,
doch men lette ook op de belangen der
dustrie en bovenal is het tijd te breken met
het streven om zooveel mogelijk te exportee
ren. Flinker contingenteeren is noodig. doch
niet voldoende. Om constante werkzaamheden
te verzekeren aan de bestaande takken van
nijverheid en nieuwe werkgelegenheid te ver
schaffen is. aldus deze protectionistische
kampioen, sterke verhooging van het tarief
van invoerrechten noodig. Als men goed op
lette viel er in het bet-oog van den heer Blom
jous hier en daar 'n bestrijding te bespeuren
van de economische denkbeelden door nie
mand minder dan den Minister-President, juist
ook weer in den laatsten tijd, bij herhaling
ontwikkeld. Het bericht alleen al, dat er
straks misschien weer 'in economische wereld
conferentie zou samenkomen, bezorgde dezen
senator eenige slapelooze nachten. Gelukkig
bleek later het bericht ongegrond te zijn; ge
lukkig, want anders vrdesde hij van zulk
een gebeurtenis opnieuw teleurstellingen!
Met het vaandel der bescherming hoog
boven de schouders, trok deze protectionis
tische strijder weer naar zijn legerplaats of
te wel zijn zetel.
Na hem besprak de heer Gelderman (lib.)
allereerst den tot dusverre aan de industrie
verleenden steun. De meest effectieve maat
regel op dit gebied is zeker de contingen-
teering geweest, doch ideaal is dit systeem
zeker niet: te lage toewijzingen en te stroeve
behandeling door de betreffende regeerings-
bureaux geven aanleiding tot gegronde klach
ten. Allerwege ziet men 'n wedstrijd om den
uitvoer tegen eiken prijs te stimuleeren en den
invoer te belemmeren. Dit maakt de positie
onzer onderhandelaars niet benijdenswaard.
De aanpassing is nog zeer onvoldoende, ter
wijl de noodzaak te kunnen concurreeren
verbetering ten dezen gewenscht doet zijn. Den
heer Blomjous en diens mede.protectionisten
legde de heer Gelderman de vraag voor, hoe
hoog het tarief wel zou moeten worden om
het doeltreffend te doen zijn. Overigens toon
de hij zich nieuwsgierig t.a.v. de maatregelen
die men zou kunnen treffen om verschillende
bezwaren der contingenteering weg te nemen.
Eenige opmerkingen betreffende de clearing,
nog 'n paar puntjes over de landbouwpolitiek
en toen als peroratie de hoop uitgesproken,
dat onze nijverheid en landbouw niet verder
in een doolhof van maatregelen verstrikt zullen
raken, waar ze niet meer uit kunnen komen.
Een verbod van machinalen arbeid in de
sigarenindustrie teneinde zoodoende meer werk
;elegenheid te verschaffen, zou den heer de
Jong (r.k.) toelachen, die voorts den invoer
van granen uit die landen, waarmee wij geen
geregelde handelsbetrekkingen hebben. be
perkt wil zien en tot besluit zijner rede een
'iedje ten gunste van steun aan de binnen
scheepvaart zong.
E. v. R.
Onder alle malligheid geef
ik steeds weer den mensch".
Veertig jaar lang probeeren d'e critici nu
al. onder woorden te brengen, waarin de
komische kracht ligt van Buziau. Hoe be
roemder hij werd, hoe meer ze hun hoofden
er over pijnigden. Buziau zal om die pogin
gen wel vaak geglimlacht hebben. Hij weet
beter dan wie ook. dat het hun nooit lukken
zal. Omdat hij het zelf ook niet zou kunnen
zeggenHet is alsof hij een toovermiddel
heeft gekregen, waarvan hij de uitwerking op
de menschen jaren lang heeft bestudeerd,
zoodat hij precies weet, hoe zij er op rea-
geeren. Maar daarom kent hij dat toover
middel nog niet. Hij weet alleen, dat hij 't in
zich heeft en dat het onfeilbaar werkt, Dat
het ieder mensch in de zaal. van den lucht-
hartigste tot den zwaarmoedigste dwingt,
zich aan hem en zijn heerlijke dwaasheid
over te geven in den zorgeloozen of van zor
gen bevrijdenden, gezond makenden lach.
Het is merkwaardig, dat dit niet alleen bij
den eenen mensch vlugger gaat dan bij den
anderen, maar dat ook een geheele zaal den
eenen avond gauwer en hartelijker lacht dan
den andere. Vrijdagavond, bij de Amster-
damsche première in Carré, duurde het een
heelen tijd voor Buziau bij zichzelf kon zeg
gen. dat hij de zaal had; Zaterdagavond
brulde een uitverkocht huis al, toen hij al
leen nog maar had gekeken. Trouwens, wie
dat kijken van Buziau kent, weet wel, dat
dit meer dan genoeg kan zijn!
..Het première-publiek is altijd wat criti-
scher gestemd-', zegt Buziau, als ik hem vraag
naar de oorzaak van dat opvallende ver
schil. Maar zeker zal hij toch wel meer heb
ben ondervonden, dat de eene zaal sneller
reageert dan de andere. De invloed van de
menschen op elkaar moet ook een belang
rijke factor zijn, want wie kan zijn mond
stijf dicht houden als hij overal om zich
heen hoort scha teren? Misschien is voor Bu
ziau de voldoening nog grooter wanneer hij
ook een critisch publiek tenslotte voor zich
gewonnen heeft, maar een zaal vol goedlach-
sche menschen zal hij toch wel prefereeren.
Dat daarvan iets zeldzaam verwannends kan
uitgaan, voel je het best, wanneer je met
een brandwacht, een paar tooneelknechts en
enkele artisten, die zoo dadelijk „op" moe
ten. tusschen de coulissen geruischloos staat
te schateren om de onweerstaanbare mallig
heid van dat mannetje met het clownsge
zicht op een paar pas afstand. Je hoort ieder
oogenblik de lachgolven aanrollen en weg
ebben en meer dan wanneer je één met de
zaal bent. valt het op, hoe meesterlijk Buziau
daarbij leidt. Meen niet. dat hij ooit wat
zeggen zal voor het gelach is bedaard. Ge
loof ook niet. dat hij ooit wacht, tot ieder
een is uitgelachen en de zaal is verstomd.
„Als ik dat deed, den lach heelemaal laten
wegzakken, dan zou ik hem ook weer heele
maal naar boven moeten halen", zegt Bu
ziau. die het dadelijk best heeft gevonden,
dat ik de nieuwe revue „Met vlag en wim
pel-' eens van dichterbij kwam bekijken. Mis
schien was hij wel zoo bereidwillig omdat ik.
na een interview te hebben aangevraagd,
mondeling maar dadelijk zei. dat hij niets
hoefde te vertellen! Zijn opluchting, dat hij
niet alwéér hoefde te praten over het pop-
pentooneel uit zijn kinderjaren, over zijn
succes als Professor Rikiri bij Frits van
Haarlem, over de malle gevallen uit zijn tijd
onder de wapenen en over zijn huiselijk
leven ..in de gezellige woning te Rijswijk"
was evident! En hij heeft me schitteiond 'be
loond door me alles in zijn kleedkamer te
vertoonen, zich onder mijn oogen te schmin
ken en tenslotte nog gauw even voor mij
privé een serie monden ten beste te geven.
Zooals een pianist oefeningen doet om z'n
vingers los te maken, zoo drilt Buziau zijn
lippen. In bochten en achten spelen ze om
zijn groote, naar voren stekende tanden en
staan eindelijk stil in een breeden, aanste
kelijken grijns.
„Ook nog even de juffrouw uit de vrou
wenvergadering". heb ik hem gevraagd. En
Buziau trekt z'n lippen zoo ver mogelijk ach
teruit in z'n wangen; zijn tandenlach drukt
verwrongen en mal ijdelheid uit, co-
quetterie, aanstellerige preutsc'nheid. Ik huil
bijna van het lachen en Buziau lacht harte
lijk mee. De aardigste lach is misschien wel
die van Buziau als Buziau.
Natuurlijk hebben we toch gepraat. Zoo
tusschen de bedrijven door, wanneer op het
tooneel de dansende revue-meisjes haar be
koorlijkheden ten toon spreiden en Buziau
zich in enkele oogenblikken herscheppen
moet van een levensmoede-die-ei'-een-end
an-gaat-maken het knalgroene costuum
met het kleurige vest zorgt voor een uiterst
komische contrastwerking in de spreek
ster, die op een heerenvergadsring een le
zing gaat houden over het onderwerp: Wat
is de vrouw? Het tafzijden bloesje wordt
maar vast onder de jas aangetrokken, de
bruine damespruik klaar gelegd, opdat hij
straks, gebukt achter'zijn lessenaar op het
tooneel, in een oogwenk zijn meest succes
volle metamorphose kan volbrengen en on
der bulderend gelach als vrouwelijk redenaar
voor het front kan komen.
Op die bliksemsnelle changementen is al
les ingericht. Buziau's kleedster, een Italiaan
sche, die naar hij mij vertelt, vroeger als
variété-artiste in ons land veel succes heeft
gehad, weet, wat tempo is! Dat een paar
kleedingstukken aan elkaar vast zitten, zoo
dat hij er maar één hoeft aan te trekken, is
in de kleedkamer van Buziau iets heel ge
woons. Boord en das ként men er niet eens
afzonderlijk!
Toen ik kort voor het begin van de voor
stelling die kleedkamer binnenkwam, verrees
er een lange gedaante in kamerjas, waar
onder zijden dameskousen in avond ..schoen
tjes" uitstaken. „Mijn naam is Bood", sprak
deze ietwat vreemde figuur met ernstige
stem en ik slikte m'n lach weg omdat ik
zag, dat hij aan zijn beenen op dat oogen
blik totaal niet dacht. Het was de man
nee. de vrouw, nee, toch de man die de
revue doorwandelt in telkens weer andere
antieke jurken met bijbehoorende hoedjes
en parasols en die met een Kenau-stem haar
(zijn?) ruzie-opmerkingen ten beste geeft.
„IJdel ben ik niet," zegt deze Bood later
tegen me, wanneer we tusschen de coulissen
staan. „Ik heb niet eens een spiegel". En
hij drukt een Queen Mary-hoed je zoo recht
mogelijk op z'n stugge mannenhoofd en
wandelt met fiere passen het tooneel op.
Andere wonderlijk uitgedoste figuren trek
ken aan mij voorbij. Een magere man in lan
ge zwarte jas met hoogen hoed en een stijf-
gestreken gezicht, die den heelen avond op
het tooneel vertelt en er lachstormen
mee verwekt! dat hij een-en-twintig kin-
de-ren heeft, heet Willy Walden, een naam,
die in het programma staat onder de beel
tenis van een knappen jongen man. Een
sheik en een paar bevallige haremdames, een
en al sluier en parels, zwerven rond, een sou
brette vraagt het telefoonnnummer van de
goedkoopste Amsterdamsche tax aan een
tooneelknecht: zoo nu en dan moet je op zij
springen voor de getrainde beenen der bal
letmeisjes, die 't tooneel afstormen en naar
boven rennen om zich weer te verkleeden.
Mevrouw Bouwmeester, die aan de touwtjes
trekt en al deze sierlijke poppetjes laat dan
sen. staat ook al te lachen als Buziau zijn
malligheden de zaal Ingooit. En hoe vaak
heeft zij hem nu al gezien en gehoord? Dat
bewijst het al weer: hij is onweerstaanbaar,
Buziau.
Men moet hem b.v. zijn spelletje met den
hoogen hoed zien spelen, die op den grond is
gevallen en telkens door zijn voet wordt weg
getrapt wanneer hij hem grijpen wil. Als dat
twee. drie keeren is gebeurd, stapt hij aan
alle kanten om den verraderlijken hoed heen.
meet met zijn oogen. hoe hij hem het beste
te pakken kan krijgen. Hij buigt zich voor
over, strekt .z'n hand uit. nog wat verder,
de heele zaal ziet den hoed al weer weg
vliegen, en raapt hem met een doodleuk
gezicht op. Naverteld is het voor geen tien
de deel zoo geestig als wanneer men het Bu
ziau ziet doen. Hij maakt er een stukje hu
mor van, dat ik niet licht zal vergeten.
Eén rol heeft hij in „met vlag en wimpel",
welke uit den blijden, lichten toon valt. Het
is die van den ouden portier, waarmee hij
zijn meesterlijke dirigenten-imitatie opent
en sluit. Deze portier, een oud. geslagen
mensch, is eens een gevierd artist geweest
en nu, na veertig jaar. is er op zijn jubileum
dag niet eens een bloemetje. Men voelt da
delijk de bedoeling van Buziau. bij zijn ju
bileum te laten zien, dat het leven van een
revue-artist ondanks succes en schoonen
schijn niet zoo mooi en gemakkelijk is. De
portier krijgt voor het laatst nog eens de ge
legenheid. in een oud glorienummer op te
treden en dat is dan de dirigenten-imitatie.
Wie Buziau in deze drie sterk-levende typee
ringen heeft gezien, voelt het als onwaar
schijnlijk. dat het zielige oude mannetje van
een portier dit nog zóó zou kunnen. Maar
Buziau is het er niet mee eens dat het on
waarschijnlijk zou zijn.
„Ik ken zelf dat gevoel toch ook", zegt hij.
„Dat je gebroken bent. maar je opzweept om
toch te spelen en dat je daarna in elkaar
zakt. Toen mijn ouders stierven, heb ik dat
leeren kennen." Uit alles wat hij over deze
rol zegt. blijkt hoe na zij hem aan het hart
ligt. Ér is iets roerends in, dat een kunste
naar. die in het komische zoo ontzettend
veel geeft, nu juist aan deze eene. tragische
rol zoo sterk hangt en zoo graag heeft, dat
de menschen die mooi zullen vinden.
Prachtig gespeeld heeft hij den portier in
elk geval wel! Maar voor ons aller gevoel is
dit mannetje zoo mijlen ver verwijderd van
dien anderen veertigjarigen jubilaris, die op
19 Maart in Carré zal worden gehuldigd.
Wiens talent gelukkig nog geen schijn van
achteruitgang vertoont en die voor ons allen
I is en blijft: de geniale schepper van het
komische.
„Onder alle malligheid geef ik steeds weer
den mensch" heeft Buziau tegen mij gezegd.
Wie in den spiegel, dien Buziau hem voor
hield. zichzelf heeft herkend, weet, hoe waar
dit is!
L. N.
Een halve eeuw geleden.
Cornells Springer's
Amsterdamsch Stadsgezicht in Teyler.
Uit Haarlem's Dagblad van 1885.
Een alleraardigst, levendig schilderij, zoo
wel interessant als architectuur-afbeelding,
als genoegelijk van voorstelling. En verder
zeer leerzaam uit kunsthistorisch standpunt
bezien. Als wij ons even in herinnering bren
gen dat Springer dit schilderij in 1378 schil
derde en wij stellen ons dan daarnaast éen
dier Amsterdamsche sneeuwgrachten van
Breitner voor, die slechts zoo wat twintig
jaar later ontstonden zijn fameuse Jor-
daansgracht met den sleeperswagen ont
stond nog enkele jaren vroeger dan '98
dan zien wij hoe binnen betrekkelijk korten
tijd een kunstinzicht zich grondig wijzigen
kan, een bepaalde opvatting verouderen en
een andere zich baan kan breken. Dat ge
beurt natuurlijk niet zoo maar in ééns. alsof
een schildwacht werd afgelost, doch als de
tijd daarvoor rijp is. wordt een omwente
ling in den smaak toch vrij vlug voltrokken.
Terwijl er toch een hemelsbreed verschil
tusschen een Springer en een Breitner is.
Opmerkelijk blijft het ondanks alles, dat een
werk dat nog geen zestig jaar oud is. al zoo
ouderwetsch aandoet.
Wij vinden de oorzaak in de tegenstelling
der richtingen, die de twee kunstenaars ver
tegenwoordigen. de een als laatste eener
verdwijnende soort, de ander als eerste eener
komende krachtsontplooiing.
Bij een Springer, die van 1817 tot 1891
leefde, zitten wij nog geheel in de histori
sche romantiek. Hij schildert ons Haar-
lemsch schilderij in 1878 en stoffeert het rij
kelijk met personen in zeven tiende-eeuwsc he
kleedij. laat er een koets over de gracht rij
den. die In '78 al in een museum stond, laat
er een paar deftige lieden door de gracht
roeien, wat in '78 alleen bij waterfeesten ge
beurde. enz. enz. Toch zal hij aan weerszij
van het water de gevelrijen nog naar de na
tuur geschilderd hebben: die zijn daar lang
intact gebleven, al zal het brugje naar de
prachtige huizen van de oude bank van lee
ning, waar vroeger de wijnkelders van Kras-
napolsky in gelegen waren, wel weer naar
oude gegevens gereconstrueerd zijn, want
het spichtige leelijke ding met de trapjes dat
er thans nog ligt, ken ik er al vijftog jaar.
Historische reconstructie in schilderkunstige
traditie, dat is in hoofdzaak wat de schilders
van het midden der vorige eeuw typeert en
van welke artisten Cornells Springer een
zeer aanzienlijk vertegenwoordiger geweest
is. Die kunst had ongetwijfeld haar charme
en juist als wij daarvan meer doordrongen
zijn kunnen wij pas recht beseffen welk een
verzet de jonge Breitner ook in Amsterdam
te overwinnen had, toen hij zijn eerste
grachtgezichten exposeerde, waarin hij de
historische romantiek den nek omdraaide,
de traditie van een Jan van der Heyden vol
ledig negeerde en het stadsbeeld ging zien
als temperament, als picturaal herschepper
eer dan als historisch constructeur en die.
als er van traditie gesproken moet worden.
bij*Frans Hals ging kijken, wiens grootheid
in die jaren 'denk aan Bürger-Thoré) nog
al eens betwijfeld werd. Breitner had de
jeugd en zijn eigen genialiteit mede en hij
heeft in den strijd van zijn generatie, die
de kunst zag als het leven door een indivi
dueel temperament doorschouwd, met vlai
en wimpel gewonnen. Het anecdotische had
hij niet van noode. hij zag de stad en de
grachten en bruggen in het leven van alle
dag. zooals hij zelf aan dat leven deel had en
er de emoties van onderging. Voor wie dat
alles onbekende en onbegrepen emoties wa
ren. was die nieuwe kunst uit den booze en
die brave lieden hoonden Breitner en „hiel
den het bij het oude".
Maar de jeugd en de ontvankelijke oude
ren zetten door en gingen op hun beurt de
romantiek te lijf met als gevolg een periode
waarin die romantiek niet meer aangekeken
werd, de qualiteiten van haar schilders over
het hoofd gezien en die schilders zelf „démo
dés", uit den tijd, uit de mode, raakten. Een
Een onbillijkheid waaraan nu weer langza
merhand een einde aan het komen is. Pipa
Tijd, die de beste en onafhankelijkste kunst
criticus van allen is, omdat hij het eeuwige
leven heeft en door niemand wordt lastig
gevallen als hij eens begane vergissingen re
dresseert. de tijd is gaan schiften en zuive
ren en heeft den besten onder die romantici
en historische anecdotisten weer een plaatsje
in de zon ingeruimd. Cornells Springer
hoort onder hen en men kan zijn nagedach
tenis dat gaarne gunnen want hij was een
knap artist, met een fijnen smaak voor ar
chitectuur-schoon
In de meeste Hollandsche steden was van
dat oude schoon nog veel omstreeks 1850 be
waard gebleven. En als een gansche rei van
die pittoreske gevels niet meer voorhanden
was, welnu, dan compileerde de kunstenaar
uit zijn schetsboeken een gracht of plein
naar eigen goeddunken, maar noodig zal dat
niet dikwijls geweest zijn. Wie er lust in heeft
kan met onze reproductie gewapend, eens
in Amsterdam gaan kijken, wat er van
Springer's voorstelling van de oude Zijds-
Voorburgwal nog overeind staat. Twee din
gen zal hij er zeker terug vinden: het prach
tige poortje rechts dat ééns toegang tot een
klooster verleende, daarna tot het Athe
naeum, toen tot een bewaarschool, en nu
meen ik weer tot een katholieke onderwijs
inrichting toegang verleent. En links, bij
het brugje, die twee kerels van huizen van
de oude Bank van Leening, die nog altijd het
aankijken en. het afbeelden overwaard zijn
Als deze lezer, van het Binnengasthuis af
wandelend, dan langs het poortje en het
brugje gegaan is, kan hij voor het complex
van" het Amsterdamsch (hedendaagsch)
6 Maart:
Blijkens ontvangen mededeeling van
het hoofdbestuur der Algem. Vereen,
voor Bloembollencultuur, zijn weder
eenige toezeggingen ontvangen van
zilveren medailles voor de in
deze maand alhier te houden groote
tentoonstelling van bloeiende bol- en
knolgewassen, ter gelegenheid van het
25-jarig bestaan der bovengenoemde
Vereeniging.
Verschillende vakgenooten hebben van
hun belangstelling in de tentoonstelling
doen blijken, doordien zij hebben be
loofd. haar te komen bezoeken.
Hoofdredacteurs van de voornaamste
Engelsche tuinbouwbladen zullen per
soonlijk in de dagen der tentoonstelling
alhier hun verslagen er over opmaken.
Stadhuis gearriveerd, vergelijkingen maken
tusschen de romantiek van toen en de zake
lijkheid van nu. Wat ook al weer voor een
deel een frase is. want misschien waren die
lieden die in de 17e eeuw aan de Oude Zijde
gevestigd waren, zakelijker dar. wij
Doch zóó zouden wij door een schilderij
van Springer aan het filosofeeren gaan over
dingen die buiten de schilderkunst liggen.
Keeren wy dus tot deze terug en memoree-
ren tenslotte dat Comeiis Springer's voor
naamste leermeester de fijne artist Kasper
Karsen geweest is. wiens zoon Edpard weer
tijdgenoot van Breitner was en over wien wij
ook nog wel eens zullen spreken.
J. H. DE BOIS.
Door onze lens gesnapt.
GEERTEUIDA CARELSEN.
Mej. Amy Geertruida de Leeuw is geboren
te dezer stede op 10 April 1843. Haar levens-
nop heeft zij zelve beschreven in het boekje
Herinneringen van Geertruida Carelsen"
Haarlem H. D. Tjeenk Willink en Zn. 1928).
Een Glas gebroken?
Veer of Rand?
Van uw bril of pince-nez? Spoed U dan naar
Opticien FEDERMANN,
GROOTE HOUTSTRAAT 37
bij de ANEGANG Telefoon 11059,
Bekend door vluggen arbeid.
Desnoods even wachten.
(Adv. Ingez. Med.)
Slachtoffer van eigen
onoplettendheid?
Bejaard man op onbewaakten overweg
gedood.
Op den onbewaakten overweg aan den Zui-
dendijk te Dordrecht heeft Dinsdagmiddag
een ongeluk plaats gehad, dat een bejaard
man het leven heeft gekost.
De 63-jarige wielrijder W. van der Stel uit
Puttershoek bevond zich op den overweg,
toen de trein uit de richting Lage Zwaluwe
naderde, die te 12.02 uur aan het station te
Dordrecht moest aankomen. De man werd
door den trein gegrepen en ongeveer dertig
meter meegesleurd. Toen de trein tot stil
stand was gebracht, snelden omwonenden te
hulp, terwijl een trein, die even later uit de
richting Dordrecht naderde, werd opgehou
den, omdat men wilde nagaan, of zich daar
in wellicht een dokter bevond.
Dit was niet het geval, doch weldra arri
veerden politie en medische hulp. Het bleek
toen echter, dat van der Stel onmiddellijk
gedood moet zijn.
Daar het uitzicht ter plaatse vrij goed is,
vermoedt men, dat onoplettendheid van het
slachtoffer de oorzaak van het ongeluk is
geweest.