Het buitenlandsche boek van deze maand. H.D. VERTELLING WOENSDAG 13 MAART 1935 HAARLEM'S DAGBLAD '10 POERIEM-FEEST. Cha:=»Goldstein en SamSwaap Joodsch Toonee! en Joodsche Zang. Het Joodsche Poeriemfeest is gisteren eigenlijk een week te vroeg in de tuinzalen van ons Gemeentelijk Concertgebouw gevierd op een wijze, die de vereenigingen welke er zich voor hebben gespannen, alle eer aandoet. Er was voor dezen avond groote belangstel ling, zoodat de heer T. Roos. die als voorzit ter van de afdeeling Haarlem van den Neder- landschen Zionistenbond met een kort woord het feest opende, met recht zijn voldoening kon uitspreken over de goede voorbereiding vooral van de zijde der jongeren van dit Poeriem-feest en het artistieke programma, dat een zoo groote attractie voor velen bleek te zijn. Wat mij. als gast, in dit programma vooral trof was het Joodsche karakter, waarin het geheel gehouden was. Behalve het vioolconcert van Max Bruch, dat door Sam Swaap werd ge speeld. waren alle nummers zuiver Joodsch. Daar was reeds dadelijk de koorzang van He- breeuwsche liederen, karakteristiek ook in melodie en rhythme. met elan en bezieling en muzikaal van voordracht gezongen door een koor van jonge menschen. Daar was ook het tooneelstukje, „Hammasjieach beweeth' 'am- haarets". dat de komische verwarring geeft, die de tijding van de komst van den „Mas- sieach" in een dorp verwekt, en de ontgoo cheling. wanneer het blijkt, dat de gewaande Messias enkel een rondreizend zanger is, een tooneelstukje, dat door de leden van Zichuon Jaakoov uit Amsterdam in het Hebreeuwsch werd gespeeld en met een Oostersch accent, dat niet-Joodsche leeken er moeilijk aan had den kunnen geven. Dit Hebreeuwsche tooneelstukje deed m het gegeven even denken aan De Revisor, al had het dan ook niets van het scherpe en sati riek? van dit Russische blijspel en bleek het enkel een goedmoedig, maar niet onvermake lijk gevalletje te zijn. Er waren bij de gasten in de herberg enkele typen, die uiterlijk goed getroffen waren, en het spel der -waardin trof door losheid en natuurlijkheid. Toch meen ik, dat bij strenge, artistieke regie uit deze spelers meer te halen zou zijn. Nu was de actie van de meesten nog wat onbeholpen en ook het samenspel liet nog al eens wat te mensehen over. al was het op andere mo menten zooals in het begin en bij den maaltijd weer veel beter. Maar het meest Joodsch van karakter waren toch wel de dansen en zangen van Chaja Goldstein. Welk een ras-kunstenares is toch deze vrouw! Het programma, dat zij uitvoerde, was voor mij niet nieuw, maar wederom trof zij mij door het fel-geladene en sterk expressieve van haar kunst. Deze dan seres heeft plastisch zoowel als mimisch een macht van uitdrukking als maar heel weini gen. In dansen als de Moeder en het Meisje, is het, of zy alle vernedering en smart van de Joden uit het Ghetto uitdanst, maar ook den opstand, het wilde verzet en het verlangen naar vrijheid. Welk een hemelsche blijheid en verrukking weet zij te geven in zoo'n lied als „Was wet sein as moschiac.h wet kunnen", hoe fijn- geestig is zij in „Der Schadchen", hoe uitbun dig vr ooi ijk in het liedje waarin de rebbe de muziekinstrumenten bespeelt. Haar medewer king gaf aan dit zuiver Joodsche feest een bijzonder artistiek cachet en hoe dit dioor de aanwezigen werd gewaardeerd, bleek wel uit de geestdriftige ovatie aan het slot. Zij werd voortreffelijk, op den vleugel begeleid door Alice Heksch. Een groot artistiek succes viel ook Sam Swaap die zeer goed begeleid werd door den heer A. Prins na het vioolconcert van Max Bruch ten deel. De gevierde concert meester van het Residentie-orkest kwam er evenals Chaja Goldstein dan ook niet zonder een toegift af. Natuurlijk werd het Poerim-feest tot laat in den nacht nog voortgezet, maar dit ge deelte van den avond behoort niet tot de ca tegorie ..kunst". Dat ook dat gedeelte van den avond geslaagd is, daaraan twijfel ik niet. De stemming was er reeds in toen de .hand" de eerste tonen liet hooren; wij behoeven dus niet te vragen hoe die aan het slot van den avond was. J. B. SCHUIL. de Etude op. 10 no. 4 van Chopin een frap pant staaltje. In het concert van Liszt faalde die techniek ook nimmer. Wie wèl faalde was de triangel, die zijn heele solo in 't begin van 't Scherzando vergat. Ook bij den inzet van het marciale slot-Allegro kwam een stoornis in de orkestbegeleiding voor. Het spel van den jongen pianist gaf aanleiding tot langdurige ovaties, die hem tot een toegift noopten. De hem aangeboden bloemen offreerde hij gra. cleuzelijk aan Schuurman. Het moet voor Vico la Valpo wel een groote voldoening zijn, ondanks het gemis van het gezichtsvermogen een volwaardige plaats in de kunstwereld te kunnen innemen. Maar welk een onvermoeide energie moet er. ook bij zijn vader, die zijn schreden ook op het pad der kunst leidde, noodig geweest zijn om dat resultaat te be reiken! Berlioz' Symphonie fantastique vulde het geheele tweede deel van den avond. Bij de vertolking daarvan kwam vooral de indruk van waardeering voor Schuurman's arbeid boven, en we mogen ook onze waardeering voor het werk van een der violisten, die de ^oo belangrijke althobopartij vervulde niet verzwijgen. Het onweer was m.i. een beetje te luid: het moet als in de verte blijven. Maar de gruwelijke visioenen van de laatste twee hoofddeelen werden door Schuurman en het orkest treffend gerealiseerd. Als waranemend voorzitter van het H.O.V.- bestuur sprak Dr. De Crauw enkele woorden ot dirigent er. auditorium. De eerste huldigde hij door de aanbieding van bloemen: tot het wekking om aan de H.O.V. trouw te blijven, zeer talriike auditorium "richtte hij een op- Als men opkomt in een getalsterkte als Dins dagavond. is het voortbestaan van ons orkest veilig gesteld. En ieder aanwezige zal wel den indruk gekregen hebben dat de H.O.V. zich dat ruimschoots waard heeft- getoond. K. DE JONG. MUZIEK. „VORSTELIJKE EMIGRANTEN". De Tooneelgroep „Het Masker" (Directie Jan Musch en Ko Arnoldi) zal Zaterdag 16 en Zondag 17 Maart in den Stadsschouwburg te Haarlem de 175e en 176e opvoeringen geven van het blijspel „Vorstelijke Emigranten". Deze vermoedelijk laatste voorstellingen van dit stuk te Haarlem worden gegeven tegen populaire prijzen. IEDER EEN BRIL VOOR WEINIG GELD OPTICIEN FEDERMANN GROOTE HOUTSTRAAT 37 TEL. 11059 (Adv. lngez. Med.) REGELING TUSSCHEN NEDERLAND EN NEDERLANDSCH-LNDIë VOOR AUTO MOBILISTEN. De K.N.A.C. meldt ons: Naar aanleiding van een desbetreffend ver zoek aan den Gouverneur-Generaal heeft de Koninklijke Nederlandsch-Indische Motor Club van de Regeering de mededeeling ont vangen. dat de Minister van Koloniën in on derhandeling is getreden met zijn ambtgenoot van Financiën nopens een regeling volgens welke Nederland en Nederlandsch-Indië aan elkanders autohouders tenminste dezelfde fa ciliteiten zullen verleenen, welke de vreemde autohouders krachtens het Internationaal verdrag betreffende belastingheffing van vreemde motorrijtuigen genieten. Wij teekenen hierbij aan. dat tot nu toe de Nederlansch-Indische automobilisten die met hun auto naar Nederland komen, verplicht zijn tot het betalen van belasting, aangezien het belastingcarnet hun in Indië verstrekt niet voor Nederland geldig is. Aan dezen merk- waardigen toestand zal thans dus een einde worden gemaakt. Omtrent den aard der ver schillende faciliteiten heeft de K.N.A.C. nadere inlichtingen ingewonnen, waarover zij binnen kort een mededeeling hoopt te kunnen ver strekken. AMOKMAKER V.ALT EEN BESTUURS AMBTENAAR AAN. AMPENAN. 12 Maart. (Aenta). Een Boegi- nees die zich in preventieve hechtenis be vond, maakte gisterenmiddag amok tus schen zijn mede-gevangenen. Hij greep toen een bijl en liep de gevangenis uit; op straat bracht hij een Inlander lichte verwondingen toe. Hierna drong hij door tot in het huis van den controleur en viel dezen bestuursambte naar aan. Hij wist den controleur slechts on beduidende verwondingen toe te brengen. De bestuursambtenaar kon hem tenslotte over- CONCERT DER H. O. V. Het laatste winterconcert onzer H.O.V. •werd door de omstandigheden niet begun, stigd: meerdere leden van het orkest waren door ziekte verhinderd mede te werken en hun plaats moest dus tijdelijk door anderen worden ingenomen. En als we nu in aan merking nemen, dat voor het repeteeren en studeeren met deze gewijzigde samenstelling slechts twee ochtenden gelegenheid geweest was. kunnen we slechts waardeering hebben voor hetgeen Frits Schuurman in dien kor ten tijd nog had weten tot stand te bren gen. Oberon's tooverhoorn gaf het sein tot een spel vol levendigheid en afwisseling, dat ook in de momenten van meeslepende vaart zijn helderheid en correctheid niet verloor. Het was een goed begin, een inleiding tot een ander spel. dat nog meer bewondering afdwingen moest: dat van den pianist Vico la Voloe. We hebben dezen jongen kunstenaar verleden jaar een recital voor de microfoon hooren geven en de bijzondere zekerheid en vaardigheid van zijn spel kunnen opmerken. We kregen toen zelfs geen flauw vermoeden dat Vico la Volpe het gezichtsvermogen mist. en ik denk dat wel niemand, die de radio uitzending beluisterde dien indruk gekregen zal hebben. Zondagavond is hij met het Con certgebouworkest onder leiding van Mengel berg opgetreden: zijn vertolking van Liszt's Es dur-concert kwam aan schittering niet te kort en liet slechts in de groote en snelle octavensprongen bij wijlen een gemis aa-n absolute trefzekerheid hooren. Maar zoolang nog zooveel goed ziende pianisten, en daar onder kunstenaars van naam, zich daar aan misgrepen bezondigen, zou het absurd zijn, het een blinde te willen verwijten. Integen deel: ik heb met buitengewone belangstelling gadegeslagen hoe Vico la Volpe de ver uiteen- liggende grepen bliksemsnel aanvoelde en fixeerde. Hoe fijn zijn tastvermogen en gevoel voor afstand bij zulk een speler ontwikkeld! Zijn vingertechniek is fameus en onfeilbaar; Jiij gaf daarvan in de verbluffend snel gespeel Ernst Scheibelreiter: „Rudi Hofers grünes Jahrzehnt", Paul Zsolnay Verlag, Wien. Ernst Scheibelreiter is de jonge Oosten- rij ksche tooneelschrij ver en dichter, die voor zijn eersten roman „Rudi Hofers grünes Jahrzehnt" den grooten Oostenrijkschen Staatsprijs voor literatuur 1934 heeft gekre gen en nu mag men detoatteeren over de vraag of literatuurprijzen eigenlijk wel van eenlg nut zijn voor het bevorderen van de li teratuur in Frankrijk, bij uitstek het land van de literatuurprijzen, heeft zich naar aanleiding van de toekenning van dén jong- sten Prix Goncourt over die vraag weer eens een hevigen strijd ontwikkeld, waarbij de Fransche Academie, die den prijs toekent, er van werd beschuldigd dat door haar systeem van beoordeeling slechts boeken in aanmer king kwamen, die het summum van middel matigheid waren men zal moeten toegeven, dat Oostenrijk ditmaal met zijn keus voor den grooten Staatsprijs heel gelukkig is ge weest. Trouwens „Rudi Hofers grünes Jahr zehnt" had, vóór het den prijs ontving, al veel succes gehad, en hoewel dat nu wel geen fac tor bij de beoordeeling zal zijn geweest, pleit het in negen van de tien gevallen wel degelijk voor een literair werk als velen het waardee- ren. Het is dan ook een charmant boek. Zooals de titel al aangeeft beschrijft het de jonge, om niet te zeggen de „groene" jaren van het jongetje Rudi Hofer, zoon van een machinist van een internationalen trein, die dank zij die functie in het leven van zijn eenagen zoon een reusachtige en fantastische rol vervult en van een moeder, die in Rudi's bestaan een iet of wat dichter bij de werkelijkheid en het dagelijksch leven staande rol speelt. Dat is trouwens een rolverdeeling, die meer kinde ren er ten opzichte van hun vader en moeder op na houden: de vader is dikwijls de wat verder af staande figuur, waarmee vanzelf heel wat droomen en fantasieën en idealisme verbonden worden; en de moeder... ach ja, ze is moeder, en dat is gelukkig nog altijd een ten deele ondefinieerbaar begrip, dat heel veel moois en liefs inhoudt, maar daarbij komt altijd het feit, dat moeder degene is, die het merkt als er geen voeten geveegd zijn en die de standjes uitdeelt als er een malheur met jas of broek is gebeurd, en die nooit tot compromissen te bewegen is inzake bijvoorbeeld het verschijnsel, dat het zoo prettig is om slordig te eten en zoo inspan nend en vervelend om het netjes te doen. Moeder is lief. maar lastig. Ondefinieerbaar, principieel lief, maar soms werkelijk ook erg lastig. Vader is eigenlijk noch lief, noch lastig vader is eigenlijk alleen maar bewonderens waardig. Het is geloof ik, die alleraardigste uitbeel ding van Rudi Hofer's verhouding tot zijn ouders, die de voornaamste charme van Ernst Scheibelreiter's boek uitmaakt. Niet, dat er niet vele andere aardige figuren en vooral buitengewoon veel fijne trekjes in voorkomen, ook niet, dat het boek als roman volkómen geslaagd mag heeten. Het is aan de bouw er van duidelijk te zien. dat dit een eerste poging op het gebied van de roman kunst is, uit meer dan een aaneenschakeling van episodes, zonder bedoeling, zonder climax, bestaat „Rudi Hofer's grünes Jahrzehnt" niet. Maar intusschen brengt het den lezer toch nader tot dat wonderlijk amalgama van ge dachten en reacties, dat een kinderziel is, en in de gedeelten, waarin twee kinderen met elkaar aan het woord zijn, vooral waar de ver houding tusschen Rudi en zijn nichtje Hertha geteekend wordt, is het den schrijver dikwijls bijzonder gelukt om de luchtige en eigenlijk gedésinteresseei'de wijze van omgaan van kinderen met elkaar weer te geven. En vooral in het begin moge het herhaalde ongemoti veerde verschijnen en verdwijnen van per- sanen wat eigenaardig aandoen, maar is het tenslotte niet zoo in een kinderleven, waar de uiterlijke belevenissen volkomen samen hangen met die van de naaste omgeving, ter wijl alleen de innerlijke hun eigen weg gaan? Er komt een tante waarom ze komt weet hoogstens de tante of moeder het kind weet het niet en hij accepteert alleen op een gegeven oogenblik dat ze er is. De tante gaat weer weg op een oogenblik, waarop tante ien moeder volkomen begrijpen dat tante nu weg moet, met het kind, dat net tante in zijn gedachtenleven had opgenomen, begrijpt het niet. Evenwel, het is aan dit soort van gebeurlijkheden gewend, neemt lakoniek af scheid en zoekt onmiddelijk naar iets, dat de leege plaats, die de tante in zijn gedachten heeft achtergelaten, kan vullen. Van dit soort kleine gebeurlijkheden hangt Rudi Hofers jonge leven aan elkaar, en prac- tiscli wordt het door geen ingrijpende veran deringen of feiten gestoord. Hij gaat naai school. In de plaats van Hertha en een paar tantes en ooms komen nu de onderwijzer en een paar jongens uit zijn klas. Hij krijgt een ernstige heupgewrichtsontsteking, en moet tijden lang met zijn been in een beugel loo- pen: hij schikt er zich lakoniek en zonder veel moeite in, en de tranen en wanhoops- buien, die de steeds ma-ar niet genezende ziekte bij zijn moeder ontketent, gaan eigen lijk langs hem heen, afgezien van het feit, dat het hem om harentwil een paar keer treft als hij aan haar oogen ziet, dat zij gehuild beeft. Hij is een kind, dat zich niettegen staande zijn ziekte uitstekend weet te amu seeren: zijn opgewekte aard en rijke verbeel ding helpen hem daarbij en tenslotte levert het geval ook een paar hoogst interessante be levenissen op, waarvan hij de minder aange name kanten met mannenmoed wegdenkt en de aangename uitspint tot rooskleurige her inneringen Bezoeken bij dokters: wat een glorie tegenover zijn schoolkameraden! Het feit, dat hij, vooral in het begin, geregeld het onderwerp van lange gesprekken tusschen zijn ouders en de verschillende, familieleden is: wat een streelend besef! Zijn verblijf in het sanatorium! Welke jongen van zes, zeven jaar heeft ooit een paar maanden te midden van zulke boeiende menschen doorgebracht-1 En ten slotte de vacantie aan de Adriatische zee, waarbij hij misschien wel voor de laatste maal een paar van die vluchtige, toevallige kindervriendschappen sluit, die vergeten wor den, zoodra ze achter den rug zijn. maar dio toch ook weer het hunne bijdragen tot- het opgroeien van het kleine jongetje Rudi Hofer tot den lateren grooten Rudolf Hofer. Zijn eerste liefde voor het veel oudere en ervarener meisje Mylada sluit ten slotte Ru di's „grünes Jahrzehnt" definitief af, en het uitbreken van den wereldoorlog maakt dat- afsluiten van een niettegenstaande alles on bekommerde en ongeschokt voortkabbelende jeugd tot iets nog veel definitievers, dan het in gewone omstandigheden geweest zou zijn. Buitengewoon mooi is de manier, waarop het effect van de gebeurtenissen, die aan den corlog voorafgingen op de menschen en voor al op de kinderen, beschreven is: geen flauwe notie van wat er in de lucht hangt hebben ze, de moord in Serajewo ontlokt hun alleen een beetje van de grooten nagebauwde ver ontwaardiging op de Serviërs; de oorlogsver klaring zelf doet hen, zonder eenige begrip van wat zij beteekent. uitbarsten in heftige uitbarstingen van vaderlandsliefde en wraak zucht op elk land. dat Oostenrijk zou willen belagen. En daarmee sluit het boek. De kleine Rudi Hofer, die tien jaar lang aan zijn fantasie de voornaamste plaats in zijn leven gaf en die met zijn droomen en zijn eigen gemaakte levensopvatting en filosofieën de werkelijk heid vervormde, tot er niet veel meer van overbleef, is man geworden en zal nu moeten zien, dat hij zonder die kinderdroomen zijn weg door het leven vindt, dat voor hem, al weet hij het nog niet, wel met heel sombere vooruitzichten inzet. Maar het verhaal van zijn „grünes Jahr zehnt", dat vermoedelijk wel voor een groot deel Ernst Scheibelreiters eigen „grünes Jahr zehnt" is, is zuiver het fijne, gevoelige verhaal van een onbekommerde jeugd gebleven en als zoodanig de moeite waard voor ieder, die houdt van 'kinderen en zich interesseert voor hun gedachtenleven, dat voor de meeste vol wassenen toch altijd nog een wereld Is waar van zij onnoemelijk ver afstaan. WILLY VAN DER TAK. Franz. Het was maar een gewoon klein kleermaker - tje, Franz Hampel, zoo'n kereltje dat wij in onze zelfoverschatting een mannetje van niets noemen. Hij werkte bij een baas, en hij werkte netjes en ijverig. Hij sneed de pakken keurig op maat volgens telkens hetzelfde patroon, eens een beetje nauwer of wat wijder, maar dat was al wat er aan verschil in was. Franz was niet- lang en niet klein, niet mager en niet dik. hij was een mannetje dat je niet zag. Hij had een slap gezicht, was altijd netjes geschoren en deed lang met z'n pakken waar hij zuinig op was. Z'n boordje was helder en z'n dasje simpel, maar effen van kleur. Smaak om er netjes uit te zien had hij door z'n vak gekregen. Boven z'n goeiige oogen begon hoog op het voorhoofd een dun haargewas, dat in een altijd klammig kuifje omhoog streefde, alsof het ge tuigen wilde van de hoogere aspiratie die Franz misschien gehad zou hebben als hij onder een ander gesternte, maar vooral in een rijkere wieg, ter wereld zou zijn gekomen. Franz begeerde echter niets anders. Hij was tevreden met z'n bestaantje, misschien uit domheid, misschien uit hoogere filosofie, wie zal het zeggen? Hij had een meisje, Anna, die diende bij den notaris, en daar was hij trotsch op, daarmee ;eurde hij bij z'n vrienden. „Vanavond ga ik naar m'n meisje. Dan heb ik het weer goed. 'k Mag in de keuken komen van mevrouw, en Anna mag altijd een sterk bakje koffie zetten. Beste menschen!" Samen spaarden ze. Met z'n tweeën hadden ze één spaarbankboekje. Met kwartjes, een enkelen keer een guldentje, werden de bedra gen bijgeschreven. Nooit ging er iets.af, geen halfje. Zelfs niet toen Franz die een keer zoo doodziek was van die infectie aan z'n duim. Anna had toen kruiden getrokken en compres- sen gelegd op de hevig gezwollen hand. 't Had er angstig uitgezien, maar een dokter? Nee hoor, als dat even niet hoefde, dan deed ie dat niet, dat kostte geld, dat goeie bij elkaar lespaarde geld, waar hij en Anna meubels van wilden koopen. Als ze niet eerst alles netjes in orde hadden, trouwden ze niet. Franz had eerst gemopperd en dacht over trouwen toen ze genoeg hadden voor het huiskamer-ameu blement dat bij Meier in de etalage stond. Er bleef nog genoeg over voor een bed en een paar potjes en pannetjes, maar Anna wou er niets van weten. „Niks hoor, ik moet een lekker frisch keu kentje hebben met een knap fornuis. Dan hoeven we 's winters ook niet te stoken in de goeie kamer, dat spaart ook al weer. En me slaapkamer moet ook een. goed stuk zijn, daar heb je je leven lang plezier van. Als je met rommel begint eindig je met een mestvaalt!" Hij had wel gezucht en stiekum uitgerekend hoeveel weken daar nog over heen gingen, voor ze zoover zouden zijn, maar het werd zooveel, dat hij de tel kwijt raakte. Maar Anna had toch haar zin gekregen en hij had weer voor de eerste jaren manmoedig afstand gedaan van z'n sigaartje. Toen gebeurde er iets wonderlijks. Er wer den bulletins aangeplakt, de krantenjongens met de extra-edities werden bestormd, er was een geloop en gedraaf en rumoer in de straten en iedereen deed anders dan gewoonlijk. Oor log was er! Oorlog! En iedere man kreeg een kriebelig gevoel van het ze nu eens te willen laten zien wat hun land waard was! Zouden ze zich maar weerloos laten aanvallen? Och neen! Daar hadden ze toch misgerekend, die vijanden! Franz zat een beetje onbeholpen in Anna's blinkende keuken. Hij begreep er- niets van. Waarom moest hij nu weg, zoo opeens? En het pak van mijnheer Meier moest de volgende week worden afgeleverd en hij zou verschrik kelijk schelden als het niet klaar was. Anna bracht hem aan het verstand dat mijnheer Meier de volgende week wel aan wat anders te denken had, dan aan een grijs colbert met een streepje, dat hij de volgende week zou moeten zorgen dat de knoopen van zijn uniform blon ken. Dat bracht Franz nog meer in de war. Hij schudde traag het hoofd en vond er alleen maar een beetje troost in dat de notaris z'n sergeant was en dat hij het dan wel aan hem kon vragen, als er wat bijzonders moest ge beuren. Gelaten scharrelde hij z'n spullen bij mekaar en hij was niet eens erg bedroefd toen hij af scheid kwam nemen in de vertrouwde keuken, want hij wist niet wat hem wachtte. „Hou jij nou je centjes maar, Franz, die zul je daar wel noodig hebben. Ik spaar hier alleen wel door. en mevrouw heeft gezegd dat ik het op zolder mag zetten als ik wat koopen wil! Gisteren heeft mijnheer me een tientje gege ven, toen hij vroeg of ik goed voor mevrouw zou zorgen, en als hij met verlof komt, krijg ik er weer een! Nou? Wat zeg je nou?" Franz vond het reusachtig en dat was eigenlijk de eerste diepe indruk die de oorlog op hem maaktp. Vier maanden later kwam Franz drie dagen thuis. Hij was mager en keek verschrikt. Als een auto voorbijreed schurkte hij heelemaal in elkaar, steeds scheen hij iets te mompelen, maar spreken deed hij niet. Anna troonde hem mee naar boven op zol der, waar de „goeie kamer" stond die ze ge kocht had en als groote verrassing, ook de slaapkamer die ze zuinig bij elkaar hadden gespaard. Veel kon hij er niet van zien, want het was er donker en de ameublementen ston den uit elkaar geschroefd tegen den muur, maar ze liet hem op de matras kloppen „voel eens. wat een fijn zacht bed!" En "toen ze naar beneden gingen zei hij opeens „zacht bed! Een fijn bed!" en grinnikte. Anna nam het hem kwalijk, en ze was ook kwaad dat hij niets wilde vertellen over den oorlog en stilletjes dacht ze „hij heeft natuurlijk stiekum achter af gezeten, de bangert!" Pas maanden later, toen de notaris een paar weken thuis was om te genezen 'van een beenwond, hoorde ze er van hoe Franz in de eerste linie lag en z'n plicht deed net als alle anderen. Veel kwam ze er nog niet van te weten, want ook de no taris wilde er niet over praten en gek, hij kon er nog beter over praten met Anna, dan met z'n eigen vrouw. Franz zou er niet over hebben kunnen pra ten met Anna in die glimmende warme keu ken, want wat hij te vertellen had was niet anders dan vuil. Modder, modder en nog eens modder, vaak bruin door het bloed van een kameraad die een seconde te voren nog naast je stond te vloeken over de zwijnerij. Hoe kon je daar nou over praten? Hoe kon je in zoo'n warme keuken de kou beschrijven, die je leed; hoe kon je vertellen over den knagenden hon ger, als er lekkere geuren van het fornuis kwa men: hoe kon je tegen zoo'n gezonde' flinke meid praten over wonden die je bij het gezicht alleen al het hart deden omdraaien; hoe kon je nog denken aan een aanval en het zenuw- sloopende ononderbroken daverende geschut, als je niets anders hoorde dan het tikken van den wekker en nu en dan het sissen van een droppel die op de heete plaat viel? Toch had Anna door de lange oorlogsjaren heen een klein begrip gekregen van wat er daar buiten geleden werd en op een keer, toen Franz met verlof was, had ze gezegd: „Zeg Franz, als je 't wilt, dan zouden we nu wel kunnen trouwen. Als je daar buiten bent. hebben we immers toch geen huis noodig, en 't is voor jou toch een ander idee, als we man en vrouw zijn. 't Geeft je wat meer vastig heid, hè?" Franz was er geroerd van, maar 't zei hem niet meer zoo veel als het vroeger zou hebben gedaan, want daar buiten ging je met andere oogen zien. Niet dat hij minder van Anna hield, oh nee. dat niet, maar hier trouwde je en daar buiten schoten ze je als wilde beesten in flarden. Hij kon het nog steeds niet goed begrijpen en toen ze eens gevangenen hadden, ging hij ze bekijken, omdat je toch wel wou weten tegen wie je vocht, wie het is die jou je beenen versplinterde, en wien jij op jouw beurt een oog uitschoot. En toen kon hij het nog veel minder begrijpen, want het leken erg rustige menschen, die dezelfde angst in hun oogen hadden als hij zelf. Op den dag dat Anna een kleinen jongen ter wereld bracht, werd Franz' rechterarm verbrijzeld. Een gelukkige wond, noemen ze dat daar buiten, want je kunt nog zien en nog praten en je hoeft niet rondgereden te wor den en je longen zijn niet aan flarden ge scheurd door gas, en je ingewanden zijn niet doorboord en je bent niet verlamd en met een beetje oefening kun je vesl met je linkerhand doen. Franz zelf vond het ook een bof, en pas toen hij voor z'n zoon stond en het gevoel van verantwoordelijkheid kreeg, drong het tot hem door dat hij voor z'n beroep niet meer deugde. De notaris sneuvelde en gelukkig wisten ze er thuis niets van, hoe hij „gevallen was op dat veld van eer". Mevrouw had graag een man in huis en zoo was het voor iedereen een goede oplossing dat Franz maar kwam inwo nen en dienst deed als knechtje van alles. Hij kon al ramen lappen en vegen en stof afne men, en met veel oefening kon hij nu zelfs zilverpoetsen. Als het met het eten niet zoo schaarsch was geworden, zouden ze het nu niet eens zoo slecht hebben. Maar die Ersatz! Dat was vreeselijk en het kind wou ook niet groeien, lang' en mager lag het in het wiegje en huilde heele dagen, 't Was een geluk dat mevrouw zoo veel geduld had, een ander zou dat geschreeuw niet kunnen hebben! Toen kleine Franz een paar jaar oud was, en de vrede een feit was geworden, kwam er plotseling inflatie. Wat dat precies was. be grepen Anna en Franz niet, tot mevrouw hun huilend vertelde dat ze niets meer bezat, hee lemaal niets meer en dat Anna en Franz maar ja, het was vreeselijk maar weg moesten, want. zij mevrouw zelf moest ook weg en waar ze van moest leven, dat wist ze niet en het beste zou maar zijn, dat ze uit het raam sprong. Maar daar lachte Anna om, ze hadden nu al zooveel met elkaar overleefd, nu zou dit er ook wel bij kunnen. Mevrouw moest alles wat ze had verkoopen, om haar rekeningen te voldoen, want zoo maar ineens had ze geen inkomsten meer. Dat vond Anna ook al niet erg, want boven op zol der stonden de goeie stukken die Franz en zij vroeger hadden gekocht, en als ze nu een klein huisje zochten dan konden ze daar met elkaar leven en ze konden iemand in huis nemen, zoo'n buitenlander, zooals mevrouw van hiertegenover ook had gedaan en Anna kon uit wasschen gaan en Franz kon wel er gens portier worden, of in een lift. Er zou wel iets worden gevonden. Ze hadden ook iets gevonden, en ze hadden met elkaar honger en kou en ellende geleden, Anna was een afgewerkte sloof geworden en Franz stond dag in dag uit in een lift en proefde nooit frissche buitenlucht, en des avonds was hij portier in een bioscoop en langzaam, heel langzaam waren ze er na lange, lange jaren weer een beetje bovenop geko men en het was Anna's trots dat ze d'r meu beltjes van het „begin." nog had kunnen be waren. Mevrouw had ook haar deel gedaan door voor kleine Franz te zorgen als Anna uit werken was en dan kookte ze ook het klei ne potje, als er wat te koken viel. In de vrije uren naaide ze en verstelde en maakte hand werkjes die bijna niet werden betaald en nu zat ze dagelijks achter het raam in het arme lijk straatje en haar witte dameshoofd deed daar zonderling aan. Kleine Franz was groote Franz geworden. Een boom van een kerel en hij had geluk ge had, want hij had werk gekregen, wat van daag den dag een wonder is. Er stonden nu Zondags bloemen in het venster en de gordij nen, die noodig vernieuwd moesten worden, bleven nog hangen tot Mei, want dan gingen ze verhuizen naar een klein huisje ook heel klein en eenvoudig, maar het had een tuintje voor en een plaatsje achter en er was een hok waar vader kippen kon houden. Dan kon me vrouw eens een eitje krijgen en als ze goed legden, de anderen misschien ook, op Zondag! Het leven was hard geweest, wreed en hard, maar nu kwamen ze er toch bovenop! Ja, voor zulken als mevrouw, daar was niets aan ta doen, maar ze droeg het toch goed en ze was altijd even vriendelijk en ja, wat geeft het ook, of een mensch al anders is! Jonge Franz was thuisgekomen met ont stellende berichten. „D't kon welleris oorlog komen, vader!" Daar sprong Franz op. „Wat zeg je? Oorlog2 Jongen, als je 't hart in je lijf hebt, dat woord nog eens te noemen, dan. danOorlog! Weet je wel wat dat zeggen wil? Heb je het dan niet aan je eigen lijf meegemaakt wat dat beteekent? Ben je als jongen niet een zwakke stumper geweest, omdat je niet te eten had? Heb je niet pas krachten gekregen, toen die buitenlanders je uit medelijden een jaar hebben meegenomen? Weet je niet dat ze me m'n rechterarm hebben afgeschoten? Hebben we niet armoe geleden? Hebben we niet in de kou gezeten? Heeft je moeder zich niet krom en oud gewerkt? Is mevrouw hier niet uit haar heele leven gegooid? En waar door? Waarom? Heb j ij die anderen gezien, onze „vijanden"? Menschen net als jij en ik? Mannen met een vrouw en kinderen thuis? Mannen die net zoo bang waren voor d'r hachie als ik? Waren we daarom lafaards? Gingen we niet evengoed iederen keer opnieuw in de linie? Zal ik jou eens wat zeggen? We waren lafaards! Want we hadden den heelen boel d'r bij neer moeten gooien! We hadden het niet moeten doen, dat hadden we!" Anna kijkt verschrikt. Zoo heeft ze Franz nog nooit gezien en ze wenkt naar haar zoon dat hij stil moet zijn, niets tegen moet spreken. Franz heeft een slok water gedronken en z'n oogen glijden over z'n jongen. „Een jongen ben ik geweest, net als jij. Ik was niet zoo groot en zoo stevig, maar ik deed m'n werk, net als jij. Ik weet wat ze met me hebben ge daan en waarachtig, als ik er aan denk dat ze met jou nu weer willen beginnen, dan weet ik niet. wat ik doe". Z'n stem sloeg over en haperend ging hij verder „Is dat dan alle maal voor niets geweest? Zijn we niet verder gekomen? Maar waarom was dan de aarde zoo vaak nat van bloed? Waarom klonk er dan dat gekerm dat je nooit van je leven ver geet? Waarom moesten dan zooveel jonge menschen sterven, waarom zooveel krachtige mannen tot ruïnes verminkt worden? Zijn we dan allemaal gek? Zijn we dan blind?" Hij liep naar het raam en leunde met zijn voorhoofd tegen het verkoelende glas, terwijl hij staarde naar het visioen van de hel waarin hij leefde, en hij wist niet, dat dit geen tiende gedeelte weerspiegelde van dat wat z'n jongen te wachten zou staan, als het weer zou begin nen, als we ons weer willoos laten mee slepen HELEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 8