ZATERDAG 11 MEI 1935 HAARLEM'S DAGBLAD 15 Wie een hond bezit, weet wel, hoe vefl hij van zoo'n dier' kan houden. Welk een- groot verdriet het is, als je hem moet missen. Ik ge loof zeker, dat er geen huisdier is, dat hoo- ger bij den m-ensch staat aangeschreven dan een hond. Er zijn heel wat soorten van hon den en een echte rashond met een deftigen langen stamboom moet met goud betaald worden. Oneindig veel verhalen zijn er, Avaar- in honden voorkomen, waarin de trouw van een hond naar voren wordt gebracht of de liefde voor zijn baas. In schoolboeken komt ook meestal een ver haal voor vair den St.-Bernhardshond. Daarin wordt verteld, hoe de monniken op den Sint- Bernhard deze groote, goede lobbessen van beesten hebben afgericht om na slecht weer op zoek te gaan naar bergbeklimmers, die mis schien den weg zijn kwijt geraakt en zonder hulp wel voor goed konden inslapen in de sneeuw. Deze honden dragen om den hals een kruikje wijn, zoodat de gevondene zich dade lijk kan verkwikkèn. De hondenkenners gelooven niet, dat alle St. Bernhardshonden in staat zouden zijn tot reddingswerk. De langharige St. Bernhard is b.v. lang niet zoo krachtig als de kortharige. Want er is zeker kracht toe noodig om de groote hoeveelheden sneeuw op zij te schui ven en desnoods den verdwaalden reiziger mee te trekken naar het veilige klooster. Onze Si. Bernhardshonden zijn in den regel te forsch om zwaar werk te verrichten. Echte Sint-Bernhardshonden zijn natuurlijk echte bergbeklimmers. Ze hebben sterke 5- teenige voeten. In de Pyreneeën heeft men ook berghonden, die waarschijnlijk familie zijn van de St. Bernhardshonden. Deze zijn echter heel licht van- kleur en ook tengerder van bouw. Het klooster op den St. Bernhard is al in de 8ste eeuw gesticht. Er woonden 12 monni ken op een hoogte van 2200 M. boven den zee spiegel. Oorspronkelijk hadden ze de honden tot zich genomen ter bewaking van het kloos ter. Nu is het bekend, dat deze St. Bernhards honden er zelden alleen op uitgingen. De mon niken volgden, maar de honden dienden tot gidsen. Een der beroemdste St. Bernhards honden was Barry, die in 1815 is overleden en wiens vel is opgezet en in het Bernsche mu seum wordt bewaard, 't Was geen forsche hond. Zijn hoogte bedroeg nauwelijks een el Hij was kortharig en had een small en kop. Men beweert, dat Barry wel 75 menschen het leven heeft gered. Een ingesneeuwd jongetje moet hij door likken weer tot het leven heb ben teruggebracht. Daarna zou hij het 'op zijn rug naar het klooster hebben gebracht. Toen de ouderdom met gebreken kwam, hebben de monniken hem in Bern laten afmaken. Na Barry's dood zijn door een lawine alle Sint- Bernhardshonden op één Pa gedood. Op den Simplon warén gelukkig' ook nog berghonden. In Engeland zijn 't eerst de St. Bernhards honden ingevoerd. De groote schilder van Dijck heeft den jongen prins Karei van En geland reeds geschilderd met een Sint-Bern- hard. Het Engelsche ras werd steeds zwaar der en grooter. De waarde steeg met hoogte en gewicht. Er waren dieren van 100 kilo en meer. Er werden prijzen gemaakt Aran 50 dui zend gulden. Stel je voor voor één hond. In ons land bestaat de Holl. Sint-Bern- hardselub. Op de Wintertentoonstelling in het R. A. I. gebouw, te Amsterdam, die het vorig jaar is gehouden, waren 28 St.Bernhardshonden bijeen. Deze honden moeten vteel vrijheid en veel vleesch hebben, anders tieren ze niet. Een teeken van gezondheid is, dat hun haar niet ruw aanvoelt. De meeste zijn zeer goed hartig, maar er zijn soms wel kwaadaardige bij Nu het verkeer door den Bernhardpas zeer verminderd is, zien de kloosterlingen uit naar een andere plaats. Als er hier in de stad weer eens een hon dententoonstelling is, moet je eens letten op de Bernhardt. W B.—Z Eet smakelijk. De Tartaren in 't- Noorden van Rusland bakken brood van meel, dat be staat uit fijn gewre'/en gedroogde visch. I-Iet eerste telefoonkantoor in ons land. Dat werd op 15 Februari 1884 te de Coksd-orp op Texel geopend en diende hoofdzakelijk voor het overbrengen van een bericht van een stranding van schepen op d-e kusten daar in 't Noorden van Noord-Holland. DE IJSHEIL1GEN. Al was het Zondag een dag zoo warm, dat we konden denken al midden in den zomer te zijn, toch kan Mei nog verschillende koude dagen geven. De meest bekende van deze koude Meidagen zijn de 12de, 13de en 14de Mei volgens sommigen ook de 11de Mei. Deze dagen zijn bekend als de dagen der ijs- heiligen. Nemen we 3 dagen aan dan zijn het de dagen die gewijd zijn aan de heiligen Pan- cratius (12 Mei) Servatius (13 Mei) en Boni- facius (14 Mei) Naar Pancratius is genoemd het dorp Sint-Pankras bij Alkmaar; volgens de overlevering zou hij onder de regeering van den Rom-einsch-e.n keizer Diocletianus ver moord zijn geworden. Omstreeks 500 heeft men te Rome op zijn graf een kerk gebouwd, In Duitschland, Frankrijk en Spanje zijn ook verschillende kerken naar hem genoemd. Servatius was bisschop van Tongeren en naar hem is de beroemde Servatiuskerk te Maastricht genoemd. Voor ons Nedei-landers is de meest bekende onder deze ijsheiligen Sint Bonifacius; wij leeren immers allemaal of hebben allemaal geleerd, dat deze bisschop bij Dokkum ver moord weixl. Nemen we 4 ijsheiligen aan dan moet er Ma- mertur een Fransch heilige nog bij, wiens naamdag valt op 11 Mei. Laten we nu maar hopen, dat de genoemde heiligen ons op hun naamdagen niet al te veel kou zullen bezorgen W. B.—Z. Met een verstoord gezicht kwam de burcht heer van Asselroode de groote slotzaal bin- nenloopen, waar de burchtATOuw-e en haar drie zoons: Gunter, Wolfert en Adalbert bij het haardvuur zaten. Knorrig' ging liij zitten. Op de verbaasde blik van de burchtvrouwe begon hij te spre ken: „Vandaag ben ik eens op inspectietocht ge weest door de drie dorpen, die van ons hoo- ren; maar waar ik kwam, hoorde ik klach ten!" Klachten?" vroeg de burchtvrouwe ver baasd. „Maar waarover klagen de menschen dan? De oogst is prachtig dit jaar; we vra gen weinig belasting; we maken het de men schen niet lastigvanwaar dan die klach ten?" .Het was ook niet over ons, dat geklaagd werd," zei de heer van Asselroode met een kort grimmig lachje. „Integendeel; onze hulp werd juist ingeroepen. In de bosschen leeft echter een groote bruine, kwaadaardige beer, die het de boeren lastig maakt, s Nachts loopt hij oA'er de akkers en vernielt het graan; hij steelt honing en is gevaarlijk voor de vrouwen en kinderen De boeren hebben al een drijf jacht gehouden;, maar, met hun gebrekkige wapenen, hebben ze'niets bereikt. Daarom nu juist is mijn hulp ingeroepen...." „Vader", zei Adalbert met glinsterende oogen. „Gaan we een drijfjacht houden? En mag ik dan mee?" Nu glimlachte de burchtheer. „Mijn jongste zoon is wel snel met zijn voor stellen. Maar heeft hij geen angst? De jacht op een beer is gevaarlijker dan de vossen jacht, Adalbert!" Maar vader, dat weet ik en daarom vraag ik juist of ik mee magl De burchtheer ging staan en keek naar zijn beide andere zoons: „Voelen jullie er iets voor om mee te gaan?" „Heerlijk, vader," riep Gunter opgetogen en Wolfert zei: „Ja, want het is een goed werk de arme menschen van die plaag te be vrijden." Met trots keek de heer van Asselroode naai de drie jongens, zooals ze daar stonden: Gunter, de oudste, een donkere jongen met- hooghartige trekken; Wolfert, die op hem volgde in leeftijd, was blofid en tenger met blauwe oogen, waar goedheid en vriendelijkheid uit straalden; Adalbert, d-e jongste, leek op Gunter, maar hij was vroolijker en minder hooghartig. Zoo als ze daar naast de burchtvrouwe stonden was het een aardig tafereeltje. „Welnu", zei hij toen; „dan zal ik Koendert waarschuwen, dat hij voor morgen de paar den klaar maakt en de Avapenrustingen en de wapens. Dan zullen we die leelijke Bruin mor gen eens voor altijd onschadelijk maken." Met glinsterende oogen luisterden de jon gens alleen de burchtAU'ouwe zuchtte zacht en zei: „Zullen jullie voorzichtig zijn en Adalbert, haal geen dolle streken uit!" Maar die lachte uitgelaten: „Wel nee. moe-der!" Den volgenden ochtend vroeg was het op de binnenplaats van het slot een lawaai van belang; het kletteren van paardehoeven en het hinneken der dieren vermengde zich met- het klirren der wapenen en het lachen en roepen der knechten. De beide groote jacht honden: Snel en Wolf, draafden door alles heen en blaften, dat het een lust was. Daar kwam Adalbert al aangestapt; luid blaffend sorongen de honden tegen hem op. Hij streel de ze: „BraA'e dieren!" Niet lang daarna verschenen de burchtheer en de twee andere zoons „Te paard!" Met een sprong wierp iedereen zich in het zadel. Nog even o,mkijken en wuiven naar de burchtvrouwe. die op het bordes verschenen was en toen ging het in dolle ren de poort uit- de brug over, den landweg op! Besloten was eerst door de dorpen te gaan en de bewoners, die goede wapenen had-den, in de gelegenheid te stellen mee te gaan. On geveer tien meldden zich aan. Naar het bosch. Besloten was, dat de stoet zich in kleine troepen zou verdeelen, die ieder een andere zijde uitgingen, Iedere troep had' een hoord bij zich en wanneer d-e beer ont dekt was, zou daarop geblazen worden, zoo dat men elkaar te hulp kon komen. De burcht heer. Adalbert en eenige knechten vormden 'n groep; terwijl Wolfert en Gunter ieder een aparte groep vormden. Dat was gedaan met het oog ou de verdeeling der wapenen. „Hoe vind je de jacht. Adalbert?" An-oeg de burchtheer. Die antwoordde niet, maar keek strak voor zich uit. „Ik geloof, vader.... dat daar Tijd om uit te spreken had hij niet; want onder luid gebrom kwam plotseling een beer op zijn achterste pooten uit het struikgewas. Snel trokken de ruiters hun paarden achter uit; sprongen op den grond en grepen hun speren. De hoornblazer blies uit alle macht; en even later kwamen de anderen er bij. Het werd een felle strijd, want de beer was groot en wild. Maar tenslotte slaagde men er toch in hem te - dood-en. In triomf ging het terug door de dorpen, waar de bewoners in luid gejuich losbarstten dat ze eindelijk van de plaaggeest bevrijd waren. Maar het blijdst was de burchtvrouwe, toen ze man en zoons ongedeerd terug zag komen. RIT A VAN B. EEN WERKBANK. Jullie doet zoo vaak knutselwerkjes, dat het wel prettig zou zijn wanneer je ook een Averk- bank had, waaraan je dan rustig werken kon. Wat zouden jullie er van zeggen, wanneer we zoo n „echte" bank eens zelf gingen ma ken? Dat is wel een goed idee, hè? DE SPLIJTZWAM. (Vervolg). Je begrijpt nu ook wel Avaarom de slager, vooral des zomers het vleesch in de koelcel. beAvaart. Het behoeft in zoo'n koelcel nu juist niet te vriezen, als de temperatuur maar om en bij het vriespunt blijft, niet hooger dan 4 gr. zal 't vleesch niet bederven.In dergelijke koelcellen wordt het vleesch weken lang goed gehouden, men vervoert 't zelfs wel van Ame rika naar Europa. Ook droogte doet de bacteriën afsterven, ze verschrompelen en ze gaan dood. Toch zijn de meeste tegen veel bestand, zoowel tegen droogte, lage temperatuur en kookhitte. Stof is ook een verzamelplaats van bacte riën. Het opdwarrelen van stof brengt- het in aanraking met ons lichaam en vast- worden Ave op deze wijze besmet met een of andere ziekte. In onzen mond of neus ontwikkelen de verschrompelde bacteriën zich weer en stich ten dan hun onheil. Nu moet je je echter niet benauwd maken en denken dat je elk oogen- blik van den dag kans hebt om ziek te wor den. Als dat zoo was, waren jullie minsten-s 8 a 9 maanden van het jaar ziek. Niet altijd kan de bacterie zich in ons lichaam voldoen de ontwikkelen. Ze sterft dan spoedig af. Ook is ons lichaam in staat de binnengedrongen bacteriën te vernietigen. De stof die voor die vernietiging noodig is noemt men anto-toxine Bij de inenting, die de dokter doet, b.v. tegen diphterie, roodvonk/ zorgt hij dat ons lichaam anto toxine tegen de diphterie bacteriën krijgt Dringen dan de bacillen ons lichaam binnen, dan kan het onmiddellijk de strijd aanbinden. Is de aanval van dergelijke bacteriën heftig, dan zullen we een beetje ziek worden, echter veel minder, dan dat we niet waren ingeënt. We schreven reeds, dat de uiterste hygiëne een prachtig middel tegen verschillende ziek ten is. Als je nu eens een stad in dezen tijd verge lijkt met een stad uit de middeleeuwen, dan merk je, dat de zindelijkheid toen veel te wenschen overliet. Mesthoopen vond je mid den in de stad, riolen bestonden niet, allerlei dieren, als kippen varkens, enz. liepen vrij rond. Het gevolg van dat alles was dat de gezondheidstoestand van de bevolking toen veel slechter was dan nu. Bovendien wist men toen van bacteriën niets af. Die zijn pas ontdekt toen de microscopen uitgevonden waren. De eerste ontdekker op dit gebiecLwas onzê landgenoot Antonie van Leeu wenhoek die een 300 jaar geleden' het leven in een druppel water ontdekte. De werkbank heeft een blad (A) van hout dat 3 a 4 cM. dik is; vier vierkante pooten van 8 bij 8' centim-er (B), een rand van 3 c.M. dikte (C) en 10 a 12 centimeter breedte en aan den onderkant een rand van dunne plankjes (D) Het maken van de tafel levert niet zooveel moeite op. Meer moeite geeft het vervaardigen van de houten bankschroef. Daarvoor bevesti gen we onder A met schroeven twee plankjes (E) die 3 centimeter dik zijn en 6 1/2 c.M. van elkander verwijderd. Op de teekening zie je bij F het voor- en bij G het zij-aanzicht. Deze plankjes worden de steunen voor de schroef (H). Meestal wordt deze bankschroef aange draaid met een échte schroef. Maar omdat het te lastig wordt deze zelf te m-aken, zullen wij onze schroef op de volgende manier vervaar digen het onderste gedeelte van de schroef wordt gesteund, zooals gewoonlijk, door het plankje I, 5 c M. dik, doorboord met gaten. Dit plankje komt in de ruimte tusschen de plankjes E, waar we zoo even over gesproken hebben. Deze plankjes hebben ook allebei een gat-, van de zelfde grootte als die in I. Een metalen pen WAT WE VAN VRUCHTEN KUNNEN MAKEN. Met dikAvijls heel eenvoudige midden, kun je de eerdigste dingen maken. Zoo bijvoor beeld van vruchten.-Hebben jullie wel eens be dacht, welke dieren je bijvoorbeeld van een enkele vrucht kan maken? Neen zeker, hè? Welnu dan zal ik je hier eens iets laten zien. Wist je, dat je van een citroen een steekt men door de gaten heen en zoo heeft mén een eerste houvast voor de bankschroef. 1-Iet bovenste gedeelte echter wijkt geheel af van de gewone constructies. Net zooals voor het onderste gedeelte beginnen we een plankje J. te nemen waar we evenals voor I,gaten in bo ren. Ook in de plankjes E; een metalen pen steken we erdoor, evenals aan den onderkant, Het plankje J moet- echter langer zijn dan I, het moet een eind aan beide kanten uitste ken. Aan den voorkant maken Ave vervolgens een spleet. Deze spleet moet dienen om er een wig II in te zetten. Denk er om, dat Je H den vorm geeft-, die op de teekening is afgebeeld. Willen we nu iets tusschen de bankschroef zetten, dan plaatsen we de pen eerst in de gaatjes, die het best zitten en dan steekt men de wig in de spleet. Zoo kun je dingen van verschillende afmetingen vast zetten. OOM KEES. Velen van jullie zullen wel eens een dorpje hebben geteekend. Nu is het niet mogelijk een dorp te teekenen zonder de kerk er uit weg te laten. De kerktoren geeft meestal het aardige en karakteristieke aan het dorpje. Jullie weten nu wel, d-ait we bij het teekenen van dergelijke dingen nooit de details teekenen, maar de indruk van het geheel met zoo wei nig mogelijk lijnen vastleggen. We teekenen bij het weergeven van een kerk d-us niet precies alle ramen, dakpannen, versieringen enz. We trekken alleen met dikke lijnen de omtrek en geven de meest in het oog loopende onder- deelen, zooals bijvoorbeeld het kruis op den toren, de groote deuren, een enkel raam, aan. Maar nu is er nog iets, waar ik jullie op wijzen moet en dat is, dat niet iedere kerk hetzelfde silhouet heeft. Daarmee bedoel ik dit: in de verschillende tijden (en kerken zijn meestal honderden jaren oud) had men ver schillende manieren om te bouwen. Nu eens was men er op uit, alles zoo lang en puntig mogelijk te maken, dan weer AA'erd alles lager en ronder. Dat zijn de verschillende bouwstij len. Men heeft de Gothische stijl, de Romaan- sche stijl, enz. Maar daar hoeven jullie nog niets van te weten. Wat je wel weten moet, is, dat je de ker ken dus goed op moet nemen, om een juiste indruk te geven. En kijk nu eens naar onze afbeeldingen. Daar zie je twee kerken, beide van heel ver schillende lijn. De eene is gerekt en puntig, waar ik jullie daar straks over gesproken heb en de ander is gedrongen en laag. Probeer nu maar eens eerst of je deze beide goed na kunt teekenen. Net zoo lang oefenen tot 't gaat. Lukt het, dan moet je de verschil lende kerken in de plaats, waar je woont, eens bekijken en probeeren na te teekenen. En nogmaals: niet op de kleinigheden letten, maar het geheel in een paar forsche flinke lijnen neerzetten. TANTE TINE. mooie langwerpige een gezellig, dik var kent je kunt maken? Niet? Luister dan maar goed! Aan het puntige eindje van de citroen snijd je met een zakmesje een spleet. Dat is de snuit van het varken. Een weinig hooger, aan iedere zijde maak je met behulp van een paar ap pel- of perepit-ten de oogen. Die moet je flink diep in de schil drukken. Je kunt ze ook met een speld vast steken. De ooren kun je heel gemakkelijk maken, door den vorm in de schil te snijden en deze een weinig omhoog te halen. De teekening laat duidelijk zien, wat de bedoeling is. Nu de pootjes. Die zijn heel eenvoudig te vervaardigen van Ader lucifers, die je in de citroen prikt. Tenslotte maak je van een draadje, aan het achtereinde, de staart. Je moet zorgen, dat er een mooie krul in zit. daaraan kun je zien, dat het varkentje in zijn schik is. Het is een werkje, dat in enkele minuten gebeurd is. Vraag dus een citroen aan moedei; en probeer het maar gauw. TANTE TINE.* Hondentrouw. Een Hongaarsche boer A'erhuisde naar een ander deel van Hongarije, 200 K.M. van zijn eerste woonplaats gelegen; zijn hond nam hij natuurlijk mee en vervoer de hem in den gesloten verhuiswagen. De hond stond echter de nieuwe woonplaats blijk baar niet aan, want hij ging weer op stap naar zijn oude woonplaats en hoewel de hond vroe ger altijd aan den ketting gelegen had en den afgelegden weg op de heenreis niet had kunnen nogaan. vond hij toch den weg naai zij n oude boerderij terug. Goud. Het goud dat jaarlijks uit de aar de wordt opgedolven vertegenwoordigt oen waarde van ruim 1000 millioen gulden. Over snelheden. Een vlieg kan 27 K.M. in een uur afleggen, een flink looper ka-n het brengen tot 10 K.M., een schaatsenrijder tot 38 kilometer. WIE ZOEKT ER MEE? Een stad met veel boomen. In de stad Parijs staan niet minder dan 111700 boomen, hiervan staan er 23.000 in de parke-n en 88,000 in de straten. Als men al deze boomen in één groot bosch plaatste en ze op een ouderlin gen afstand zette van 5 M. dan besloeg dit bosch een oppervlakte van 3 vierkante K.M. Deze heer wil zijn gezicht niet laten zien en kijkt strak voor zich Maar dat is ook niet noodig want als je goed kijkt, zul je toch kunnen zien, hoe hij er uitziet. AAN ALLEN! OP DE BERENJACHT. UIT DE NATUUR. DE BEURT IS AAN KLEINE TEEKENAARS. BIJVOEGSEL

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 19