Zijn dieren intelligent? HET HAARLEMSCHE STADSBEELD. H.D. VERTELLING Over „geluid" in Geluidsfil ms. ZATER'D X G 25 M E I 1935 H A A R r E M'S D A G E E A D 8 Hoe het eens was. Hoe het geworden is. HET ZUIDER BUITEN SPAAliNE. Aan het Spaarne is in de laatste VA eeuw veel veranderd. Het Spaarne zelf is mooi ge bleven, hoewel de bebouwing der oevers zich wijzigde. Het landelijke karakter verdween meer en meer. omdat het -Spaarne in de stads- bebouwing werd opgenomen. Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllll lllllllllllilllllllllllllüllllllllll wanhopig Het Zuid er Buiten Spaarne omstreeks 177G. Van muzikale visschen en sprekende paarden. Velen zullen zeker denken, dat het een grap is, als men van de intelligentie der re genwormen spreekt. Maar dat is volstrekt niet het geval. De geleerden hebben zich inderdaad vaak en uitvoerig bezig gehouden met de in telligentie van deze diertjes. De eerste was Darwin, die de regenwormen reeds in de acht tiende eeuw nauwkeurig bestudeerde. Niet lang geleden heeft de beroemde Amerikaan - sche zoöloog Yerkes kunnen vaststellen, dat de regenworm zelfs zooiets als een herinne ringsvermogen bezit. Om het bewijs hiervoor te leveren nam hy de volgende proeven. Hij gebruikte daarbij een T-vormige pijp en bouwde in den eenen arm daarvan een kleine electrische installatie. Als de regenwormen erin kropen, kregen ze dus een schok. De dieren hadden intusschen de keuze tusschen de twee armen. Reeds na ^eni ge proeven meden de regenwormen den kant. waar ze den schok hadden gekregen en kro pen steeds in de andere richting. Hierdoor heeft prof. Yerkes stellig het bewijs geleverd, dat de regenwormen een soort herinnerings vermogen bezitten. De dierenpsychologie is dus thans zoo ver gevorderd dat ze ook in staat is dieren van la ger orde te bestudeeren. Bij deze „lage" dieren moet men natuurlijk geen „menschelijke intel ligentie" verwachten, die men in primitieven vorm nog wel eens bij apen ontmoet, zooals ook uit tal van experimenten met deze dieren is gebleken. Maar toch hebben de proeven op de meest verschillende lage dieren het resul taat opgeleverd, dat ook zij in zekere mate intelligent zijn; d.w.z. ook deze dieren passen hun reacties doelmatig aan bij den aard van de prikkels, waaraan men hen bloot stelt. Het doet menigeen zeker sprookjesachtig aan, dat men zelfs de laagste dieren, de amoe ben, heeft onderzocht en daarbij heeft kunnen vaststellen, dat ze gevoelig zijn voor licht. Amoeben zijn namelijk diertjes, die nauwelijks een duizendste millimeter groot zijn. Daarmee vergeleken was de inktvisch, waar op eens een onderzoeker intelligentieproeven nam. een reus. Deze inktvisch leerde zelfs, uit een gesloten glazen pijp krabben te halen, die hij aan opat. Langen tijd heeft de dierenpsychologie zien met het vraagstuk bezig gehouden of visschen kunnen hooren. Het baarde daarom opzien, toen in 1904 een geleerde erin slaagde, een wentelaar door een bepaalden fluittoon steeds weer op de vlucht te drijven. Twintig jaar later koos de beroemde Duit- sche zoöloog Von Frisch hetzelfde vischje als proefdier. Hij slaagde erin, op een bepaald signaal van een fluit deze diertjes voer te verstrekken. Wist u. dat bakkerstorren bijzonder muzi kaal zijn? Men heeft namelijk kunnen vast stellen dat ze bij een bepaalden toon van een viool ophouden met loopen. Daarentegen schrikken waterwantsen vreeselijk, als ze de „d" van een viool hooren. Zij zijn blijkbaar muziekvijanden. Twee derde van alle bekende dieren zijn insecten. De wetenschap kent namelijk reeds 334.000 verschillende soorten van deze dieren. Daarom valt net ook niet verder te verwonde ren. dat het .vhh'der insecten voor de dieren psychologie een Lijzonder groot onderzoekings terrein vormt. Prof. von Frisch heeft ook bijen op geuren, kleuren en vormen gedresseerd. Hij heeft bijenhuisjes door bepaalde parfums, kleuren en vormen gekenmerkt en op vele duizenden bijen proeven genomea. Daarbij kon hij precies vaststellen, aan welke parfums, kleuren en vormen deze diertjes de .voorkeur geven en welke ze onaangenaam vinden. Volgens dezelfde methoden hebben prof. Escherisch en de „mierenvader" Wassmann het mierenrijk bestudeerd. Reeds in de oud heid hebben de menschen de organisatie van den mierenstaat bewonderd. Maar vroeger heeft men deze diertjes volgens een zuiver anthropomorphe denkwijze beoordeeld. De moderne dierenpsychologie heeft deze denk wijze energiek bestreden en is er ook in ge slaagd, bepaalde handelingen van deze dier tjes beter te doen begrijpen. We zullen dit door een voorbeeld toelichten. Vroeger koesterde men de opvatting, 'dat de mieren de zieke diertjes verpleegden, omdat ze medelijden met hen hadden. Dat is intus schen volstrekt niet het geval. Zij bemoeien zich namelijk alleen met de diertjes, van wier wonden bepaalde chemische prikkels uitgaan. Slechts deze dieren likken ze af en verplegen ze. Ze doen dit dus niet uit medelijden maar Uit een soort egoïsme. Toen de Amerikaansche hoogleeraar Garner in 1900 een ..handboek der apentaal" uitgaf, was dit aanleiding tot tal van moppen. De menschen hebben echter weer eens zonder re den gelachen; want ondertusschen zijn woor denboeken van bijen, mieren, paarden, hon- den en vogels verschenen. Nu moet men zich natuurlijk niet voorstellen, dat in een derge lijk boek staat: „waf-waf" is „honger" en „boe boe" is „banaan". Het geval is als volgt. De dieren „praten" op hun manier met elkaar niet zooals wij menschen. ..De taal der mieren" is bijvoorbeeld een „voelhorens-taal". Het woordenboek van deze taal werd uitgegeven door den „mierenvader" Wassmann. De dieren „praten" met elkaar door middel van bepaalde bewegingen hunner voelhorens. Verschillende bewegingen beteeke- nen verschillende woorden. Dat heeft Wass mann door nauwkeurige studies kunnen vast stellen en hij is er zelfs in geslaagd, tal van „woorden" te verstaan. De mierentaai is na tuurlijk zeer primitief, maar ze is toch zoo volmaakt, dat verschillende soorten mieren elkaar kunnen begrijpen. Buitengewoon interessant Is ook de „taal" der bijen. De bijen „spreken" door bepaalde geuren voort te brengen en door te dansen. Men heeft kunnen vaststellen dat de feijen met behulp van blaasjes bepaalde geuren kun nen doen ontstaan en elkaar op deze wijze mededeelingen doen. Voor hetzelfde doel die nen eveneens bepaalde manieren van dansen. Wat de „taal" der paarden betreft hebben we tal van experimenten te danken aan Von Maday. Hij heeft een woordenboek der „paar'dentaal" uitgegeven. Het voornaamste uitdrukkingsmiddel van deze dieren is hun hinniken, dat een wensch, vreugde en roepen tot uiting kan brengen, al naar mate of het hoog, diep, hardop, zacht, lang of kort is. Door hoog, lang en hardop te hinniken roept het een ander paard. Diep zacht en kort hin niken beteekent ongeduld. Diep, hardop en lang roept de hengst naar zijn vrouw. Snui ven kan toorn, vrees of schrik tot uiting brengen. Als het paard pijn heeft, kreunt het enz. Prof. Garner heeft bij apen reeds dertig verschillende geluiden voor alle mogelijke be zigheden en voorwerpen kunnen constatee- ren, die hij in zijn „woordenboek der apen taal" heeft'opgenomen. In den laatsten tijd zijn er nog heel wat „woorden" bij gekomen. En nu zou men kunnen vragen: welk doel heeft dan eigenlijk de dierenpsychologie? Men zou namelijk de opvatting kunnen koesteren, dat men er practisch niets aan heeft. Dat is intusschen volstrekt niet het geval; want de dierenpsychologie moet aan het uitgangs punt staan van de vergelijkende psychologie. Zij biedt ons namelijk gelegenheid, de psychi sche ontwikkeling van de primitiefste levende wezens tot den mensch te volgen. M. H. J. Fatmé. In de maand Mei, toen de acacia's en de linden begonnen te bloeien, stierf in het "mili tair hospitaal, luitenant Lucien Dorin. Met een pijlwond tusschen de schouderbladen had men hem van uit de woestijn naar Oran ge bracht. Hevig lijdend, door het vergif waarin de pijl gedrenkt was geweest, en dat zich nu door zijn bloed verspreid had, lag hij met ijlende koortsen te bed. Niemand begreep de afgebroken zinnen, de woordflarden die hij snel achtereen mompelde, doch één woord, één naam, bleef de aandacht vair zijn ver- pleegers trekken. Het was een eigenaardige naam die hij telkens en telkens weer herhaal de „Fatmé, Fatmé" De hoogere militaire autoriteiten deden een onderzoek en eindelijk gelukte het hen een zakboek van luitenant Dorin in handen te krijgen. Men deed iets wat men anders nooit zou doen, men las de intieme bekentenissen die intusschen slechts in de laatste dagen van luitenant Dorin's leven geschreven schenen te zijn. Zij luidden aldus: „Djelfa, 15 April. Teleurgesteld en vermoeid kwamen wij 's nachts hier aan. Van de ons voorgestelde drie maanden rusttijd in Oran was niets gekomen. Wij moesten naar Dj elf a om ons onder het commando van den opper bevelhebber te begeven. Ik had mij zóó op Paschen verheugd, omdat men mij dan verlof had toegezegd. Ik wilde met Paschen Claire opzoeken maar onder deze omstandigheden zou ik zeker geen verlof krijgen. Djelfa, 16 April. Verlofstoezegging verschoven. Ik moet dit aan Claire schrijven. Wat zal het haar een groot verdriet doen. Djelfa, 17 April. Nadat onze kapitein des avonds laat eenige bevelen had gegeven werd onze compagnie verzameld, tegen middernacht, onder een prachtigen sterrenhemel, gingen wij op marsch. Ondanks de levendige muziek waren wij allen erg gedrukt. Niemand kende de reden waarom wij naar de uiterste grenzen van de woestijn moesten oprukken. Ik verliet als laatste Djelfa. Onze bataljons commandant drukte mij krampachtig de hand en zeide: „Vaarwel Dorin, ik hoop jullie allen terug te zien" Vreemd! Wat bedoelde hij? Ik schrijf dit terwijl wij een oogenblik rust houden. Chardaia, 21 April. Toen wij Laghouat binnentrokken werden wij in een klein fort ondergebracht. Het was daar erg onrustig. Weldra hoorden wij echter dat de gezamenlijke generale staven hier ver zameld waren. Ieder oogenblik kwamen er met stof bedekte koeriers binnen, de geheele at mosfeer was vol onrust en spanning. Wij ge bruikten de ons voorgezette spijzen waarna ons werd gezegd dat wij na enkele uren verder moesten marcheeren. Iedereen kreeg een dub bele portie rantsoen enmunitie. Kort voordat wij opbraken kwam de generaal. Hij zag er bezorgd en vermoeid uit, „Mijne heeren", begon hij, „wij staan voor een uiterst vreemde, opstandige beweging. Het is geen openlijke opstand, eerder een ge heime opwinding die zich over het geheele ge bied tot aan de bergen van Ouled Sidi Cheik uitstrekt. De troepen uit- Laghouat en Chardaia zijn reeds op weg om het gebied te zuiveren. Uw bataljon zal zich in een linie als dekking tus schen Djelfa en Chardaia opstellen. Uw op dracht is moeilijk en zwaar, doch zonder di rect gevaar. Ik wensch u allen succes." Letterlijk uitgeput kwamen wij in Chardaia aan. Het samentreffen zou, naar men ons me dedeelde, pas over veertien dagen plaats vin den. Wij hadden dus nog eenigen tijd om te rusten. Ik staak, door vermoeienis overmand, mijn schrijven tot morgen. Chardaia, 22 April. De avond vóór Paschen. Op dit oogenblik zou ik bij Claire zijn geweest. Alles maakt mij el lendig, ik begin aan de toekomst te twijfelen. ,Ik weet dat Claire nu in haar kanier zit, te genover mijn portret en dat zij schreit 25 April. Paschen. Wij herdachten met een indruk wekkende viering dit feest, onder het gouden licht van de Sahara. Hoe klein voelt men zich in de woestijn. Des avonds werden luitenant Pétri en ik bij den kapitein geroepen. Een patrouille moest naar de voorposten in een klein dorpje ge- 1 bracht worden. Dit dorpje, in de nabijheid van een zeer kleine oase gelegen, telt ongeveer honderd inwoners en evenzooveel kameelcn. Er was vandaar geen enkel bericht gekomen. Men vreesde dat de manschappen allen het slachtoffer geworden waren van een, in het geheim beraamden, overval. De kapitein koos luitenant Pétri uit om er met enkele manschappen heen te gaan. Ik drukte Pétri vast de hand, hij was in het leger mijn besten vriend. „Dorin", zeide hij, „je blijft nu nog hier maar als het noodig is kom je mij te hulp. Ik hoop dat wij niet lang gescheiden zullen zijn. Vaarwel!" 27 April. Wij zijn erg ongerust, van Pétri geen bericht. Als de dag aanbreekt moet ik met een paar manschappen op weg om versterking te bren gen. Voordat ik wegging schreef ik aan Claire. Ik vertelde haar niet wat er zou gebeuren. Misschien zal zij uit de acht bladzijden papier die ik schreef, tóch iets vermoeden. Want er is gevaar! 29 April. El Dareor. De marsch door de woestijn was erg ver moeiend. Kort voor den middag bereikten wij ,de plaats onzer bestemming. Er stond een moordend heete zon aan den hemel. In het fort, waar wij onzen intrek namen, wer den wij vol geestdrift ontvangen. Tot mijn verwondering echter zag ik geen enkelen jongenman onder de bezetting. Lui tenant Pétri was er niet. Ik deed een ronde door het nietig dorpje en ontmoette bij de bron plotseling een ele gante vrouwengestalte. Volgens Arabisch ge bruik was zij geheel gesluierd. Zij deed eenige schreden in mijn richting en zeide, in vloeiend Fransch hoewel met een zangerig accent: „Wees welkom luitenant, ik wensch u in ons mooi El Dareor een prettig verblijf". Mijn verwonderd gezicht ziende vervolgde zij. „Als u een poosje met mij wilt praten bent u hedenavond welkom, het tweede huis aan den ingang van het dorp, vlak bij het fort. Ik verwacht u". En toen, nadat zij een snellen blik om zich heen geworpen had, liet zij een oogenblik haar sluier vallen. Ik zag een paar groote zwarte oogen diep als donker fluweel, roode lippen, een teedere olijfkleurige tint, kortom een wonderschoon gelaat Ik beloofde te zullen komen. Het was dom en niet mooi van mij, maar deze schoone Arabische die vloeiend Fransch sprak, interes seerde mij. 30 April. Ik ben gegaan en zwaar gewond terugge komen. De sfi'elle marsch met mijn mannen dwars door het golvende woestijnzand kostte ons zie laatste krachten, het gloeiende zand brandde ons in de oogen en achter ieder heuveltje kon een vijand loeren Mijn wond brandt en steekt-, toch schijnt zij niet gevaarlijk te zijn Ach ja, ik moet nog eerst het andere ver tellen. De Arabische wachtte mij op den'drem pel van haar huis. Nauwelijks waren wij het vertrek binnengegaan of zij legde haar Ara bisch costuum af en stond voor mij in een elegante Parijsche avondjapon naar de laat ste mode. Zij was buitengewoon mooi, geestig en erg onderhoudend. Ik wil er maar liever niets meer van zeggen, enkel nog haar naam; Fatmé. Wij dronken naar Arabisch gebruik samen de koffie die zij zelf gereed had gemaakt. Zij scheen mij erg opgewonden toe en ik trachtte de reden van haar onrust uit te vin den. ,A.ch, zeide zij, „men bespionneert mij hier in het dorp en alles wat ik doe wordt steeds onbarmhartig becritiseerd. Zoo ben ik nu doodelijk beangst dat men mij in deze japon zal zien Ik glimlachte en wilde juist de opmerking maken waarom' zij dan door mij uit te noodi- gen; aldus voedsel gaf aan de'praatjes, toen een lang rhythmisch gefluit mij hevig deed schrikken. Fatmé keek mij een oogenblik aan, nam toen haar Arabisch costuum met sluier en sloeg dit om. „Het zal mijn vriendin zijn die mij roept", zeide zij. „ik zal eens gaan zien, ik ben dadelijk terug". Ik wachtte een geruimen tijd maar zij kwam niet. Eindelijk besloot ik het vertrek te ver laten en eens ronds te kijken wat er aan de hand was. Plotseling trok een glanzend voorwerp mijn aandacht, het was de gouden sigaretten étui van Pétri dat daar als vergeten op een tabouret lag. Met luid kloppend hart keek ik verder rond en werkelijk daar lag ook Petri's sabel. Nu begreep ik alles! Op dit oogenblik trad Fatmé^het vertrek binnen. Haar gelaat stond donker en dreigend. Ik hield de sigaretten- étui in de hand. Zij keek er naar en werd bleek. „Deze koker was het eigendom van mijn vriend Pétri, zeg mij waar is hij", vroeg ik gesmoord. Zij deed een stap achteruit. Ik ging vlak voor haar staan en drong aan. „Waar i,s hij? Als u mij niet zeggen kunt waar luitenant Pétri is, noem mij dan de plaats waar ik zijn lijk kan vinden". „Daar waar weldra ook het jouwe zal zijn, jij Christenhond!" fluisterde zij heesch en voordat ik haar goed begreep zag ik plotse ling een dolk in haar hand. Het ging dus om mijn leven. Ik trok mijn revolver en zonder medelijden met de vrouw die mijn besten vriend ver moord had, schoot ik haar neer. Daarna vloog ik naar den met gordijnen behangen ingang maar ik moest weer mijn revolver gebruiken want merkwaardigerwijze bleek het geheele huis vol opgewonden Arabieren te zijn. Zij weken echter terug voor mijn dreigend op geheven wapen. Buiten gekomen meende ik dat ik veilig was doch eensklaps voelde ik een snerpende stekende pijn in mijn rug tusschen mijn schouderbladen 2 Mei. Dit is het laatste wat ik schrijven kan. De pijl die mij trof was vergiftigd. Ik zal sterven, ik hoop dat het spoedig is, mijn wond doet mij ondragelijke pijnen en een brandende dorst, kwelt mij., dorst.... dorst dorst! Claire vergeef mij, ik betaal de vergissing van dien avond met mijn leven. E. K. Tegenwoordige toestand. Enkele problemen bij de opneming. We zijn er zoo langzamerhand aan gewend, dat een acteur op het witte doek loopt en zingt en spreekt, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Terwijl we, 'ui een sigaret roo- kend. toekijken, verbazen we er ons geluk kig geen oogenblik meer over, dat uit zijn op-en-neergaande lippen een menschelijke stem verstaanbaar is en dat zijn voetstappen ook werkelijk als voetstappen klinken. Toch is het af en toe wel eens aardig er even bij stil te staan hoeveel problemen en conflicten er zijn opgelost voordat diezelfde acteur in staat is in alle natuurlijkheid van het witte doek uit tot ons te spreken of te zingen. Het geluid, dat hij voortbrengt, heeft een -langen weg afgelegd, en op iedere étappe van dien weg ligt een kans van mislukking. In de eerste plaats de bron van het geluid zelf. De plaatsing van de microfoon speelt daarbij een zoo beslissende rol. dat bij voor beeld aan een wat hooge, schrille vrouwenstem een diepere klank kan worden gegeven door de microfoon hooger op te brengen, boven haar hoofd. Daarna volgt de plaats waar de opneming gebeurt. Geluidsopnemingen gebeuren bij voorkeur binnenshuis. Eén der „sound-produ cers" uit de film „Sanders on the River", die thans te Londen gaat en waarin de neger zanger en -acteur, Paul Robeson, de hoofdrol vervult, vertelde bij voorbeeld het volgende over de opneming van een bootscène op de ri vier: Robeson's lied werd in de studio opgeno men, omdat buiten steeds storende geluiden (vliegmachines, vogels etc.) in den weg zit ten, die op de film versterkt uitkomen en dan pas góed storend zijn. Daarna werd de scène buiten opgenomen, Robeson zakt in zijn boot de rivier af en zingt zijn zelfde lied op de maat van zijn eigen stem; de thans buiten gerepro duceerde studio-opneming. De scène wordt verfilmd, de stem niet, die dient alleen om de mondbewegingen in overeenstemming met de muziek te brengen. 1) Een kleine bijzon derheid in diezelfde scène illustreert hoe ein deloos veel kwesties en conflicten moeten wor den opgelost. Zooals de film thans draait, houdt Robesons stem in deze scène steeds de zelfde sterkte, terwijl technisch gesproken het geluid met het wegvaren van de boot zou moe ten afnemen. Alexander Korda, die de film productie leidde, was echter van meening dat het publiek Robeson's stem zoo graag hoort, dat het liever een technische onjuistheid slikt dan iets van Robeson's stem te missen. De plaats van opneming zelf is een bron van herhaalde conflicten tusschen den man die het geluid verzorgt en graag zoo weinig moge lijk wanden in de" scène heeft, om geluidsweer kaatsing zooveel mogelijk te vermijden, en den artistieken leider, die soms zijn zinnen op een knusse scène in een kamer met vier wanden heeft gezet. Dan moeten er lange be rekeningen gemaakt worden en wat later op de film een eenvoudige huiskamerscène lijkt,' bestaat uit gecapitoneerde wanden en met rubber gedekte tafels, want zelfs tafels, waar aan men zoo gezellig zit te praten, brengen weerkaatsende geluidstoringen voort. En die scènes in cafés en restaurants, waar ge mu ziek, praten van dansende paren en een ge sprek ergens aan een tafeltje door elkaar en dan weer gescheiden, hoort, beurtelings het een of het ander sterker en luider sprekend —die geluiden worden geheel afzonderlijk op genomen, zoodat bij één opeenvolging van filmbeelden drie afzonderlijke geluidsfilms hooren. Het geluid voor het gesprek aan één der tafeltjes zal er bijvoorbeeld zoo uitzien: middelmatig geluid, luider - vager en vager - luid, enz. Voor de muziek en het massageluid van dansen en geroezemoes dito, alleen in andere volgorde. Die drie films worden over elkaar gelegd en op één film gebracht, zoodat ge als ge in de bioscoop de scène gedraaid ziet. dan weer de muziek hoort aanzwellen en dan weer het gesprek duidelijk tegen den zachten achtergrond van muziek en geroezemoes hoort opkomen. Dat zijn enkele van de problemen, die zich direct bij het opnemen van het geluid voor doen. Nadat het geluid die twee dingen: de bron en het gegeven tooneel, heeft gepasseerd, gaat het naar de microfoon, vandaar naai den versterker, het wordt dan vastgelegd, in het laboratorium bewerkt en op de film ge bracht. Daarna bereikt het via het projectie apparaat, den versterker, den luidspreker en het aanwezige publiek eindelijk en tenslotte den luisteraar. En, zooals al gezegd, op iedere volgende etappe dreigen nieuwe gevaren. Zelfs op die allerlaatste etappe: het audito rium. Want een groot auditorium absorbeert aanmerkelijk meer geluid dan een klein. Daarom hebben de zwoegers der moderne filmindustrie, de „sound-producéfs". zij die het geluid verzorgen, zonder wat voor ons de film geen film meer is, zoo ongeveer uitgere kend hoe groot het volume geluid is dat iede re filmbezoeker absorbeert! Ze zijn technici, kunstenaars en wiskunste naars tegelijkertijd. Het is goed dat wij hun zwoegen vergeten, bij het genieten van een interessante of mooie film. Maar het is toch wel aardig er soms eens aan te denken. Vr. S. 1) Op dezelfde wijze is het op den weg van Leiden naar Amsterdam gezongen lied: Geen geld en toch geen zorgen uit het begin van de film Malle Gevallen opgenomen. Red. kaart van de heele republiek van steen, kalk en cement. Meren en rivieren zijn voorzien van stroomend water, de bergen hebben een flinke hoogte en 't geheel beslaat eenige Hectare's. Een merkwaardige vondst. Een cactuslief hebber vond in den Amerikaanschen staat Arizona een exemplaar van 13 M. hoogte. Iloe kwamen we aan de Giletle-scheermes- jes? Omdat mijnheer Gilette, een Ameri kaan zich in zijn haast sneed met een gewoon scheermes, beloofde hij zichzelf niet te rusten: voor hij iets laad uitgevonden, waarmee de menschen zich konden scheren, zonder den kans te loopen zich te snijden en na tal van proefnemingen is hij niet alleen geslaagd maar hij is met zijn uitvinding schatrijk ge worden. Er worden tegenwoordig jaarlijks mil- lioenen bij millioenen van zijn Gilette's ver kocht, Een fontein. Te Genève staat een fon tein, waarvan de stralen 90 M. de hoogte in gaan. Een eigenaardige spoorweg'. In Alaska is een spoorlijn waar de spoorwagens, platte open wagens, getrokken worden door honden. GEMENGD NIEUWS Een reuzenkaart. In de Amerikaansche republiek Guatamala heeft men een relief- EINDEXAMEN. Een woord, dat vele dwang- en waanvoor stellingen te voorschijn roept is toch zeker het woord „Eindexamen". De eenige genezing ligt in het doen van deze slavendaad, die de pre tentie heeft van een wetenschappelijke pres tatie. De eerste riem, die ik eventueele can- didaten onder het hart kan steken is het feit, dat ik zelf via het Eindexamen ben opgeste gen uit een zee van onvoldoendes tot loutering en roem van mijn geslacht en niet in het minst tot verwondering en extase van leeraren en meergenoemd geslacht. Vergeet nooit, dat de leeraren minstens even biij zijn als je zelf, wanneer je er door komt. Wanneer je een prettige leerling bent geweest, omdat ze je dan niets dan goeds wenschen en wanneer je vrij vervelend bent geweest, omdat ze blij zijn, dat ze dan van je af zijn. Toen ik de lagere school doorloopen had, kwam ik op de H.B.S. en meteen maakte zich al een eerbiedig' ontzag van me meester voor de eindexamen-candidaten, mannen met her-i sens en studiezin. De bedoeling van mijn middelbare studie was, dat ik ook eens dat eindexamen zou doen, hetgeen me toen al koude rillingen bezorgde, het werd me een obsessie, die me als een donkere wolk vergezelde op mijn 5 tredigen klimtocht op den H.B.S. ladder. Het eenige wat mijn angst kon verminderen, was de extra verpoozing van één jaar op één der sporten. De overgang van de 4e naar de 5e klas beschouwde ik als een heele durf, om dat hierop als klap op de vuurpijl onvermij delijk het eindexamen moest volgen. Van ouderlijke zijde ondervond ik alle mede werking, niet alleen werd me bij het begin van den cursus, bij eventueel slagen, een fi nancieel succes voor oogen gesteld, ter aan moediging, maar tevens mocht ik bij wijze van training mee naar het tooneelstuk „Eind examen". Paedagogisch bleek dit echter vol komen fout gezien. Bij het naar huisgaan van de voorstelling heeft moeder me vast moeten houden, toen we langs het huis van den directeur der H.B.S. kwamen omdat ik mijn ontslag wilde vragen. Tijdens de voorstelling heb ik gerild, gebeefd, gesnikt en gekreund. In de pauze, voelde ik me interessant en liep statig met een weemoedige trek op de lippen in de gangen op en neer, in de hoop, dat het publiek zou begrijpen, dat ik minstens even interessant was als die kna pen op het tooneel, die ook Eindexamen deden, ik martelaar der studie. De Eindexamenspanning gaat voor mij dus terug tot diep in mijn jeugd, maar hoe plot seling werd hij opgeheven toen ik aan het werkelijke examen toe was. Langzamerhand wordt het een dagelij ksche taak, een gewoon te en aanvaarding van de wijze, waarop ze je telkens op een in den Haag uitgedachte methode trachten uit te zuigen, op geestelijk gebied tenminste. Een arglistige truc, die het meest depri meert is wel de foltering om met Scheikunde het examen aan te vangen. Het is een vak, dat heel gemakkelijk is voor den leeraar, die het resultaat van de te nemen proef weet en hem dan met een air gaat staan verklaren, maar voor een troep onschuldige H.B.S.'ers is het meer, dan ze verdragen kunnen. Maar laat je niet voor de gek houden, het begin is mis schien ontmoedigend, de rest gaat van zelf. Den eersten dag had ik me speciaal voor de gelegenheid gekleed en had plechtig af scheid genomen van mijn huisgenooten. Den volgenden dag gaat het nonchalanter eri lang zamerhand merk je het haast niet meer, ten minste wanneer je niet na afloop uitgebreide beschouwingen gaat houden over het gepres teerde. Tijdens het examen is leeren goed, maar ge zond zijn veel beter. Eigenlijk is het niet in stijl, dat je de kennis, die je in zoo vele jaren vergaard hebt zoo maar op een achternamiddag moet spuien, het is eigenlijk niets anders dan wetenschappelijke uitbuiting en waard om er een partij of minstens een vereeniging voor op te richten. De eenige. die ik met mijn Eindexamen te leurgesteld heb. is mijn broertje, die gehoopt had nu eindelijk iets intei'essants aan zijn broer te kunnen zien, kringen onder zijn oogen, uitgeput en bleek, dan had hij tenmin ste wat bijzonders aan zijn vriendjes kunnen vertellen, maar zijn broer bleef het zelfde confectie jongetje van altijd. Eén ding voor het mondeling is nog belang rijk. Wanneer je binnenkomt, zie je twee heeren, die je door je eigen eenzaamheid als tegen standers ziet, de ééne zal je straks vragen stellen, de andere zal luisteren en opschrij ven. Nu moet je den vragensteller maar met een beschouwen als je vriend en den gecom- mïteerde als tweede hulp bij ongelukken en wanneer je toch bang bent voor dien gecom- miteerde. zoek dan aansluiting bij den leeraar om met hem een blok te vormen, dat moet leiden tot een wetenschappelijke overwinning. Examenplegers, sterkte 1

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 14