iJn WMÊ De lint. H.D.* IIIIIIIIIIIHIIIIII llillllllllllllillllllllllillllllllllllllllllllll strijd om het blauwe De voetganger en de gevaren van den weg. VERTELLING ZATERDAG 1 JU$I 19.15 H A A R E M'S DAGBEAD 14 Verkeersveiligheid en winkeliersbelang. Vogels en planten in ontwakende natuur. De spreeuw spreekt Duitsch.... en roept zijn naam. De verkeersongevallenstatistiek leert ons, 'dat er te Haarlem op een totaal van 1596 on gevallen 126 werden veroorzaakt door fouten van voetgangers. Is dit aantal relatief gering, het is evenwel geen maatstaf voor de hoe grootheid van het verkeersgevaar voor den voetganger. Al worden betrekkelijk weinig ongelukken door voetgangers veroorzaakt, dit neemt niet weg, dat het aantal slachtoffers onder de voetgangers zeer groot is. Naar mate het verkeer met auto's en andere vervoermiddelen, in het algemeen het mecha nische verkeer toenam, is het voetgangers verkeer in het raam der verkeersregelingen meer en meer op den achtergrond geraakt. Eerst de laatste jaren heeft men dit verkeer door het houden van voet gangers weken e.d. getracht opnieuw in de algemeene belangstel ling terug te brengen. Een betere regeling van de positie van den voetganger is hiervan nog niet het gevolg geweest. Het verschijnsel is te verklaren: de ontwikkeling van het me chanische verkeer is zoo onrustbarend snel gegaan en vergde zoozeer de aandacht van autoriteiten en weggebruiker, dat men den voetganger eenigszins uit het oog heeft ver loren. Daarbij komt, dat men den voetganger uit hoofde van zijn speciale verkeerspositie (hij heeft immers veelal een eigen wegi van minder belang is gaan beschouwen. Het is be grijpelijk, doch onjuist, hetgeen blijkt uit het aantal slachtoffers, dat nog steeds onder de voetgangers wordt gemaakt. De voetganger is. wat betreft de reglemen teering van zijn „positie" in het verkeer wel zéér stiefmoederlijk bedeeld. In de hier gel dende verkeersregelingen wordt met den voet ganger weinig rekening gehouden, hoewel hij toch evengoed als elk voertuig aan het verkeer in zijn geheel deelneemt. Dit is een gevolg van het hierboven aangegeven verschijnsel. Bo vendien dient men te bedenken, dat wij geen algemeene verkeerswetgeving hebben, doch in hoofdzaak alleen een wettelijke regeling van het motor- en rijwielverkeer. Dit brengt met zich. dat de positie van den voetganger alleen wettelijk geregeld voor zoover dit in verband met het mechanische verkeer nood zakelijk is. Behoudens een enkele bepaling in het Motor- en Rijwielreglement ontbreekt een wettelijke regeling. Wel kunnen de gemeen telijke en provinciale overheden in deze re gelend optreden, doch eenheid en volledig heid ontbreken in deze ten eenenmale. Opmerkelijk is ook, dat de voetganger ner gens uitdrukkelijk aan de politioneele ver keersregeling wordt onderworpen. Een ver keersagent regelt practisch alleen het rijden de verkeer, dat dan ook volkomen aan zijn bevelen is onderworpen, doch de voetganger kan, voorzoover het overige verkeer dit toe laat, zich van die bevelen niets aantrekken. Deze toestand is zeer ongewenscht. Vooral op de groote Markt ziet men nogal eens voetgan gers, die hardnekkige pogingen doen om in de ..onveilige" richting over te steken. Zij brengen zich zelf. maar ook anderen in ge vaar. Ook de voetganger behoort de bevelen van den verkeersregelaar zoo veel mogelijk op te volgen en in acht te nemen. Gelukkig geeft de politie zich veel moeite den voetgan ger in het verkeer te betrekken en „op te voede.n". De positie van den voetganger in het ver keer is een zeer eigenaardige. Al vóór dat het verkeer een „vraagstuk" werd, is hem, althans in de steden, een aparte weg aangewezen: het trottoir. De scheiding van voetgangers- en ander verkeer is al oud en zij is oorzaak dat de positie van den voetganger vrijwel ongere geld is gebleven. Het is een opmerkelijk ver schijnsel, dat naar mate het verkeer zich ont wikkelt, de splitsing van verschillende soor ten van verkeer verder wordt doorgevoerd. Ook op dit terrein voltrekt zich de speciali seering meer en meer. Na de facultatieve rij wielpaden heeft men de „verplichte" gekregen. Speciale autowegen, waarvan ieder ander ver voermiddel wordt geweerd, zijn reeds hier en daar aangelegd. Het gevolg van het aanwijzen van een spe- cialen weg voor den voetganger is. dat alle vervoermiddelen van dezen weg worden ge weerd. Anderzijds is het den voetganger niet geoorloofd zonder noodzaak zich te bevinden op het voor het rijverkeer bestemde wegge deelte. Opmerkelijk is. dat men hiervan niets vindt in de Motor- en Rijwielwet of -regle ment. Deze wetten behandelen den voetganger alleen met betrekking tot wegen, waar geen trottoir aanwezig is. Art. 7 van het Motor- en Rijwielreglement bepaalt in het algemeen (dus afgezien van hetgeen bij gemeentelijke ver ordening is voorgeschreven) dat voetgangers verplicht zijn zooveel mogelijk op de wegen aan motorrijtuigen, rijwielen of andere rij- of voertuigen behoorlijk ruimte tot voorbijgaan te laten. Omgekeerd zijn de bestuurders van deze voertuigen verplicht aan voetgangers be hoorlijk ruimte voor hetzelfde doel te laten. Zoolang de voetganger zich blijft bevinden op den aan hem toegewezen weg, is het ver keersgevaar voor hem tot een minimum ge reduceerd. Helaas komt het voor, dat de voet ganger, die op het trottoir loopt en zich van geen gevaar bewust is, wordt aangereden door een voertuig, dat door de een of andere oor zaak van den voor hem bestemden weg af dwaalt. Dit zijn echter gebeurtenissen, waarop de voetganger geen invloed kan uitoefenen: de schuid ligt hier gewoonlijk bij den bestuur der van het voertuig, of bij dit voertuig zelf. Dit risico, d.w.z. de kans om schade te lijden buiten eigen schuld, loopt een ieder, die aan het verkeer deelneemt. Dit risico móét men nu eenmaal nemen. Het kan slechts vermin derd worden door het overige verkeer een grootere veiligheid te geven. Eerst wanneer de voetganger den voor hem bestemden weg verlaat-, loopt hij een gevaars kans, waarop hij zelf invloed kan uitoefenen. Het zich buiten noodzaak bevinden op het voor het overige verkeer bestemde gedeelte van den weg is geheel voor zijn risico. Treft hem dan een ongeval, dan heeft hij dit ge heel aan zichzelf te wijten. Bedoelde noodzaak ontstaat eerst, wanneer de voetganger moet „oversteken". Zonder dit kan hij niet aan het verkeer deelnemen. De voetganger, die over steekt bevindt zich echter in een uitzonde ringspositie, wat met zich brengt, dat hij dan geheel ondergeschikt is aan het overige ver keer. Hij moet het rijdende verkeer „voorrang" verlcenen en mag dus alleen oversteken als de weg vrij ls. In het algemeen behoeft dit ver keer dan ook niet te stoppen wanneer een voetganger over wil steken. Evenmin behoeft het signalen te geven. Vooral omtrent dit laatste hebben voetgangers nogal eens een fou tieve opvatting! Op den voetganger rust dus de verplichting na te gaan of het rijverkeer al dan niet toe laat dat hij oversteekt. Vervolgens moet hij ervoor zorgen dat zijn richting bij het over steken loodrecht staat op het trottoir, zoodat hij den kortst mogelijken afstand op den middenweg heeft af te leggen. Daar het rij verkeer rechts houdt moet hij eerst kijken of het verkeer aan zijn zijde oversteken toelaat. Is dit het geval, dan kijkt hij naar rechts of het verkeer aan de overzijde hem voldoende gelegenheid tot oversteken geeft. Tegen dezen regel wordt maar al te veel en meestal door gebrek aan voldoende aandacht gezondigd. Wanneer inderdaad iedere voetganger dezen eenvoudigen regel in acht neemt dan is het gevaar van den weg voor hem tot een mini mum teruggebracht. Aandacht voor het ver keer is echter ook hier een eerste vereischte. In verschillende steden treft men in drukke straten z.g. „Oversteekpunten" aan. De voet ganger mag dan alleen op die punten over steken terwijl het rijverkeer verplicht is den voetganger daar gelegenheid tot oversteken te geven. Hiermede wordt stagnatie in het verkeer voorkomen en een groote mate van veiligheid gewaarborgd. Ten slotte nog dit. In vele steden heeft men, althans voor bepaalde stadsgedeelten, het rechtshouden van den voetganger verplich tend gesteld. In drukke straten verdient dit zeker aanbeveling. Hier ziet men dikwijls, dat voetgangers door collega's, die uit de tegen overgestelde richting komen, van het trottoir worden „.afgewerkt", wat in drukke straten buitengewoon gevaarlijk is. De winkelstand heeft zich echter steeds tegen dit voorschrift verzet. Het „winkelen" wordt er inderdaad door bemoeilijkt. Naar onze meening zal, voor al in onze binnenstad met haar nauwe stra ten en smalle trottoirs, de verkeersveiligheid boven het winkeliersbelang moeten worden gesteld. Beide belangen zal men echter zorg vuldig moeten afwegen. Terecht adviseerde de Kamer van Koophandel om te Haarlem alleen voor de drukke straten (Groote Houtstraat, Barteljorisstraat en Anegang) en dan alleen nog tijdens de spitsuren, het rechtshouden voor voetgangers verplichtend te stellen. Mr. J. H. VAN GELDEREN. l€;1 mÊÉmÊ JÊ&jk i&jj0 Ét?. Robert Lynen, die in de film „Alleen op de Wereld" (Palace) de jeugdige hoofdrol speelt. Indien de voorteekenen niet bedriegen, zal de „Nord Deutsche Lloyd" spoedig het blauwe lint moeten afstaan. Twee maatschappijen maken zich op het oogenblik gereed voor den aanval. Het zijn de Fransche maatschappij „Compagnie Générale Transatlantique" en de „Cunard Line", die ieder een nieuw schip ge bouwd hebben. Het formaat van deze schepen is zóó groot, dat men veeleer van een drij vende stad, dan van een drijvend paleis kan spreken. Het zijn de „Normandië" en de „Queen Mary". Hoewel deze schepen niet in het geheim ge bouwd zijn, heeft men bij de constructie alle voorzorgen genomen, die bij den bouw van een oorlogschip gebruikelijk zijn, uit vrees, dat de concurrentie zich van het vernuft der bij den bouw betrokken ingenieurs bedienen zou. De „Queen Mary" is verleden jaar Sep tember van stapel geioopen,zoodat het minstens nog wel een jaar zal duren, voordat 't schip zijn eerste vaart zal maken. De „Nor- mandie" daarentegen zal tegen het einde van deze maand haar eerste reis maken. De offi- cieele proefvaart van St. Nazaire naar Havre is vlot verloopen en zoowel directie van de Cie. Transatlantique als kapitein en bemanning van de „Normandie" zien vol vertrouwen de toekomst tegemoet. In het begin van dit jaar heeft de Cie. Transatlantique te Parijs de maquettes van haar nieuwste schip geëxposeerd. In dichte drommen hebben de Parijzenaars langs de vi trines gedefileerd, waarachter maquettes, plattegronden, salons, statiehutten, machine kamer enz. enz. in verkleind formaat tentoon gesteld waren. Men zag hetzelfde publiek, dat schilderijen- en beeldhouwwerktentoonstel- lingen bezoekt. Bekende critici en kunstenaars bewonderden en prezen om strijd de mooie, luxueuse en toch doeltreffende inrichting van het schip. Thans ligt de „Normandie" „in levende lijve" in de haven van le Havre. Dunne rook wolkjes puffen reeds uit de drie eigenaardige volgens stroomlijnprincipe gebouwde schoor- steenen. Alles is gereed om straks met snel treinvaart de golven van den oceaan te door klieven. Even scheen het of een zeeliedensta king roet in het eten zou gooien, doch het conflict is intusschen bijgelegd, zoodat de „Normandië" op tijd vertrekken kan. De directie van de Cie. Transatlantique was zoo vriendelijk de pers in de gelegenheid te stellen een dag aan boord van het schip te verblijven, teneinde dit in- zoowel als uitwen dig te bezichtigen. Dat hiervan een dankbaar gebruik gemaakt is, behoeven wij niet nader te betoogen. Evenmin, dat de maatschappij bewezen heeft een goede gastvrouw te zijn. Kapitein en staf hebben zich uitgesloofd om ons zooveel mogelijk te laten zien en om ons alles zoo goed mogelijk uit te leggen. Alvorens een beschrijving van het inwen dige gedeelte van het schip te geven, zullen wij allereerst het „zeg het met cijfers" in toe- passing brengen. Wij hebben een rijtje zonnige dagen, zelfs eenige zomersche dagen gehad. We hebben weer geluisterd naar den maatslag van den kleinen smoezelig gelen Tjiftjaf. En hoewel de kleine in zwijgen terugviel, toen de zon schuil ging met gure windstooten, hadden we, gelet op den roep van een verwend Steenuiltje, dat onder Elswout een vrouwtje zocht, 't geloof in de intree der lente behouden. Bovendien hoorden we den Bonten Specht in de dennen achter het Kolkje de xylophon bespelen om daarop met zijn wijfje een beurtspel in te zet ten. En we verheugden ons in den nog onvol- ledigen ochtendvinkenslag en luisterden eer biedig naar het avondlied der Meerlen en den parelenden zang van 't Roodborstje in de boomtoppen aan den Bloemendaalschen weg. April bracht de Lente, die in Mei heersche- resse moet zijn en in Juni het toppunt van haar macht zal bereiken. De Anemoon verrees uit haar wortelstok en maakte haar wit hoofdje vrij uit de drie be schuttende schouderbladen. 't Bescheiden Moeras-vergeet-me-nietje vertoonde aan den slootkant haar hemelsblauwe sterretjes. Het Speenkruid bracht gele spikkels in "t onder hout. De Ribes was gehuld in groen en rood. De Crocus rees als een symphonie van wit, paars en oranjegeel. Narcis en Hyacinth deden 't zelfde. In de natuur gebeurt niets zonder overgang; alles geschiedt geleidelijk. Geen sprong, nergens een open spleet. De eindknop- pen van den Paardekastanje bevatten immers in sluimering reeds blad en bloem, de mooie, rechtopstaande bloemkransen kon je er als miniatuur-kerstboomkaarsjes al maanden ge leden in aantreffen. De poppen in de ver- schrimpelde oude blaadjes aan 't heestergewas verborgen de bonte vlinders waaraan zij het aanzijn zullen geven. Ja, zelfs het heerlijke vogellied is er niet plotseling. In het vroege voorjaar sluimert het in de keeltjes en me nigmaal ontwaakt het even, aarzelend en on beholpen. Laten zingen alle vogels met sidde rende keel en spannende bewegingen. De Spreeuw geeft keel- en tongprestaties, waarbij de medeklinkers f, k. t, s en p op velerlei ma nier aan de klinkers worden gesmeed. Ik roep uw aandacht op voor het klappen met den tong, dat men ook bij voerlui kan hooren, als ze hun paard aanzetten: „tk! tk!" Ook kun je hooren het waarschuwende „psst", het snib bige „spet" of „kjib". het fluitende „fuu..iet" als een vuurpijltje, het vragende „fie..uw", het gerekte „sprieen het heldere „staar" en daarbij opmerken, dat de Spreeuw tweemaal zijn eigen naam roept en wel eenmaal in het Duitsch. Een mooi gezicht, zoo'n Spreeuw in de stra lende morgenzon! Met goudschijn overgoten en fonkelend in purper en violet, staalblauw en groen. De beste zangster echter hoorden we in Den Hout. De Zanglijster, die daar haar aangebo ren schuwheid heeft afgelegd. Voor een paar weken had ze daar al den hoogen boomtop teruggevonden waarop ze in vorige jaren ge woon was de zon toe te zingen, 't Waren nog maar brokstukjes van liederen die uit haar keel kwamen. Daarna leek het op het oude. onstuimige lijsterlied. Heerlijk schalden de -roepen door 't stille boSch. De tijd der blijde opleving is er nu. KERST ZWART „De Kleine Madonna", naar het boek „Anthony Adverse" van Herve? Allen, zal in September bij Warner Bros in productie ko men. Sheridon Gibney schreef het scenario, dat onder supervisie van Edward Chodorov zal worden verfilmd. De boot heeft een lengte van 313 Meter. Een kampioen hardlooper zou dus vijfendertig se conden noodig hebben om van het- achter- naar het voorschip te loopen. Denke men zich een huis van drie verdiepingen bovenop den Eiffeltoren. dan heeft men een getrouwe voor stelling van de lengte van het schip. De breedte van de „Normandie" bedraagt zesendertig meter. De bekende Avenue de 1' Opera te Parijs zou zes meter verbreed moe ten worden om het schip te kunnen bevatten. De inhoud van het schip is 79.280 ton, dus meer dan het dubbele van de „Statendam" van de Holland Amerika Lijn. De ankerkettingen wegen 151 ton. De dikte der schakels bedraagt 10,5 c.M., de ankers zelf wegen ieder 17 ton, zijn vijf meter lang en drie meter breed. De schroeven, het schip heeft er vier, wegen ieder 23 ton. Het roer heeft een hoogte van 16,26 meter, een dikte van 1,36 meter en een oppervlakte van plus minus 42 vierkante me ter, met een totaal gewicht van 138,6 ton. Waarde lezeres en lezer, kunt U zich- een voorstelling maken van dit gewicht? Weet U, dat de grootste en zwaarste locomotief „slechts" 124 1/2 ton weegt? Het groote Fransche watervliegtuig, „La Croix du Sud" weegt juist zooveel als één schroef van de „Normandie"! De schoorsteenen van de „Normandie" heb ben een diameter van 16.5 meter. Het spreekt vanzelf, dat het schip voorzien is van de modernste installaties in zake vei ligheid en navigatie. Als nieuwste veiligheids- snufje vermelden wij, dat alle opschriften, deuren enz., geschilderd zijn met radiumhou- dende verf, zoodat, indien onverhoopt een de fect in de electrische verlichting mocht op treden, nimmer een paniek onder passagiers en bemanning zal uitbreken, daar in 't donker eveneens duidelijk te zien zal zijn, waar de deuren zijn en waarheen deze toegang ver- Ie enen. De „Normandie" heeft, behalve een groot aantal salons, ook een complete hall met win kels, een kerk en een zwembad. Dit laatste is vijfentwintig meter lang en zes meter breed. De groote eetzaal biedt plaats voor negen honderd personen. Voorts bevat het schip een theaterzaal, alsmede een grooten wintertuin, verschillende café's, bars, bioscoop, tennisbaan enz., enz. Een beschrijving van het geheele in terieur van het schip zou te veel plaatsruimte vorderen. Genoeg zij op te merken, dat het schip 'Talie comfort biedt, zelfs voor den meest verwende. Tenslotte nog iets over „het hart" van het schip. De „Normandië" bezit 29 stoomketels, die vier turbines voeden, welke op hun beurt weer voor de electrische energie zorgen voor de voortstuwing van het schip. De machines zijn zoo geconstrueerd, dat zij met een mi nimum van gedruisch functionneeren, waar door niet alleen een zoo hoog mogelijk nuttig effect verkregen, doch ook het zoo hinderlijke. „Het Beeldje door ANNIE E. EVERS. Koortachtig grepen zijn handen in de boetseerklei. Zij kneden en kneden. Nu eens was het een bollige appelvorm, die ontstond, dan weer een sierlijke kelk. Doch de jonge man scheen moeilijk te voldoen. Telkenmaal immers werd de klei weer opnieuw gekneed. Wekenland had deze jongen gezocht naai werk. Van werkplaats tot werkplaats was hij gegaan, van fabriek tot kantoor en winkel. Overal: neen. Och, hij wist het toch, in dezen tijd was er geen werk. voor zooveel jongelui niet. Zijn slappe gestalte ook in het te groote jasje, zijn magere wangen waarin diep de oogen lagen, gaven geen teeken van kracht en werkzaamheid, al smeekten de lippen ook nog zoo, al maar weer. Een kort schouderop halen en een „neen"knik was al wat hij ont ving. Hij oogde immers niets en dat terwijl zij te zoeken hadden uit rijen en rijen, uit kern gezonde en werklustige, krachtige arbeiders, uit energieke jongelui zonder droomoogen, die Dan ging de jongeman meer weer. o, zoo verdrietig, want hij wist dat thuis een oud moedertje op hem te wachten zat, dat het leven zijn zorgen al niet onthield, een oud moedertje, dat afgewerkt nu nog stuntelig voortging in hun huisje en rondkwam met wat de steun hun gaf. De steun. Oud was ze en stokdoof, dat moedertje, maar zij voelde Instinctief wanneer hij de trap opkwam en bij zijn binnentreden wist ze al, dat het weer mis was, weerDan vond zij altijd nog een troostwoord voor hem. Morgen kon het Josephine Baker speelt de titelrol in de film „Zou-zou", die deze week in het Rembrandt Theater draait. gedreun vermeden wordt. De totale capaciteit der machines bedraagt 160.000 P.K. De „Queen Mary". Wanneer men per vliegtuig van Londen naar Glasgow reist en de machine komt op een ge geven oogenblik boven de werf van John Brown aan de Clyde, dan ziet men in de diepte de „Queen Mary" liggen. Onwillekeurig komt ons dan het plaatje uit ..Gullivers reizen" voor den geest, waarop Guliver door de Lili- putters vastgebonden op den grond ligt, terwijl honderden van het kleine menschenras tegen zijn beenen. armen, borst en hoofd op klau teren. De „Queen Mary" ligt met honderden kettingen vastgemeerd. Om het schip krioelt het van stoombarkassen, vletten en motor bootjes. Op het schip hebben alle werklui, vanuit de vliegmachine gezien, de gestalte van Liliputtters en de groote balken, die in de scheepswanden gedreven worden, gelijken op naalden, waarmede Gulliver door de Liliput- ters geprikt werd. Op de Clyde-werf wordt de grootste ge heimzinnigheid in acht genomen. Niemand, die op de werf niet thuis hoort, kan zonder een speciale toegangskaart het terrein betre den. En daar de „Cunard Line" tot dusver nog geen enkele bijzonderheid omtrent haar nieuwste schip gepubliceerd heeft, kunnen wij slechts gissen. Vast staat in ieder geval, dat er plaatsruim te zal zijn voor drieduizend passagiers. Het materiaal van de inwendige inrichting van het schip zal voor honderd procent binnenlandsch fabrikaat zijn. Zooals gemeld, zal het schip waarschijnlijk niet eerder in de vaart gebracht worden dan in 't voorjaar van 1936. Men rekent, voor de com pleteering der interieurs negen maanden noo dig te hebben. Tegen dien tijd zal het schip wel in een zoo ver gevorderd stadium verkee- ren, dat de „Cunard Line" er toe zal overgaan een beschrijving van haar schip te verstrek ken. Dat de 73.000 tons „Queen Mary" met haar machtige machines een ernstige concur rente van de andere groote transatlantische schepen zal worden, kan vrijwel als vaststaand worden aangenomen. Nu de strijd om het blauwe lint weer actueel gaat worden, moeten wij voor alles opmerken, dat „Het Blauwe Lint" in feite niet bestaat. Slechts de onervarendste landrot gelooft nog aan een blauwe wimpel, die aan schoorsteen of mast gebonden wordt. Het blauwe lint is niet iets, dat men bemachtigen kan. Men bezit het of bezit het niet. Het is een fictief iets, of liever gezegd, het was fictief, want door de edelmoedigheid van het Engelsche parle mentslid Hales is het blauwe lint thans een concreet iets geworden, al is het dan ook geen wimpel of lint, dat men aan den schoorsteen bevestigt. Het „blauwe lint" heeft den vorm van een Grieksche godin en is uit zilver vervaardigd. De vraag is nu, wie zal de trophee verove ren? Welk van de twee zal blijken, het snelste schip te zijn? Volgens de Engelschen heeft de „Queen Majry" de meeste kans. De „Norman die" heeft een maximumsnelheid van 30 mijl per uur, de „Queen Mary" verwacht men een snelheid van 30 a 32 mijl te kunnen geven. Dit zou zelfs voor een automobiel een behoor lijke gang zijn. Men rekent er dan ook op, dat, wanneer de „Queen Mary" in de vaart zal zijn, het „Blauwe Lint" weer in Engelsch bezit zal komen. immers weer beter gaan, eens zou er toch wel een eind komen aan dat zoeken. Zij streelde zijn vingers, waarmee hij de klei kneden ging omdat hij niet werkloos neer zitten kon den eindelooze dag. Och, armoe leden zij niet direct, 't zuinige vrouwtje, dat nooit veel ge had had, wist er te komen van de steun, hield er zelfs nog een paar centjes van over voor de klei en gips, waar haar jongen zulke mooie beedjes van maken kon, die haar kamertje versierden overal. Het was zoo mooi, vond zij, en voor hem een bezigheid. Doch de jongen wilde meer. Hij wilde niet enkel klei kneden, maar ook geld verdienen. O niet voor zichzelf immers zijn verlangens waren weinig. Zijn oud moedertje had hij echter graag goed verzorgd gezien, op een mooi hofje of zoo, waar zij zelf niet te werken zou hebben. Knappe dokters had hij willen vragen of er niets aan te doen was aan die doofheid, die haar het leven nog moeilijker maakte dan het al was. Hij wist, dat er dure instrumenten waren, die als een tweede gehoor golden. Doch dat alles kostte veel geld en veel geld had hij niet of hij moest krijgen: goed vast werk. „Morgen dan. hè jongen", ving troostend het vrouwtje zijn gedachten. En weer ging hij, vragen hier, smeeken daar, Totdat hij, plots, hoe het zoo ineens kwam. wist hij zelf niet goed, op het kantoor zat van een artistieken mijnheer, die veel over had voor beeldjes en beeldhouwwerk. En of die mijnheer nu iets artistachtigs vond in zijn sliertige haren, die omkroesden in zijn nek, of meelij kreeg rost zijn magere wangen, of misschien getroffen door het diepe leed in zijn oogen; waar is, dat hij met den jongen sprak, hem tenslotte naar huis zond met de woor den: „Als je me nu binnen drie dagen een gipsen beeldje brengt, dat je eigen werk is en zoo geslaagd, dat het de aandacht van het publiek trekt, mag je hier komen en beloof ik je goed en vast werk". O, wat dankbaar gin gde jongen huiswaarts. „Moeder, müsschien". En koortsachtig grepen zijn vingers in de klei en boetseerden. Vlotten deed het niet, moeilijk te voldoen als de jongen was, waar het zoo'n opdracht gold. Nu eens styleerde hij een wondere bloem, dan een meisjeskopje, dat hem getroffen had door zijn schoonheid. Maar steeds weigerden de vingers verder te gaan. Hij kon niet, kon niet. „O, moeder", kreunde hij, „dit is mijn mooi ste kans en ik kan niet. ikMet zijn hoofd in de handen zat hij voor de tafel neer, heel zijn lichaam in siddering van snik ken. Zijn oud moedertje, dat tegenover hem zat te dommelen, geduldig wachtend tot haar jongen klaar zou zijn met zijn werk, hoorde niet zijn snikken, noch zijn wanhoopsklacht. En toch, in haar hart trilde zijn stem even, waarop haar lippen in slaap fluisterden: „Goed. jongen, zoo is het goed, ja". Haar moederlijke trots deed haar altijd zoo spre ken, wanneer hij haar een werkstuk toonde, het was immers haar jongen, die het maakte. Nu verdrietten die woorden hem, maar zijn. lief moedertje niet willende storen in haar slaap, zweeg hij en boetseerde hij opnieuw. Tenslotte gaf hij het op. Toen het vrouwtjë uit haar dommel kwam en hoorde, dat het niet lukken wou, den heelen avond al niet, legde zij troostend haar hand op zijn arm en met de andere zijn verward kroezelhaar streelend. vond zij: „Je hebt toch immers drie dagen, mijn jongen. Kom je zult moe zijn, laten we nu naar bed gaan". Hij was moe, dat voelde hij wel: "Weldra, lagen beiden in bed. Het moedertje, moe van een lang, hard leven, sliep spoedig in, doch de jongen kon geen rust vinden. Hij woelde om en om, zoekend naar een schepping. Wat zou mooi genoeg zijn om het lastige publiek te trekken en te voldoen? Hoe kon hij de op<- dracht volbrengen? En wat anders? Huiverend dacht hij aan wat dan. Weer zag hij zijn moedertje zitten dommelen, weg- gekrompen in haar stoel, 'n Klein vrouwtje met zware schaduwen op de ingevallen wan gen. De magere handen met de doorwerkte vereelte vingers losge vouwen in de schoot. Wat lagen die oogen diep. Droevig klein fi guurtje zoo, zijn moeder. Zou hij weer werk moeten gaan zoeken? Zou hij weer iederen dag bij zijn thuiskomst haar aan tafel vinden, wachtend op hem? Het breiwerk in rust op haar schoot, in haar oogen, lichtend naar de deur verlangen naar eindelijk goed nieuws, eindelijkSteeds duidelijker zag hij haar zoo zitten voor zich en met haar blik in de zijne doezelde hij weg in den nacht. Toen was het of een zachte hand hem op riep. Vaag voelde hij zichzelf naar de tafel gaan, waar de klei nog wachtte. Weer ging hij kneden en boetseeren en de zachte handen schenen de klei met hem mee te kneden. In onbewustheid werkte hij toch met koorts achtige ijver. Tot plots een lichtstraal door de kamer drong. Het was ochtend en het werkstuk was klaar, „Gelukt, moeder, gelukt", juichte hij, nu pas zelf zijn gewrocht over ziend. Een klein beeld was ontstaan, een klein beeldje, maar zoo gaaf, zoo goed getroffen, dat zelfs de schepper er onder den indruk van was. In innig verlangen zijn geluk mee te deelen (immers nu zou alles goed worden, hij zou werk krijgen, daar twijfelde hij niet aan) snelde hij naar het bed van zijn moe der. „Moeder, moeder, het is gelukt, mijn werk is geslaagd". Het doove vrouwtje echter hoorde niet. Onstuimig greep hij moeders hand in zijn beide jonge knuisten Toen werd het plotseling heel stil in hem, Want de hand van zijn lief, oud moedertje, die hem zoo menigmaal troostend gestreeld had en die hij nu zoo wild gegrepen had in zijn nog met gips bemorste handen, was koud ijskoud Het was een zeer bleeke jongen, die drie dagen later den mijnheer kwam zeggen, dat hij aan de opdracht niet kon voldoen. „Nu ja. dan", een kort schouderophalen was het antwoord en de hand wees hem de deur uit. Immers voor hem waren er zooveel anderen, die wel Voor den jongen met zijn kroezelhaar en droomoogen in mager, vertrokken gezicht, be gon weer het zoeken naar werk van winkel tot fabriek, van werkplaats tot kantoor. Rampzaliger dan anders nog was hij. Immers thuis wachtte hem nu geen moeder meer met verlangen in de oogen, geen moeder, die steeds een troostwoord vond. Doch altijd bij zich hield hij het beeldje, dat hij gewrocht had in den nacht, toen zijn moeder stierf: het beeldje, dat de wereld voor hem geopend zou hebben. Niemand zou het echter ooit zien, hij stond het nimmer af. Het gipsen modelletje stelde een klein, oud vrouwtje voor, weggekrompen in haar stoel. Zware schaduwen lagen op de diepe ingeval len wangen. De kleine handen, vereelt en doorwerkt, lagen met de grove breikous te rusten in haar schoot. Uit de oogen straalde verlangen naar: hem. Om de lippen lag een troostende glimlach: Morgen mijn jongen. Zijn Moeder. Dat was „Het beeldje". Wat zal de Normandie" doen?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 16