iJn WMÊ
De
lint.
H.D.*
IIIIIIIIIIIHIIIIII llillllllllllllillllllllllillllllllllllllllllllll
strijd om het blauwe
De voetganger en de gevaren van den weg.
VERTELLING
ZATERDAG 1 JU$I 19.15
H A A R E M'S DAGBEAD
14
Verkeersveiligheid en winkeliersbelang.
Vogels en planten
in ontwakende natuur.
De spreeuw
spreekt Duitsch.... en roept zijn naam.
De verkeersongevallenstatistiek leert ons,
'dat er te Haarlem op een totaal van 1596 on
gevallen 126 werden veroorzaakt door fouten
van voetgangers. Is dit aantal relatief gering,
het is evenwel geen maatstaf voor de hoe
grootheid van het verkeersgevaar voor den
voetganger. Al worden betrekkelijk weinig
ongelukken door voetgangers veroorzaakt, dit
neemt niet weg, dat het aantal slachtoffers
onder de voetgangers zeer groot is.
Naar mate het verkeer met auto's en andere
vervoermiddelen, in het algemeen het mecha
nische verkeer toenam, is het voetgangers
verkeer in het raam der verkeersregelingen
meer en meer op den achtergrond geraakt.
Eerst de laatste jaren heeft men dit verkeer
door het houden van voet gangers weken e.d.
getracht opnieuw in de algemeene belangstel
ling terug te brengen. Een betere regeling
van de positie van den voetganger is hiervan
nog niet het gevolg geweest. Het verschijnsel
is te verklaren: de ontwikkeling van het me
chanische verkeer is zoo onrustbarend snel
gegaan en vergde zoozeer de aandacht van
autoriteiten en weggebruiker, dat men den
voetganger eenigszins uit het oog heeft ver
loren. Daarbij komt, dat men den voetganger
uit hoofde van zijn speciale verkeerspositie
(hij heeft immers veelal een eigen wegi van
minder belang is gaan beschouwen. Het is be
grijpelijk, doch onjuist, hetgeen blijkt uit het
aantal slachtoffers, dat nog steeds onder de
voetgangers wordt gemaakt.
De voetganger is. wat betreft de reglemen
teering van zijn „positie" in het verkeer wel
zéér stiefmoederlijk bedeeld. In de hier gel
dende verkeersregelingen wordt met den voet
ganger weinig rekening gehouden, hoewel hij
toch evengoed als elk voertuig aan het verkeer
in zijn geheel deelneemt. Dit is een gevolg van
het hierboven aangegeven verschijnsel. Bo
vendien dient men te bedenken, dat wij geen
algemeene verkeerswetgeving hebben, doch
in hoofdzaak alleen een wettelijke regeling
van het motor- en rijwielverkeer. Dit brengt
met zich. dat de positie van den voetganger
alleen wettelijk geregeld voor zoover dit in
verband met het mechanische verkeer nood
zakelijk is. Behoudens een enkele bepaling in
het Motor- en Rijwielreglement ontbreekt een
wettelijke regeling. Wel kunnen de gemeen
telijke en provinciale overheden in deze re
gelend optreden, doch eenheid en volledig
heid ontbreken in deze ten eenenmale.
Opmerkelijk is ook, dat de voetganger ner
gens uitdrukkelijk aan de politioneele ver
keersregeling wordt onderworpen. Een ver
keersagent regelt practisch alleen het rijden
de verkeer, dat dan ook volkomen aan zijn
bevelen is onderworpen, doch de voetganger
kan, voorzoover het overige verkeer dit toe
laat, zich van die bevelen niets aantrekken.
Deze toestand is zeer ongewenscht. Vooral op
de groote Markt ziet men nogal eens voetgan
gers, die hardnekkige pogingen doen om in
de ..onveilige" richting over te steken. Zij
brengen zich zelf. maar ook anderen in ge
vaar. Ook de voetganger behoort de bevelen
van den verkeersregelaar zoo veel mogelijk
op te volgen en in acht te nemen. Gelukkig
geeft de politie zich veel moeite den voetgan
ger in het verkeer te betrekken en „op te
voede.n".
De positie van den voetganger in het ver
keer is een zeer eigenaardige. Al vóór dat het
verkeer een „vraagstuk" werd, is hem, althans
in de steden, een aparte weg aangewezen: het
trottoir. De scheiding van voetgangers- en
ander verkeer is al oud en zij is oorzaak dat
de positie van den voetganger vrijwel ongere
geld is gebleven. Het is een opmerkelijk ver
schijnsel, dat naar mate het verkeer zich ont
wikkelt, de splitsing van verschillende soor
ten van verkeer verder wordt doorgevoerd.
Ook op dit terrein voltrekt zich de speciali
seering meer en meer. Na de facultatieve rij
wielpaden heeft men de „verplichte" gekregen.
Speciale autowegen, waarvan ieder ander ver
voermiddel wordt geweerd, zijn reeds hier en
daar aangelegd.
Het gevolg van het aanwijzen van een spe-
cialen weg voor den voetganger is. dat alle
vervoermiddelen van dezen weg worden ge
weerd. Anderzijds is het den voetganger niet
geoorloofd zonder noodzaak zich te bevinden
op het voor het rijverkeer bestemde wegge
deelte. Opmerkelijk is. dat men hiervan niets
vindt in de Motor- en Rijwielwet of -regle
ment. Deze wetten behandelen den voetganger
alleen met betrekking tot wegen, waar geen
trottoir aanwezig is. Art. 7 van het Motor- en
Rijwielreglement bepaalt in het algemeen (dus
afgezien van hetgeen bij gemeentelijke ver
ordening is voorgeschreven) dat voetgangers
verplicht zijn zooveel mogelijk op de wegen
aan motorrijtuigen, rijwielen of andere rij- of
voertuigen behoorlijk ruimte tot voorbijgaan
te laten. Omgekeerd zijn de bestuurders van
deze voertuigen verplicht aan voetgangers be
hoorlijk ruimte voor hetzelfde doel te laten.
Zoolang de voetganger zich blijft bevinden
op den aan hem toegewezen weg, is het ver
keersgevaar voor hem tot een minimum ge
reduceerd. Helaas komt het voor, dat de voet
ganger, die op het trottoir loopt en zich van
geen gevaar bewust is, wordt aangereden door
een voertuig, dat door de een of andere oor
zaak van den voor hem bestemden weg af
dwaalt. Dit zijn echter gebeurtenissen, waarop
de voetganger geen invloed kan uitoefenen:
de schuid ligt hier gewoonlijk bij den bestuur
der van het voertuig, of bij dit voertuig zelf.
Dit risico, d.w.z. de kans om schade te lijden
buiten eigen schuld, loopt een ieder, die aan
het verkeer deelneemt. Dit risico móét men
nu eenmaal nemen. Het kan slechts vermin
derd worden door het overige verkeer een
grootere veiligheid te geven.
Eerst wanneer de voetganger den voor hem
bestemden weg verlaat-, loopt hij een gevaars
kans, waarop hij zelf invloed kan uitoefenen.
Het zich buiten noodzaak bevinden op het
voor het overige verkeer bestemde gedeelte
van den weg is geheel voor zijn risico. Treft
hem dan een ongeval, dan heeft hij dit ge
heel aan zichzelf te wijten. Bedoelde noodzaak
ontstaat eerst, wanneer de voetganger moet
„oversteken". Zonder dit kan hij niet aan het
verkeer deelnemen. De voetganger, die over
steekt bevindt zich echter in een uitzonde
ringspositie, wat met zich brengt, dat hij dan
geheel ondergeschikt is aan het overige ver
keer. Hij moet het rijdende verkeer „voorrang"
verlcenen en mag dus alleen oversteken als de
weg vrij ls. In het algemeen behoeft dit ver
keer dan ook niet te stoppen wanneer een
voetganger over wil steken. Evenmin behoeft
het signalen te geven. Vooral omtrent dit
laatste hebben voetgangers nogal eens een fou
tieve opvatting!
Op den voetganger rust dus de verplichting
na te gaan of het rijverkeer al dan niet toe
laat dat hij oversteekt. Vervolgens moet hij
ervoor zorgen dat zijn richting bij het over
steken loodrecht staat op het trottoir, zoodat
hij den kortst mogelijken afstand op den
middenweg heeft af te leggen. Daar het rij
verkeer rechts houdt moet hij eerst kijken of
het verkeer aan zijn zijde oversteken toelaat.
Is dit het geval, dan kijkt hij naar rechts of
het verkeer aan de overzijde hem voldoende
gelegenheid tot oversteken geeft. Tegen dezen
regel wordt maar al te veel en meestal door
gebrek aan voldoende aandacht gezondigd.
Wanneer inderdaad iedere voetganger dezen
eenvoudigen regel in acht neemt dan is het
gevaar van den weg voor hem tot een mini
mum teruggebracht. Aandacht voor het ver
keer is echter ook hier een eerste vereischte.
In verschillende steden treft men in drukke
straten z.g. „Oversteekpunten" aan. De voet
ganger mag dan alleen op die punten over
steken terwijl het rijverkeer verplicht is den
voetganger daar gelegenheid tot oversteken
te geven. Hiermede wordt stagnatie in het
verkeer voorkomen en een groote mate van
veiligheid gewaarborgd.
Ten slotte nog dit. In vele steden heeft men,
althans voor bepaalde stadsgedeelten, het
rechtshouden van den voetganger verplich
tend gesteld. In drukke straten verdient dit
zeker aanbeveling. Hier ziet men dikwijls, dat
voetgangers door collega's, die uit de tegen
overgestelde richting komen, van het trottoir
worden „.afgewerkt", wat in drukke straten
buitengewoon gevaarlijk is. De winkelstand
heeft zich echter steeds tegen dit voorschrift
verzet. Het „winkelen" wordt er inderdaad
door bemoeilijkt. Naar onze meening zal, voor
al in onze binnenstad met haar nauwe stra
ten en smalle trottoirs, de verkeersveiligheid
boven het winkeliersbelang moeten worden
gesteld. Beide belangen zal men echter zorg
vuldig moeten afwegen. Terecht adviseerde de
Kamer van Koophandel om te Haarlem alleen
voor de drukke straten (Groote Houtstraat,
Barteljorisstraat en Anegang) en dan alleen
nog tijdens de spitsuren, het rechtshouden
voor voetgangers verplichtend te stellen.
Mr. J. H. VAN GELDEREN.
l€;1
mÊÉmÊ JÊ&jk i&jj0
Ét?.
Robert Lynen, die in de film „Alleen op de
Wereld" (Palace) de jeugdige hoofdrol speelt.
Indien de voorteekenen niet bedriegen, zal
de „Nord Deutsche Lloyd" spoedig het blauwe
lint moeten afstaan. Twee maatschappijen
maken zich op het oogenblik gereed voor den
aanval. Het zijn de Fransche maatschappij
„Compagnie Générale Transatlantique" en de
„Cunard Line", die ieder een nieuw schip ge
bouwd hebben. Het formaat van deze schepen
is zóó groot, dat men veeleer van een drij
vende stad, dan van een drijvend paleis kan
spreken. Het zijn de „Normandië" en de
„Queen Mary".
Hoewel deze schepen niet in het geheim ge
bouwd zijn, heeft men bij de constructie alle
voorzorgen genomen, die bij den bouw van
een oorlogschip gebruikelijk zijn, uit vrees,
dat de concurrentie zich van het vernuft der
bij den bouw betrokken ingenieurs bedienen
zou. De „Queen Mary" is verleden jaar Sep
tember van stapel geioopen,zoodat het
minstens nog wel een jaar zal duren, voordat
't schip zijn eerste vaart zal maken. De „Nor-
mandie" daarentegen zal tegen het einde van
deze maand haar eerste reis maken. De offi-
cieele proefvaart van St. Nazaire naar Havre
is vlot verloopen en zoowel directie van de Cie.
Transatlantique als kapitein en bemanning
van de „Normandie" zien vol vertrouwen de
toekomst tegemoet.
In het begin van dit jaar heeft de Cie.
Transatlantique te Parijs de maquettes van
haar nieuwste schip geëxposeerd. In dichte
drommen hebben de Parijzenaars langs de vi
trines gedefileerd, waarachter maquettes,
plattegronden, salons, statiehutten, machine
kamer enz. enz. in verkleind formaat tentoon
gesteld waren. Men zag hetzelfde publiek, dat
schilderijen- en beeldhouwwerktentoonstel-
lingen bezoekt. Bekende critici en kunstenaars
bewonderden en prezen om strijd de mooie,
luxueuse en toch doeltreffende inrichting van
het schip.
Thans ligt de „Normandie" „in levende
lijve" in de haven van le Havre. Dunne rook
wolkjes puffen reeds uit de drie eigenaardige
volgens stroomlijnprincipe gebouwde schoor-
steenen. Alles is gereed om straks met snel
treinvaart de golven van den oceaan te door
klieven. Even scheen het of een zeeliedensta
king roet in het eten zou gooien, doch het
conflict is intusschen bijgelegd, zoodat de
„Normandië" op tijd vertrekken kan.
De directie van de Cie. Transatlantique was
zoo vriendelijk de pers in de gelegenheid te
stellen een dag aan boord van het schip te
verblijven, teneinde dit in- zoowel als uitwen
dig te bezichtigen. Dat hiervan een dankbaar
gebruik gemaakt is, behoeven wij niet nader
te betoogen. Evenmin, dat de maatschappij
bewezen heeft een goede gastvrouw te zijn.
Kapitein en staf hebben zich uitgesloofd om
ons zooveel mogelijk te laten zien en om ons
alles zoo goed mogelijk uit te leggen.
Alvorens een beschrijving van het inwen
dige gedeelte van het schip te geven, zullen
wij allereerst het „zeg het met cijfers" in toe-
passing brengen.
Wij hebben een rijtje zonnige dagen, zelfs
eenige zomersche dagen gehad. We hebben
weer geluisterd naar den maatslag van den
kleinen smoezelig gelen Tjiftjaf. En hoewel de
kleine in zwijgen terugviel, toen de zon schuil
ging met gure windstooten, hadden we, gelet
op den roep van een verwend Steenuiltje, dat
onder Elswout een vrouwtje zocht, 't geloof
in de intree der lente behouden. Bovendien
hoorden we den Bonten Specht in de dennen
achter het Kolkje de xylophon bespelen om
daarop met zijn wijfje een beurtspel in te zet
ten. En we verheugden ons in den nog onvol-
ledigen ochtendvinkenslag en luisterden eer
biedig naar het avondlied der Meerlen en den
parelenden zang van 't Roodborstje in de
boomtoppen aan den Bloemendaalschen weg.
April bracht de Lente, die in Mei heersche-
resse moet zijn en in Juni het toppunt van
haar macht zal bereiken.
De Anemoon verrees uit haar wortelstok en
maakte haar wit hoofdje vrij uit de drie be
schuttende schouderbladen. 't Bescheiden
Moeras-vergeet-me-nietje vertoonde aan den
slootkant haar hemelsblauwe sterretjes. Het
Speenkruid bracht gele spikkels in "t onder
hout. De Ribes was gehuld in groen en rood.
De Crocus rees als een symphonie van wit,
paars en oranjegeel. Narcis en Hyacinth deden
't zelfde. In de natuur gebeurt niets zonder
overgang; alles geschiedt geleidelijk. Geen
sprong, nergens een open spleet. De eindknop-
pen van den Paardekastanje bevatten immers
in sluimering reeds blad en bloem, de mooie,
rechtopstaande bloemkransen kon je er als
miniatuur-kerstboomkaarsjes al maanden ge
leden in aantreffen. De poppen in de ver-
schrimpelde oude blaadjes aan 't heestergewas
verborgen de bonte vlinders waaraan zij het
aanzijn zullen geven. Ja, zelfs het heerlijke
vogellied is er niet plotseling. In het vroege
voorjaar sluimert het in de keeltjes en me
nigmaal ontwaakt het even, aarzelend en on
beholpen. Laten zingen alle vogels met sidde
rende keel en spannende bewegingen. De
Spreeuw geeft keel- en tongprestaties, waarbij
de medeklinkers f, k. t, s en p op velerlei ma
nier aan de klinkers worden gesmeed. Ik roep
uw aandacht op voor het klappen met den
tong, dat men ook bij voerlui kan hooren, als
ze hun paard aanzetten: „tk! tk!" Ook kun je
hooren het waarschuwende „psst", het snib
bige „spet" of „kjib". het fluitende „fuu..iet"
als een vuurpijltje, het vragende „fie..uw",
het gerekte „sprieen het heldere
„staar" en daarbij opmerken, dat de
Spreeuw tweemaal zijn eigen naam roept en
wel eenmaal in het Duitsch.
Een mooi gezicht, zoo'n Spreeuw in de stra
lende morgenzon! Met goudschijn overgoten
en fonkelend in purper en violet, staalblauw
en groen.
De beste zangster echter hoorden we in Den
Hout. De Zanglijster, die daar haar aangebo
ren schuwheid heeft afgelegd. Voor een paar
weken had ze daar al den hoogen boomtop
teruggevonden waarop ze in vorige jaren ge
woon was de zon toe te zingen, 't Waren nog
maar brokstukjes van liederen die uit haar
keel kwamen. Daarna leek het op het oude.
onstuimige lijsterlied. Heerlijk schalden de
-roepen door 't stille boSch.
De tijd der blijde opleving is er nu.
KERST ZWART
„De Kleine Madonna", naar het boek
„Anthony Adverse" van Herve? Allen, zal in
September bij Warner Bros in productie ko
men. Sheridon Gibney schreef het scenario,
dat onder supervisie van Edward Chodorov
zal worden verfilmd.
De boot heeft een lengte van 313 Meter. Een
kampioen hardlooper zou dus vijfendertig se
conden noodig hebben om van het- achter-
naar het voorschip te loopen. Denke men zich
een huis van drie verdiepingen bovenop den
Eiffeltoren. dan heeft men een getrouwe voor
stelling van de lengte van het schip.
De breedte van de „Normandie" bedraagt
zesendertig meter. De bekende Avenue de
1' Opera te Parijs zou zes meter verbreed moe
ten worden om het schip te kunnen bevatten.
De inhoud van het schip is 79.280 ton, dus
meer dan het dubbele van de „Statendam" van
de Holland Amerika Lijn.
De ankerkettingen wegen 151 ton. De dikte
der schakels bedraagt 10,5 c.M., de ankers zelf
wegen ieder 17 ton, zijn vijf meter lang en drie
meter breed.
De schroeven, het schip heeft er vier, wegen
ieder 23 ton. Het roer heeft een hoogte van
16,26 meter, een dikte van 1,36 meter en een
oppervlakte van plus minus 42 vierkante me
ter, met een totaal gewicht van 138,6 ton.
Waarde lezeres en lezer, kunt U zich- een
voorstelling maken van dit gewicht? Weet U,
dat de grootste en zwaarste locomotief
„slechts" 124 1/2 ton weegt?
Het groote Fransche watervliegtuig, „La
Croix du Sud" weegt juist zooveel als één
schroef van de „Normandie"!
De schoorsteenen van de „Normandie" heb
ben een diameter van 16.5 meter.
Het spreekt vanzelf, dat het schip voorzien
is van de modernste installaties in zake vei
ligheid en navigatie. Als nieuwste veiligheids-
snufje vermelden wij, dat alle opschriften,
deuren enz., geschilderd zijn met radiumhou-
dende verf, zoodat, indien onverhoopt een de
fect in de electrische verlichting mocht op
treden, nimmer een paniek onder passagiers
en bemanning zal uitbreken, daar in 't donker
eveneens duidelijk te zien zal zijn, waar de
deuren zijn en waarheen deze toegang ver-
Ie enen.
De „Normandie" heeft, behalve een groot
aantal salons, ook een complete hall met win
kels, een kerk en een zwembad. Dit laatste is
vijfentwintig meter lang en zes meter breed.
De groote eetzaal biedt plaats voor negen
honderd personen. Voorts bevat het schip een
theaterzaal, alsmede een grooten wintertuin,
verschillende café's, bars, bioscoop, tennisbaan
enz., enz. Een beschrijving van het geheele in
terieur van het schip zou te veel plaatsruimte
vorderen. Genoeg zij op te merken, dat het
schip 'Talie comfort biedt, zelfs voor den meest
verwende.
Tenslotte nog iets over „het hart" van het
schip. De „Normandië" bezit 29 stoomketels,
die vier turbines voeden, welke op hun beurt
weer voor de electrische energie zorgen voor
de voortstuwing van het schip. De machines
zijn zoo geconstrueerd, dat zij met een mi
nimum van gedruisch functionneeren, waar
door niet alleen een zoo hoog mogelijk nuttig
effect verkregen, doch ook het zoo hinderlijke.
„Het Beeldje
door
ANNIE E. EVERS.
Koortachtig grepen zijn handen in de
boetseerklei. Zij kneden en kneden. Nu eens
was het een bollige appelvorm, die ontstond,
dan weer een sierlijke kelk. Doch de jonge
man scheen moeilijk te voldoen. Telkenmaal
immers werd de klei weer opnieuw gekneed.
Wekenland had deze jongen gezocht naai
werk. Van werkplaats tot werkplaats was hij
gegaan, van fabriek tot kantoor en winkel.
Overal: neen. Och, hij wist het toch, in dezen
tijd was er geen werk. voor zooveel jongelui
niet. Zijn slappe gestalte ook in het te groote
jasje, zijn magere wangen waarin diep de
oogen lagen, gaven geen teeken van kracht
en werkzaamheid, al smeekten de lippen ook
nog zoo, al maar weer. Een kort schouderop
halen en een „neen"knik was al wat hij ont
ving. Hij oogde immers niets en dat terwijl zij
te zoeken hadden uit rijen en rijen, uit kern
gezonde en werklustige, krachtige arbeiders,
uit energieke jongelui zonder droomoogen,
die
Dan ging de jongeman meer weer. o, zoo
verdrietig, want hij wist dat thuis een oud
moedertje op hem te wachten zat, dat het
leven zijn zorgen al niet onthield, een oud
moedertje, dat afgewerkt nu nog stuntelig
voortging in hun huisje en rondkwam met
wat de steun hun gaf. De steun. Oud was
ze en stokdoof, dat moedertje, maar zij voelde
Instinctief wanneer hij de trap opkwam en
bij zijn binnentreden wist ze al, dat het weer
mis was, weerDan vond zij altijd nog
een troostwoord voor hem. Morgen kon het
Josephine Baker speelt de titelrol in de film
„Zou-zou", die deze week in het Rembrandt
Theater draait.
gedreun vermeden wordt. De totale capaciteit
der machines bedraagt 160.000 P.K.
De „Queen Mary".
Wanneer men per vliegtuig van Londen naar
Glasgow reist en de machine komt op een ge
geven oogenblik boven de werf van John
Brown aan de Clyde, dan ziet men in de diepte
de „Queen Mary" liggen. Onwillekeurig komt
ons dan het plaatje uit ..Gullivers reizen"
voor den geest, waarop Guliver door de Lili-
putters vastgebonden op den grond ligt, terwijl
honderden van het kleine menschenras tegen
zijn beenen. armen, borst en hoofd op klau
teren. De „Queen Mary" ligt met honderden
kettingen vastgemeerd. Om het schip krioelt
het van stoombarkassen, vletten en motor
bootjes. Op het schip hebben alle werklui,
vanuit de vliegmachine gezien, de gestalte van
Liliputtters en de groote balken, die in de
scheepswanden gedreven worden, gelijken op
naalden, waarmede Gulliver door de Liliput-
ters geprikt werd.
Op de Clyde-werf wordt de grootste ge
heimzinnigheid in acht genomen. Niemand,
die op de werf niet thuis hoort, kan zonder
een speciale toegangskaart het terrein betre
den. En daar de „Cunard Line" tot dusver nog
geen enkele bijzonderheid omtrent haar
nieuwste schip gepubliceerd heeft, kunnen
wij slechts gissen.
Vast staat in ieder geval, dat er plaatsruim
te zal zijn voor drieduizend passagiers. Het
materiaal van de inwendige inrichting van het
schip zal voor honderd procent binnenlandsch
fabrikaat zijn.
Zooals gemeld, zal het schip waarschijnlijk
niet eerder in de vaart gebracht worden dan in
't voorjaar van 1936. Men rekent, voor de com
pleteering der interieurs negen maanden noo
dig te hebben. Tegen dien tijd zal het schip
wel in een zoo ver gevorderd stadium verkee-
ren, dat de „Cunard Line" er toe zal overgaan
een beschrijving van haar schip te verstrek
ken. Dat de 73.000 tons „Queen Mary" met
haar machtige machines een ernstige concur
rente van de andere groote transatlantische
schepen zal worden, kan vrijwel als vaststaand
worden aangenomen.
Nu de strijd om het blauwe lint weer actueel
gaat worden, moeten wij voor alles opmerken,
dat „Het Blauwe Lint" in feite niet bestaat.
Slechts de onervarendste landrot gelooft nog
aan een blauwe wimpel, die aan schoorsteen
of mast gebonden wordt. Het blauwe lint is
niet iets, dat men bemachtigen kan. Men bezit
het of bezit het niet. Het is een fictief iets, of
liever gezegd, het was fictief, want door de
edelmoedigheid van het Engelsche parle
mentslid Hales is het blauwe lint thans een
concreet iets geworden, al is het dan ook geen
wimpel of lint, dat men aan den schoorsteen
bevestigt.
Het „blauwe lint" heeft den vorm van een
Grieksche godin en is uit zilver vervaardigd.
De vraag is nu, wie zal de trophee verove
ren? Welk van de twee zal blijken, het snelste
schip te zijn? Volgens de Engelschen heeft de
„Queen Majry" de meeste kans. De „Norman
die" heeft een maximumsnelheid van 30 mijl
per uur, de „Queen Mary" verwacht men
een snelheid van 30 a 32 mijl te kunnen geven.
Dit zou zelfs voor een automobiel een behoor
lijke gang zijn. Men rekent er dan ook op, dat,
wanneer de „Queen Mary" in de vaart zal zijn,
het „Blauwe Lint" weer in Engelsch bezit zal
komen.
immers weer beter gaan, eens zou er toch wel
een eind komen aan dat zoeken. Zij streelde
zijn vingers, waarmee hij de klei kneden ging
omdat hij niet werkloos neer zitten kon den
eindelooze dag. Och, armoe leden zij niet
direct, 't zuinige vrouwtje, dat nooit veel ge
had had, wist er te komen van de steun, hield
er zelfs nog een paar centjes van over voor de
klei en gips, waar haar jongen zulke mooie
beedjes van maken kon, die haar kamertje
versierden overal. Het was zoo mooi, vond zij,
en voor hem een bezigheid. Doch de jongen
wilde meer. Hij wilde niet enkel klei kneden,
maar ook geld verdienen. O niet voor zichzelf
immers zijn verlangens waren weinig. Zijn
oud moedertje had hij echter graag goed
verzorgd gezien, op een mooi hofje of zoo,
waar zij zelf niet te werken zou hebben.
Knappe dokters had hij willen vragen of er
niets aan te doen was aan die doofheid, die
haar het leven nog moeilijker maakte dan
het al was. Hij wist, dat er dure instrumenten
waren, die als een tweede gehoor golden.
Doch dat alles kostte veel geld en veel geld
had hij niet of hij moest krijgen: goed vast
werk.
„Morgen dan. hè jongen", ving troostend
het vrouwtje zijn gedachten.
En weer ging hij, vragen hier, smeeken daar,
Totdat hij, plots, hoe het zoo ineens kwam.
wist hij zelf niet goed, op het kantoor zat
van een artistieken mijnheer, die veel over
had voor beeldjes en beeldhouwwerk. En of
die mijnheer nu iets artistachtigs vond in zijn
sliertige haren, die omkroesden in zijn nek,
of meelij kreeg rost zijn magere wangen, of
misschien getroffen door het diepe leed in zijn
oogen; waar is, dat hij met den jongen sprak,
hem tenslotte naar huis zond met de woor
den: „Als je me nu binnen drie dagen een
gipsen beeldje brengt, dat je eigen werk is en
zoo geslaagd, dat het de aandacht van het
publiek trekt, mag je hier komen en beloof ik
je goed en vast werk".
O, wat dankbaar gin gde jongen huiswaarts.
„Moeder, müsschien".
En koortsachtig grepen zijn vingers in de
klei en boetseerden. Vlotten deed het niet,
moeilijk te voldoen als de jongen was, waar
het zoo'n opdracht gold. Nu eens styleerde hij
een wondere bloem, dan een meisjeskopje,
dat hem getroffen had door zijn schoonheid.
Maar steeds weigerden de vingers verder te
gaan. Hij kon niet, kon niet.
„O, moeder", kreunde hij, „dit is mijn mooi
ste kans en ik kan niet. ikMet zijn
hoofd in de handen zat hij voor de tafel
neer, heel zijn lichaam in siddering van snik
ken.
Zijn oud moedertje, dat tegenover hem zat
te dommelen, geduldig wachtend tot haar
jongen klaar zou zijn met zijn werk, hoorde
niet zijn snikken, noch zijn wanhoopsklacht.
En toch, in haar hart trilde zijn stem even,
waarop haar lippen in slaap fluisterden:
„Goed. jongen, zoo is het goed, ja". Haar
moederlijke trots deed haar altijd zoo spre
ken, wanneer hij haar een werkstuk toonde,
het was immers haar jongen, die het maakte.
Nu verdrietten die woorden hem, maar zijn.
lief moedertje niet willende storen in haar
slaap, zweeg hij en boetseerde hij opnieuw.
Tenslotte gaf hij het op. Toen het vrouwtjë
uit haar dommel kwam en hoorde, dat het
niet lukken wou, den heelen avond al niet,
legde zij troostend haar hand op zijn arm
en met de andere zijn verward kroezelhaar
streelend. vond zij: „Je hebt toch immers
drie dagen, mijn jongen. Kom je zult moe
zijn, laten we nu naar bed gaan".
Hij was moe, dat voelde hij wel: "Weldra,
lagen beiden in bed. Het moedertje, moe van
een lang, hard leven, sliep spoedig in, doch
de jongen kon geen rust vinden. Hij woelde
om en om, zoekend naar een schepping. Wat
zou mooi genoeg zijn om het lastige publiek
te trekken en te voldoen? Hoe kon hij de op<-
dracht volbrengen? En wat anders?
Huiverend dacht hij aan wat dan. Weer
zag hij zijn moedertje zitten dommelen, weg-
gekrompen in haar stoel, 'n Klein vrouwtje
met zware schaduwen op de ingevallen wan
gen. De magere handen met de doorwerkte
vereelte vingers losge vouwen in de schoot.
Wat lagen die oogen diep. Droevig klein fi
guurtje zoo, zijn moeder.
Zou hij weer werk moeten gaan zoeken?
Zou hij weer iederen dag bij zijn thuiskomst
haar aan tafel vinden, wachtend op hem?
Het breiwerk in rust op haar schoot, in haar
oogen, lichtend naar de deur verlangen naar
eindelijk goed nieuws, eindelijkSteeds
duidelijker zag hij haar zoo zitten voor zich
en met haar blik in de zijne doezelde hij weg
in den nacht.
Toen was het of een zachte hand hem op
riep. Vaag voelde hij zichzelf naar de tafel
gaan, waar de klei nog wachtte. Weer ging hij
kneden en boetseeren en de zachte handen
schenen de klei met hem mee te kneden. In
onbewustheid werkte hij toch met koorts
achtige ijver. Tot plots een lichtstraal door
de kamer drong. Het was ochtend en het
werkstuk was klaar, „Gelukt, moeder, gelukt",
juichte hij, nu pas zelf zijn gewrocht over
ziend. Een klein beeld was ontstaan, een klein
beeldje, maar zoo gaaf, zoo goed getroffen,
dat zelfs de schepper er onder den indruk
van was. In innig verlangen zijn geluk mee
te deelen (immers nu zou alles goed worden,
hij zou werk krijgen, daar twijfelde hij niet
aan) snelde hij naar het bed van zijn moe
der. „Moeder, moeder, het is gelukt, mijn
werk is geslaagd".
Het doove vrouwtje echter hoorde niet.
Onstuimig greep hij moeders hand in zijn
beide jonge knuisten
Toen werd het plotseling heel stil in hem,
Want de hand van zijn lief, oud moedertje,
die hem zoo menigmaal troostend gestreeld
had en die hij nu zoo wild gegrepen had in
zijn nog met gips bemorste handen, was koud
ijskoud
Het was een zeer bleeke jongen, die drie
dagen later den mijnheer kwam zeggen, dat
hij aan de opdracht niet kon voldoen. „Nu
ja. dan", een kort schouderophalen was het
antwoord en de hand wees hem de deur uit.
Immers voor hem waren er zooveel anderen,
die wel
Voor den jongen met zijn kroezelhaar en
droomoogen in mager, vertrokken gezicht, be
gon weer het zoeken naar werk van winkel
tot fabriek, van werkplaats tot kantoor.
Rampzaliger dan anders nog was hij. Immers
thuis wachtte hem nu geen moeder meer met
verlangen in de oogen, geen moeder, die
steeds een troostwoord vond.
Doch altijd bij zich hield hij het beeldje,
dat hij gewrocht had in den nacht, toen zijn
moeder stierf: het beeldje, dat de wereld voor
hem geopend zou hebben. Niemand zou het
echter ooit zien, hij stond het nimmer af.
Het gipsen modelletje stelde een klein, oud
vrouwtje voor, weggekrompen in haar stoel.
Zware schaduwen lagen op de diepe ingeval
len wangen. De kleine handen, vereelt en
doorwerkt, lagen met de grove breikous te
rusten in haar schoot. Uit de oogen straalde
verlangen naar: hem. Om de lippen lag een
troostende glimlach: Morgen mijn jongen.
Zijn Moeder.
Dat was „Het beeldje".
Wat zal de Normandie" doen?