HET HUIS No. 83. Het meer dan 13.000 ton metende mailschip „Letitia" raakte nabij Belfast aan den grond. De 250 passagiers konden behouden aan wal gebracht worden Tusschen het passagiersschip „Laurentic" en de vrachtboot „Napier Star" heeft in de lersche Zee een ernstige botsing plaats gehad waarbij zes matrozen werden gedood en vijf anderen gewond De Boswell Sisters zijn Maandag in u i j j i i .11 Scheveningen aangekomen. - Het "et ging voor den wind tijdens de zeilweek, welke te Norfolk (Eng.) ge- drietal op het terras van het Kur- opend '\S haus De laatste Test Match tusschen het Engelsche en het Zuid-Afrikaansche cricketteam werd door een duizendkoppige menigte bijgewoond. Een overzicht tijdens het spel De 50-jarige heer P. T. de Kreuk, lid van de Arnhemsche zweefclub, behaalde te Eindhoven zijn B-brevet zweefvliegen en is thans de oudste Nederlandsche zweefvlieger De schutsluis bij Delden 'm het traject Goor Hengelo van het Twente-Rijnkanaal, welk traject Maandag voor het scheepvaartverkeer is open gesteld De heer Ed. Gerzon, be kende figuur in Neder landsche handelskringen, is Maandag te Amsterdam overleden op 72-jarige« leeftijd FEUILLETON. Een oorspronkelijke roman van Ir. J. C. L. B. PET. 5) Zij ging de kamer uit en kwam een oogen- blik later terug met zijn kleeren, netjes ge vouwen over haar arm. „Je kunt je straks beneden wasschen", zei ze. en verliet discreet het vertrek. Christiaan keek haar een oogenblik na, eerst nu drong het tot hem door, hoe imper tinent zij hem tutoyeerde. Maar toen verdrong de gedachte, dat hij nu gauw weer bij Margot zou zijn, dat hij haar in zijn armen zou nemen, en al haar angst en onrust zou wegkussen, alle bedenkingen. Met een forschen zwaai sprong hij uit zijn bed en greep naar zijn kleeren. Toen draaide plotseling de heele kamer in de rondte; alles werd zwart voor zijn oogen. Chrisiaan had zijn krachten overschat en was flauw gevallen. IV. Christiaan de Groot houdt zich slapende. Toen hij ontwaakte was het avond. Een miserabel electrisch lampje, onder een wit geëmailleerd kapje wierp een vaal rood schijnsel in het vertrek dat nu nog armoedi ger en vochtiger leek dan in het grauwe dag licht. Alles was doodstil. Langzamerhand kwam Christiaan weer geheel tot bewustzijn terug. Duidelijk herinnerde hij zich de ge beurtenissen van dien noodlottlgen avond, zijn ontwaken in dit vertrek, en zijn instorting toen hij op het punt stond naar huis toe te gaan. Hij keek het vertrek rond; zijn kleeren lagen nog op den stoel, waar het meisje ze dien ochtend had achtergelaten. „Nu moet ik naar Margot". mompelde hij, en richtte zich, door ervaring wijs geworden, voorzichtiger dan de eerste maal op in zijn bed. Op dat oogenblik kraakte de deur, en de oude man, die zich eenige avonden geleden had voorgesteld als overste van der Toets trad waardig en bedachtzaam de kamer binnen, steunend op een dikken wandelstok met ivo ren knop. „Ik kwam eens zien," zei hij met zijn gewo ne hoffelijkheid, „hoe onze jonge gast het maakt. Tot mijn genoegen constateer ik, dat U weer eenigszins hersteld bent. Het speet mij. dat ik moest hooren, dat U dezen ochtend te bruusk bent geweest in Uw bewegingen, zoodat U vandaar nog het bed moest houden. Laat een oude man een goeden raad geven, meneer de Groot. Blijft U vannacht nog rus tig hier. Ik wil er den nadruk op leggen, dat U vrij bent om te komen en te gaan, wanneer U wilt, maar als oud-militair heb ik erva ring op dit gebied U bent op het oogenblik werkelijk nog te zwak. Ik zal U direct nog wat eten laten brengen; geen grauwe erwten met spek! En. wat U nog meer zal verkwikken zal een enkel glaasje zijn van het nobele vocht uit deze kruik, die mij maar zelden verlaat." Bij deze laatste woorden haalde hij uit een van de zakken van zijn zwarte jas de bekende steenen kruik; uit een anderen zak goochelde hij twee glaasjes te voorschijn. Behoedzaam zette hij dit alles op den grond, en vervolgde toen met afgemeten stem zijn toespraak. „Ik voel bovendien, dat ik U nog een ver klaring schuldig ben voor de wijze, waarop U hier bent behandeld. U zult zich ongetwijfeld hebben afgevraagd, waarom Uw plotselinge heengaan twee avonden geleden zoo onge- wenscht was, terwijl U nu vrij bent om te gaan. Ik zal U dit uitleggen. Kijk eens, wij allen hebben natuurlijk geloofd, dat U dien agent, toen hij Ziska, met wie U zoo rustig liep te wandelen „Ik...." begon Christiaan, woedend. „Windt U toch niet op, meneer de Groot. In Uw toestand is dat hoogst bedenkelijk. Ik kan mij levendig voorstellen, dat U, na de onge twijfeld te hardhandige wijze, waarop U bent aangepakt, de details van dien avond bent vergeten." Christiaan besloot den ouden heer te laten praten, en hem niet meer in de rede te vallen. „Goed. U wandelde dus knusjes met Ziska, de agent kwam tusschenbeide, U schoot hem met bewonderenswaardige accuratesse neer, en wandelde met het meisje hierheen. Na een oogenblik wilde U weer weggaan. Dit konden wij niet toestaan. Want al geloofden wij allen onmiddellijk aan Uw optreden als volmaakt gentleman; de politie, die volkomen onge rechtvaardigd overigens een zekere anti pathie tegen sommige leden van onzen kring koestert, zou misschien niet zoo ten volle overtuigd zijn geweest. Nu is zij er echter van doordrongen, dat iemand, die volkomen be antwoordt aan Uw signalement het schot heeft gelost. Gelukkig hebben wij ook een aantal betrouwbare lieden gevonden, die als getuigen het heele voorval hebben meegemaakt." Christiaan begreep volkomen den opzet van het geval. In het begin wond het hem op, maar hij voelde zich nog zoo vermoeid en machte loos, dat hij „de overste" maar liet praten en met gesloten oogen den stroom van woorden over zich liet heengaan. „Uw eten zal direct worden gebracht", her nam de overste, „laten wij eerst een aperitif nemen". Christiaan verroerde zich niet. „Het spijt mij. dat ik U niet in een betere stemming tref. Maar ik wil U dezen weldaad niet opdringen. Ik denk, dat ik dan voor deze gelegenheid zelf maar twee bittertjes zal nemen. Intusschen kan ik U dan met een voorbeeld aantoonen, van welk een beteekenis de wijs begeerte kan zijn in haar toepassing op de eenvoudigste zaken des dagelij kschen levens. Toen ik dan nog een jong luitenantje was, en het was het einde van de maand weer eens op zwart zaad zat, bekroop mij de on weerstaanbare lust om een kruikje jenever te gaan koopen. Ik heb al vroeg een voorkeur voor dezen vaderlandschen drank ontwikkeld. Wel, zooals ik U zei, ik had geen geld, en mijn leverancier gaf er de voorkeur aan, contant te worden betaald. Maar nu komt de toepas sing van de zuivere logica. Ik stap den winkel binnen, en zeg tegen den baas: „Jansen, of Pietersen de naam doet er niet toe geef mij een kruikje van het merk A, laat ik nu maar zeggen. Goed, Jansen, of Cornelissen neemt een kruikje van het merk A, pakt het netjes in en geeft het aan mij. Toen bedenk ik mij ineens. Teunissen, zeg ik, ik zal per slot toch maar liever een kruikje van het merk B nemen. Goed, meneer, zegt Willemsen; hij neemt het eerste kruikje weer terug pakt een kruikje van het merk B in, en geeft het mij. Ik steek het in mijn zak, en wandel naar de deur. Pardon, meneer, zegt Hendriksen, U vergeet te betalen. Ik verbaasd: Wat moet ik betalen? Dat kruikje jenever, meneer. Dat heb ik toch geruild tegen het kruikje merk A. Maai- dat had U toch niet betaald? Heb ik dat kruikje dan gekocht? Hiertegen was de man niet bestand. Deze eenvoudige toepassing van de zuivere logica was te veel voor 's mans verstand. Zoodat ik naar huis wandelde met een kruikje, dat ik niet had behoeven te betalen. U is nog jong, meneer de Groot, misschien kunt U Uw voordeel doen met dit verhaal. De eerlijkheid gebiedt mij echter, erbij te vertellen, dat Woutersen mij naderhand nooit meer een kruikje heeft willen verkoopen. Dat was zijn logica waarschijnlijk, simpel, maar recht op den man af. Kan ik U werkelijk niet bewegen een glaasje te nemen? Dan zal ik het tot mijn spijt alleen moeten savoureeren". En, behaaglijk proevend, nam de oude heer zijn derde of vierde glaasje dien avond. Even later kwam het meisje met een bord eten. De overste stond op, nam kruik en glazen op en waarschijnlijk tevreden door den drank. ging hij, mompelend in zich zelf de kamer uit. „De Groot", fluisterde het meisje, „hier is eten voor je". Christiaan trok de schouders op en bleef met gesloten oogen, het gezicht naar den wand gewend liggen. „Is meneer gepikeerd?" vroeg ze spottend, en toen hij niet antwoordde, ging ze geërgerd door „Man, gedraag je toch niet als een kwajon gen! Denk je, dat ik niet begrijp, dat je een hekel aan ons hebt? Maar daarom behoef je niet zoo stom te zijn, geen eten van mij te willen nemen. Er zit heusch geen vergif in, hoor. Of blijf je liever hier verhongeren dan morgen terug te gaan naar je meisje? Vooruit ezel, eet, voor je eigen bestwil." En toen Christiaan nog aarzelde, ging zij, nu ineens op hartelijken toon voort: „Als je het voor je zelf niet wilt doen, doe het dan voor mij. Ik kan niet hebben, dat je hier nog langer blijft." Fluisterend ging zij door: „Ik heb dat verhaal niet bedacht. Op mijn woord, de Groot, geloof mij, ik heb het niet bedacht. Je moet zoo gauw mogelijk weg; je hoort hier niet. Kom, de Groot, hoe lang moet ik hier nog bedelen. Neem nu dat beetje eten van mij aan". Haar fluisterstem klonk zoo dringend, dat Christiaan zich omdraaide en haar aankeek. Hij zag, hoe blond zij was, hoe bleek, en hoe tenger, en even meende hij tranen te zien in de oogen, die hem bijna smeekend aankeken. Hij strekte zijn hand uit naar bord, en vroeg, ook al fluisterend: „Hoe kom jij hier?" „Nu niet vragen, eten", klonk haar ant woord, „morgen moet je weggaan, en wij zui len elkaar niet terugzien." Haar stem klonk nu weer harder: „Wij hebben met elkaar niets te maken". Christiaan deed er het zwijgen toe, en at geduldig zijn bord leeg. (Wordt vervolgd.),

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 10