De vierde motorpont op de Waal bij Nijmegen in gebruik genomên. Een pompstation te Eist geopend HET HUIS No. 83. „j«r L Een zinkend en scheurend mijndorp. Chèvremont is een der gemeenten in de Zuid Limburgsche mijnstreek, die het meest van de mijnbouwschade to lijden heeft. - Een toto, die voor zich zelt spreekt De yierde groote motorpont van de gemeente Nijmegen, die dienst zal do«n op de Waal, is in gebruik genomen Het nieuwe pompstation en de drinkwaterleiding te Eist zijn Donderdag door den commissaris der Koningin in Gelde»», land, mr. P. Baron van Heemstra, officieel in gebruik gesteld, - Met ambtsketen, de burgemeester van Eist, de heer W. Th. de Leeuw FEUILLETON. Eeu oorspronkelijke roman van Ir. J. C. L. B. PET. 8) Christlaan had geenszins den tijd om be spiegelingen te houden over de wanverhou ding welke bij kleine kinderen in het alge meen, en bij deze baby in het bijzonder be stond tusschen den omvang van het lichaam en dien van de stem. Hij begreep, dat hij verkeerd was geloopen en. om het zoo te zeggen, bij de buren was beland. Zijn eenige heil lag in een overhaas ten aftocht. Hij mompelde een verontschuldi ging, trok de deur weer achter zich dicht, en liep den zolder weer op. Toen hij bij de trap was gekomen botste hij tegen iemand op. Hij verloor bijna zijn evenwicht en greep zich vast aan de gestalte waarmee hij in botsing was gekomen. De onbekende uitte een kreet van schrik; het was een vrouwenstem, die hij meer had gehoord. Aandachtig keek hij toe in het flauwe licht, dat door de reten in het dak in de schemerachtige ruimte sijpelde. In zijn armen hield hij Ziska. Op hetzelfde oogenblik. dat hij merkte, wie hij daar tegen het lijf was geloopen, herkende zij hem. Een plotselinge verlegenheid overviel hen beide, gelijktijdig lieten zij elkaar los, en keken voor zich zonder een woord te spreken. Toen vroeg het meisje: „Wat kom jij hier doen". „De politie zit mij achterna", antwoordde hij. „Dat had ik je toch gezegd". „Dat heb je", antwoordde hij grimmig, en toen zachter. „Wat moet ik doen?" „Laat ie oppakken, dat heb ik ook al eerder gezegd. Dat is de eenige kans, dat je eruit springt." „Ik durf niet", fluisterde hij, „ik weet niet, wat er met mij gaande is. Je zult wel gelijk hebben, dat het 't beste is. Maar dat verschrik kelijke gevoel, te worden opgejaagd! Ik kan niet, ik durf niet meer op straat te komen. Wat moet ik doen?" „Je moet gaan, ezel. Begrijp je niet, dat elke minuut die je hier blijft, de zaak erger voor je maakt? Als de anderen je zien...." „Wat dan?" „Maar man, ben je heelemaal suf gewor den?" „Ik geloof van wel", antwoordde hij, wan hopig. Zij nam hem bij de armen en schudde hem door elkaar. „Word dan wakker kerel. Luister naar mij. Als ze je opnieuw hier vinden, hebben ze nog meer vat op je. dan ze nu al hebben. Dat je hierheen bent gevlucht is een nieuwe aanwij zing dat jij het werkelijk hebt gedaan.' Reken er op, dat ze daar dankbaar gebruik van zul len maken. Snap je het nu eindelijk?" „Ja", antwoordde hij gedwee. „Ruk dan uit". „Ik durf niet". Zij liet moedeloos de armen langs het lijf vallen. „Ben jij een kerel? Moet ik hier nog lang tegen je staan betoogen? Als de anderen zien. dat ik hier met jou sta te kletsen, wordt het er voor mij ook niet beter op. Ze vonden toch al, dat ik te vriendelijk voor je was. Wil je nu gaan of niet?" „Ik durf niet". Zij stampvoette van drift. „Hoe vaak moet ik nog zeggen, dat je je eigen zaak bederft, door hier te blijven? Ben je heelemaal gek geworden?" „Ik geloof het wel. En het is jullie schuld." Zij deed een stap achteruit, en boog het hoofd omlaag. „Waarom zeg je dat?" vroeg zy toonloos. Hij haalde de schouders op en zweeg. Zij trad op hem toe en legde de armen om zijn hals. „Het is waar", zei ze, en smeekend, „maar ga nu, de Groot, in Godsnaam, ga hier weg. Ze mogen ons niet samen zien hier. Straks komen ze". „Ik kan niet", antwoordde hij. koppig als een kind. Zij liet hem los en trad een schrede achter uit. „Dus je wilt je eigen ongeluk?" „Ik weet het niet". „En het mijne?" Weer haalde hij de schouders op. „Zie je niet, wat je doet? Zie je niet, dat je jezelf miserabel maakt, en mij erbij? Begrijp je niet, dat ik het niet zou wagen, hier zoo lang met je te praten, als ik niet zoo gek was, verliefd op jou te zijn? Begrijp je dat niet, met je suffe kop?" „Jijop mij?" Er klonk een snik in haar stem, toen zij antwoordde: „Ja. ik op jou". „Maar waarom?" „Weet ik dat? Is het niet genoeg voor je, dat ik het ben? En is het niet stom genoeg van mij? Zou ik hier anders nog zijn? Het is spe len met vuur." Hij antwoordde niet. Nogmaals omhelsde het meisje hem, en smeekte: „De Groot, de Groot, nu moet je gaan. Kom, mijn jongen, ga nu weg. Hier, geef me een kus. op mijn mond, en ga weg, en kom nooit terug". Zij trok zijn hoofd voorover en drukte haar lippen tegen de zijne. Toen duwde zij hem zachtjes in de richting van de trap, en fluisterde: „Ga nu weg". Hij keek schuw naar beneden, en fluisterde: „Daar zijn ze". „Je durft dus niet?" Hij zweeg. „Je durft niet?" Langzaam schudde hij ontkennend het hoofd. De opwinding was te groot geweest, zijn veerkracht was gebroken. Slechts één angst bezielde hem; weer te worden achter volgd als een opgejaagd beest. Alles liever dan dat. Liever de minachtende behandeling van een troep boeven dan die hopelooze vlucht voor een steeds groeiend aantal belagers. Het meisje dacht een oogenblik na. „Goed, dan zal ik met je meegaan. Durf je dan?" Hij antwoordde niet onmiddellijk. Op dat oogenblik klonken in de verte het slaan van een deur en het stappen van enkele mannen. „Daar komen ze", hijgde het meisje, „kom mee, gauw, anders hebben ze ons te pakken." En met haar kleine sterke handen greep zij Christiaan beet en trok hem mee de trap af. Half loopend, half vallend kwamen zij bene den. Boven klonk het stappen nu vlugger, een zware stem vloekte. „Vooruit, vooruit!" fluisterde het meisje, en samen renden zij door de gang naar de bui tendeur. Op de trap bonkten de schoenen van hun achtervolgers. Het meisje rukte de deur open en deinsde achteruit. Vóór hen stond, een breeden grijns op zijn gezicht, de man die er uitzag als een glazenwasscher met rood haar. Op dat oogenblik toonde Christiaan, dat zijn versuffing van voorbij gaanden aard was ge weest. Bijna op hetzelfde oogenblik, dat hij den man zag, schitterde de kleine nikkelen revolver in zijn uitgestoken rechtervuist. „Achteruit", bulderde hij en op hetzelfde oogenblik gaf hij hem een zoo heftigen trap, dat de kerel hard vloekend over de straat- steenen rolde. Nu was het Christiaan, die de leiding nam. Hij greep het meisje bij de hand en trok haar mee de steeg uit. Op den hoek stonden zij hijgend stil, en keken om. Er was niemand meer te bekénnen. De roode was blijkbaar op gekrabbeld en naar binnen gegaan; de rest van de bende scheen te hebben ingezien, dat een vervolging op den openbaren weg op niets moest uitloopen. Toen bedacht Christiaan, dat nu een nieuwe jacht zou beginnen. „Waar gaan we heen?" vroeg hij aan het meisje. „Ik ga naar het politiebureau", antwoordde zij kortaf. „Wat ga je daar doen?" „Vertellen, dat ik dien agent heb neerge- paft." „Jij?" „Wie anders?" „Heb jij dat dan gedaan?" Zij haalde de schouders op. „Ziska", vroeg hij dringend, „heb jij op dien agent geschoten?" „Neen", fluisterde zij. „Wie dan?" „Een van de anderen". „Maar waarom „Heb jij iemand anders gezien?" „Neen, ik niet". „Wel, niemand heeft hen gezien. Er zijn getuigen. De eenige ben jij. Jij kunt getuigen, dat je mij met dien agent zag vechten, en dat, toen je vlak bij was. een schot viel. Dat is ge noeg voor de politie". „Maar, waarom ga je er dan nu heen. om. Zij antwoordde niet, hij zag, dat haar oogen vol tranen stonden. „Ziska", fluisterde hij, „doe je dat voor mij?" Zij knikte, zonder een woord te spreken. „Dat zal niet gebeuren", zei hij, gedeci deerd. „ik heb je straks verweten, dat ik door jouw schtild in de misère was geraakt. Je zult dat van mij niet kunnen zeggen. Ik wil het niet hebben, versta je?" En, toen zij niet antwoordde, herhaalde hij nog eens: „Versta je?" Zij keek hem met betraande oogen aan. „Ga jij naar je meisje", fluisterde zij. Het volgende oogenblik rukte zij zich los en rende de steeg uit. Christiaan ging haar achterna. Hij zag het meisje de straat inrennen, die hij dien mor gen eerder was ingegaan. Bij de reclamezuil was een menigte verzameld, waarin het meisje spoorloos was verdwenen. Christiaan zocht en zocht, maar het leek wel of de aarde haai had verzwolgen. (Wordt vervolgd.),, i De muggenplaag op den afsluitdijk. De chauffeur van de A.T.O.-bus moet eenige malen stoppen om de insecten van den radiator te verwijderen, daar anders de motor warm zoa loope* Prof mr. J. C. Kielstra, gouverneur van Suriname, arriveerde Donderdag met zijn echtgenoote en dochter per s.s. .Van Rensselaer" te Amster dam Sir Philip Cunliffe-Lister, sir Samuel Hoare en Lord Irwin arriveeren aan Downing Street 10 te Londen voor de buitengewone zitting van het Engelsche Kabinet De internationale voetballer ir. Law Adam, Is Donderdag uit den Haag naar Marseille vertrokken om zfch vandaar In te schepen naar Ned. Indië, waar hij zijn werkzaamheden zal hebben. Bij het afscheid was e.a> ook oud-minister Kan aanwezig

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 10