HET HUIS No. 83.
FEUILLETON.
Een oorspronkelijke roman
van
Ir. J. C. L. B. PET.
d
Wanhopig sloeg hij de hand tegen het hoofd,
niet wetend, wat, te doen.
Toen kreeg hij een ingeving.
„Naar het politiebureau", mompelde hij voor
zich zelf.
En vastbesloten sloeg hij den weg in naar
het dichtstbijzijnde bureau van politie.
Na tien minuten gaans stapte hij de wacht
kamer van het bureau binnen. Uit de gang
kwam tegelijkertijd een inspecteur, die samen
met hem hèt vertrek betrad.
Op een stoel zat, bleek en tenger en dee
moedig Ziska.
„Inspecteur", riep een agent, opgewekt,
„hier hebben we de juffrouw, die drie dagen
geleden Mulder heeft neergeblazen".
Christiaan deed een stap naar voren, en zei,
rustig maar vastberaden:
„Heeten, de dader van den aanslag op den
agent Mulder ben ik".
vn.
Waarin Christiaan de Groot als een
misdadiger in het bureau van politie
wordt opgesloten.
Deze onverwachte mededeeling bracht onder
de aanwezigen eenige consternatie te weeg.
De inspecteur, die tot dit oogenblik geen aan
dacht aan Christiaan had geschonken, wendde
zich om, en keek hem onderzoekend aan. Een
<ier agenten, die had zitten schrijven hield
daarmee plotseling op en beet vol verwacn-
ting op zijn pennehouder. Het meisje, dat de
eerste oogenblikken te verbaasd was geweest
om eenige beweging te maken, sprong op van
haar stoel, alsof zij zou gaan spreken.
Christiaan maakte een afwerend gebaar
met de rechterhand; met zijn linker haalde hij
een kleine nikkelen revolver te voorschijn en
gaf dien aan den inspecteur.
„Hiermee heb ik het gedaan", zei hij vlug,
opdat het meisje hem niet' in de rede zou
kunnen vallen, „U zult wel kunnen nagaan, of
dat uitkomt. Deze dame hij knikte naar
Ziska, „heeft met de zaak niets uit te staan.
Zij is min of meer overspannen, en meent
mij een dienst te bewijzen, door zich te be
schuldigen. Het zal U gemakkelijk vallen, aan
te toonen, dat het schot uit deze revolver is
gelost. Ik ben tot Uw beschikking."
De inspecteur had, zonder een woord te
spreken, de revolver uit de hand van Chris
tiaan aangenomen, en dezen doorgegeven aan
een der agenten. Die nam uit een klein kar
tonnen doosje een rond voorwerp en bekeek
dat door een vergrootglas.
Eén andere agent was, zonder opzien te
verwekken opgestaan, en bevond zich nu dicht
achter Christiaan.
Het meisje was weer neergevallen op haar
stoel, en bleef daar zitten, als verslagen, de
beide handen voor de oogen gedrukt.
De agent, die de revolver had overgenomen
stond nu op, en ging daarmee naar den in
specteur.
„Het schot is uit deze revolver gelost", zei
hij-rustig, „het kaliber is hetzelfde, de kogel
komt overeen met die, welke in de andere pa
tronen zitten, en de groeven in den kogel
kloppen met de trekking van den loop. Ver
gissing is buitengesloten".
De inspecteur keek Christiaan argwanend
aan.
„Hoe is Uw naam?" vroeg hij kortaf.
Christiaan gaf zijn naam. De inspecteur
keek verbaasd.
„U bent de man, dien wij sedert een paar
dagen zoeken? Ikzou U niet herkend hebben.
U lijkt niet op de foto die we van de Groot
hebben. U moet wel erg veranderd zijn".
Christiaan knikte ernstig.
„Ik ben erg veranderd", zei hij, „als ik weer
geschoren ben, en als dit leelijke ding" hij
wees op den pleister aan zijn slaap „afge
weekt is, zult U mij wel herkennen. U herin
nert zich, dat ik op den avond van den aanslag
ben verdwenen?"
Voordat de inspecteur antwoord had kunnen
geven, was het meisje opgesprongen uit haar
stoel.
„Het is niet waar!" riep zij, „het is niet
waar! Hij heeft het niet gedaan! Hij heeft
er niets mee te maken! Zij hebben ik heb
hem in den-val gelokt! En nu is hij hier.
O. God....!"
Zij viel snikkend neer op haar stoel.
„Ik heb het gedaan", kreunde zij, „ik heb
het gedaan. Het is alles mijn schuld. En nu
is hij hier."
Zij keek hem wanhopig aan met haar be
traande oógen.
„Mijn jongen, mijn arme jongen, waarom
doe je dit? Je weet immers, dat jij het niet
hebt gedaan. Zeg het nu."
Christiaan stak onwillekeurig zijn beide
handen naar haar uit, maar trok ze onmid
dellijk terug. Hij slikte een beklemming weg
uit zijn keel en zei rustig tot den inspecteur:
..De jonge dame is overspannen. U ziet het
zelf. Ik weet, waarom zij zich zelf beschuldigt.
Onder vier oogen zal ik U dat wel eens uit
leggen. Zooals ik al eerder heb gezegd ik
ben tot Uw beschikking. Zou het voor de rust
van de jonge dame niet het beste zijn, dat U
haar naar huis laat gaan?"
De inspecteur keek eerst naar hem, toen
naar het meisje.
„Het leven is een moeilijke en gecompliceer
de zaak", verzuchtte hij wijsgeerig. De agent,
die nog altijd op zijn pennehouder beet. lach
te nu zachtjes.
„In den regel", ging de inspecteur door, zich
tot niemand wendend, maar meer hardop
denkend, „in den regel loopen moordenaars
weg en verstoppen zich, zoodat wij moeite
hebben, hen te vinden. Nu komen er ineens
twee tegelijk, zoodat ik voorzie, dat wij onein
dige moeite zullen hebben uit te vinden, wie
het niet heeft gedaan. Het is een veeleischen-
de en ingewikkelde wereld, waarin wij leven.
U wilt tóch niet beweren," vroeg hij, zich
plotseling tot Christiaan wendend, „dat U
samen de revolver hebt vastgehouden en af
geschoten? Dat zou een verklaring zijn, want
er is maar één schot gelost. Ofschoon ver
volgde hij weifelend, „de revolver wel erg
klein is om door twee menschen tegelijk te
worden gehanteerd".
Hij keek weer van de een naar den ander.
„Ik heb zoo een vermoeden", zei hij, naden
kend, „dat de moordenaar niet in dit politie
bureau zit, maar op honderd kilometer af
stand."
De agent met den pennehouder grinnikte
weer.
„In elk geval", zei de inspecteur, „zal ik U
beiden hier voorloopig moeten vasthouden."
„Haar ook?" vroeg Christiaan angstig, doe
lend op het meisje.
De inspecteur trok verontschuldigend zijn
schouders op.
„Ik vrees van wel", zei hij, „ik kan het niet
op mijn verantwoording nemén, haar te laten
gaan. Het spijt mij
Hij streek, als afwezig, over zijn voorhoofd.
„Breng de verdachten weg", beval hij, en
bestudeerde weer de revolver.
Christiaan voelde een hand op zijn schou
der, en ging met een der agenten mee naar
de deur.
Hij nam zich voor, den man, zonder om te
zien te volgen, maar iets in hem dwong zijn
blik naar haar kant.
Zij was opgestaan, en gereed om een ande
ren agent te volgen. Hij knikte haar glim
lachend en bemoedigend toe, maar zij schud
de vertwijfeld het hoofd van neen.
Toen stapte Christiaan met den agent mee,
en volgde hem door een gang, waarin vele
grijsgeverfde deuren uitkwamen.
Een dezer deuren werd voor hem geopend
en hij werd binnengeleid in een klein vertrek,
met geen ander meubilair dan een tafel, een
stoel en een brits.
Een golf van neerslachtigheid sloeg over
hem; hij gevoelde zich plotseling oud en dood
moe.
„Wenscht U iets?" vroeg de agent beleefd.
Hij dacht met moeite na, en antwoordde
toen:
„Ja, ik wou me graag scheren en wasschen
en iets eten, en dan moet mijn meisje worden
gewaarschuwd. Kan dat?"
„Ik zal voor U informeeren. Geeft U in elk
geval haar naam en adres".
Toen deze waren genoteerd, vervolgde de
agent:
„Ik moet U fouilleeren. U kunt Uw mes of
Uw schaar hier niet houden. Later krijgt U
alles terug. Ik zal den barbier sturen en U
wat eten laten brengen. Een eerste klas hotel
is het natuurlijk niet".
De man ging de cel uit.
Christiaan strekte zijn pijnlijke en vermoei
de leden uit op de brits. Nog een oogenblik
dwarrelden gedachten verward, door zijn brein,
toen loste alle bewustzijn zich op in een die
pen slaap.
Toen hij ontwaakte stond een barbier met
alle tot zijn vak behoorende attributen voor
hem.
Hij keek de kamer rond. die hij niet her
kende, hij bekeek aandachtig den Figaro, dien
hij nooit eerder had gezien.
Een gevoel, dat dit alles onwezenlijk was,
en niet bestond, dan alleen in een verbijste
rende droomwereld, waarin hij niet thuis
hoorde beving hem. Langzamerhand ordenden
ae gebeurtenissen van de laatste dagen zich
in zijn herinnering, en toen de kapper hem
inzeepte verliet hem het gevoel dat dit alles
slechts in zijn verbeelding bestond.
De kapper bleek net als al zijn collega's; hij
wist op onderhoudende wijze uit te weiden
over het weer en over de uitslagen van de voet
balwedstrijden.
De man was nog niet klaar met zijn bewer
king toen een agent binnen kwam met een
verbandkist, gevuld met nikkelen gereed
schappen, rolletjes gaas, en medicijnfleschjes.
(Wordt vervolgd.).
Het vacantieverblijf van H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses Juliana te St. Fillans in
bchotland. Het vorstelijk gezelschap gereed voor een tocht door de bergen. Op de
pony rechts H. M. de Koningin; op het paard links baronesse van Heemstra. Verder
onderscheidt men H. K. H. Prinses Juliana en rechts met witte jersey jhr. De Jonge van
Ellemeet
De vliegtuigen op Schiphol bijeen voor den start van de Nederland-
sche Rondvlucht 1935
De mijnwerkers uit het Ruhrgebied tijdens de uitgravingswerkzaamheden en het opsporen der
slachtoffers bij de instortingsramp van een tunnel der „ondergrondsche te Berlijn
Eden verlaat
met sir Samuel
Hoare de bui
ten gewone zit
ting van het
Engelsche
Kabinet
Minister Goebbels slaat het
reddingswerk bij de instor
tingsramp te Berlijn gade
Twentsche belangstelling bij een der deelnemende vliegtuigen aan de Rondvlucht over Nederland Luitenant Asjes (rechts) gereed voor den start van de Nederlandsche Rond-
na aankomst op het vliegveld Twente vlucht 1935 op SchiPho>- - Ach*er hem in het toestel de heer P. C. D.
v. d. Bergh
Ramsay Macdonald en an
dere leden van, het Engel
sche Kabinet worden na
afloop der eerste confe
rentie van de buitenge
wone zitting der Britsche
regeering .onder vuur" ge-