HET VISCHJE MET DE KOSTBARE STEENEN.
ZATERDAG 24 AUGUSTUS 1935
HAARDE M'S DAGBC'AD
7
AAN ALLEN!
Wanneer je eens op moest noemen, wat je
ln je vacantie het allermooist hebt gevonden,
zouden er zeker onder jullie zijn, die een ko
renveld noemden. Een golvend graanveld is
zeker een van de grootste schoonheden, die
de zomer ons biedt.
't Kan je zoo spijten, als je ziet, dat het
wordt afgemaaid. Juist nu in de Augustus'
maand, die immers Oogstmaand genoemd
wordt, komt dit alle dagen voor. De buitenlui
zijn altijd blij, als de oogst goed en wel bin
nen is. Dat spreekt vanzelf. Regen en hagel
kunnen dan geen schade meer berokkenen.
Het laatste voer hooi wordt dan ook feeste
lijk naar huis gereden. De boer moet dan zijn
volk tracteeren. In sommige streken bestaat
de gewoonte om de laatste schoof, die vaak
in den vorm van een pop gebonden wordt, te
versieren met bloemen, linten, appelen, gebak,
ja zelfs eieren. Men danst en springt er om
heen en zingt:
Het laatste voer is op de baan,
Dat in den boer zijn schuur moet gaan,
De luie boeren alleen hebben nog
schooven staan
In West-falen bestaat nog 't eigenaardig
gebruik om op de laatste schoof een uit hout
gesneden haan te planten. In Vlaanderen
spreekt men bij het laatste voer inhalen, ook
wel van den haan inhalen. De haan is het
symbool van vruchtbaarheid. Na het oogst
feest wordt de houten haan aan den gevel
van het boerenwoonhuis gespijkerd tot een
volgend jaar. In den Achterhoek wordt het
einde van den rogge-oogst ook wel Stoppel-
hane genoemd. Jullie snappen nu waarom.
In Friesland heerscht nog het gebruik om op
de laatste vracht boekweit een bloeiende lijs-
terbessentak neer te leggen. De jongens op
den wagen zingen dan:
Moeder de pan over 't vuur!
Hier hê wij de leste gerven.
Boven in de bergen,
Boven in de toppen,
Wanneer selle wij soppen? (drinken)
Soppen wij vanavond niet,
Dan soppen wij 't heele jaar niet.
't Is wel heel eigenaardig, dat in sommige
streken b.v. Twente en op 't eiland Marken,
de hooisters witte schorten dragen. Dat is een
heel oud gebruik. Vraagt men: waarom juist
wit? dan is het antwoord: wit slaat de hitte
neer. Vroeger droegen de Friesche jongens bij
't hooien witte broeken en in Groningen waren
de vrouwen geheel in 't wit. Reeds bij de Ro
meinen was ieder, die aan de oogstfeesten
deelnam, verplicht witte kleeren te dragen
Bij de feestviering behooren ook thans nog al
lerlei volksdansen, die de laatste jaren weer
in eere zijn hersteld, zooals de Driekusman, de
Haoksebarge, Riepe, riepe garste. Bij de laat
ste zingt men:
Riepe, riepe garste
Zulle wi 'j goan mèjen,
Kotte, kotte stoppeltjes
Die zulle wi 'j loaten stoan.
Muziek ontbreekt natuurlijk niet en lawaai
evenmin. In Oost- en West-Pruisen wordt
aan den oogstwagen een buigzame stok beves
tigd, die bij het rijden voortdurend klappert.
In Tirol dragen de maaiers bij het vervoeren
van het laatste koren groote koekoekklokken.
In Noord-Holland worden tijdens den oogst
kleine witte broodjes gebakken. Ook in som
mige streken van Zuid-Holland bakt men nog
oogstfeestbroodjes. Deze broodjes moeten ge
bakken worden van de rogge en de tarwe van
den nieuwen oogst. Ze zijn versierd met bun
deltjes tarwe-aren, die er met blauw-zijden
linten aan zijn verbonden.
Bij den oogst behoort ook het arenlezen.
Dat is een eeuwenoude gewoonte. Het is het
recht van den arme. In alle landen bestaat
dat recht. De uitgevallen aren, alles wat op
het land is achtergebleven is voor de armen
Het is niet toevallig of bij ongeluk gebeurd,
neen het is een goede traditie, waarover Mo-
zes in zijn wetgeving reeds spreekt om een
bepaald deel van den oogst af te staan aan
hen, die weinig of niets bezitten. In den Gel-
derschen Achterhoek noemt men arenlezen
„pungelen". Als de kinderen van het aren
lezen naar huis gaan, zingen ze:
Moeder, moeder, ik heb maar éénen pungel
gepungeld.
Daar was neet meer te krigen.
Want als ter nog meer te krigen was
Dan had ik wel meer naar hoes ebrach.
Moeder, moeder, ie mot neet kiven.
Want als ter nog meer te krigen was
Dan had ik wel meer naar hoes ebrach.
Als de Vlamingen Augustus bedoelen, spre
ken zij nog van Oogst. De Duitscher spreekt
van Augustmonat. Ons Holiandsche Augus
tus en het Duit-sche woord zijn waarschijnlijk
een vertaling van het Karolingische Aranma-
not-h, waarin aran, korenaar of oogst betee-
kende. Oogst is in 't Duitsch ernte, vroeger
geschreven aernte. Je snapt wel, dat er ver
wantschap is. Nu is zoo langzamerhand de
oogst in de schuren en er treedt een nieuw
jaargetijde in. Jammer? Och, alles op zijn
tijd. Dat is goed. Er zou geen leven zijn, als
't niet zoo was. In ons eigen leven gaat 't net
zoo. Voor jullie is 't nu nog lente-tijd en zo
mertijd. Zorg er maar voor, dat er later veel
te oogsten valt.
W. B.—Z.
De oude visscher Gontram woonde met zijn i meer. Het meisje bekeek de prachtige stee
dochtertje in een hutje aan de zee, ver van|nen, robijnen, diamanten, safieren en sma-
ieder ander huis of dorp. Daar waar het
huisje stond, maakte de kust een diepe zan
dige inham. Achter het huis verhief zich een
kreupelbosch en Gontram droogde zijn netten
op de lage boom en. Niemand wist hoe lang
hij al wel gewoond had in dat hutje, 's Avonds
kon men in de verte het licht zien branden
Dan zat de oude Gontram voor het vuur en las
of rookte zijn pijpje en tegenover hem zat stil
zijn dochter. Zij was achttien jaar, haar
oogen waren blauw als de zee op 'n mooicn
zomerdag, heur haren leken gesponnen goud
en ze was zoo mooi als een zonsopgang. Ze
heette Amarilla. De grijsaard aanbad haar
gaf haar alles wat ze vroeg en bestrafte haar
nooit. Amarilla vond dat heel natuurlijk en
nooit deed zij iets vriendelijks voor haar va
der. Gewoon hem voor haar te zien zitten haar
af en toe eens aankijkend met zijn goedige
oogen, vond ze, dat hij blij moest zijn een
dochter te hebben als zij.
Pieterse was ziek en zijn vrouw liet den
dokter komen. Deze schreef een drankje voor
en zei: „Het beste geneesmiddel is eigenlijk
frissche lucht. Je moet naar buiten, beste
man
„Maarmaarbegon Pieterse, die
iniet al te best uit zijn woorden kon komen.
„Geen maren. Je moet in de buitenlucht"
„Maar dokter, maar
„Jij met je maren, je moet de buitenlucht
in. anders word je nooit beter."
De dokter ging brommend weg en dacht bij
zichzelf hoe eigenwijs vele menschen toch
zijn kunnen. Voordat hij de deur bereikt had,
kon Pieterse zijn zin voleindigen en zei: „Maar
dokter, ik ben straatveger."
Overdag, als haar vader op zee was, wan
delde Amarilla langs de kust. raapte mooie
schelpen op en keek naar de verre horizon.
Zij voelde zich gelukkig en verveelde zich
nooit.
Op een dag gebeurde het, dat de oude Gon
tram een van zijn netten vergat en toen Ame-
rilla het merkte, was hij al te ver weg om
hem te roepen. Nieuwsgierig bekeek zij het
voorwerp, dat haar vader alt'jd gevuld met
visch naar huis bracht.
„Als ik het ook eens probeerde?" dacht ze.
Maar ze had geen roeiboot, en Gontram had
haar altijd verboden aan de netten te ko
men.
„Wat hindert het." dacht ze. „de zee is kalm;
ik blijf hier in de baai en vader hoeft er niets
van te weten."
Ze greep het net en sleepte het op het.
strand. Een uitstekend stuk rots, dat boven
het water uitstak leek haar wel geschikt en
toen ze er op geklommen was. maakte ze zich
gereed het net uit te gooien Op dat oogen-
blik hield iets haar terug. Een zonderling
voorgevoel af te zien van die even onnutte als
domme onderneming en ze was op het punt
het net weer naar huis te brengen.
Maar dat was belachelijk; ze liep toch
geen gevaar in deze kleine baai en wie weet,
misschien ving ze nog iets.
„Wat zal vader dan verwonderd zijn," dacht
ze. En niet meer aarzelend, gooide ze het net
in het water. Dit bleef rustig op de golven
drijven. Zich een weinig voorover buigend
kon Amarilla den bodem van de baai zien, zoo
helder was het water. Ze zag zeeplanten,
schelpen, maar geen visch. Op die manier zou
ze dus niets vangen. Ongeduldig wilde het
meisje het net weer naar zich toe trekken,1
toen plotseling het heldere water troebel werd.
Tegelijkertijd trilde het net en het meisje be
greep, dat er een groote visch in de mazen ge
komen moest zijn. Vlug trok ze het net terug,
dat ging niet gemakkelijk, want het net was
zeer zwaar. Heel verwonderd was Amerilla dan
ook toen ze slechts een heel kleir. vischje in
het net zag. Toen ze het vastpakte, merkte
ze, dat het echter buitengewoon zwaar was.
Terwijl ze het bekeek slaakte ze een kreet van
verwondering. Het vischje was bedekt met
kostbare steenen, die glinsterden in de zon.
Op het droge spartelde het nog slechts weinig
en Amerilla liep vlug naar huis om het in een
bak gevuld met zeewater, te leggen.
Nauwelijks lag het visch weer in het water,
of het sloeg heftig met zijn staart tegen de
wanden en keer het meisje met zijn diamanten
oogen smeekend aan.
„Geef me de vrijheid", smeekte het. „geef
me de vrijheid voor het te laat is." De visch
was zoo buitengewoon, dat het meisje er zich
niet over verwonderde, dat het spreken kon.
Maar de steenen waren zoo mooi dat Amarilla
er niet aan dacht het weer in zee te gooien.
„Houd je stil," zei ze. .anders leg ik je op
het droge." Maar het vischje ging door met
smeeken en huilen. Amarilla was niet gewend
dat men haar bevelen niet opvolgde en woe
dend greep ze het arme diertje en legde het
op de tafel. Spoedig bewoog het diertje niet
ragden, Nooit had ze zoo iets prachtigs ge
zien.
„Oh," dacht ze, „daar kan ik een mooi sie
raad van maken." Eindelijk werd het avond
en haar vader kwam thuis. Amarilla zag dat
hij somber gestemd was. „Dag mijn kind,"
zei hij „Ik heb vandaag niets gevangen, al
mijn netten zijn vernield door een of ander
groote visch," Maar zijn dochter luisterde
bijna niet. „Kijk," riep ze, „Kijk!" En ze
hield hem het doode vischje voor. De grijs-
aard verbleekte. „Hoe heb je die gevangen?"
vroeg hij met trillende stem. En Amarilla
vertelde hem de heele geschiedenis. „Hij heeft
me gevraagd hem weer in zee te gooien; maar
U begrijpt wel, dat ik dat natuurlijk niet ge
daan heb!"
„Oh, ongelukkige," kreunde Gontram. Hij
scheen wanhopig. „Je had dat vischje vrij
moeten laten. Gooi het in zee!"
„Nee," zei het meisje hard. De grijsaard
zuchtte en begon zijn netten na te zien.
Het was nacht en een enkele kaars verlicht
te 't huisje van den visscher. Plotseling ont
stond een hevig lawaai. Een woedende wind
rukte aan de deur en de kaars ging uit. Een
oogenblik meende Gontram de stem van zijn
dochter te hooren, toen werd alles weer stil.
Snel stond de oude man op en stak de kaars
weer aan. Op de vloer zag hij natte sporen,
maar hij had geen tijd om over hun her
komst na te denken, want het bed van Ama
rilla was leeg. Hij holde naar buiten. De stilte
was volkomen, geen geluid was te hooren, be
halve het ruischen van de zee.
„Amarilla, Amarilla". Geen antwoord. Wan
hopig keerde hij naar huis terug en probeer
de te bedenken, wat er gebeurd was. Daar
zag hij op tafel het doode vischje nog liggen,
maar het was veranderd De glinsterende
steenen waren verdwenen en het was zwart
geworden. Toen Gontram het in zijn hand
nam, voelde hij, dat het zoo licht als een veer
was geworden.
„De geesten van de zee hebben mijn kind
meegenomen," snikte hij. Hij maakte een ver-
schrikkelijken nacht door. Ma ar ^oen de dage
raad aanbrak, had hij zijn besluit genomen.
Hij nam plaats in zijn boot en roeide naar
de plaats waar den vorigen dag zijn netten ver
nield waren. Daar liet hij het doode vischje
voorzichtig in het water glijden. Toen wacht-
EEN HEETE-LUCHT TOESTEL.
We zullen nu voor de allerkleinsten een
leuk stuk speelgoed maken, dat bovendien het
voordeel heeft, dat het draait zonder inge-
wikkelden moter.
Knip van een stuk carton de schijf A, waar
in je 16 knippen maakt en wel die, die met de
lijnen B en C aangegeven staan. Daarna vouw
je dit uitgeknipte stuk B en C om, langs de
stippellijn D. Je krijgt op die manier S op
staande „muurtjes".
Op den ronden rand, die overblijft (E) plak je
je kleine autotjes, zooals je er bij F een afge
beeld ziet. Deze zijn ook van carton geknipt.
Nu neem je een stuk stevig ijzer draad. Op het
omgebogen einde bevestig je de schijf. Het
beste kun je dit doen. door deze te laten rusten
op een lange, glazen kraal, die je in de bazar
koopen kunt.
Het andei-e einde van het ijzerdraad be
vestig je om de kachel. Goed is het, het ijzer-
draad driedubbel te nemen.
te hij op de dingen ,die komen zouden en
plukte zenuwachtig aan zijn baard. Eenige
minuten later, staken verschillende kieine
monsters hun koppen boven water en riepen
den grijsaard, terwijl ze gebaren met hun ge
vinde handen maakten;
„Je hebt gelijk hier te komen," zei een van
hen, „want je dochter is in de macht van
den zeekoning. Zij heeft een van zijn pages ge
dood, het kleine vischje. dat jij net in zee
geworpen hebt, en ze zal streng gestraft
worden."
Toen begon de grijsaard te weenen. „Geef
me mijn kind terug," riep hij. „Onmogelijk",
was het antwoord, „dat moet je zelf aan den
koning vragen".
„Breng me naar hem toe."
„Dat mogen wij niet: maar we kunnen je
den weg wijzen. Kom."
„Ik zal verdrinken."
„Snijd je baard af en geef die ons, dan
loop je geen gevaar."
De grijsaard zuchtte en sneed zijn baard
af. Daarna sprong hij in zee. De kleine mon
sters ondersteunden hem tot zijn voeten de
bodem raakten. Daarna verlieten ze hem.
Als je het rad nu boven de kachel plaatst,
zul je zien dat het langzamerhand in bewe
ging komt om telkens harder te gaan draaien.
Dat komt doordat de heete lucht in beweging-
komt en tegen de opstaande „muurtjes" botst,
die het rad dan in een draaiende beweging
brengen.
Dit voorbeeld is nu een wedstrijd tusschen
automobielen, maar je kunt natuurlijk even
goed andere figuurtjes, als paarden, men
schen, dieren, enz. nemen.
OOM KEES.
„Ga recht uit. tot je een groote maanvisch
ontmoet. Die zal je den weg wel verder wij
zen." De grijsaard bedankte en vervolgde Zijn
weg. Eindelijk zag hij de maanvisch. Deze be
keek hem verwonderd.
„Waarheen is uw weg, reiziger?"
Gontram vertelde zijn droevige verhaal. De
maanvisch keek ernstig.
„Ik weet niet, of ik je door moet laten
gaan. Maar als je me de duim van je rechter
hand geeft, zal ik je den weg wijzen!" Gon
tram aarzelde niet. Met zijn mes hakte hij
zijn duim af en de maanvisch slikte hem in
een hap naar binnen. „Ga weer recht door
dan kom je bij een wierbosch, dan loop je
door tot je bij een afgrond komt. Daar staat
een zaagvisch en die zal je verder wijzen."
Gontram bedankte en ging verder. Het was
een zware tocht door de dichte wieren, die
den bodem bedekten.. En als hij niet zijn
hooge waterlaarzen aangehad zou hebben,
zouden c.e krabben en kreeften, die op den bo
dem lagen hem met hun scharen leelijk ge
wond hebben. Nu gleden hun scharen af op
het sterke leer van de laarzen. Eindelijk had
hij den afgrond bereikt.
„Waar is de zaagvisch?" vroeg hij ver
wonderd. „Zou de maanvisch me voor den
gek hebben gehouden?"
Maar op hetzelfde oogenblik zag hij de
enorme visch op zich toekomen. „Aha", zei
deze, teen Contram hem de geschiedenis ver
teld had. „Jij wilt dus den koning spreken. Ik
zal je naar den koning brengen, maar daar
wil ik een geschenk voor hebben. Je rech
terarm bijvoorbeeld. Daar ontbreekt toch al de
duim aan."
Gontram aarzelde. De zaagvisch keek hem
spottend aan. „Dus je weigert om je arm te
geven, om je dochter te redden."
De tranen sprongen den armen ouden man
in de oogen en dadelijk deed hij, wat de zaag
visch zei. „Dat is goed, zei de visch tevre
den, „klim nu op mijn rug, dan zal ik je
brengen naar het paleis."
Droevig gehoorzaamde de oude man. Nauwe
lijks zat hij, of de visch schoot als een pijl
weg door den donkeren afgrond. Gontram
zag, hoe lange grijparmen naar hem uitge
stoken werden en vurige oogen fonkelden
hem boosaardig tegen. De oude man dacht,
dat zijn laatste uurtje geslagen had. Maar
de zaagvisch vervolgde zijn weg. De tocht
duurde lang en de grijsaard begreep dat hij
naar het diepste gedeelte van de zee gebracht
werd. Langzamerhand veranderde de omge
ving. Een goudachtig licht schemerde door
het water en de muren van den afgrond wa
ren van zwart overgegaan in grijs, dat zilve-
rig-wit werd.
„Het paleis is niet ver meer," zei de visch
zonder zijn vaart te verminderen.
Inderdaad zag Gontram in de verte een ge
bouw verrijzen van rose marmer. De zaag
visch bleef staan voor een stevig hek en zei
hem te gaan staan.
„We zijn er," zei hij. En de grijsaard ach
terlatend, zwom hij met groote snelheid te
rug naar de plaats, vanwaar hij kwam.
Het hek ging plotseling open en een me
nigte wezens kwam er uit en duwde den vis
scher naar binnen. Daar stond hij in een
reusachtige witte zaal, die geheel verlicht was
zonder dat men zag. vanwaar dit licht kwam.
Op een troon zat de zeekoning. Zijn hoofd
was gekroond door een kroon van wier. Zijn
hoofd was een menschenhoofd. maar ver
schrikkelijk om te zien, door de lange tan
den, die er uit kwamen. Zijn lichaam leek op
dat van een aap, en zijn handen en voeten
waren voorzien van groene vinnen. Om zijn
schouders hing een mantel van zeeplanten
en schelpen.
„Dus jij bent de vader van dat wreede en
ijdele meisje," riep hij, toen hij den grijsaai-d
zag. Maar de treurige oogen van den ouden
man ziende, kreeg hij medelijden. „Laat de
gevangene en de pages komen." beval hij.
Meer dood dan levend werd Amarilla binnen
gebracht.
„Kijk kind." zei de koning. „Kijk eens. hoe
je vader zich. opgeofferd heeft, om jou te
redden."
Amarilla slaakte een kreet en viel op haar
knieën voor haar vader, terwijl de tranen
over haar wangen liepen.
„Ween. kind. ween." mompelde de koning.
„Berouw kan alles goed maken." Hij maakte
een gebaar. Dadelijk verschenen het monster
met den baard, de maanvisch met den duim
en de zaagvisch met den arm van Gontram.
Ze duwden Amarille op zij en omringden den
ouden man. En oh wondertoen ze weer
cp zij gingen, had de oude man zijn baard,
zijn'arm. en zijn duim. Toen ze dit zag. wierp
Amarilla zich voor den koning op de knieën
en smeekte om genade, terwijl haar vader het
zelfde deed.
„Wel." zei de koning, „dan zal ik je verge
ven. Maar weet, dat het alleen om je vader
is. dat ik dat doe. En denk nog eens na. over
het kwaad, dat je gesticht hebt door je wreed
heid, je ijdelheid en je ongehoorzaamheid.''
Gontram nam zijn dochter bij de hand en
leidde haar weg. Samen legden ze den weg af,
dien Gontram eerst alleen gedaan had. Einde
lijk zat hij in zijn boot en naast zich zijn
dochter. Beiden schreiden; maar het waren
ditmaal vreugdetranen.
Vanaf dat oogenblik veranderde Amarilla:
ze werd een toonbeeld van liefde en goedheid
voor haar vader en nooit meer was ze onge
hoorzaam.
En iederen keer, als ze de neiging in zich
voelde opkomen, om ongehoorzaam te zijn,
was één blik naar de zee daarbuiten voldoende,
om haar er van af te houden. Dan herinnerde
ze zich het verschrikkelijke avontuur, dat ze
daar diep onder de watervlakte meegemaakt
hadLAM.
OVER KAIKO-SAN
door W. B.Z.
Weet je, wie Kaiko-San is? De zijderups.
Japansche kinderen krijgen in de 3de klas
een apart lesuur over de Kaiko-San. Meestal
heeft dit tot gevolg, dat ze zelf er eenige kai-
ko-sannen op na gaan houden. Zooals velen
van jullie witte muizen, een schildpad, goud-
visschen, hagedissen en salamanders erop na
houden, zoo kweeken Japansche kinderen
kaiko-sannen. 't Is niet alleen een vermaak,
't is voor velen een winstgevend bedrijf. Aan
den buitenkant van de steden staan de afge
knotte moerbeiboomen, wier bladeren het
voedsel zijn voor de kaiko-sannen. Ieder, die er
kaiko-sannen op nahoudt, doet verstandig
in zijn tuin een moerbeiboom te zetten. De
zijderupsen zijn echte veelvraten. De bladeren
kunnen steeds verkocht worden. Het rupsen-
bestaan duurt maar 6 weken, maar in dien
tijd komen zij 10 duizendmaal in gewicht aan.
Het departement van Landbouw stelt tegen
kosten van ongeveer één rijksdaalder een
eierkaart beschikbaar, waarop 3 duizend eitjes
met rijststijfsel zijn vastgeplakt. Een kweek
plaats van rupsen is natuurlijk omgeven door
moerbei-boomen In de vertrekken zijn zak
ken met kaiko-sannen van allerlei grootte.
Wie de grootte van een pink hebben bereikt,
zijn tot vollen wasdom gekomen. Zij laten de
bladeren liggen en worden doorschijnend. Nu
treedt de poptoestand spoedig in. Uit een te
peltje aan de onderlip komt een draad te voor
schijn. Nu is het zaak goed op te letten, waar
aan ze de draad bevestigen. De cocons wor
den om het dier heen gevlochten. Zoo'n co
con kan zoo groot worden als een duivenei.
Dit duurt ongeveer 10 dagen. De cocons wor
den dan aan de brandende zon blootgesteld
en dé poppen sterven Bij gebrek aan zon heeft
warme stoom hetzelfde effect. De cocons wor
den nu gesorteerd. De smettelooze zijn de
beste. In water van 180 gr. hitte worden de
cocons losgeweekt. Daarna worden de draden
over een spoel geleid en mechanisch opgewon
den. 5 cocondraden vormen samen één draad
zijde. In de particuliere woningen verkoopt
men de cocons. Nu snap je wel dat meneer
Kaiko-San een gewichtig persoontje is in het
Japansche rijk.
WIE ZOEKT ER MEE?
Toen de leekenaar bovenstaande teekening
maakte, heeft hij verschillende fouten er in
gemaakt. In het geheel zijn het er vijf. Wie
van jullie is knap genoeg, om deze 5 fouten
het zijn tamelijk moeilijke te vinden.
TANTE TINE.