ALS IEMAND VERRE
REIZEN DOET
De plechtige begrafenis van H. M. Koningin Astrid van België. De lijkkoets met het stoffelijk overschot wordt op weg naar de St. Gudule gevolgd door den Koning, naaste
familieleden en andere ho ogwaardigheidsbekleeders
De tragische figuur van den Koning In den stoet,
die het stoffelijk overschot van H. M. Koningin
Astrid begeleidde
In de St. Gudule. Een overzicht tijdens de H. Mis van Requiem voor de overleden vorstin.
In het midden het stoffelijk overschot
Te Laeken. - De rouwstoet arriveert op woo
naar de laatste rustplaats der vorstin aan as korft
te Laeken
FEUILLETON.
Een avontuurlijk verhaal van drie
studenten.
door ARNOLD BARTEL.
(Nadruk verboden).
5)
De „ükami" drijft nog steeds op de Schelde.
De vlakke oevers zijn nu verder weg; in de
verte ziet men sappige groene weiden, roode
Hollandsche boerenhofsteden en een paar
windmolens. De lucht is grijs, aan dek is
het tamelijk winderig en Diesel verheugt zich.
als alle landrotten die voor het eerst zee
water ruiken, op een „gezellig stormpje" staks
in open zee.
In het voorbijgaan werpt hij een blik in
de eetzaal der 2e klasse. Het is er wat elegan
ter en ruimer dan in die van de Toeristenklasse
Een paar stewards zijn bezig de tafels te dek
ken voor het diner, dat om zes uur geserveerd
zal worden.
Boven een breede, openstaande deur ont
waart hij eindelijk een koperen bord met het
opschrift: I Klasse.
Hier ben ik er. denkt hij, steekt zijn neus
in de hoogte, struikelt over den drempel en
voor hij het goed en wel beseft, is hij binnen.
Het is een soort hall, geheel in wit en goud
gehouden, met dikke, roode tapijten, rieten
stoelen en palmen. In glazen vitrines ligt een
bonte verscheidenheid aan reislectuur uitge
stald. Op een bord wordt meegedeeld, dat de
„Ukami" in radiotelegrafische verbinding is
met Southampton. Norddeich en Schevenln-
gen-Haven. Een breede. zorgvuldig met loopers
bekleede trap leidt zoowel naar boven als naar
Jjeneden.
Een steward, die een tablet met gevulde
glazen torst, draaft voorbij zonder notitie van
hem te nemen. Harry Diesel's gevoel van eigen
waarde ontwaakt. Men ziet dus niet aan zijn
neus, dat hij eigenlijk maar tusschendek-pas-
sagier Is.
Nu moet hij een besluit nemen. Naar boven
of naar beneden. En daar hij iemand van be
neden de trap hoort opkomen, besluit hij naar
boven te gaan.
De man, die van beneden komt, blijkt een
lid van de scheepskapel te zijn. Hij perst zijn
lippen in het mondstuk van een trompet en
geeft het eerste signaal voor het diner. En
zoo wordt Diesel's heimelijk bezoek aan de
eerste klasse als het ware met pauken en
trompetten aangekondigd.
Hij bevindt zich plotseling temidden van
een zwerm opgeschrikte menschen, die kaart
en schaakspel, conversatie en flirt onderbreken
om zich voor het diner te gaan kleeden.
Hij bemerkt niet, dat de Baltische barones,
in gezelschap van haar dochter, hem door
haar lorgnon een critischen blik toewerpt en
evenmin drngt het tot hem door, dat de heer
Pirzel eenlge verontschuldigingen stamelt en
vergeefsche moeite doet zijn embonpoint tus-
schen hem en de deur door te wringen. Hij
ziet slechts Nini Collijn, die midden in de
salon met twee heeren in druk gesprek ge
wikkeld is. Zij staat met den rug naar hem
toe. zoodat zij hem niet ziet.
Een van de beide heeren is Hendrik van
Berquem, een slanke, gedistingeerde verschij
ning. Hij heeft een frisch, glad geschoren ge
zicht. blond haar. dat aan de slapen reeds
grijst, vriendelijke, blauwe oogen en om den
energieken mond een lachje, waaruit men ge
voeglijk mag concludeeren, dat hij het gezel
schap van het knappe meisje zeer op prijs
stelt.
De andere heer is veel jonger. Hij is dezelfde
als die, waarmee zij aan boord kwam. Onge
rust vraagt Diesel zich af. of hij misschien
haar echtgenoot of haar verloofde is. en tever
geefs spant hij zich in om een gladden ring
te ontdekken. Voorloopig blijft hij in het on
zekere, maar dat doet aan zijn groeiende anti
pathie jegens dezen vreemdeling niets af. Hij
heeft uit principe een afkeer tegen dit Ro-
maansche mannentype, het spiegelgladde,
zorgvuldig gescheiden zwarte haar, het
Menjousnorretje en het overdreven getail
leerde, maar overigens correct passende col
bert. En jegens dezen man is die afkeer nog
grooter.
Onverwacht neemt Nini Collijn afscheid
van de beide heeren. Maar Onkruid's hoop, dat
zij nu zijn richting zal uitkomen, gaat niet in
vervulling. Door de deur aan de overzijde ver
laat zij de salon.
Zoo spoedig geeft hij den moed echter niet
op. Hij slingert zich langs de tafeltjes en de
vele fauteuils dwars door de salon en snelt
haar na. Door de deur komt hij in een smalle,
spaarzaam verlichte gang, waarin zich de le
klas hutten bevinden en hij is juist op tijd om
te zien hoe zij in een daarvan verdwijnt.
Eeuwige pecht
Gelukkig is op elke deur een klein, wit
kaartje bevestigd, waarop de steward ln zijn
mooiste schoonschrift den naam heeft ge
schreven van den tijdelijken hutbewoner.
En zoo leest Harry Diesel:
Miss Nini Collijn.
Naar Marseille.
Zacht en verliefd fluistert hij den naam
voor zich heen.
In het halfduister van de gang heeft hij
niet bemerkt, dat er een heer naast hem staat,
die er zich blijkbaar eveneens voor interes
seert wie deze hut bewoont.
Hij is vrij groot, donker van uiterlijk en
heeft een enormen neus.
„Een zeer. bekende naam Collijn", zegt
de vreemdeling en hij la^M rupsel daarbij toe.
alsof zij oude bekender -;;r
Deze stelt dit onvers 'ezelschap niet
bijzonder op prijs en als de ander hem nu
ook nog vertrouwelijk vraagt: Kent u die
dame misschien, jonge vriend? en hem daarbij
minzaam op den schouder klopt, zegt hij kort
weg: „Neen!" en draait zich om.
Maar dan staat hij plotseling tegenover
een anderen heer, die niemand anders blijkt
te zijn dan de vervelende fat, waarmee Nini
in de salon in gesprek gewikkeld was.
Hij vraagt hem, op vrij onhebbelijken toon
iets in het Fransch en zooveel verstaat Diesel
daar wel van om te begrijpen, dat de jonge
man wenschte te weten, wat hij hier te zoeken
heeft.
„Niets, waarvoor ik uw hulp noodig heb"
geeft hij ln zuiver Nederlandsch ten antwoord,
maar daarmee is hij er niet af. Want door het
rumoer van stemmen aangelokt, komt thans
ook de eerste steward naderde. Besluiteloos
kijkt deze van den een naar den nader.
Alexander Popodotschi. die het raadzaam
acht de aandacht van zich af te leiden, ver
klaart met zalvende bereidwilligheid, in
vreemd klinkend Duitsch: „Deze jongeman
hier toonde belangstelling voor den naam op
die deur. Wij hebben samen geprobeerd of we
hem niet konden thuis brengen".
De eerste steward blijkt voor dergelijke
studies niet de minste interesse te hebben.
Met strengen blik wendt hij zich tot Harry
Diesel: „Behoort u eigenlijk wel tot de le
klasse passagiers?" En als deze, ietwat ver
legen, ontkennend antwoordt, laat hij er op
volgen: „Dan moet ik u vriendelijk verzoeken
zich aan de de te dien aanzien geldende be
palingen te willen houden, en in de klasse te
blijven, waarvoor u passage genomen hebt".
Intusschen hebben steeds meer passagiers,
die zich naar hun hut begeven, zich om hen
heen verzameld en het is voor Harry Diesel
bepaald pijnlijk, als hij langs zoovele nieuws
gierigen den terugweg n:oet aanvaarden.
Zijn tweede poging om Nini Collijn te nade
ren, heeft hopeloos schipbreuk geleden.
Als Lou Volkers den volgenden morgen zijn
hoofd uit de patrijspoort steekt, ontwaart hij
iets, dat hij onmiddellijk onder woorden1
brengt: „Engeland is in 't zicht!"
De beide anderen rijzen direct van hun bed
den overeind. Snavel, die boven ligt, stoot
daarbij gevoelig zijn hoofd tegen den zolder.
Hij uit een verwensching, die aan het adres
van den scheepsbouwer gericht is, maar Vol
kers zegt spottend:
„Pas maar op, dat je niet met dien dikken
schedel van je een gat in die ijzeren plaat
stoot, anders eischen zij nog schadevergoeding
en onze gemeenschappelijke reiskas is toch
al bijna leeg!"
Zij hebben beslag weten te leggen op een
ruime hut aan de buitenzijde, voor vier per
sonen. Van de vier bedden is er een vrij, zoo
dat zij het rijk alleen hebben. Van deze laatste
omstandigheid maken zij een passend gebruik,
totdat de steward hen komt waarschuwen, dat
het bad gereed is.
Lou Volkers, dien zij gemakshalve „de korte"
noemen, begeeft zich het eerst naar de bad
kamer. Hij bemerkt te laat, dat het bad met
zout water gevuld is en als hij een mondje
vol binnenkrijgt, wordt het hem wee om het
hart. Overigens voelt hij zich recht behaag
lijk in het warme zeewater.
Vóór het ontbijt maken zij nog een fiksche
wandeling rondom het geheele schip, welks
promenadedek nog geheel leeg is. Slechts
eenige matrozen zijn bezig om het schoon te
schrobben.
De zon staat reeds vrij hoog aan den hemel;
de zee is groen en spiegelglad. De witte krijt
rotsen van de Engelsche kust zijn reeds duide
lijk waarneembaar. Een aantal meeuwen volgt
met tragen vleugelslag het groote schip.
Dunne rookpluimen van voorbij varende
schepen hangen lang in de lucht.
Voor den boeg, waar de zware ankerketting
ligt, ontmoeten zij een kleinen negerjongen
met een roode fez op het hoofd en in een ver
schoten katoenen pakje, dat hem niet staat.
Het ventje kan hoogstens acht jaar zijn.
.(Wordt vervolgd.)