fmfes jm BRILLEN CRAMA Vogeltrek en trekvogels. KI Di El e Peer. /deneerde ko/en Door de OeriOarm/ng zyn op/" <&es/el dan dined andere by. van Ibreemen, meneer? die Ooi doen het beate/" WA5f IRi Olieslagerslaan 36-44 TIJDELIJK 15% KORTING. DONDERDAG 24 OCTOBER 1935 H A A R t E M'S D A G B E A D 18 HAARLEM HEEMSTEDE Telefoon 10570 b. In verband met het verschijnen der nieuwe types medio Januari 1936, ruimen wij de voorradige „Dodge" modellen DR en DU tegen zeer gereduceerde prijzen op. Voorradig: cabriolet coach, 5 en 7 per- soons sedan met bagagerek of vaste koffer en 1 of 2 reservewielen. Prijzen op aanvraag Uw matrassen VAKKUNDIG herstellen. Op onze prijzen voor het REPAREEREN EN OPMAKEN van MATRASSEN, geven wij U If* Ufl RIJ BARTEL JORIS STRAAT 39—41 V? rfAMnly Te<ef 10250. Opgericht 1833 DE MODERNSTE tegen den Iaagsten prijs. FONDSLEDEN betalen bij ons het minste bij voor beter montuur. Uitsluitend het beste materiaal. Het voordeeligste adres voor alle Reparaties. OPTICIEN Diploma V.V.O. Kleine Houtstraat no. 7. Let op het juiste adres s.v.p.! Reparaties en bestellingen wor den ook aangenomen Gen. Cronjéstraat no. 43 Bloemendaalscheweg 105 Mooi Holland in den winter. Experimenteel onder- Vragen waarop wij geen zoek met behulp van geringde vogels. antwoord weten. R" eeds heel lang heeft de menschheid zich met het probleem van de vogel trek bezig gehouden. Telkens weer in voor- en najaar zag men drom men vogels komen en weer wegtrekken. In kolossale troepen trekken de Spreeuwen door ons land. 's Nachts hooren we de vogels over trekken, hoog boven de duistere aarde, langs ongebaande trekwegen. Melodieus klinkt het zachte tjududu van het tureluurtje, helder de wulpenroep en soms herkennen we het hooge, schelle bibibi van de regenwulp. Plotselinge vorstihvaüen veroorzaken mas sale vogelvluchten1. Hals over kop trekken duizendé kieviten, benden, lijsters en soms ook de wilde ganzen en zwanen naar het Zui den. Waar trekken al deze vogels heen? Wat is de corzaak van hun wegtrekken, elk jaar weer? Eerlijk gezegd, weten wij er nog maar bitter weinig van. Wel weten wij van tal van vogels thans het overwinteringsgebied en de wegen waar langs Zij daarheen trekken. Hulpeiooze nestjongen en volwassen vogels worden geringd. Aan een der pooten krijgen ze een lichten metalen ring "met een doorloopend nummer en het adres van het Museum van Nat. Hist, te Leiden. Duizenden trekvogels nu. komen jaarlijks om het leven tijdens den verren reis naar de cverwlnteringsgebieden. Sommige worden ge schoten, andere sterven een natuurlijken dood of eindigen hun leven in de klauwen van een roofvogel. Daarbij zijn dan natuurlijk ook tallooze geringde vogels. Meestal gaat die ring ver loren. maar soms, o heel zelden maar, wordt de ring opgezonden naar Leiden. Aan zoo'n terugmelding nu, heeft men natuurlijk niets. Maar in den loop der jaren heeft men, zoowel bij ons als in 't buitenland, duizenden gegevens verzameld, waardoor men lang zamerhand een beter inzicht in deze vogel verplaatsing krijgt. Zoo weten we thans, dat het grootste deel van onze aalscholvers den winter doorbrengt in Noord-Afrika Algiers en Tunis, en in de Rhöne-delta. Andere overwin teren in Spanje, bij de Ebro-delta. En een klein deel trotseert den winter en blijft in Holland. Ook weten wij nu, dat de reigers, die we 's winters langs onze slooten zien staan, broedvogels zijn uit Skandinavië, ter wijl onze eigen reigers den winter grooten- deels ontvluchten. De spreeuwen, die in September en Octo ber in ontzaglijke zwermen langs de kust trekken, zijn broedvogels uit Midden-Duitsch- land en Skandinavië, terwijl onze eigen broed vogels reeds in Juli en Augustus naar het Zuiden trokken. Bij het Nauw van Calais staken zij de zee over, en den winter bren gen zij door in het zuiden van Engeland. Weten we dus van een groot aantal vogels vrij precies waar zij heentrekken, de eigen lijke reden van hun vertrek weten we nog niet zoo goed. Een tijd lang meende men de vogeltrek te moeten verklaren als een overblijfsel uit den ijstijd. Toen was het grootste deel van Europa bedekt met ijs, dat in den zomer naar de pool toe inkromp, doch in den winter weer verder zuidwaarts schoof. De vogels zouden die bewegingen van het ijs gevolgd hebben, en de vogeltrek zou hieraan zijn ontstaan dan ken. Waarschijnlijker is, dat de vogels door voed selgebrek moeten verdwijnen. Zoo zien we de zwaluwen, die zich voeden met insecten, die zij in de vlucht vangen, reeds spoedig ver dwijnen, terwijl de meeuwen, eendeels stads- vogels, anderdeels vogels die zich voeden met wat de zee aanspoelt, den ganschen winter in ons land blijven. Maar waarom vertrekken dan oixze reigers, terwijl de reigers uit noor delijker streken hier wel aan de kost kunnen komen? En waarom vertrekken de vischdief- jes vaak al half Juli en begin Augustus, als er ook voor hen nog voedsel in overvloed is? Wij weten van dat alles nog maar bitter weinig af. De huidige wetenschap stelt zich dan ook op het standpunt, dat men eerst door nauwgezette studie van de wijze waarop de trek verloopt, zooveel mogelijk gegevens moet verzamelen. Ferst dan zal het misschien mo gelijk zijn. een verklaring te vinden, voor die vele raadselen waarvoor de vogeltrek ons elk jaar weer stelt. Howel de trek eigenlijk nooit heelemaal stilstaat, zijn er toch enkele hoogtepunten aan te wijzen. Een dier hoogtepunten valt in de maand October. Bevinden we ons in de tweede of derde week in October 's morgens vroeg in het duin of aan het strand, dan wacht ons een onvergetelijk schouwspel. In groote troepen komen de trekvogels over. Ver spreid vliegende troepen kieften, met hun eigenaardige, dansende vlucht. Prachtig con trasteeren de witte en zwarte partijen tegen de herfstlucht. Ook de kraaien vliegen in zulke verspreide troepen, maar hun vleugelslag is veel kalmer. Meestal vliegen ze gemengd, bonte kraaien, zwarte kraaien, roeken en kauwtjes door elkaar. Het gebabbel van deze laatsten kMnkt ver en hoog. Overweldigend zijn de spreeuwenwolken. Duizende en duizen- de vogels trekken in dichte zwei-men voorbij. Druk babbelend strijken zij neer in de duin doorns of vlieren, die zij in enkele oogen- blikken kaal eten, om daarna weer verder te trekken. Soms cok, passeert er een roofvogel. De kiekendief, met zijn logge vlucht, of het slanke, snelle torenvalkje. Soms een mach tige vischarend, met een helderwitten kop en geweldige, breede vleugels, of het smelleke, een onzer kleinste roof vogeltjes, niet veel grooter dan een duif. Ook de slechtvalk zien we herhaaldelijk op de trek, en in het duin en op het veld vinden we de resten van zijn maaltijden, wat veeren van een kievit of een duif of een waterhoentje, vogels, die hij al leen aandurft. En dan vliegen daar plotseling, prachtig silhouetteerend tegen den strakken hemel, vier reigers. Met rustigen wiekslag trekken zij naar het Zuiden, symbolen van de onverzette- lijken wil die het den vogels mogelijk maakt, de verre en gevaarvolle reis te volbrengen. Een reis, over landen waar duizenden geweerloopen op hen gericht zijn, waar vogelkooien en -banen met hun verraderlijke vangwerk- tuigen gereed staan. Tallooze zullen omkomen maar de anderen zullen eens terugkeeren, naar de plaats waar zij geboren werden. Dan zullen zij komen als boden van de lente, zooais zij nu vertellen, dut het weer herfst worden gaat. KO ZWEERES. ZONDER VOORUITBETALING PERMAHEHT-DUPLEX HAARDEN» UQRRDKRCHELS SITTERS 6 do KAR SCHOTERWEG 1 TELEFOON 16659 (Adv. Ingez. Med.) ven als de appel werd eertijds de peer ook als vruchtboom verwilderd aan getroffen. De Hoogduitsche naam Birne is uit het meervoud birar van het "Middel-Hoogduitsche bire ontstaan. In het oud-Hoogduitsch heet deze boom pira, naar het Romaansche pera, dat dezelfde be- teekenis heeft als het Latijnsche pirus. Het Latijnsche woord is waarschijnlijk weer afge leid van het Grieksche piaros of pieros, vet of glanzig, zinspelende op de bladeren van den pereboom. De peer was reeds bij de Romeinen een hooggeschatte vrucht. Plimius maakt melding van vijf en dertig soorten, waarvan vele den naam van hun vaderland droegen. Een bewijs dus, dat de Ouden het grootste deel dezer soorten uit Griekenland, Egypte, Syrië en Spanje hadden gekregen. De pereboom stond ook bij de oude Germanen in hoog aanzien. Zeer sterk ontwikkelde, oude stam men beschouwden zij zelfs als heilig en zij vereerden ze. De meesten dezer oude stamen zijn door de eerste verkondigers van het Evan gelie geveld, want deze voelden zich verplicht om alle sporen van het heldendom zooveel mogelijk te doen verdwijnen. Enkele exem plaren bleven over en van deze zijn de mees ten tot in de vijfde eeuw blijven leven. Volgens een oud Duitsch volksgeloof leven er onder den bast der pereboomen booze geesten, elfen; zij kwamen dikwijls uit de bosschen om meiuschen en dieren te kwellen. Zij werden soms door den -boom, in wiens bast zij zich ophielden, uitgezonden óf om ze kwijt te raken óf om door middel van hen de men- schen schade toe te brengen. Evenals de boom ze kon uitzenden, kon hij ze ook terugroepen. Daarom ging men, wanneer men door kies pijn werd gekweld, om den boom heen, omvat te zijn stam en sprak daarbij de volgende wooi-den uit: Birnbaum, ich klage dir, Drei Würmer stechen bei mlr. Der eine ist grau, Der andere ist blau, Der dritte ist roth, Ich wünschte, sie waren alle drie tod! Volgens de overlevering moet er onder een pereboom bij Schwochon in Pommeren een kostbaren schat begraven zijn, die zorgvuldig door den duivel wordt bewaakt. Dicht bij dezen boom staat een gloeiende laars en de duivel moet aan hem, die den moed heeft de laars uit te graven en aan te trekken, den rijken schat overhandigen. Niettegenstaande aan deze sage door velen in die streek ge loof wordt geslagen, heeft tot nog toe nie mand den moed gehad den schat aan den strengen bewaker te ontrukken Teneinde een zeer rijken oogst van vruch ten te krijgen, bestond tot aan het einde der vorige eeuw in de omstreken van Hildesheim nog het gebruik, dat de knechten zich in den Sylvesler-nacht (van 31 December-1 Januari),' naar den boomgaard begaven en hand aan hand om eiken boom gingen dansen, waar bij zij al zingende "uitroepen: Freue ju Böwe, Nijahr is komen, Dit Jahr ne Kare vulL Up et Jahr en wagen vuil! - In de nabijheid van den Unterberg in Salz burg, waarin Karei de Groote volgens het volksgeloof slaapt, ligt het Walserfeld. Hierop staat een pereboom, welke men reeds enkele malen malen' heeft omgehouwen, doch die telkens uit zijn wortels weer nieuwe krachtige stammen heeft gevormd. Sedert, langen tijd is hij nu verdord en kaal en zijn bladeren zijn door den wind verstrooid en vergaan. Wanneer echter de baard van Karei den Groote driemaal om de tafel is gegroeid, zal de pereboom opnieuw weer groen worden en bloeien; dan zal Karei met zijn leger uit den berg te voorschijn komen en zijn schild aan den boom hangen. Hij zal dan op zijn schild slaan en alle getrouwen zullen zich om hem heen scharen en ten strijde trekken tegen de vijanden des vaderlands. Onder zijn leiding zal er een hevigen strijd worden gevoerd en vrij en eenig, groot en machtig, zal Duitsch- land daaruit optreden. In 1813, toen Duitsch- land het Fransche juk afwierp, liep de boom werkelijk weer uit, doch zijn bladeren ver welkten vrij spoedig daarna, want de dag van Duitschland's eenheid was nog niet aan gebroken. of hij in 1870 opnieuw weer uitge- loopen is, is niet bekend. Den 26en December 1875 werd door een der Duitsche dagbladen bericht, dat de boom op de Walzer-heide door een Slavonischen jonge ling was omgehouwen, uit haat tegen de Duitsehers. De sage van den Untersberg is klaarblijke lijk een voortzetting der sage van Barbarossa, die in de Kyffhaüseibergen slaapt. In deze sage wordt evenwel van geen beslissenden veldslag gesproken. Het Walserfeld is niets anders dan de daarin genoemde vlakte Wigrid of Ostkopnir. Onder de ruim 700 verscheidenheden van peren, die men tegenwoordig kent. draagt een den naam van Melanchtonpeer. Zij heeft naar men beweert, dien naam aan het vo- gende voorval te danken. Eens, toen Melanch- ton naar den keurvorst August van Saksen reisde, overnachtte hij te Zöschen bij den predikant Göch. Deze liet de beste peren, welke hij had, uit den tuin halen, om ze Melanchton voort te zetten. De goedsmakende vruchten bevielen Melanchton zóó best, dat hij er ook nog een paar voor den keurvorst vroeg. De predikant voldeed gaarne aan dit verzoek. Toen Melanchton de peren aan den keurvorst overhandigde, deed hij tegelijker tijd een goed woord voor den vriendelijken gever. Deze had daaraan zijn geluk te dan ken. De peren voldeden n.l. den keurvorst zoo goed, dat hij veel belang in den predi kant ging stellen en hem spoedig daarna tot superintend an t benoemde. Uit dankbaarheid jegens Melanchton wer den deze peren toen doen door den predikant „Melanchtonperen" genoemd. Na een voltrefferl

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 16