Het proces Stavisky te Parijs aangevangen. De oorlog in Abessynië.
Rattenverdelging te Amsterdam.
DE PANHOEVE
De typische oud-Limburgsche boerderij .Sibbe-huisje te Oud-Valken
burg, waarvan sommige gedeelten uit 1600 dateerden, is door brand
geheel verwoest
Abessijnsche troepen verlaten Harrar op weg naar het front, uitgeleide ge
daan door vrouwen en kinderen
De nieuwe Ludwigsbrug in München is 'm tegenwoordigheid van den
Duitschen Rijksleider Adolf Hitler en andere autoriteiten officieel geopend
De strijd tegen de Amsterdamsche ratten Is opnieuw ontbrand. De Een gedeelte der kostbare geschenken voor den Hertog van Glou-
tweede vrijwillige rattenweek In de hoofdstad is begonnen. De ratten- eester en zijn bruid Lady Alice Scott, die te Londen in het huwelijk
verdelgers aan het werk getreden zijn
Het proces Stavisky is Maandag te Parijs begonnen.
Een overzicht tijdens de eerste zitting
Mr. Barnaud, voorzitter van het
Gerechtshof, dat Maandag te Parijs
een aanvang maakte met de be+
handeling van het proces Stavisky
FEUILLETON
door CORA WESTLAND.
2)
„Maar -weet mijnheer dan niet, dat vader
de stee ook al in pacht had en dat de vroe
gere heer nooit anders dan tevreden geweest
is, zoo goed over vader als over jou?"
„Dat heb ik ook gezegd. Maar de rent
meester zei, dat hij met die praatjes niets te
maken had. dat het niet meer dan billijk
was en in ons eigen voordeel, dat we het
land goed bebouwd hadden, dat we dit bo
vendien volgens het contract verplicht wa
ren, Ook vond hij het van zelf sprekend, dat
wij nooit hi gebreke gebleven waren, de
pacht te betalen. Dat had er nog maar bij
moeten komen, vond hij. Juist doordat wij
altijd op tijd hadden kunnen betalen, was
hij er van overtuigd geworden, dat de hoeve
ons een veel te ruim bestaan bood. Ach kind.
tegen dien man valt eenvoudig niet te pra
ten. tegen zoo iemand is een eenvoudige
boer niet opgewassen, hij praat je gewoon
van de sokken. Ik beef al inwendig, als ik de
stoep bij hem opga".
„En nu?" tastte zij aarzelend.
lrHij heeft mij acht dagen bedenktijd ge
geven. Maar je begrijpt, dat we er over acht
dagen evenzoo voor staan als nu".
„Wie weet", trachtte Maaike hem te 'be
moedigen, en in hare lieve oogen zag hij weer
die uitdrukking van kalme zekerheid, welke
hare geloofsovertuiging haar schonk.
Dan sprak hij mokkend: „Het meest zou
het mij spijten '*an die vijfhonderd gulden,
want die heeft de vent maar alvast opge
stoken. of hij er wat voor zal doen of niet".
Hij wist, dat wat hij zeide niet geheel de
waarheid was, dat hij er gaarne vijfhonderd
gulden voor over zou hebben gehad, zoo hij
daardoor op de hoeve had kunnen blijven,
„Vijfhonderd gulden?" vroeg Maaike.
„Ja".
„Waarvoor moet je dat geld geven?"
„Zonder handgeld wil hij in het geheel
niet onderhandelen. Dat doet ie nooit. Dat
is tegen zijne principes, beweert hij".
„Maar als de zaak niet doorgaat, krijg je
dat geld toch zeker terug?"
„Dat kan je net denken! Daar heb ik niet
eens bewijs van gekregen. Dat zijn admi
nistratiekosten, beweert ie".
„Maar dat is immers schandelijke afzet
terij!" besliste Maaike
Geurt zuchtte diep. „Ze betalen het alle
maal", zeide hij. „Wat kunnen wij tegen
iemand beginnen, die de wet kent en precies
weet, hoe ver hij gaan mag?"
Maaike stond daar in ernstig nadenken.
Haar blond hoofd steunde tegen den deur
post. de handen hield zij gevouwen over de
borst, in hare kinderlijke vraagoogen was
eene uitdrukking van gepeins. Geurt keek
naar haar. En wijl 'hij haar zoo zag, de
krachtige, gezonde vrouw, kwam het zoo vol
in hem tot besef, hoe dierbaar zij hem was.
Dat was toch maar een geschenk van den
hemel zoo'n vrouw!
Maaike's stem onderbrak zijn weemoedige
overpeinzingen.
„Geurt", zeide zij bijna plechtig, en hij be
greep, dat zij hem de overtuiging ging mede-
deelen, waartoe haar ernstig denken haar
had geleid, „Geurt, dit is geen rechtvaar
dige zaak".
„Dat geloof ik ook niet", antwoordde hij,
zichtbaar teleurgesteld, dat Maaike's kloek
en helder- verstand haar niet verder had
kunnen leiden dan tot dit resultaat, dat
reeds gedurende den langen weg huis-toe in
zijn eigen brein had post gevat. „Doe er eens
wat tegen".
„Ik bedoel", zei Maaike weer, „dat 'het
geen rechtvaardige zaak is met die vijfhon
derd gulden".
„Dat is het "zeker niet", beaamde Geurt.
„Welnou," besloot Maaike, „dan zal het
met de rest ook wel eene onrechtvaardige
zaak zijn".
Het drong niet best tot Geurt door, wat
Maaike bedoelde. Als dat nu alles was, wat
zij er over te zeggen, wist, dan had zijne ver
standige Maaike dezen ikeer even goed hare
meening voor zich kunnen houden. Hij vond
de zaak onrechtvaardig van A tot Z. Wat
gaf dien Indischman, die nooit een voet op
den grond had gezet, het recht, hem en zijn
gezin uit huis en hof te verjagen? Eene on
rechtvaardige zaak, maar dat was im
mers zoo duidelijk als glas!
Het huilend stemmetje van Rolfje drong
hun in de ooren. Moeder spoedde zich heen,
om den kleinen dreumes te sussen en te
troosten. Vader ging naar binnen om zijne
Zondagsche kleeren t.e verwisselen voor zijn
werkbroek en blauw boezeroen. Dan ging hij
naar het land. om vóór het avondeten nog
even naar zijne jongens om te zien. En ter
wijl hij het smalle landpaadje volgde, was
het voor het eerst in zijn leven, dat hij naar
de akkers keek zonder belangstelling. Wat
gaf het ook, of alles er goed bij stond, wat
ging het hem feitelijk nog aan? Een ander
zou deze gronden bebouwen, een ander zou
wonen in zijn huis. 't Kwam hem voor, of
hij al geen deel meer had aan wat er op de
hoeve nog gebeuren moest tijdens de korte
spanne tijds, dat hij hier zou mogen wonen.
En dn zichzelf mopperde hij, dat zoo het dan
toch gebeuren moest, het zeker maar het
beste was, dat het gauw gebeurde. Want hoe
hij ook nadacht, hij zag geen uitkomst en
zijne Maaike wist hem ook al niet te raden.
Hij maakte in hot voorbijgaan een praatje
met Piet, den knecht, die tot zijn huwelijk
bij hem in huis gewoond had, doch eenige
maanden geleden de arbeiderswoning achter
de hoeve betrokken had, waar hij gelukkig
leefde met zijn Antje. In zijn hart benijdde
Geurt er den knecht om, dat doze zou kun
nen blijven in de zoo geliefde omgeving, zij
het dan ook onder een anderen boer.
Mismoedig hielp lidj bij het melken van het
vee en even terneergeslagen als hij gegaan
was, keerde hij later tusschen zijne zoontjes
naar huis, achter Piet, die den melkwagen
reed. De knapen keken bedrukt tot vader op;
zij waren het niet gewoon, hem zoo in zich
zelf gekeerd te zien. vader was anders altijd,
zoo opgewekt, vol grapjes en kwinkslagen.
Ook tijdens den avondmaaltijd heerschte
eene stemming van gedruktheid. Vaders stem
had zoo vreemd-ontroerd geklonken, toen hij
het Onze Vader gebeden had, en moeder
keek peinzend voor zich uit, of ze dacht aan
heel ernstige dingen. De kinderen aten stil
de lekkere pap, die moeder hun op de bor
den schepte uit den ijzeren pot, zoo van het
vuur. Alleen Marietje en Rolfje waren vroo-
lijk, als eiken dag Rolfje vooral probeerde
met allerlei guitenstreken de aandacht te
trekken, hetgeen, heden slechts matig mocht
gelukken, ja, eene gansch andere uitwerking
had dan op andere dagen, daar vader en
moeder hem. de eene na de ander, verboden.
Later op den avond, toen Rie en de kin-
ders allen ter ruste waren gegaan, sprak
Maaike tot haar man: „Het wil er bij mij
maar steeds niet in, dat dit eene rechtvaar
dige zaak zou kunnen zijn",
„Dat zal er bij mij wel nooit in willen",
klonk het ietwat ironisch. En wederom dacht
hij, of Maaike hem geen beteren troost kon
geven.
,.'t Is maar. dat zoo het met die vijfhon
derd gulden eene onrechtvaardige zaak is,
het dat even goed kan atn met'de verhoo
ging van de .pacht".
„Wat bedoel je toch?"
„Wie zegt jou, dat mijnheer er van weet?"
„Maar de rentmeester moet hem het geld
toch afdragen! En hij zei me vandaag nog
zelf, dat al wou hij me ter wille zijn, dit niets
zou baten, daar we toch altijd zouden stuiten
op den onwil van mijnheer".
Maaike haalde de schouders op.
„Je weet zeker niet, hoe mijnheer heet of
waar hij woont?"
„Hoe hij iheet, wel. Baron Wielandt. Maar
waar hij woont? Ik meen ergens op eene
van de deftige ga-achten in Amsterdam. Maar
hoe kom je daar nou achter?"
Maaike dacht even na. „Zouden ze het aan
het postkantoor daar niet weten?"
„Dan zou ik toch eerst in Amsterdam moe
ten zijn, om er naar te informeeren. Maar
dan kan ik het ook in een koffiehuis nazien
in het adresboek. En wat wou je dan nog
met zijn adres beginnen? Ik kan zoo'n brief
niet opmaken en jij al evenmin. Tenminste
niet met al die voorname zinnen, waarmee
je tegen die hooge heeren spreekt. En do
minee ligt te bed met long-ontsteking, dat
weet je immers, en den nieuwen meester
kennen wij niet, en binnen acht dagen zul
len wij .moeten beslissen".
Maaike legde de kous. die zij bezig was té
mazen, neer en ging breed-uit zitten," de elle
bogen op de tafel.
„Je moet zelf gaan. Geurt", sprak zij be
slist.
,Maar wat wou je dan toch?"
„Hoor eens man, verliezen kunnen wij er
niets bij en zoo God je gang zegent, kunnen
we er bij winnen".
„Et zou niet weten, hoe".
(Wordt vervolgd)'.