LITTERAIRE KANTTEEKENINCEN Nieuwe Uitgaven MAANDAG 18 NOVEMBER 1935 HAARLEM'S DAGBLAD 13 HET TOONEEL haarlemsche tooneelclub. GRAAF X. Men moet wel een Molnar zijn om zoo uit het luchtledige een graaf met al zijn accesso- ria te voorschijn te tooveren en dezen edelman weer in het niet te laten verdwijnen, zoodra hij overbodig en lastig wordt. Graaf X, het blijspel, dat de H. T. C. Zaterdagavond in den Stadsschouwburg voor een volle zaal speelde, is een dramatische goocheltoer, licht, luchtig en amusant, zooals die alleen maar in het brein van een Molnar kon ontstaan. Verkade speelde indertijd Cortin. den fan- tn tischen zwendelaar, als een soort prestidi- gitateur en het werd louter een Spielerei. De heer Mr. Nyenbandring de Boer nam het geval wat ernstiger en speelde het minder licht. Hij was de man, die wordt meegenomen door zijn fantasie en gebiologeerd door zijn eigen schep ping. Vooral in I, toen hij den graaf uit het niet te voorschijn tooverde en hem gestalte gaf, was er in dezen Cortin iets van den kunstenaar. Voortreffelijk speelde Nyenban dring de Boer dit, levendig van gebaar, en met bezielde gelaatsexpressie. Dat was van spel wel bijzonder goed. In II was zijn spel wat matter, was het, of hij niet meer zoo in zijn schepping geloofde, al bleef het voor een amateur nog altijd zeer knap werk, dat hfj gaf te zien. Hij beheersehte nog wel steeds het tooneel, maar hij miste daarin de zwier van den toovenaar .zooals wij ons van Verkade Cortin in het tooneel met den koffer herinneren. Toch als geheel weer een met zekerheid en aplomb gespeelde rol van den heer Nyen bandring de Boer, die opnieuw ook door zijn voortreffelijke dictie, zijn maintien en distinctie bewees zeer dicht bij den goe den acteur van professie te staan. Eigenlijk is er in Graaf X. maar één rol, die van Cortin. Het is of Molnar daar alleen al zijn aandacht aan heeft gewijd en het stuk staat en valt dan ook met deze rol. Door dat deze zoo sterk bezet was, was het succes der opvoering van te voren verzekerd. De vrouwelijke hoofdrol is geheel sécon dair en zij is niet veel meer dan het klank bord voor den steeds fantaseerenden en goo- chelenden Cortin. In deze rol debuteerde een nieuw werkend lid van de H.T.C., mevrouw Ter Heege-Edle von Wolf, een Oostenrijksche dame, die pas 7 maanden in Holland is. Het was bewonderenswaardig hoe goed zij reeds het Hollandsch sprak, al was het dan na tuurlijk met sterk Duitsch accent. Dit accent hinderde voor deze internationale dame niet zoozeer, gaf er zelfs wel een aardig cachet aan, al zal de vreemde taal voor haar in haar spel wel een handicap zijn geweest. Me vrouw ter Heege bracht uiterlijk reeds da delijk veel voor de rol mee, wist haar toilet ten ook uitstekend te dragen en was vooral zeer goed in III, toen zij aan den graaf ging geloovern Zij was echter meer de gewone, be schaafde dame dan de avonturierster, die het eene jaar in Argentinië, het andere jaar in Engeland of Frankrijk woont. Hierdoor werd zij niet geheel de vrouw, die Molnar zich in dit blijspel gedacht heeft. De derde hoofdpersoon, Robert Mr. H. W. Glerum was het best, als hij het over zijn grootmoeder en zijn zusters had. Hij gaf het nog wat bedeesde en linksche van den jongen man. die voor het eerst een verovering maakt, alleraardigst weer .maar deed ons er nu en dan wel aan twijfelen, of nu juist een vrouw als Edith dezen man zou hebben uitverkoren voor haar affecties. Maar het dient erkend, dat de rol door de schuld van Molnar nog al twee slachtig is. Van de bijrollen trof de heer Wijsmuller op nieuw door zijn rake en knappe typeering van den waard. Dat type was weer zooals wii van Wijsmuller gewend zijn volkomen af. En heel goed was ook Mr. M. C. Wijt als de advocaat, dien hij met veel fantasie en vol geest speelde. Mej. Van Anrooy gaf een wat bescheiden maar lief kameniertje te zien, de heer Ir. Sta des een niet gechargeerden sentimenteelen valet. De voorstelling was als altijd bij de H. T. C. uitstekend verzorgd vooral het ter ras in I zag er goed uit en Gobau had als regisseur voor het juiste tempo en sluitend samensoel gezorgd. Zoo werd het als geheel een amusante voorstelling van een geestig stuk. die bij de volle zaal een zeer groot succes had. J. B. SCHUIL. rotterdamsch-hofstad tooneel. PINC-PONC. Een oude, met mij bevriende dame zei mij na afloop der voorstelling van Ping—Pong gisteravond in den Jansschouwburg: „Ik houd toch meer van de stukken van vroeger. Die hadden inhoud en daar nam je wat van mee!" Nee, inhoud had Ping-Pong niet en „er wat van mee nemen", dat deden wij ook al even- mm, zoodat ik mij haar teleurstelling begrij pen Kon. In den goeden, ouden tijd, waarvan mijn heve, oude vriendin sprak, zou men althans ln een deftigen schouwburg waarschijnlijk ook hevig geindigneerd zijn geweest, over dit weensche blij spelletje, dat ook „Spel van On trouw" had kunnen heeten. Niet, dat wij er een oogenblik bij behoeven te blozen; o, heele- maal niet, maar zoo'n wereldje, waarin men alsof het een ping-pong spelletje is met de ontrouw over en weer speelt, er als het ware mee kaatst en terug kaatst, ja, dat zou men waarschijnlijk 50 jaar geleden heel immoreel hebben gevonden. En ja, als je het op de keper beschouwt, is het dat natuurlijk ook, maar de Weener Hans Jaray doet het zoo en badinage, en het blijft 200 volkomen „spel", dat wij het geval in het geheel niet au sérieux nemen en de menschen m dit luchtige stukje al evenmin. Mijnheer en mevrouw zijn na pas 4 maan den getrouwd te zijn beiden eenige maan den alleen, zij in Parijs, hij in Weenen. Van meneer zijn wij er dadelijk zeker van, dat hij 2ijn vrouwtje niet trouw is gebleven, maar over het vrouwtje zijn wij in twijfel, zelfs nog aan het slot, als het doek voor het laatst zakt. Man en vrouw willen echter beiden zekerheid, en zjj beginnen nu meer ten genoege van de toeschouwers in de zaal dan voor zich zelf een spelletje om het terrein te verkennen. De compagnon van meneer zal daarbij den man helpen, maar dan dreigt het heelemaal mis te loopen en raakt de zaak zoo in de knoop, dat er op het laatst niemand meer op het tooneel is, die den ander niet verdenkt. Het wordt heel erg ingewikkeld met al die echte en schijnbare ontrouw, maar het eindresultaat is toch, dat man en vróuw aan het slot ver zoend huiswaarts keeren, en de compagnon met zijn eigen vriendinnetje eveneens gehuwd het tooneel verlaat. En als het zoo ver is, dan moeten wij bekennen, dat de oude dame gelijk had, toen zij zeide, dat de oude stukken meer inhoud hadden en men daarvan ook meer mee naar huis nam. Zoo'n Weenseh blijspel letje doet denken aan een omelette soufflée, heel erg soufflée en weinig omelette. In de eerste helft was het wel wat heel erg weinig, maar in het tweede gedeelte werd het wel amusant en kon je nu en dan hartelijk lachen om al die vergissingen, die zoo licht en luchtig door den Weenschen schrijver wa ren behandeld. Ping-Pong werd door Vera Bondam. Dirk Verbeek. Joeki Broedelet. Paul Steenbergen en Myra Ward vlot en geestig gespeeld. Vera Bondam nam het geval blijkbaar wat serieuser dan de anderen en zij slaagde er zoo waar nog in van Trude een levend mensch te maken. En met genoegen zagen wij weer Myra Ward, een actricetje, dat van elk nieuw rolletje iets heel aardigs weet te maken. Het niet talrijke publiek heeft het aan het slot niet aan applaus laten ontbreken. Het Rotterdamsch-Hofstad Tooneel had voor dit blijspelletje zoowaar zijn eigen decors meege nomen, een attentie, waarvoor wij wel erken telijk mogen zijn. J. B. SCHUIL. Revue „Met Vlag en Wimpel". „Is er wat bijzonders?" vraagt Buziau eenige malen op zijn onnavolgbare wijze in de revue „Met Vlag en Wimpel", waarvan Zater dagavond in de groote Gem. Concertzaal de eerste opvoering voor Haarlem werd gegeven, natuurlijk als altijd, voor een uitverkocht huis. Je kunt ..nu eenmaal niet altijd alles doen, wat je graag wilt, maar hoe gaarne hadden wij aan het eind van den avond tot Buziau gezegd: „Inderdaad, waarde heer Buziau, er was iets bijzonders. Er was, dat ge vanavond uzelf overtroffen hebt; dat ge nóg meer dan anders u een begenadigd kunstenaar hebt getoond, die uit het onbeteekenendste en meest alledaagsche gebeuren iets grootsch maakt, door het met uw tooverstaf aan te raken. Er was, dat ge na de veertig jaren, waarin ge aan uw ontwikkeling als artist hebt gewerkt, thans op een hoogte staat, die geen van uw tijdgenooten, noch in Neder land noch daarbuiten, in uw genre heeft kun nen bereiken. Er was ook, dat „de zaal" dit gevoelde, waardoor er den geheelen avond electriciteit in de atmospheer was en het publiek u bij uw eerste verschijnen buitengewoon hartelijk welkom heette en u later een ovatie bracht, waaraan schier geen eind scheen te kunnen komen. Dat alles was het bijzondere van dezen mooien avond!" Slechts hij is de ware kunstenaar die, on verschillig op welk terrein der kunst hij ar beidt, een snaai- in ons gemoed weet te doen trillen. Dat doet Buziau, hoe vreemd dit in een verslag van een revue ook moge klinken, in zijn creatie van Rinus, den theater-portier, die onvergetelijk zal zijn voor ieder, die ze gezien en bewonderd heeft. Zooals de oude portier daar bij de tooneeldeur zit, ineengedoken en uitgeleefd: zooals zijn masker langzaam ver andert, zijn houding veerkrachtig wordt, als de omstandigheden er toe leiden, dat hij nog éénmaal in zijn oude succesnummer als imita tor van beroemde dirigenten zal optreden alleen een groot artist kan ons dat geven zooals Buziau het in deze revue doet. En ook de imitaties op zichzelf zijn meesterlijk. Men kan er den begaafden kunstenaar slechts dankbaar voor zijn en de herinnering aan Rinus, den portier, in zijn geheugen bewaren als iets heel moois en kostbaars. Eveneens meesterlijk, maar dan aan den ver makelijken kant. die de revue nu eenmaal eischt. is het optreden van Buziau als aspi rant-zelfmoordenaar. als redenaar (met een kostelijke travesti-roltals de onbetaalbare Arabische kleedjeskoopman Hadsji Ali Ba-ba en als de boemelaar. Bij al deze creaties klon ken telkens lachsalvo's door de zaal. De revue in haar geheel is op een hoogte gebracht, een groot artist, die er zijn veertig jarig jubileum in viert, waardig. Zeer mooi zijn de décors, schitterend en smaakvol de costuums en de Bodenwieser- greep geeft fraaie danskunst te genieten. Buziau wordt kranig door zijn collega's ter zijde gestaan; Siem Nieuwenhuyzen. Willy Walden, Bood, Johan Valk, toonen weer, dat zij revue-artisten van den eersten rang zijn, de dames I. Mayen en W. Susan laten genie ten van mooien zang, maar hóóg boven hen allen steekt uit: „Buus, de jubilaris! E. MUZIEK. Heemsteedsch fanfarecorps „Excelsior". Het had er veel van, dat „Excelsior" door dit concert het feit wilde herdenken, dat het tien jaren geleden werd opgericht. Toen men naar den mooien zuiveren klank en de voor dracht der ouverture van Renaud luisterde, of de muziek van Em. Dewandeler, zou men 't haast geiooven. Toch heeft het corps dit feit niet opzettelijk willen herdenken en de bijzonder loffelijke weergave van genoemde muziek mogen we dan veilig aannemen als het verlangen, weer een schrede te doen in excelsior, 't Was waard er met aandacht naar te luisteren. Mijn eerste gedachte was, dat het corps een uitbreiding had ondergaan, al thans een verbetering in de samenstelling. Maar nieuwe gezichten merkte ik niet op. De mooie breede klank bij de ouverture van Renaud wedijverde met de nauwkeurig heid, waarmee de verschillende partijen wer den weergegeven. Als mooien donkeren ach tergrond waren daar de bassen. Reinier- van 't Hoff was zichtbaar zeker van zijn zaak want een enkele maal kon hij zelfs den strak gespannen teugel loslaten. Wanneer Excelsior onlangs te Midden Beemster heeft gespeeld zooals het Zaterdagavond deed in de muziek zaal van .Dreefzicht", dan is het geen won der,, dat het met een hooge onderscheiding huiswaarts keerde. En de uitvoering der groote concertmarsch deed hiervoor niets onder. Daar moet stevig maar ook met lust aan gewerkt zijn, en voor liefhebberij-gezelschappen is hij waarlijk geen peulschil. Ook in de hoofdstad heeft men kortgeleden bij de uitvoering dezer muziek de verdiensten van Excelsior willen erkennen. Nu was 't jammer, dat van het programma van dezen avond niet alles op even hoog peil stond. De was van Waldteufel biedt geen onoverkomelijke moeilijkheden, maar niet allen hielden steeds het goede spoor. De melodievoerende stem (de partij der pistons) was niet altijd in goede conditie, en dat had op de partijen die minder belangrijk werk hadden te vervullen, geen voordeeligen in vloed. Voorts was het slot van dit stuk minder gelukkig van klank. Misschien had hier nog een serieuze repetitie geleid tot een mooier resultaat. In elk geval was het contrast met de beide bovengenoemde stukken te opvallend om het niet te memoreeren. Een bijzonder lastig stuk werd door het saxophonekwartet uitgevoerd. „Menuetto" van Bolgini is een heele opgaaf en het is lastig om de stemming opgerept te bewaren. Een saxokwartet moet het voornamelijk zoe ken in volmaakt zuiveren samenklank, om dat het anders buitengewoon leelijk aandoet. Welnu, de kwartettisten verdienen voor hun goede technische beheersching een pluim. Er waren bloemen en omdat twee der uit voerenden dames waren, werden deze uit verkoren als draagsters der huldebetuiging. Men heeft op deze uitvoering de overtui ging gekregen, dat de Heemsteedsche vereeni- ging „Excelsior" niet van plan is, den goeden naam prijs te geven, dien zij zich door ernstig werken heeft verworven. G. J. KALT. CONCERT DER H. O. V. Het Zondagnamiddagconcert van 17 Nov. werd in den Stadsschouwburg gegeven. Het was niet voor het eerst, dat ons orkest daar speelde: ook eenige jaren geleden, tijdens de verbouwing der gem. concertzaal, vonden daar eenige concerten der H. O. V. plaats. We heb ben toen kunnen bemerken dat voor orkest- uitvoeringen de acoustiek eener schouwburg zaal minder geschikt is dan die eener gewone zaal. terwijl voor uitvoeringen van kamermu ziek juist de schouwburgzaal het wint. Dus was te verwachten dat muziek die voor be trekkelijk klein orkest en kleine ruimte ge dacht is, zooals die van Mozart, in den Schouwburg beter tot haar recht zou komen dan b.v. een symphonie van Dvorak, en dat bleek dan ook tijdens dit concert. Daartegen over kan men stellen dat het spelen in een ruimte die niets verdoezelt en niets doet ver smelten meer risico meebrengt dan in een groote zaal. Het orkest heeft in de Figaro- Ouverture de proef goed doorstaan. Grooter nog scheen het risico voor de soliste, de jonge pianiste Miek Engelenburg, maar ook ten op zichte van haar bleek elke vrees ongegrond, en het mag haar als een bijzondere verdien ste aangerekend worden, dat haar spel in deze omgeving heeft kunnen voldoen en nagenoeg geen oneffenheden heeft getoond. Men kon er het geacheveerde van haar leermeester Ro bert Cacadesus in terugvinden; ook eenigszins diens voorkeur voor objectieve weergave. De deugdelijk ontwikkelde speeltechniek, waar van de gave triller der rechter-, de losse en krachtige zij waar tsche slag der linkerhand duidelijk uitkwamen, benevens het bescheiden pedaalgebruik kwamen aan de beide Allegro's van het klavierconcert van Mozart ten goede, waarvan het laatste, het Allegro vivace assai, wellicht in een nog iets levendiger tempo had kunnen genomen worden. In de vertolking van het Andante was eenvoud en smaak. Dit con cert in C gr. t„ K.V. 467 is niet een der meest- gespeelde van Mozart, en in zooverre mogen we de keuze ervan toejuichen. We mogen nog wel even in herinnering brengen dat indertijd Ed. van Beinum het eens zonder dirigent met ons orkest gespeeld heeft, d.w.z. dat hij van zijn zetel aan de piano af leidde. Het orkest viel Zondag eens wat te vroeg in, maar begeleidde overigens naar behooren. Van de Symphonie ,.Aus der neuen Welt" heb ik een gedeelte gehoord. Daar ze echter in deze neue Welt minder goed tot haar recht kwam dan eenige dagen tevoren in de Gem. Concertzaal heb ik maar aan de herinnering boven de herhaalde auditie de voorkeur ge geven. K. DE JONG KUNST. S. O. S. Tentoonstelling in het Frans Hals museum. Zaterdagmiddag is in het Frans Halsmu seum de tentoonstelling van het Comité S.O.S., afdeeling Haarlem en Omstreken, met een rede van den burgemeester, den heer C. Maar schalk geopend, nadat de heer H. F. Boot de aanwezigen, waaronder mevrouw Röell, Pro fessor Van der Pluym, de heer Sauveur en een groot aantal schilders, had welkom ge- heeten en anderen, die zich bij de voorberei ding verdienstelijk gemaakt hadden, een woord van dank had toegesproken. Op twee plaatsen in des burgemeesters sym pathieke rede moge, om hunne meer algemee- ne waarde in deze materie, de aandacht blij vend gericht zijn; „Het S.O.S.-sein mag nooit lichtvaardig wor den uitgezonden, omdat men weet, dat van dien hulpkreet altijd, overal en- door ieder gehoor behoort te worden gegeven; dat daar bij alle bezwaren van materieelen of persoon lijken aard worden voorbijgezien. Er is nood, op hulp wordt gehoopt". En verder: „In de kringen der kunstbeoefenaars zelf moge men zich bezinnen, dat als er belangstelling en hulp wordt gevraagd, dit wordt gevraagd voor ware kunst, kunst, geboren uit talent, naarstige studie en ijverig werken. Ook dit zal op de belangstelling van grooten invloed kunnen zijn". De tentoonstelling zelve nu bevat een groot aantal werken, waarin van talent, naarstige studie en ijverig werken blijk gegeven wordt. Het zal niet verwacht worden, dat wij de ruim tachtig inzendingen stuk voor stuk bespreken en wij willen als gewoonlijk hier even relevee- ren wat ons bij een rondgang trof. Het toeval liet ons bij den korten achterwand aanvangen waar een vrij sterk stuk met Dahlia's door Busé geflankeerd wordt door een zwaar geem- pateerd Boschgezicht door Albert Loots, waar in een poëtische visie niet te miskennen valt en dat in schilderwijze eenigszins aan wijlen Zandleven herinnert. Het terrein zou mis schien iets meer kunnen „liggen" doch het geheel laat een fijnen indruk van zuiver ont roerd-zijn achter. Aan Busé's andere zijde een Koollandje door Van Egmond, dat tot het beste dezer expositie behoort. Tulpen van Wagemaker en Pioenen van Rees flankeeren dit drietal en sluiten zoo een aardige groep af. De Bloemenmand met begonia's van Wi- gersma hebben de trouwhartige uitvoerigheid en de bedriegelijke hoogsels van de plakplaat jes onzer jeugd en toch gaat er lets van dit doekje uit waardoor het sympathiek wordt. Na een pastel van Hendrik de Vries zien we een Kist met fruit door Kees Laan, geschilderd met de opmerkelijke technische vaardigheid en gecultiveerden goeden smaak waarover deze schilder beschikt. Albert Arens' aquarel van de oude Sint Bavo-van-binnen is wel zuiver van lichtwerking maar misschien een beetje slap van structuur, deze artist lijkt voorshands meer schilder dan aquarellist. Langs wat Tul pen van mejuffr. Marcus en een kruikje met Meidoornbesjes door Boot bereiken wij Ger- brands' Dahlia's die zoo geheel anders van opvatting en schildering zijn dan de onmid dellijke buren dat die plaatsing ze schade doet en foutief is. Wat volstrekt niet zeggen wil dat ze in hun eigen karakter onverdienstelijk of minder zouden zijn. Via een grijs landschap door Wesseling komen we voor een ouder- wetsch aandoend stilleven door J. P. C. van Os, dat Dood en Leven getiteld is en waarin de dood sterker is dan het leven, hoewel de opzet van groote serieusheid getuigt. Miolée komt dan met een goed athmospherisch Pol derlandschap van den Veluwzoom en ook Ver boog is met zijn Herfstlandschap niet onfor tuinlijk vertegenwoordigd. Herman Moerkerk toont een stuk Brabantsch interieur, dat den geroutineerden schilder verraadt. Een bloem- stukje van Jacob Ritsema heeft schildersdeug- den, een ander van Jan Visser eveneens, maar weer anders geregistreerd. Met een beschei den Veldboeketje is mevrouw Dingemans uit gekomen; met een opmerkelijk goede zee strandstudie haar zoon Waalko. Willem Zwart staat met zijn Stompe Toren nog in de dagen van Aranjuez toen de Haagsche School troef was. hij bevindt zich daar wel bij en heeft dus gelijk, zoo hij zich geen modernismen aanmeet waarvoor hij niets voelt. Een duinlandschap van Jac. Koper is van een misschien aantrek kelijke nuchtere klaarheid, maar is weinig ge componeerd. Ge kunt het in tweeën knippen en hebt dan twee schilderijen of er links en rechts nog een stuk bij denken en krijgt dan wat men een gebed zonder end noemt. De humoreske van Jac. v. d. Bosch is in het humoristische gedeelte wel een beetje wijd- loopig, het picturale zouden wij als zoodanig alleen reeds waardeeren. Hekker zond een eenvoudig potje met bloemen, in die, een wei- nig aangebrande rood-bruine toonaard waarin indertijd het echtpaar Broedelet triomfen vierde. Verder gaan voor vandaag mijn notities niet. Maar er rest nog een stuk wand waar we slechts een oppervlakkigen blik op wierpen, en die wij bij een volgend bezoek allicht nog voor een „nalezing" benutten kunnen. J. H. DE BOIS Een Hollandsch drama. Door Arthur van Schendel. Amster dam, J. M. Meulenhoff. Een Hollandsch dramazelfs een Haar- lemsch drama heeft Arthur van Schendel in zijn jongste werk beschreven. Het huis in de Kleine Houtstraat, waar de Werendonks wo nen, is van belang in de ontwikkeling der ge beurtenissen met Floris, het neefje dat de on getrouwde broers tot zich genomen hebben toen hun zwager Berkenrode die een mooi huis in de Kruisstraat bewoonde, na een leelijk fail lissement zich van kant gemaakt had. Dat huis van de strenge, in bijbelsehe vroomheid verloren ooms. wordt, met de schier boven- menschelijke degelijkheid, goedheid en vroom heid van den oudsten, oom Gerbrand, voor den knaap Floris een obsessie, waartegen hij niet opgewassen is. Is voor den knaap, omdat zijn vader een oplichter en bankroetier geweest is, de zonde onvermijdelijk? Als hij met zijn moe der, na de catastrofe in de Kruisstraat, bij de ooms Werendonk in huis wordt opgenomen is hij nog een zuigeling, maar Gerbrand heeft al in een oud opschrijfboekje van zijn dooden vader gevonden: „Een kind als het geboren wordt is zoo wit als sneeuw, maar wie wel toe ziet bemerkt op de sneeuw een roode vlek, dat is de zonde". En hoe zal het dan met den kleinen Floris staan, wiens vader door de zonde in den dood ging! Gerband's rechtzinnigheid leert hem dat hij de schande, die op het kind rust, moet af- wisschen, hij neemt op zich de schulden var. den vader tot den laatsten cent te voldoen uit de winsten, die de kruidenierswinkel in de Kleine Houtstraat overlaat en hij zal daar twintig jaar voor. noodig hebben, als ook ae broers het hunne willen bijdragen. Dan zal de schande niet meer op het hoofd van den jon gen Floris rusten, maar of hij de ingeboren zondigheid zal kunnen overwinnen, dat is wat Gerbrand hoopt, maar niet vervuld zal zien. En dat is de inhoud van dit wederom prachtig geschreven boek waarin Van Schendel nog maals zich verdiept in de tobberijen van den zwaarmoedigen Christenmensch, die met de letter van het Boek den geest van het Leven leiden en bestrijden wil. Het drama van de Kleine Houtstraat is het falen van den nobel willenden Gerbrand en de ondergang van Flo ris, die onder de obsessie van zooveel braaf heid, nergens dan slechts tijdelijk bij het meisje Wijntje en den jongeren oom Frans iets van de levende liefde vond, die hem misschien had kunnen redden. Het oude huis, waarvan de binten 's nachts kraken, de traptreden piepen krijgt op den jongen een beangstiggenden invloed; hij eindigt na veel vallen en weei opstaan, nu veel leed en veel berusting met het in brand te steken. Dan eindigt het verhaal: de buren en de brand weer zien in den laten avond, als de brand in de bovenvertreken is uitgebroken, achter het gordijn hoe Gerbrand en Floris worstelen en na een uur is het stil in de straat en staat alleen nog een waker bij het uitgebrand per ceel. Maar de schulden van Berkenrode zijn tot- op de laatste cent betaald. Van Schendel laat Floris met zijn vrienden naar Amsterdam gaan om op Oud-Holland pret te maken Hij heeft zich de historie dus in het laatste kwart der vorige eeuw gedacht Een figuur als Gerbrand blijft men in dat tijdsgewricht onwillekeurig als een anachro nisme zien, in een omgeving die toch wel eenigszins van een orthodox Veluwsch dorp verschilt. Maar aan den anderen kant laat de schrijver hem voldoende als uitzonderlijk type zien, om hem geheel aanvaardbaar te maken. Meer zelfs, Arthur van Schendel heeft van Gerbrand een beeld gebouwd dat ons voor oogen blijft, nog lang na de lezing, zooals dat ook met zijn schipper van de Johanna Maria het geval was. In zijn latere werken is hem dat zich inwerken in typen, die op eenigszins eigen zinnige wijze door het onzienlijke worden bezig gehouden, een artistieke lust geworden. Een artist is hij en van het zuiverste water; er is geen Hollandsch schrijver van het moment cic zoo sterk zijn eigen stijl, woordverbinding en klank van den zin gecultiveerd heeft als hij, zoo zeer zijn eigen palet gevonden heeft. Ge herkent Van Schendel aan een enkelen zin en zijn beeldend vermogen is zoo groot dat hij. bijna zonder dialoog rustig dóórvertellend gansche psychische conflicten helder belicht. Hoe fijntjes is het meisje Wijntje, dat een poosje met Floris verkeering had, ge teekend En weer zoo geheel anders, maar even subtiel. Stien de meid met haar goede hart voor Flo ris. die wel deugen wilde maar niet kon. En zooveel andere typen in het verhaal, die zoo zuiver in hun sfeer staan dat ge aan Jacobus van Looy's verhalen uit zijn jeugd herinnerd wordt. Zou Haarlem zestig jaar geleden in derdaad zulk een speciale sfeer gehad hebben, die uit kleinburgerlijkheid, fatsoenscultus ge mis aan humor en aan den tekst hangende vroomheid geboren was? Zou Haarlem iets aparts geweest zijn en afwijkend van Deventer of Leeuwarden? Wij weten het niet, doch Haarlem heeft in Van Looy en Van Schendel een paar idee-schilders van hooge orde gehad. De eerste was hier geboren en getogen: hij vertelde zich-zelf. Van Schendel heeft onze stad wel hevig in zich opgenomen, den korten tijd dat hij hier als leeraar werkte; zijn boek is als van een geboren Haarlemmer. De figuur van Frans. Gerbrand's jongere broer, is misschien opzettelijk wat vaag ge houden? Men weet niet dadelijk waar men met hem heen moet, met zijn geheime liefhebberij om lederen avond naar de kerk te gaan en er de Damiaatjes te helpen luiden. Is dat alleen maar onnoozel of bedoelt Van Schendel daar symboliek te bedrijven door Frans een passie te verleenen die als tegenwicht voor Ger brand s eenzijdigheid bedoeld is? In Frans en Wijntje komt iets van de warmte van het leven tot uiting, met hen kon Floris het best opschieten. Maar de geregisteerde genegen heid. hoe goed ook bedoeld, van Gerbrand kon den zwaar belasten jongen niet overeind hou den. En in dit Hollandsch drama gaan ze ge zamenlijk ten onder. Omdat de dorre leerstel ligheid meer macht had dan de welluidend heid der Damiaatjes0 Wie zal het zeggen! Het is de groote artisticiteit van een schrijver als Van Schendel. dat hij ons de dingen sugge reert., ze in ons levend maakt, zonder er als expllcator achter te gaan staan. Dit boek zal een der beste uit den oogst van dezen winter blijken, ik hoop er de belangstelling voor ge wekt te hebben daar mijzelf het lezen een ge not was. Negen balladen van J. W. F. Wcrumeus Buning. Bij Querido te Amsterdam. In eenzelfde jasje waarin Maria Lecina nu al tien drukken beleefde, het zwarte zeiltje met het schooletiket. komen thans zeven nieuwe en twee oude balladen de reis aanvan gen. Aan het hoofd van den stoet gaat de bal lade van de zeven dooden. „Zeven henge laars met een auto verdronken bij Purme- rend". De heer Buning wil blijkbaar de oude volksballade, de op de straat voorgedragene, doen herleven en die in de litteratuur een plaats bezorgen. Hij doet dit het dient ge zegd meesterlijk en met de zinsverhaspe ling en de gebarsten logica van den man bij het zeil op de kermis. Dat daarónder tragiek kan schuilen en door de bersten'van het be toog superbe wijsheid gluren kan, wie zal het tegenspreken! Noch dat er iets kunstmatigs in die productie is, onvermijdelijk, omdat de dichter zichzelf een mentaliteit toeschrijft, die vermoedelijk niet de bij hem van nature be- hoorende is. Maar als imitatie eener verlo ren volkskunst is dat werk zeer belangwek kend. „De dood als een otter wild heeft er zeven de moord gebeten Die te vissohen waren gegaan in de streek van Purmerend. Geen mensch kent zijn lot en zijn end; Zij vloekten hun mond vol water en stierven onbekend". Zelfs in den verdraaiden vorm en de onver wachte ideeën-associatie treft de juiste beel ding. Ook in de andere balladen treft hetzelfde. Men leze ze zonder vooroordeel en geniete er van. Op de curieuse kunstsoort zelve is wellicht nog eens terug te komen. J. H. DE BOIS. Van Tsarisme tot Stalinisme, door J. de Kadt. J. de Kadt heeft een boek geschreven, ge titeld: „Van Tsarisme tot Stalinisme, een cri- tische geschiedenis der Russische revolutie en een onderzoek naar haar beteekenis voor he: socialisme." Het werd werd uitgegeven bij de Uitgeverij De Jongh te Antwerpen. Jodenhaat door J. Hoving. Bij de uitgeverij De Jongh in Antwerpen zag het licht de brochure van J. Hoving, „Jodenhaat". Acht honderd meter onder de zeespiegel, door William Beebe. Bij Scheltens en Giltay te Amsterdam is onder de auspiciën van dc New York Zoolo gical Society uitgegeven het werk van den bekenden Amerikaanschen diepz-/ mderzoeker William Beebe, directeur van de afdeeling voor iropenonderzoek van de New York Zoolo gical Society, getiteld „Acht honderd meter onder de zeespiegel". Hij geeft in dit boek zijn bevindingen over de verschillende dicp- zeeduiken, door hem in de „bathysphere" ge maakt. De Nederlandsche bewerking is van F. Koning, nat. phil. drs. Mijn speeltechniek, door Ely Culbertson. In een bewerking voor Nederland door mrs. E. C. en F. W. Goudsmit is door Van Holkema en Warendorf In Amsterdam uitgegeven: „Mijn speeltechniek" (Contract-bridge red book on play) door Ely Culbertson. Mr. W. J. van Balen schreef „Antilla", een interessante gids voor West-Indië. die vooral goede diensten bewijzen zal aan ondernemers van reizen naar de Caribische wereld. De uitgevers van Holkema en Warendorf N.V. zorgde voor een rijkgelllustreerde uit gaaf. Van Ely Culbertson's ..Mijn biedsysteem" (vertaald door Mr. F. W. Goudsmit) verscheen bij van Holkema en Warendorf N.V. een tweede geheel gewijzigde druk, die door vele bridge-enthousiasten zeker met vreugde be groet zal worden. De Nederlandsche Reisvereeniging gaf een geïllustreerde studie van den heer E. W. Veneman over „Vorming en vergaan der bergen", uit. f „In de schaduwen van Morgen" Bij de firma Tjeenk Willink en Zoon te Haarlem heeft het licht gezien: „In de Schaduwen van Morgen", van prof. dr. J. Hulzinga. Een diagnose van het geestelijk leven van onzen tijd. welk boek besproken werd in het hoofdartikel in ons nummer van. Vrijdag 18 October.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 3