Met de ééndaagsche over Java. H' De eenige vrouw, die den Karakorum beklom H" BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 23 NOVEMBER 1935 HAARLEM'S DAGBLAD 7 Inlandsche bevolking past zich bij de crisis aan. Spoorwegviaduct tusschen Bandoeng en Batavia. "et i® wel vooral de vliegdienst ge weest, die de Staatsspoor deed ont waken en noopte tot het leggen van een ééndaagsche verbinding tus schen de beide groote havenplaateen aan Java's Noordkust en in verband daarmee, het mogelijk maakte ook de plaatsen in Midden- Java zooveel sneller te bereiken. De treinver- txindingen mogenvooral in West Java thans werkelijk goed genoemd worden. De wagens zijn gerieflijk. De eerste klas is met leer be kleed, akelig warm en plakkerig, maar die is ook alleen voor de vrijkaarten. Wie betalen ban reist 2de op banken met rieten zittin gen, comfortabel en koel en gezellig. De 3de klas zit meest tjokvol en is voor Europeanen niet zoo erg aan te raden. Eén nadeel, dat van buiten komt, hebben de drie klassen ge meen, Spotters zeggen, dat de S.S. zoo goed voor ons welzijn zorgt, dat ze fijn verdeelde kool. Norit, in het eten geeft. Die kool komt overal binnen en maakt alles zanderig en vuil, maar daar is in een tropenland weinig aan te doen. nu de kolen eenmaal slecht zijn en de overgang tot oliestokende locomotie ven natuurlijk enorme kosten met zich mee zou brengen. Verder kan het warm zijn over dag op Java, dat is bekend en komt in den trein ook voor. 's Nachts reizen durft men niet aan. men is bang dat de wachtposten steeds zullen slapen en eigenlijk is Java daar voor ook net te klein. Dat gaat in Britsch- Indië beter. De ééndaagsche doet er net- twaalf uur over en vertrekt natuurlijk on geveer 6 uur om juist bij daglicht aan te komen. Wat zijn die ochtenden in Java toch heer lijk! Het is nog koel als wij wegrijden om 6.10 uit Soerabaja. In het Oosten is de lucht gloeiend rood gekleurd achter de palmkronen en dat- rood weerkaatst overal in de Poin- cettia's, de Kerstkransen, die de Inlander zoo graag om zijn erf heen plant. Ze zijn alweer wakker, de vlijtige Javanen. Overal ziet ge ze met patjol en ploeg op den schouder naar de akkers gaan of in regelmatigen draf langs de wegen hun vrachtjes naar de stad brengen. Eindeloos ligt de vlakte onder den morgen nevel. En wat een uitgestrekte velden met mais of aardnoten of rijst of tapioca. Gewoon lijk beplant de Inlander toch veel kleinere perceelen. En dan pas schiet het mij door het hoofd! Natuurlijk, die kolossaal uitgestrekte velden, zoo prachtig gelijk, zoo uitstekend geïrrigeerd. dat was vroeger allemeelsui ker. En die witte ruïne zooeven was een half afgebroken suikerfabriek en daar komt er al wéér een. Hoe is het mogelijk, dat de In lander kans heeft gezien, de fut heeft gehad om dat geweldige areaal zóó zorgvuldig te beplanten, want op die heele reis door dat uitgestrekte suikerland van Soerabaja over Djocja naar Cheribon, heb ik om zoo te zeg gen geen stukje braakliggend land gezien! Natuurlijk, het land was beschikbaar en de verdiensten bleven uit, maar ik blijf het een van de wondere aanpassingen van Java's dappere bevolking aan de crisis vinden! Het is aan hun eigen vlijt en voorzorg te dan ken, dat de crisis op de Inlandsche bevolking nog zoo weinig vat heeft en aan de spaar zaamheid en tevredenheid met het hoog noodige er bij Daar vallen de eerste zonnestralen op een bamboebosch, waarin de kampongs hier alle verscholen liggen. De omheining ziet ei- keurig uit; even verder een heuvel vol Chi- neesche graven, die het komende licht sterk weerkaatsen. Thans worden ook de bergsil- houetten duidelijker, tot vooral de Ardjoeno diepblauw tegen den morgenhemel afsteekt; maar alvóór we hem uit het gezicht verlie zen wordt hij aan het oog onttrokken door dat eigenaardige waas, dat Java's bergen na 's morgens 8 uur meest geheel aan ons oog onttrekt, in den drogen tijd tenminste. Het is da.t mengsel van rook. stof, waterdamp en onschuldige asempjes. dat tot 1800 a 2000 M. hangt en" waar alleen vliegtuig en bergtoer U boven uit brengen. Wel heel jammer, want dat ontneemt Java een van zijn groot ste landschapsschoonheden, den achter grond van bergruggen en vulkaan toppen. Nu ook uit den trein is het vooral de voorgrond, die ons boeien moet en die is vaak interessant genoeg. Het heele land ziet er ïrisch uit, goed beplant, vrooüjke dessa's overal er tusschen. De* kleurige bevolking is soms nog bezig met den rijstoogst maar op andere plaatsen wordt de patjol diep in de modder geslagen, zijn de zaaibedden al groengeel en wordt het eerste irrigatiewater over de velden geleid. Die wa ter verdeeling is op Java altijd het grootste Vraagstuk. De heele welvaart van Oost-Java hangt absoluut af van het goede onderhoud van honderden kilometers bevloeiïngskanalen. Suiker en gouvernement konden die in den rij ken tijd samen aanleggen en onderhouden, maar wat zóóver buiten het waakzaam oog van den eenvoudigen dessaman ligt kan bin nenkort wel eens gevaar gaan loopen. Water diefstal is op Java altijd een der zwaarste misdrijven geweest, maar onderhoud van dij ken en stuwdammen voor kameraden op tien- ballen kilometers afstand kan straks veel moeilijkheden opleveren. Laten we hopen, dat het Gouvernement zijn volle zorgen er aan zal kunnen blijven besteden. Maar thans wente len de karbouwen nog rustig in de modder of draven hun jeugdige bewakers naar een nog lekkerder plekje. De kleine witte reigers rij den ook graag mee om straks weer rond de logge pooten te gaan jagen en of de insecten van de huid weg te pikken, zooals we de Dja- laks, de spreeuwen ook vaak zien doen. Dan gelukkig nog een suikerrietveld, één aan het snijden toe, één in aanplant, één halfwas. Wel varende dorpen, witte hekjes, pas gewit, eere poortje, een forsch irrigatiekanaal, een rco- kende fabriekschoorsteen! Zoo gaat-ie goed! Onze suikercultuur zat zóó prachtig in elkaar, die kan niet zonder meer gemist worden en zal binnenkort ook wel weer worden uitge breid. Daar is wei een beetje te forsch op inge hakt! Als wij in Holland de suiker-accyns eens afschaffen en den bietensteun (er is im mers toch te kort!» dan was de Indische sui ker en waren honderdduizend Inlanders er weer boven op. En onze boeren zeggen, dat er zelfs mèt den steun nog geld bij moet. Dus Daar komt weer een verlaten fabriek, verla ten huizen. De Ampas, het uitgetrokken riet, wordt een prooi van weer en wind. Tropische plantengroei overwoekert reeds de kalkhoo- pen. Boven de verlaten kampong hangen de kapokvruchten opengesprongen aan de hoo rnen. De hooge bamboestaken dragen geen kooitje meer waarin de tortelduif voorspoed voorspelt. Een treurig gezicht. Dan verandert het aspect van het land schap, liet wordt heuvelachtiger. Groote djattiibosschen, die meest hun bladeren heb ben laten vallen, bedekken de hellingen, die naar boven toe in nevelwolken verdwijnen. Maar dat duurt niet lang. Dan is het weer rijstyelden en mais en tapioca en soms suiker en lange rechte met tamarinde beplante we gen. En mooie breede rivieren met bamboe om zoomd. Bij Madioen is de Lawoe nog juist zichtbaar en dan is het de Merapi, die de aan dacht vraagt boven de eindelooze vlakte. De rookpluim, die door den passaatwind van zijn top meteen horizontaal wordt weggevoerd, toont duidelijk dat Java's werkzaamste vul kaan nog steeds met recht gevreesd wordt. In Djocja tien minuten oponthoud. Koop vrouwen aan het station met hoorn- en been- en leerwerk. Ze verkoopen voor een kwart van wat ze vragen. En de vraagprijs is een kwart van wat je vroeger betaalde. En ze lachen even vriendelijk tegen de versleten dubbeltjes en kwartjes, die ge haar uittelt. En op die stations geniet ik ook altijd van het spoorwegpersoneel, dat meest tot in de hoogste rangen Javaansch is. Zoo'n uniformpet boven op de keuriggevouwen hoofddoek, daar wen nen wij niet zoo gauw aan. Dat heeft de trein conducteur trouwens meestal ook. Alles is toch altijd zoo keurig bij deze menschen of het eerste of derke klas passagiers zijn, man nen of vrouwen, het is allemaal netjes, schoon, af, vaak een lust om naar te kijken. De keurige, haast overbeleefde manier, waarop een stationscontroleur je kaartje vraagt en knipt en je vertelt waar je trein komt te staan, het is vaak om je te schamen over je mede-Europeanen. Beleefdheid en vormen be- hooren tot de dingen, waarin zelfs de eenvou digste Inlander zelden of nooit zal te kort schieten. Behalve natuurlijk wat in de ste den vaak door omgang met minderwaardige Europeanen bedorven is. En daarbij hoeft ge heusch niet. dadelijk te denken aan kruiperige onderdanigheid, zooals die door de Inland sche hoofden veel geëischt werd en nog wordt en dus vanzelf op den Europeanen werd over gedragen; en ook onder elkaar in den gewo nen omgang staan wij bij deze menschen vaak verre achter in beleefdheid en in algemeene menschenliefde, in het bereid zijn om steeds te helpen waar het noodig blijkt. Zonder on derzoek, zonder omslag, zonder zelfs de bij gedachte, dat elke goede daad eens zijn be looning zal vinden. O ja wij zaten op het station in Djocja. Dan komt een mooi deel. dwars over Java naar de Noordkust, met beboschte berghellingen, diepe ravijnen vol weelderigen plantengroei en breede valleien met cocos en betelpalm, pisang en rijstvelden. Maar de hitte van den middag maakt loom, de halve biefstuk met rijst in den keurigen restauratiewagen voor de somma van 50 cent, draagt het hare er toe bij om de oogen te doen dichtvallen. De Salak is toch nauwelijks te zien en na Cheribon is het vlak en warm. tot de zon achter de don kere wolkengevaarten in het Westen ver dwijnt en de avondkoelte over het uitgedorste land valt. Dan een ijsthee of een kwast en we komen vuil maar vroolijk en meest precies op tijd in Batavia aan. Ik zei het reeds, dat vooral West Java te genwoordig niet te klagen heeft. Vier snelle verbindingen van Batavia regelrecht met Bandoeng in een kleine 3 uur en 4 met Bui- tenzorg-Soekaboemi en eventueel door naar Bandoeng en Garcet. En deze spoorreizen be- hooren tot het mooiste wat men op dit gebied in tropenlanden zien kan. Het prachtige ter raslandschap tusschen Salak en Gedeh met de kleurig gekleede bevolking aan het werk in de rijstvelden, de mooie ravijnen in de buurt van Tjibadak en vooral de rit door de jPreanger, zoowel bij de Goenoeng Missigit als tusschen Bandoeng en Tjikampek, waar de 1 groote viaducten liggen, die iedereen van de i luchtfoto's kent. Daar rijden wij voortdurend j langs steile berghellingen, neerziende in diepe I dalen. Daar vooral kan het vroeg in den mor gen en laat in den middag zoo wondermooi zijn door de lichteffecten, die de laagstaande i zon toovert in de wolkenmassa's. Een pias regentje is in Indië vaak zeer welkom om de afkoeling die het brengt en dan kan het treinreisje van Bandoeng omlaag naar Bata- via tot een verfrissching worden. Het treinrei- zen in Indië is mij tenminste heel erg mee- gevallen, niet in het minst om den geheel nieuwen kijk op het landschap, waar je zoo- I veel meer middenin zit dan langs den grooten I weg, die natuurlijk altijd door de meest be- I bouwde streken voert. Dus reist per spoor. Snel en goedkoop. VAN DER SLEEN. Mevrouw Visser—Hooft vertelt. et is een groot geluk, als men door een toevallige omstandigheid over de be kende expedities in den Karakorum iets te hooren kan krijgen van één van de voornaamste deelneniers aan de expeditie zelve, den heer Ph. Visser of mevrouw Visser-Hooft. Want in de eerste plaats hooren de heer en mevrouw Visser, als ze niet in den Karakorum zitten, in Calcutta thuis, waar de heer Visser consul-genei aal is, en in de tweede is de tijd van hun driemaan- delijksch verlof in Holland zoo gevuld, dat het bijna onmogelijk is één van hen ergens te treffen. Vooral de heer Visser schiet in de ze dagen als een meteoor op en neer door ons land, en van tijd tot tijd laat hij ook het bui tenland genieten van zijn evoluties op het ge bied*- van de kunst van het zich snel verplaat sen. lederen avond houdt hij lezingen; is het er niet één in Meppel, dan is het er een in Weenen; en houdt hij geen lezingen, dan be reidt hij lezingen voor, is onderweg om een lezing te gaan houden, schrijft couranten artikelen of houdt conferenties. Het maken van Karakorum-expedities heeft zijn char mante zijden - de heer en mevrouw Visser zullen de laatsten zijn, die het willen ontken- nen en zeifs de naslepen ervan hebben vele charmante zijden, maar ook van het goe de kan men op den duur te veel krijgen! Zoodat degene, wien 't in deze dagen lukt den heer Visser bij zijn jas te pakken en een gesprek van langer dan twee minuten met hem gaande te houden, zich gelukkig mag achten. En met mevrouw Visser-Hooft is t met veel anders. Zij is de eerste vrouw, die den Kara korum besteeg. Zelfs al moet het onmiddellijk erkend wor den dat de „eerste vrouw die den Karakorum o-klom" er merkbaar weinig voor voelt om die rol te spelen in den stijl, waarin men toch eenigszins zou verwachten, dat die gespeeld zou worden. Geen zelfbewuste verhalen, geen allure van ,.ueberlegen" reizigster, die meer achter den rug heeft dan iedere andere rei zigster niets van dat alles. En dat maakt het nog interessanter om zoo langzamerhand met de verschillende wederwaardigheden, van de avonturen, van het aandeel in het weten schappelijk werk der expeditie van mevrouw Visser op de hoogte te komen en niette genstaande alle bescheidenheid en onopge smuktheid zoo achter de simpele woorden om de geweldige moeilijkheden en bezwaren te ontleden, die toch op deze expedities vooral het aandeel moeten zijn geweest van de eeni ge vrouw, die eraan deel nam. „Of ik ooit geaarzeld heb of ik er wel aan mee zou doen, toen het plan voor de eerste Karakorumexpeditie in 1922 opkwam?" Me vrouw Visser lacht een beetje verbaasd. „Wel nee mijn man en ik zijn altijd hartstoch telijke Alpinisten geweest en toen we hier in Europa zoowat alles afgewerkt hadden, Zwit serland, Noorwegen, de Dolomieten, en we wer den in Britsch-Indië geplaatst, toen vonden we, dat we ons nu maar eens aan den Kara korum moesten wagen". „En of ik nooit een oogenblik spijt gehad heb. dat ik ermee begonnen ben? Of ik nooit eens schoon genoeg van alles heb gehad en bij mezelf overlegd, dat dit soort dingen toch eigenlijk geen vrouwenwerk waren?" Mevrouw Visser lacht nog een beetje verbaasder. ,,Nee, om u de waarheid te zeggen is die gedachte nog nooit, geen seconde lang bij me opgeko men. Ik heb aan iedere nieuwe expeditie altijd weer met groot plezier meegedaan, ik heb alle vier de keeren weer opnieuw mijn berg- plunje met plezier aangetrokken en de civili satie verlaten voor een paar maanden van eenzaamheid te midden van die prachtige bergen ik heb ook iederen keer weer, als we "terug kwamen, me met plezier in een iets toonbaarder en flatteuzer toilet gestoken en de geneugten van de beschaving genoten als of ze iets totaal nieuws voor me waren maar daar zijn we vrouwen voor! en als straks eventueel de vijfde expeditie op touw gezet wordt, zal ik geen oogenblik aarzelen en weer meegaan!" En de „eerste vrouw, die den Karakorum be klom" glimlacht verontschuldigend, als het haar schromelijk spijt, dat ze ten opzichte van de expedities geen interessanter standpunt kan innemen. Dan komen, bij stukjes en beetjes, de verha len en wederwaardigheden los allemaal van die kleine, simpelen verhalen en wederwaar digheden, die intusschen wel een alleraardigst licht werpen op het speciale standpunt van de eenige vrouwelijke deelnemer aan de Ka rakorum-expedities ten opzichte van die dik wijls vijf of zes maanden durende onderne mingen te midden van de eenzaamheid van de bergen van den Himalaya. Maar dat mijn respect voor haar ook nog door anderen ge deeld wordt, brengt ze zelf eerst nog aan het licht door me lachend het kostelijk verhaal te vertellen van de Britsch-Indische vrouw van den topograaf der expedities, die, toen ze ge hoord had. dat de „Mem-sahib" ook mee ging. verbaasd uitgeroepen had, dat dat dan toch wel een vrouw moest zijn die twee maal zoo groot en twee maal zoo dik was als iedere an dere. wanneer ze zulke bovenmenschelijke dingen volbrengen kon! Mevrouw Visser vertelt, dat gedurende de expedities op haar, de eenige vrouw, ook de gewone huishoudelijke plichten rusten --al bestaan die dan in dit geval niet uit sokken stoppen en de maaltijden verzorgen. Het laat ste tenminste ten hoogste indirect want er gaat natuurlijk altijd een kok mee om voor het koken te zorgen; maar voordat men zoo ver is. dat er op zoo'n expeditie aan koken ge dacht kan worden, is er al het noodige werk en hoofdbreken achter den rug! Want- hoewel er voor ieder lid van de expeditie zes of acht dragers meegaan, is het toch nog zaak, dat de omvang en het gewicht van den mond voorraad zooveel mogelijk beperkt wordt, ter wijl er natuurlijk toch voldoende voedsel mee genomen moet worden. Vooral voor de eerste expeditie kostte dat probleem het noodige hoofdbreken; ten slotte is men tot de oplos sing gekomen, dat men altijd den heelen blik- jesvoorraad regelrecht uit Holland liet komen op de „onherbergzame hoogten" van den Karakorum plegen dus geregeld dergelijke vaderlandsche kostjes als zuurkool met spek en boerenkool met worst op het menu te prij ken, terwijl de andere voorraden in Kashmir worden ingeslagen, Maar daarmee is men dan nog niet klaar want als de Thibetaansche koelies aangeworven worden, kost dat weer een week oponthoud de vrouwen moeten het graan roosteren, dat hun hoofdvoedsel is en dat zij dus in formidabele hoeveelheden mee nemen, en dat neemt dagen achtereen in be slag! Van haar bediende vertelt mevrouw Visser dat hij. toen in Indië ae geruchten de ronde deden, dat de familie Visser van plan was een vierde expeditie op touw te zetten, van vier dagmarschen ver kwam aanloopen om te vra gen of hij weer mee mocht! Van haar andere bc-dienden in Calcutta, die het in hun hart bijzonder gekleed vinden in dienst te zijn bij de „Mem-sahib". die meegaat met de expedi ties naar den Karakorum, en die dat aan ieder uitbazuinen, die het maar hooren wil. Die eigen bediende is trouwens één van me vrouw Vissers steun en toeverlaten ,zegt ze lachend, want één van de groote moeilijkhe den voor haar is het oversteken van de snel- stroomenae rivieren in het gebergte, waar ze steeds duizelig van wordt, of ze het te paard, per bediendenrug, of per primitieve hulpbrug doet en haar bediende, die die zwakheid van haar kent. helpt er haar steeds op bijzon der handige en subtiele wijze doorheen! Ter wijl hij bovendien, als ze soms dagen achter een, soms zelfs een week, alleen met den kok en hem achterblijft in één van de basiskam pen, een trouwe hulp is bij haar aandeel in de wetenschappelijke doeleinden der expedi ties; het verzamelen en drogen van planten werkje overigens, dat haar buitengewoon lief is, en dat haar geen oogenblik tijd gunt om last te hebben van de „eenzaamheid der ber gen", die volgens het oordeel van velen lmar in zulke dagen toch wel eens te machtig zou moeten worden! Op de expeditie van 1925 heeft ze ook adn vünderverzamelen gedaan en toen het genoegen gesmaakt een onbeken de variëteit te ontdekken, die ter eere van de ontdekster die Jeanette heet naar haar „Janeta" werd genoemd! Zonder eenigen ophef kabbelen zoo de ver halen door en in steeds stijgende verbazing monster ik de „eerste vrouw die den Karako rum beklomzooals ze daar tegenover me zit. De wonderen zijn waarlijk de wereld nog niet uit! Terwijl zij bezig is. nemen de Karakorum expedities ongeveer de afmetingen aan van wandelingen in de Scheveningsche boschjes, en haar eigen aandeel erin wordt gereduceerd tot het aandeel, dat uit den aard der zaak nu eenmaal iedere huisvrouw heeft in een Zon- dagsch picnicpartijtje met de familie! Uit een zacht en vriendelijk gezicht met. de erboven gladjes gescheiden haren kijken een paar heldere, met de drukte, die er cm haar gemaakt wordt, even verlegen oogen; haar lachje is een vriendelijk, tintelend lachje en haar handen, keurig gesoigneerd, bewegen zich zoo af en toe in een licht gesticuleerend gebaar over het inderdaad allercharmantste japonnetje dat ze aan heeft. De eenige vrouw, die den Karakorum be klom. Niet alleen de eenige Nederlandsche, maar de eenige op de heele wereld. De wonde ren zijn Inderdaad de wereld nog niet uit! En de charme van sommige van die wonderen is onweerstaanbaar WILLY VAN DER TAK Oefening 137. Knielen, dames en heeren! Nu één been naar voren strekken. F en met de han den probeeren of u bij den voor sten voet kunt komen. Lukt het niet, dan met veerende bewegingen van den romp tenmin ste trachten er nog het beste van te maken. U kunt toch zéker met de borst op uw boven been komen. De lenigsten mogen natuurlijk niet tevreden zijn met alleen maar den voor sten voet te raken; zij moeten eens probee ren of ze, ai veeren, met de handen langs den grond, nog een stuk verder kunnen komen. Oefening 138 is een bijzon- dere oefening, die u vast nog nooit gedaan hebt. We be- zinnen liggend op de rechter- zij. met de rechterknie gebogen (toch ligt dat been plat op den grond, zooals in de teekening geprobeerd is duidelijk te maken). De linkerarm is over den rug ge bogen en houdt den rechter elleboog "vast. Maar nu, na dit lange verhaal, begint dan toch de eigenlijke oefening, die bedoeld is om den zijkant van uw lichaam eens goed te oefe nen: langzaam zijdelings oprichten tot zitten de houding. Weer langzaam gaan liggen, en eenige malen herhalen. Nee, als u met den arm afzet is er niets aan, maar probeert a het nu eens zónder gesmokke!' Oefening 139 is weer voor paren. A staat in „uitvalstand", dat is met de beenen wijd uit elkaar, waarvan er één gebogen is. Z'n vriend B zet zijn voet op het bovenbeen van A. en met kinderlijk vertrouwen in de kracht van A die hem bij zijn voet vasthoudt, laat B. zich zoo ver als hij maar kan doorbuigen. Met de armen langs het hoofd gestrekt is wel de moeilijkste vorm; 't is iets eenvoudiger met de handen in de zij, naast de schouders, of achter het hoofd gevouwen. Wisselt u nog even van functie? Oefening 140. En nu: de koprolEerst voor alle zeker heid maar op een paar dikke kussens, kunt op verschil lende manieren beginnen. Gehurkt met de handen aan den grond is we! de eenvou digste vorm. Nu het hooid diep voorover buigen, buk ken. enu laten vallen. Simple comme bon jour! 't Kan ook van spreidstand uit of van den gewonen stand uit. Maar nu. na den rol. niet gaan zitten, doch direct doorgaan, dat u komt te staan. Wilt u het héél goed doen. dan mag het hoofd niet eens den grond aanraken, dus komen alleen nek en rug aan den grond. JULES KAMMEIJER, Leeraar Lich. Opv. M.O. HOE LANG HEBBEN ER ROMEINEN IN ENGELAND GELEEFD? Dr. Morant van het University College te Londen heeft ontdekt, dat de duizend sche dels. die onlangs in de St. Leonardskerk te Hythe werden opgegraven, aan Romeinen moeten hebben toebehoord. Hij heeft uiterst nauwkeurige schedelmetingen gedaan. Daar uit bleek al dadelijk, dat het gebeente af komstig was van een ras, dat van de andere Engelsche rassen volkomen verschilde. Nadat Morant de schedels vergeleken had met de beenderen van Spitalsfield, waarvan de Romeinsche afkomst vaststond en met ske letten uit Noord-ltalië en Pompeji, meende hij de conclusie te mogen maken, dat de schedels van Hythe van zuiver Romeinsche oorsprong zijn. Zij dateeren uit de periode tusschen 1100 en 1600. Kruipende kabels Een zeer merkwaardig verschijnsel, dat dezer dagen weer in Engeland waargenomen is, is het „kruipen" van onderaardsche kabels. Zoo heeft men vastgesteld, dat telefoonkabels een dusdanige trilling Veroorzaken, dat zij bijna een meter vooruitgeschoven zijn. Men veronderstelt, dat de zware vrachtwagens een dusdanige trilling veroorzaken, dat de onderaardsche kabels hierdoor vooruitgescho ven worden. Men neemt thans proeven om de kabels met behulp van klemmen in hun voor uitschuivende beweging te belemmeren. De gallen van de rozengalwesp zijn reeds tot vele bijgeloof aanleiding geweest. Ze worden in den volksmond „slaapappels" of „rozen- koningen" genoemd en zouden een uitstekend middel tegen beheksing zijn. Tevens zouden zij uitstekend dienst kunnen doen als slaap- en zenuw-stillend middel. Vermoedelijk zal men echter nooit zelf geprobeerd hebben of het vertelde wel waar was.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1935 | | pagina 13