Met de ééndaagsche over Java.
H'
De eenige vrouw, die den Karakorum beklom
H"
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
ZATERDAG 23 NOVEMBER 1935
HAARLEM'S DAGBLAD
7
Inlandsche bevolking
past zich bij de crisis aan.
Spoorwegviaduct tusschen Bandoeng en Batavia.
"et i® wel vooral de vliegdienst ge
weest, die de Staatsspoor deed ont
waken en noopte tot het leggen van
een ééndaagsche verbinding tus
schen de beide groote havenplaateen aan
Java's Noordkust en in verband daarmee, het
mogelijk maakte ook de plaatsen in Midden-
Java zooveel sneller te bereiken. De treinver-
txindingen mogenvooral in West Java thans
werkelijk goed genoemd worden. De wagens
zijn gerieflijk. De eerste klas is met leer be
kleed, akelig warm en plakkerig, maar die is
ook alleen voor de vrijkaarten. Wie betalen
ban reist 2de op banken met rieten zittin
gen, comfortabel en koel en gezellig. De 3de
klas zit meest tjokvol en is voor Europeanen
niet zoo erg aan te raden. Eén nadeel, dat
van buiten komt, hebben de drie klassen ge
meen, Spotters zeggen, dat de S.S. zoo goed
voor ons welzijn zorgt, dat ze fijn verdeelde
kool. Norit, in het eten geeft. Die kool komt
overal binnen en maakt alles zanderig en
vuil, maar daar is in een tropenland weinig
aan te doen. nu de kolen eenmaal slecht zijn
en de overgang tot oliestokende locomotie
ven natuurlijk enorme kosten met zich mee
zou brengen. Verder kan het warm zijn over
dag op Java, dat is bekend en komt in den
trein ook voor. 's Nachts reizen durft men
niet aan. men is bang dat de wachtposten
steeds zullen slapen en eigenlijk is Java daar
voor ook net te klein. Dat gaat in Britsch-
Indië beter. De ééndaagsche doet er net-
twaalf uur over en vertrekt natuurlijk on
geveer 6 uur om juist bij daglicht aan te
komen.
Wat zijn die ochtenden in Java toch heer
lijk! Het is nog koel als wij wegrijden om
6.10 uit Soerabaja. In het Oosten is de lucht
gloeiend rood gekleurd achter de palmkronen
en dat- rood weerkaatst overal in de Poin-
cettia's, de Kerstkransen, die de Inlander zoo
graag om zijn erf heen plant. Ze zijn alweer
wakker, de vlijtige Javanen. Overal ziet ge ze
met patjol en ploeg op den schouder naar de
akkers gaan of in regelmatigen draf langs de
wegen hun vrachtjes naar de stad brengen.
Eindeloos ligt de vlakte onder den morgen
nevel. En wat een uitgestrekte velden met
mais of aardnoten of rijst of tapioca. Gewoon
lijk beplant de Inlander toch veel kleinere
perceelen. En dan pas schiet het mij door het
hoofd! Natuurlijk, die kolossaal uitgestrekte
velden, zoo prachtig gelijk, zoo uitstekend
geïrrigeerd. dat was vroeger allemeelsui
ker. En die witte ruïne zooeven was een half
afgebroken suikerfabriek en daar komt er
al wéér een. Hoe is het mogelijk, dat de In
lander kans heeft gezien, de fut heeft gehad
om dat geweldige areaal zóó zorgvuldig te
beplanten, want op die heele reis door dat
uitgestrekte suikerland van Soerabaja over
Djocja naar Cheribon, heb ik om zoo te zeg
gen geen stukje braakliggend land gezien!
Natuurlijk, het land was beschikbaar en de
verdiensten bleven uit, maar ik blijf het een
van de wondere aanpassingen van Java's
dappere bevolking aan de crisis vinden! Het
is aan hun eigen vlijt en voorzorg te dan
ken, dat de crisis op de Inlandsche bevolking
nog zoo weinig vat heeft en aan de spaar
zaamheid en tevredenheid met het hoog
noodige er bij
Daar vallen de eerste zonnestralen op
een bamboebosch, waarin de kampongs hier
alle verscholen liggen. De omheining ziet ei-
keurig uit; even verder een heuvel vol Chi-
neesche graven, die het komende licht sterk
weerkaatsen. Thans worden ook de bergsil-
houetten duidelijker, tot vooral de Ardjoeno
diepblauw tegen den morgenhemel afsteekt;
maar alvóór we hem uit het gezicht verlie
zen wordt hij aan het oog onttrokken door
dat eigenaardige waas, dat Java's bergen na
's morgens 8 uur meest geheel aan ons oog
onttrekt, in den drogen tijd tenminste. Het
is da.t mengsel van rook. stof, waterdamp en
onschuldige asempjes. dat tot 1800 a 2000 M.
hangt en" waar alleen vliegtuig en bergtoer
U boven uit brengen. Wel heel jammer,
want dat ontneemt Java een van zijn groot
ste landschapsschoonheden, den achter
grond van bergruggen en vulkaan toppen. Nu
ook uit den trein is het vooral de voorgrond,
die ons boeien moet en die is vaak interessant
genoeg. Het heele land ziet er ïrisch uit, goed
beplant, vrooüjke dessa's overal er tusschen.
De* kleurige bevolking is soms nog bezig met
den rijstoogst maar op andere plaatsen wordt
de patjol diep in de modder geslagen, zijn de
zaaibedden al groengeel en wordt het eerste
irrigatiewater over de velden geleid. Die wa
ter verdeeling is op Java altijd het grootste
Vraagstuk. De heele welvaart van Oost-Java
hangt absoluut af van het goede onderhoud
van honderden kilometers bevloeiïngskanalen.
Suiker en gouvernement konden die in den rij
ken tijd samen aanleggen en onderhouden,
maar wat zóóver buiten het waakzaam oog
van den eenvoudigen dessaman ligt kan bin
nenkort wel eens gevaar gaan loopen. Water
diefstal is op Java altijd een der zwaarste
misdrijven geweest, maar onderhoud van dij
ken en stuwdammen voor kameraden op tien-
ballen kilometers afstand kan straks veel
moeilijkheden opleveren. Laten we hopen, dat
het Gouvernement zijn volle zorgen er aan zal
kunnen blijven besteden. Maar thans wente
len de karbouwen nog rustig in de modder of
draven hun jeugdige bewakers naar een nog
lekkerder plekje. De kleine witte reigers rij
den ook graag mee om straks weer rond de
logge pooten te gaan jagen en of de insecten
van de huid weg te pikken, zooals we de Dja-
laks, de spreeuwen ook vaak zien doen. Dan
gelukkig nog een suikerrietveld, één aan het
snijden toe, één in aanplant, één halfwas. Wel
varende dorpen, witte hekjes, pas gewit, eere
poortje, een forsch irrigatiekanaal, een rco-
kende fabriekschoorsteen! Zoo gaat-ie goed!
Onze suikercultuur zat zóó prachtig in elkaar,
die kan niet zonder meer gemist worden en
zal binnenkort ook wel weer worden uitge
breid. Daar is wei een beetje te forsch op inge
hakt! Als wij in Holland de suiker-accyns
eens afschaffen en den bietensteun (er is im
mers toch te kort!» dan was de Indische sui
ker en waren honderdduizend Inlanders er
weer boven op. En onze boeren zeggen, dat er
zelfs mèt den steun nog geld bij moet. Dus
Daar komt weer een verlaten fabriek, verla
ten huizen. De Ampas, het uitgetrokken riet,
wordt een prooi van weer en wind. Tropische
plantengroei overwoekert reeds de kalkhoo-
pen. Boven de verlaten kampong hangen de
kapokvruchten opengesprongen aan de hoo
rnen. De hooge bamboestaken dragen geen
kooitje meer waarin de tortelduif voorspoed
voorspelt. Een treurig gezicht.
Dan verandert het aspect van het land
schap, liet wordt heuvelachtiger. Groote
djattiibosschen, die meest hun bladeren heb
ben laten vallen, bedekken de hellingen, die
naar boven toe in nevelwolken verdwijnen.
Maar dat duurt niet lang. Dan is het weer
rijstyelden en mais en tapioca en soms suiker
en lange rechte met tamarinde beplante we
gen. En mooie breede rivieren met bamboe om
zoomd. Bij Madioen is de Lawoe nog juist
zichtbaar en dan is het de Merapi, die de aan
dacht vraagt boven de eindelooze vlakte. De
rookpluim, die door den passaatwind van zijn
top meteen horizontaal wordt weggevoerd,
toont duidelijk dat Java's werkzaamste vul
kaan nog steeds met recht gevreesd wordt.
In Djocja tien minuten oponthoud. Koop
vrouwen aan het station met hoorn- en
been- en leerwerk. Ze verkoopen voor een
kwart van wat ze vragen. En de vraagprijs
is een kwart van wat je vroeger betaalde. En
ze lachen even vriendelijk tegen de versleten
dubbeltjes en kwartjes, die ge haar uittelt. En
op die stations geniet ik ook altijd van het
spoorwegpersoneel, dat meest tot in de hoogste
rangen Javaansch is. Zoo'n uniformpet boven
op de keuriggevouwen hoofddoek, daar wen
nen wij niet zoo gauw aan. Dat heeft de trein
conducteur trouwens meestal ook. Alles is
toch altijd zoo keurig bij deze menschen of
het eerste of derke klas passagiers zijn, man
nen of vrouwen, het is allemaal netjes,
schoon, af, vaak een lust om naar te kijken.
De keurige, haast overbeleefde manier, waarop
een stationscontroleur je kaartje vraagt en
knipt en je vertelt waar je trein komt te
staan, het is vaak om je te schamen over je
mede-Europeanen. Beleefdheid en vormen be-
hooren tot de dingen, waarin zelfs de eenvou
digste Inlander zelden of nooit zal te kort
schieten. Behalve natuurlijk wat in de ste
den vaak door omgang met minderwaardige
Europeanen bedorven is. En daarbij hoeft ge
heusch niet. dadelijk te denken aan kruiperige
onderdanigheid, zooals die door de Inland
sche hoofden veel geëischt werd en nog wordt
en dus vanzelf op den Europeanen werd over
gedragen; en ook onder elkaar in den gewo
nen omgang staan wij bij deze menschen vaak
verre achter in beleefdheid en in algemeene
menschenliefde, in het bereid zijn om steeds
te helpen waar het noodig blijkt. Zonder on
derzoek, zonder omslag, zonder zelfs de bij
gedachte, dat elke goede daad eens zijn be
looning zal vinden.
O ja wij zaten op het station in Djocja. Dan
komt een mooi deel. dwars over Java naar de
Noordkust, met beboschte berghellingen,
diepe ravijnen vol weelderigen plantengroei
en breede valleien met cocos en betelpalm,
pisang en rijstvelden. Maar de hitte van den
middag maakt loom, de halve biefstuk met
rijst in den keurigen restauratiewagen voor
de somma van 50 cent, draagt het hare er toe
bij om de oogen te doen dichtvallen. De Salak
is toch nauwelijks te zien en na Cheribon is
het vlak en warm. tot de zon achter de don
kere wolkengevaarten in het Westen ver
dwijnt en de avondkoelte over het uitgedorste
land valt. Dan een ijsthee of een kwast en we
komen vuil maar vroolijk en meest precies op
tijd in Batavia aan.
Ik zei het reeds, dat vooral West Java te
genwoordig niet te klagen heeft. Vier snelle
verbindingen van Batavia regelrecht met
Bandoeng in een kleine 3 uur en 4 met Bui-
tenzorg-Soekaboemi en eventueel door naar
Bandoeng en Garcet. En deze spoorreizen be-
hooren tot het mooiste wat men op dit gebied
in tropenlanden zien kan. Het prachtige ter
raslandschap tusschen Salak en Gedeh met
de kleurig gekleede bevolking aan het werk
in de rijstvelden, de mooie ravijnen in de
buurt van Tjibadak en vooral de rit door de
jPreanger, zoowel bij de Goenoeng Missigit als
tusschen Bandoeng en Tjikampek, waar de
1 groote viaducten liggen, die iedereen van de
i luchtfoto's kent. Daar rijden wij voortdurend
j langs steile berghellingen, neerziende in diepe
I dalen. Daar vooral kan het vroeg in den mor
gen en laat in den middag zoo wondermooi
zijn door de lichteffecten, die de laagstaande
i zon toovert in de wolkenmassa's. Een pias
regentje is in Indië vaak zeer welkom om de
afkoeling die het brengt en dan kan het
treinreisje van Bandoeng omlaag naar Bata-
via tot een verfrissching worden. Het treinrei-
zen in Indië is mij tenminste heel erg mee-
gevallen, niet in het minst om den geheel
nieuwen kijk op het landschap, waar je zoo-
I veel meer middenin zit dan langs den grooten
I weg, die natuurlijk altijd door de meest be-
I bouwde streken voert.
Dus reist per spoor. Snel en goedkoop.
VAN DER SLEEN.
Mevrouw Visser—Hooft vertelt.
et is een groot geluk, als men door een
toevallige omstandigheid over de be
kende expedities in den Karakorum
iets te hooren kan krijgen van één
van de voornaamste deelneniers aan
de expeditie zelve, den heer Ph. Visser of
mevrouw Visser-Hooft. Want in de eerste
plaats hooren de heer en mevrouw Visser, als
ze niet in den Karakorum zitten, in Calcutta
thuis, waar de heer Visser consul-genei aal is,
en in de tweede is de tijd van hun driemaan-
delijksch verlof in Holland zoo gevuld, dat
het bijna onmogelijk is één van hen ergens
te treffen. Vooral de heer Visser schiet in de
ze dagen als een meteoor op en neer door ons
land, en van tijd tot tijd laat hij ook het bui
tenland genieten van zijn evoluties op het ge
bied*- van de kunst van het zich snel verplaat
sen. lederen avond houdt hij lezingen; is het
er niet één in Meppel, dan is het er een in
Weenen; en houdt hij geen lezingen, dan be
reidt hij lezingen voor, is onderweg om een
lezing te gaan houden, schrijft couranten
artikelen of houdt conferenties. Het maken
van Karakorum-expedities heeft zijn char
mante zijden - de heer en mevrouw Visser
zullen de laatsten zijn, die het willen ontken-
nen en zeifs de naslepen ervan hebben
vele charmante zijden, maar ook van het goe
de kan men op den duur te veel krijgen!
Zoodat degene, wien 't in deze dagen lukt
den heer Visser bij zijn jas te pakken en een
gesprek van langer dan twee minuten met
hem gaande te houden, zich gelukkig mag
achten.
En met mevrouw Visser-Hooft is t met veel
anders. Zij is de eerste vrouw, die den Kara
korum besteeg.
Zelfs al moet het onmiddellijk erkend wor
den dat de „eerste vrouw die den Karakorum
o-klom" er merkbaar weinig voor voelt om
die rol te spelen in den stijl, waarin men toch
eenigszins zou verwachten, dat die gespeeld
zou worden. Geen zelfbewuste verhalen, geen
allure van ,.ueberlegen" reizigster, die meer
achter den rug heeft dan iedere andere rei
zigster niets van dat alles. En dat maakt
het nog interessanter om zoo langzamerhand
met de verschillende wederwaardigheden, van
de avonturen, van het aandeel in het weten
schappelijk werk der expeditie van mevrouw
Visser op de hoogte te komen en niette
genstaande alle bescheidenheid en onopge
smuktheid zoo achter de simpele woorden om
de geweldige moeilijkheden en bezwaren te
ontleden, die toch op deze expedities vooral
het aandeel moeten zijn geweest van de eeni
ge vrouw, die eraan deel nam.
„Of ik ooit geaarzeld heb of ik er wel aan
mee zou doen, toen het plan voor de eerste
Karakorumexpeditie in 1922 opkwam?" Me
vrouw Visser lacht een beetje verbaasd. „Wel
nee mijn man en ik zijn altijd hartstoch
telijke Alpinisten geweest en toen we hier in
Europa zoowat alles afgewerkt hadden, Zwit
serland, Noorwegen, de Dolomieten, en we wer
den in Britsch-Indië geplaatst, toen vonden
we, dat we ons nu maar eens aan den Kara
korum moesten wagen".
„En of ik nooit een oogenblik spijt gehad
heb. dat ik ermee begonnen ben? Of ik nooit
eens schoon genoeg van alles heb gehad en
bij mezelf overlegd, dat dit soort dingen toch
eigenlijk geen vrouwenwerk waren?" Mevrouw
Visser lacht nog een beetje verbaasder. ,,Nee,
om u de waarheid te zeggen is die gedachte
nog nooit, geen seconde lang bij me opgeko
men. Ik heb aan iedere nieuwe expeditie altijd
weer met groot plezier meegedaan, ik heb
alle vier de keeren weer opnieuw mijn berg-
plunje met plezier aangetrokken en de civili
satie verlaten voor een paar maanden van
eenzaamheid te midden van die prachtige
bergen ik heb ook iederen keer weer, als
we "terug kwamen, me met plezier in een iets
toonbaarder en flatteuzer toilet gestoken en
de geneugten van de beschaving genoten als
of ze iets totaal nieuws voor me waren maar
daar zijn we vrouwen voor! en als straks
eventueel de vijfde expeditie op touw gezet
wordt, zal ik geen oogenblik aarzelen en weer
meegaan!"
En de „eerste vrouw, die den Karakorum be
klom" glimlacht verontschuldigend, als het
haar schromelijk spijt, dat ze ten opzichte van
de expedities geen interessanter standpunt
kan innemen.
Dan komen, bij stukjes en beetjes, de verha
len en wederwaardigheden los allemaal van
die kleine, simpelen verhalen en wederwaar
digheden, die intusschen wel een alleraardigst
licht werpen op het speciale standpunt van de
eenige vrouwelijke deelnemer aan de Ka
rakorum-expedities ten opzichte van die dik
wijls vijf of zes maanden durende onderne
mingen te midden van de eenzaamheid van de
bergen van den Himalaya. Maar dat mijn
respect voor haar ook nog door anderen ge
deeld wordt, brengt ze zelf eerst nog aan het
licht door me lachend het kostelijk verhaal te
vertellen van de Britsch-Indische vrouw van
den topograaf der expedities, die, toen ze ge
hoord had. dat de „Mem-sahib" ook mee ging.
verbaasd uitgeroepen had, dat dat dan toch
wel een vrouw moest zijn die twee maal zoo
groot en twee maal zoo dik was als iedere an
dere. wanneer ze zulke bovenmenschelijke
dingen volbrengen kon!
Mevrouw Visser vertelt, dat gedurende de
expedities op haar, de eenige vrouw, ook de
gewone huishoudelijke plichten rusten --al
bestaan die dan in dit geval niet uit sokken
stoppen en de maaltijden verzorgen. Het laat
ste tenminste ten hoogste indirect want er
gaat natuurlijk altijd een kok mee om voor
het koken te zorgen; maar voordat men zoo
ver is. dat er op zoo'n expeditie aan koken ge
dacht kan worden, is er al het noodige werk
en hoofdbreken achter den rug! Want- hoewel
er voor ieder lid van de expeditie zes of acht
dragers meegaan, is het toch nog zaak, dat
de omvang en het gewicht van den mond
voorraad zooveel mogelijk beperkt wordt, ter
wijl er natuurlijk toch voldoende voedsel mee
genomen moet worden. Vooral voor de eerste
expeditie kostte dat probleem het noodige
hoofdbreken; ten slotte is men tot de oplos
sing gekomen, dat men altijd den heelen blik-
jesvoorraad regelrecht uit Holland liet komen
op de „onherbergzame hoogten" van den
Karakorum plegen dus geregeld dergelijke
vaderlandsche kostjes als zuurkool met spek
en boerenkool met worst op het menu te prij
ken, terwijl de andere voorraden in Kashmir
worden ingeslagen, Maar daarmee is men dan
nog niet klaar want als de Thibetaansche
koelies aangeworven worden, kost dat weer
een week oponthoud de vrouwen moeten het
graan roosteren, dat hun hoofdvoedsel is en
dat zij dus in formidabele hoeveelheden mee
nemen, en dat neemt dagen achtereen in be
slag!
Van haar bediende vertelt mevrouw Visser
dat hij. toen in Indië ae geruchten de ronde
deden, dat de familie Visser van plan was een
vierde expeditie op touw te zetten, van vier
dagmarschen ver kwam aanloopen om te vra
gen of hij weer mee mocht! Van haar andere
bc-dienden in Calcutta, die het in hun hart
bijzonder gekleed vinden in dienst te zijn bij
de „Mem-sahib". die meegaat met de expedi
ties naar den Karakorum, en die dat aan
ieder uitbazuinen, die het maar hooren wil.
Die eigen bediende is trouwens één van me
vrouw Vissers steun en toeverlaten ,zegt ze
lachend, want één van de groote moeilijkhe
den voor haar is het oversteken van de snel-
stroomenae rivieren in het gebergte, waar ze
steeds duizelig van wordt, of ze het te paard,
per bediendenrug, of per primitieve hulpbrug
doet en haar bediende, die die zwakheid
van haar kent. helpt er haar steeds op bijzon
der handige en subtiele wijze doorheen! Ter
wijl hij bovendien, als ze soms dagen achter
een, soms zelfs een week, alleen met den kok
en hem achterblijft in één van de basiskam
pen, een trouwe hulp is bij haar aandeel in
de wetenschappelijke doeleinden der expedi
ties; het verzamelen en drogen van planten
werkje overigens, dat haar buitengewoon
lief is, en dat haar geen oogenblik tijd gunt om
last te hebben van de „eenzaamheid der ber
gen", die volgens het oordeel van velen lmar
in zulke dagen toch wel eens te machtig zou
moeten worden! Op de expeditie van 1925
heeft ze ook adn vünderverzamelen gedaan
en toen het genoegen gesmaakt een onbeken
de variëteit te ontdekken, die ter eere van de
ontdekster die Jeanette heet naar haar
„Janeta" werd genoemd!
Zonder eenigen ophef kabbelen zoo de ver
halen door en in steeds stijgende verbazing
monster ik de „eerste vrouw die den Karako
rum beklomzooals ze daar tegenover me zit.
De wonderen zijn waarlijk de wereld nog niet
uit!
Terwijl zij bezig is. nemen de Karakorum
expedities ongeveer de afmetingen aan van
wandelingen in de Scheveningsche boschjes,
en haar eigen aandeel erin wordt gereduceerd
tot het aandeel, dat uit den aard der zaak nu
eenmaal iedere huisvrouw heeft in een Zon-
dagsch picnicpartijtje met de familie!
Uit een zacht en vriendelijk gezicht met. de
erboven gladjes gescheiden haren kijken een
paar heldere, met de drukte, die er cm haar
gemaakt wordt, even verlegen oogen; haar
lachje is een vriendelijk, tintelend lachje en
haar handen, keurig gesoigneerd, bewegen
zich zoo af en toe in een licht gesticuleerend
gebaar over het inderdaad allercharmantste
japonnetje dat ze aan heeft.
De eenige vrouw, die den Karakorum be
klom. Niet alleen de eenige Nederlandsche,
maar de eenige op de heele wereld. De wonde
ren zijn Inderdaad de wereld nog niet uit! En
de charme van sommige van die wonderen is
onweerstaanbaar
WILLY VAN DER TAK
Oefening 137.
Knielen, dames
en heeren! Nu
één been naar
voren strekken.
F en met de han
den probeeren of
u bij den voor
sten voet kunt komen. Lukt het niet, dan met
veerende bewegingen van den romp tenmin
ste trachten er nog het beste van te maken.
U kunt toch zéker met de borst op uw boven
been komen. De lenigsten mogen natuurlijk
niet tevreden zijn met alleen maar den voor
sten voet te raken; zij moeten eens probee
ren of ze, ai veeren, met de handen langs den
grond, nog een stuk verder kunnen komen.
Oefening 138
is een bijzon-
dere oefening,
die u vast nog
nooit gedaan
hebt. We be-
zinnen liggend
op de rechter-
zij. met de
rechterknie
gebogen (toch ligt dat been plat op den grond,
zooals in de teekening geprobeerd is duidelijk
te maken). De linkerarm is over den rug ge
bogen en houdt den rechter elleboog "vast.
Maar nu, na dit lange verhaal, begint dan
toch de eigenlijke oefening, die bedoeld is om
den zijkant van uw lichaam eens goed te oefe
nen: langzaam zijdelings oprichten tot zitten
de houding. Weer langzaam gaan liggen, en
eenige malen herhalen. Nee, als u met den
arm afzet is er niets aan, maar probeert a het
nu eens zónder gesmokke!'
Oefening 139 is weer voor paren. A staat in
„uitvalstand", dat is met de beenen wijd uit
elkaar, waarvan er één gebogen is. Z'n vriend
B zet zijn voet op het bovenbeen van A. en
met kinderlijk vertrouwen in de kracht van
A die hem bij zijn voet vasthoudt, laat B.
zich zoo ver als hij maar kan doorbuigen. Met
de armen langs het hoofd gestrekt is wel de
moeilijkste vorm; 't is iets eenvoudiger met
de handen in de zij, naast de schouders, of
achter het hoofd gevouwen. Wisselt u nog
even van functie?
Oefening 140. En nu: de
koprolEerst voor alle zeker
heid maar op een paar dikke
kussens, kunt op verschil
lende manieren beginnen.
Gehurkt met de handen aan
den grond is we! de eenvou
digste vorm. Nu het hooid
diep voorover buigen, buk
ken. enu laten vallen. Simple comme bon
jour! 't Kan ook van spreidstand uit of van
den gewonen stand uit. Maar nu. na den rol.
niet gaan zitten, doch direct doorgaan, dat u
komt te staan. Wilt u het héél goed doen. dan
mag het hoofd niet eens den grond aanraken,
dus komen alleen nek en rug aan den grond.
JULES KAMMEIJER,
Leeraar Lich. Opv. M.O.
HOE LANG HEBBEN ER ROMEINEN IN
ENGELAND GELEEFD?
Dr. Morant van het University College te
Londen heeft ontdekt, dat de duizend sche
dels. die onlangs in de St. Leonardskerk te
Hythe werden opgegraven, aan Romeinen
moeten hebben toebehoord. Hij heeft uiterst
nauwkeurige schedelmetingen gedaan. Daar
uit bleek al dadelijk, dat het gebeente af
komstig was van een ras, dat van de andere
Engelsche rassen volkomen verschilde.
Nadat Morant de schedels vergeleken had
met de beenderen van Spitalsfield, waarvan
de Romeinsche afkomst vaststond en met ske
letten uit Noord-ltalië en Pompeji, meende hij
de conclusie te mogen maken, dat de schedels
van Hythe van zuiver Romeinsche oorsprong
zijn. Zij dateeren uit de periode tusschen 1100
en 1600.
Kruipende kabels
Een zeer merkwaardig verschijnsel, dat
dezer dagen weer in Engeland waargenomen
is, is het „kruipen" van onderaardsche kabels.
Zoo heeft men vastgesteld, dat telefoonkabels
een dusdanige trilling Veroorzaken, dat zij
bijna een meter vooruitgeschoven zijn.
Men veronderstelt, dat de zware vrachtwagens
een dusdanige trilling veroorzaken, dat de
onderaardsche kabels hierdoor vooruitgescho
ven worden. Men neemt thans proeven om de
kabels met behulp van klemmen in hun voor
uitschuivende beweging te belemmeren.
De gallen van de rozengalwesp zijn reeds tot
vele bijgeloof aanleiding geweest. Ze worden
in den volksmond „slaapappels" of „rozen-
koningen" genoemd en zouden een uitstekend
middel tegen beheksing zijn. Tevens zouden
zij uitstekend dienst kunnen doen als slaap-
en zenuw-stillend middel. Vermoedelijk zal men
echter nooit zelf geprobeerd hebben of het
vertelde wel waar was.