Een jaar dat ons lang zal heugen
Ifiog m bo eenige
malKen bic in Rw>
PoorHopbocmcn
rTBolRen nangenof
óan Doutoe Egtarfö
DINSDAG 31 DECEMBER 1935
HAARDE M'S D A G B D A D
13
Enkele economische gedachten over 1935.
(Adv. Ingez. Med.)
de koopkracht te bereiken door een injectie,
in den vorm van een zekere hoeveelheid geld
in de maatschappij in te pompen. Men ziet,
dat beide geneesmiddelen geheel van ka
rakter verschillen. Het eerste zou men mis
schien „voor inwendig gebruik", het tweede
„voor uitwendig gebruik" kunnen noemen.
Bij dit verschil in opvatting blijft het even
wel niet. Ingrijpender is de strijd, om het
kostenpeil van onze producten. Daaraan kop
pelt zich de vraag: export of geen export?
De Regeering is van oordeel, dat niets nage
laten moet worden om dien uitvoer te bevor
deren. Teneinde daartoe te geraken zal een
kostenpeil bereikt moeten worden, waardoor
concurreeren met anderen mogelijk is.
De verdedigers van de koopkrachttheorie
meenen, dat de kostprijzen der goederen om
hoog moeten. Indien dat inderdaad bereikt
wordt, vraagt men zich evenwel af; wie deze
artikelen moet afnemen.
Het is mogelijk een systeem van nationale
maatregelen te ontwerpen, waardoor als het
ware een kunstmatig afzetgebied in eigen
land wordt geschapen. Men denke in dit ver
band aan de maatregelen t.o.v. van de ver
schillende producten van Nederlandschen
oorsprong met betrekking tot den afzet in
onze overzeesche gewesten, waardoor de in
lander „duurder" leeft dan noodig is. Maar
ook dichter bij huis zijn dergelijke verschijn
selen vast te stellen. De eigen markt kan
men dus beinvloeden. Anders staat het met
den afzet op internationaal gebied. Daar is
het probleem anders, Het buitenland kan
men niet dwingen. Daar vraagt men, waar
men op de goedkoopste wijze zijn behoefte
kan bevredigen.
Duurdere productie vermoordt den ex
port, Wie dus op het standpunt staat, dat
uitvoer voor ons land een eerste levensvoor
waarde is, kan zijn keus tusschen beide stel
sels al zeer gemakkelijk bepalen.
Middenstand.
Het jaar 1935 is voor den middenstand in
ons land uit tweeërlei gezichtspunt te be
kijken. Wanneer men het middenstands-ver
langlijstje nader onder de loupe neemt mag
men allerminst ontevreden zijn. Het wetge
vend apparaat heeft heel wat geproduceerd,
waarmede de middenstand zich accoord zal
kunnen verklaren. Men denke aan de reeds
aangenomen of in uitzicht gestelde wetsont
werpen, met betrekking tot de vestigings-
eischen, het innen van kleine vorderingen,
het afbetahngsstelsel, het uitverkoopwezen,
het cadeaustelsel, het middenstandscrediet
enzoovoort.
Hoe men overigens deze regelingen wenscht
te beschouwen, de middenstand kan moeilijk
beweren, dat hem In de afgeioopen periode
onvoldoende aandacht is geschonken. Dat
beteekent niet, dat er van die zijde nog geen
wenschen onvervuld zijn gebleven. Van
meer dan een zijde wenscht men bijv. een
krachtig optreden tegen het zich voortdu
rend uitbreidende groot-winkelbedrijf, men
zou gaarne een algeheel verbod zien voor
ambtenaren, die uit anderen hoofde nog in
komsten genieten, ja de terugkeer tot den
gildentijd wordt gepropageerd, zonder dat
velen dat feitelijk wel beseffen. Op die zijde
van het zoo uiterst ingewikkelde midden
standsprobleem zou ik in deze beschouwing
nog eens de aandacht willen vestigen.^
De dalende conjunctuur, die zich ln 1935
accentueerde, is oorzaak geweest, dat de om
zet in het meerendeel der middenstands
zaken sterk gedaald is. Helaas zijn de be
drijfskosten niet op overeenkomstige wijze
verminderd. De toestand is daardoor slechter
geworden. De vermindering dier vaste lasten
kan meer ten deele geschieden door den
middenstander zelf. Dat daaraan in vele ge
vallen het een en ander ontbreekt is mij
o.m. als secretaris van het Haarlemsche Cri
siscomité maar al te zeer bekend. Daar
tegenover staat, dat een belangrijk gedeelte
der bedrijfskosten feitelijk niet of slechts
zeer weinig beïnvloed kan worden door
den middenstander. Het gevolg was, dat sa-
neerlngsprogramma's werden opgesteld. In
dit jaaroverzicht behoort een uitvoerige be
schouwing daarover achterwege te blijven.
Het bekende Regeeringscredlet. tot een aan
vankelijk bedrag van 2 millioen gulden,
heeft hier en daar eenige .hulp geboden.
Maar een verbetering van belang verwacht
men van de komende wetgeving t.o.v. de
zoogenaamde vestigingseischen. Naast be
kwaamheids- en financieele eischen, waar
over in de kringen der belanghebbenden wei
nig verschil van meening bestaat en die ons
zeker te wachten staan, is men het aller
minst eens over de vraag of ook het z.g.
behoefte-element "°ïntroduceerd moet wor
den. Deze eischen dienen hier niet nader uit
geplozen te worden. Trouwens, veel nieuws
is er zeker niet meer van te vertellen. Ik zou
alleen iets verder willen terugzien. Geen
twaalf maanden, maar b.v. 5 of 6 maal dien
tijdsduur. Het middenstandsbedrijf stond in
die jaren vrijwel over de geheele linie op
het standpunt, dat inmenging van de Over
heid op middenstandsterrein uit den booze
geacht moest worden. Daarin is geleidelijk
verandering gekomen. In de laatste jaren
is het tempo dier geleidelijkheid sterk toege
nomen. Langzamerhand is men gaan hollen
Dergelijke versnellingen hebben het gevaar,
dat men gemakkelijk kan struikelen Daar
voor zou ik willen waarschuwen. Ik weet zeer
goed. dat juist in die jaren de moeilijkheden
zich vermenigvuldigd hebben, maar toch
handhaaf ik mijn waarschuwing.
Als men zich bedenkt, hoe lang het heeft
geduurd, voordat de middenstandswen-
schen ten deele in vervulling zijn gegaan,
dan vraagt men zich af, hoe moeilijk het zal
zijn aan het wettelijk keurslijf ooit te ontko
men. Want al moge men in den midden
stand op dit oogenblik in menig opzicht alle
heil verwachten van regeeringsinerijpen. een
ingrijpen, hetwelk maar al te dikwijls ten
slotte leidt tot een meerdere of mindere af
sluiting van het bedrijf, met de noodlottige
uitbuiting van den consument daaraan ver
bonden. diezelfde middenstand, die nog lut
tele jaren geleden zich fel tegenover de
Overheid stelde en die zich nu in volle ge
latenheid overgeeft, zou zoo meteen wel eens
berouw kunnen hebben. Daarmede wil ik
geenszins gezegd hebben, dat de Overheid in
dezen tijd geen taak zou hebben te vervul
len. ook ten opzichte van den Middenstand.
Allerminst. Maar er is m i. een groot ver
schil tusschen het aanbieden van één of
twee vingers, dan wel het geven van de ge
heele hand.
Het is alles tezamen een weinig opwekkend
relaas.
Het achter ons liggend jaar zal ons, zoo
wel nationaal als internationaal beschouwd,
nog lang heugen. Waanzin op velerlei gebied
houdt de volkeren gevangen. Wantrouwen
belet o m. den terugkeer tot normale om
standigheden. De dwaasheid der autarkische
gedachte doet nog altiid opgeld Wij zullen
in eigen land maar over een beperkt aantal
middelen kunnen beschikken om de sroote
moeilijkheden ten deele het hoofd te bieder..
Wij zijn ieder voor zich verplicht, voor
zoover in ons vermogen ligt. mede te werken
om het leed, hetwelk duizenden treft, te
helpen verzachten. Helaas zullen wij in me
nig opzicht niet anders kunnen doen dan
afwachten. Afwachten totdat de ..srooten"
wijzer worden. Her ware te wenschen. dat
dit in 1936 zou gebeuren.
MOLLERUS.
„Laten we maar geen Oudejaarsavond
vieren had Line gezegd. „Er is al zooveel
geweest, Sinterklaas en Kerstmis. Wat moet
je doen op zoo'n avond?"
Hans. haar man, had wat verstrooid toe
gestemd. 't Kon hem weinig schelen, hij
maakte er geen probleem van. Maar Line
deed dat wel. ze had hoe langer hoe minder
vrede met haar besluit naarmate de laatste
dag van het jaar naderde. Ze voelde: als alles
was als het wezen moest, zou ze wél Oude
jaar vieren, zou het van zelf spreken. Er
haperde iets.
Maar wat? Ze hield van haar man en hij
van haar. Ze hadden twee lieve kinderen en
financieel hadden zij het voor dezen tijd nog
goed. En toch
Het is zoo moeilijk het geluk vast te
houden. Het was er geweest, glanzend en
stralend bij hun huwelijk, stil en innig bij
de geboorte van de kinderen. Maar ze was
er aan gewend geraakt gelukkig te zijn. zoo
gewend, dat ze het geluk niet meer voelde.
Ze kon zich danig vervelen, iedere dag was
gelijk aan den vorigen. Er was sleur. En waar
om zou je in de sleur Oudejaar vieren?
1 Januari zou zijn als 31 December. Het leven
lag leeg om haar heen.
Het was op den morgen van Oudejaarsdag,
dal Line pas om acht uur wakker schrok.
Anders werden ze altijd om half acht ge
wekt door het meisje. Zou Stientje niet ge
komen zijn? Ze maakte Hans wakker en
het werd een gerep om klaar te komen.
Stientje was er werkelijk niet. er was dus ook
geen thee en geen ontbijt. Voor alles moest
nog gezorgd worden.
„Een prettig besluit van het oude jaar",
mopperde ze. Toen Hans na een half ont
bijt naar kantoor was, de kinderen uit spelen
by vriendjes, besloot ze eerst te gaan zien
waar Stientje gebleven was. Misschien was
ze ziek, dan zou ze voor andere hulp moeten
zorgen.
Het was eefi" nauw, triestig straatje waarin
ze het huis van Stientje vond. Langs een
uitgesleten trap klom ze naar boven. Wat een
donkere, nare woning! Ze had er eigenlijk
nooit aan gedacht, dat Stientje uit zoo'n
omgeving kwam. daar leven moest. Dom, ze
had het kunr.er. begrijpen. Een groot gezin
en de vader werkloos.
Ze vond Stientje in bed, koortsig, met pijn
in haar rug. Ze liad den vorigen dag thuis
nog de heele wasch moeten doen toen ze
van Line vandaan kwam. En toen was ze
al niet erg lekker, kou gevat zeker.
„Maar ik zal wel opstaan", zei ze moe, „u
kan me natuurlijk niet missen".
De moeder keek bezorgd, maar sprak niet
tegen. Blijkbaar dacht ze aan het goede
dienstje. ze kon Stientje's verdiensten niet
misschien en daarom moesten ze alles doen
om het te behouden.
Maar Line protesteerde. Ze kon zich best
redden, Stientje moest maar eens een paar
dagen flink uitrusten. Ze kwam morgen nog
wel eens kijken.
De moeder aarselde tusschen dankbaarheid
en wantrouwen. Als ze toch eens «en ander
voor Stientje nam.
Line zag het wel. Ze zag in dit oogenblik
veel waar#ze altijd aan voorbij gegaan was.
Een moeder, die haar kind moest laten ploe
teren, het niet eens ziek kon laten zijn. Zelf
geen tijd had om het op te passen en te
verzorgen, iets waar het moederzijn toch
steeds naar dringt. Stientje. nauwelijks vijf
tien, die geen jeugd kende, haar vader, een
flinke, sterke man, die geen werk kon vin
denEn zoo was er niet één gezin, zoo
waren er duizende. En niet alleen in zulke
gezinnen was ellende, ook daar waar het aan
geld nog niet ontbrak, maar waar dood en
scheiding en misverstand hun intrede had
den gedaan. Wat moest er veel wanhoop en
verdriet in de wereld zijn en zij verveelde
zichZe had niets gezien dan haar eigen kleine
wereldje, er was van buitenaf geen licht en
geen schaduw in gevallen. Zoo had het nooit
nieuwen glans, nooit nieuwe belichting ont
vangen. Ze had haar eigen geluk willen vast
houden, alleen haar eigen geluk. Maar dat
was onmogelijk.
's Avonds was ze moe na een dag van alles
alleen doen. Maar toch was er warme punch
en had ze appelbollen gehaaid.
„Ik wou toch maar opblijven", zei ze tegen
Hans.
Ze had de kamer gezellig gemaakt. Hans
zag het. Het zag ook hoe veerkrachtig ze
was ondanks het werken van dien dag. er
straalde iets uit haar oogen dat hij in lang
niet gezien had.
„Hans", zei ze. toen ze samen voor den
haard zaten, „we moeten iets doen voor
Stientje en haar familie". En ze vertelde.
„We moeten meer op anderen gaan letten.
Hans", ging ze voort, ,we hebben geleefd of
die anderen er niet waren. De wereld is zoo
groot, er is zooveel te zien en ook zooveel te
doen We moeten ons geluk gebruiken voor
het geluk van anderen, anders gaat hef
dood".
Ja", zei Hans, „dat moet wel zoo wezen
Geluk waar Je niet van uitdeelt gaat dood.
We moeten meer naar buiten leeren kijken".
..Dan zullen we altijd weer rijker naar
binnen en naar elkaar komen", voegde Line
er aan toe.
Ze voelden zich dezen Oudejaarsavond weer
heel dicht bij elkaar, ze wilden werkelijk een
nieuw jaar beginnen. Ze overlegden wat er
voer Stientje gedaan kon worden.
Wie dat voelt kan zich niet meer vervelen.
Ze zagen rijke jaren voor zich. rijk en vol.
Omdat de wereld rijk en vol is aan geluk en
ongeiuk. En wij allen een stukje zyn van die
wereld. BEP OTTEN.
Geen particuliere exploitatie
van lijn Uithoorn-Alfen.
De onderhandelingen over een particuliere
exploitatie van de spoorlijn Alphen a. d. Rijn
—Uithoorn zijn plotseling afgebroken. Ge
bleken is ni.. dat door Ged. Staten van Zuid-
Holland aan eenige autobusondernemers
concessie zal worden verleend voor het on
derhouden van autobusdiensten op dit tra
ject. Bovendien is komen vast te staan, dat
van de zijde der gemeentebesturen geen me
dewerking is te verwachten.
DE OPHEFFING VAN IIET GEM. LYCEUM
Volgens een ons gegeven inlichting vermeld
den wij Zaterdag in de biografie van wijlen
mr. J. H. Thiel, dat de ophef; mq van het Gem.
Lyceum was voortgevloeid uit hel advies van
de Commissie Thiel.
Van de zijde van het middelbaar onderwijs
maakt men ons er thans opmerkzaam op. dat
de conclusie van het rapport der genoemde
commissie juist luidde, dat. oprichting van een
afzonderlijk lyceum te Haarlem wenschelijk
was. Mr. Thiel was een warm voorstander van
een lyceum te Haarlem.
Wantrouwen doet de crisis
voortduren.
Mogen in 1936 de ,,grooten"
wijzer worden.
Enkele weken vóór den 31sten Decem
ber zet menig schrijver zich neer om
een overzicht samen te stellen van
het wel en wee in het afge
ioopen jaar. Hij moet een keuze doen
uit de schier onbegrensde stof. welke
hem ter beschikking staat. De hoeveelheid
onderwerpen is duizelingwekkend. Zij heb
ben voor het grootste gedeelte betrekking op
het „wee", slechts hier en daar komt het
„wel" om den hoek kijken. Moeten wij ons
bezig houden met internationale, dan wel
met- nationale problemen? Is het wellicht
juister nog verder af te dalen en ons ditmaal
te bepalen tot provinciale of stads-bijzonder-
den? De keus is moeilijk. Het werkloosheids
probleem. de onrustbarende moeilijkheden
bij den afzet van onze nationale exportarti
kelen. de drukkende lasten op handel en
industrie, de bedreigde positie van ons vis-
scherijbedrijf. de achteruitgang van vrijwel
alle middenstandsbedrijven. de moeilijkhe
den in den scheepsbouw, de bezwaren, verbon
den aan de uitvoering van de contingentee-
ringsmaatregelen en clearingverdragen. zij
vormen slechts een bescheiden opsomming
van de vraagstukken, die ons allen bezig
houden. Het spreekt wel van zelt. dat zelfs
een korte beschouwing dezer problemen zich
niet leent voor eer. dagblad. Zoo dwingt de
noodzaak tot beperking.
Vergelijkingen.
Behoudens enkele lichtpunten is de alge-
meene toestand in ons land aan het einde
van 1935 slechter dan twaalf maanden ge
leden. De een baseert daarbij zijn oordeel op
de vermeerdering van het aantal werkloozen,
de ander vergelijkt onze uitvoercijfers. een
derde gebruikt de faillissementsstatistiek,
terwijl "zich daarnaast nog allerhande mo
gelijkheden voordoen. Zij, die zich bedienen
van de gegevens, welke ons uit andere lan
den ter beschikking worden gesteld, hebben
de neiging het beeld van ginds mooier te
schilderen dan het onze. Beschouwt men
bijv. de indexcijfers van de industrieels acti
viteit in de Vereenigde Staten van Amerika,
dan is er ln 1935 vergeleken bij 1932, een
aanzienlijke stijging vast te stellen.
Verwijst men bij zijn beoordeeling van de
positie in ons land naar de resultaten van
Roosevelt's economisch programma dan ver
geet men, dat deze vergelijking reeds daar
om mank gaat, omdat de Vereenigde Staten
toch kwalijk met ons land te vergelijken
Men kan natuurlijk ook dichter bij huis
blijven. De Belgische devaluatie heeft aan
vankelijk een zekere verlichting gebracht.
.Daaraan paarde zich in de afgeioopen zomer
een opleving als gevolg van de Wereld ten-,
toonstelling te Brussel. De moeilijkheden
schijnen intusschen geenszins overwonnen
te zijn. Indien de laatst verschenen offi-
cleele mededeellngen ons een juist beeld ge
ven van den .toestand bij onze Zuidelijke bu
ren, dan schijnen de aanvankelijk verkre
gen voordeelen weder grootendeels tot het
verleden te behooren.
Richt men het oog naar Engeland, dan is
ook daar de industrieele activiteit gestegen
en kan gunstig gerapporteerd worden over de
finantieele positie van het land. In hoe
verre de bekende Ottawa-overeenkomsten
hun invloed daarbij hebben doen gelden,
iblijve hier verder onbesproken. Maar vast
staat, dat het werkloozenprobleem in Enge
land allerminst is opgelost. Van een vermin
dering van het aantal werkloozen is feitelijk
geen sprake.
De Zwitsersche toestanden, op zich zelf
reeds onvergelijkbaar met die in ons land,
zijn weinig rooskleurig De poging om tot een
afdoende saneering te komen van de hotel
industrie heeft gefaald.
Ook de Deensche moeilijkheden zijn alge
meen bekend.
In Frankrijk staat men tegenover de op
lossing van ongeveer dezelfde problemen als
in ons land De Fransche regeering heeft
zich door allerhande maatregelen-per-de
creet staande weten te houden.
Het bij voorkeur aangehaalde vergelij
kingsobject: Zweden, moge wijzen op een
belangrijke verbetering, doch men verlieze
niet uit het oog, dat bijv. ten opzichte van
den woningbouw in Zweden beduidend min
der was gedaan dan ten onzent en dat de
beschikbaarstelling van groote bedragen in
Zweden de werkloosheid gunstig heeft be
ïnvloed. terwijl in ons land de woningbouw
de beschikbare gelden reeds vroeger ver
bruikte.
Wanneer men zich nu rekenschap geeft
van deze korte opmerkingen, dan blijkt het
wel. hoe moeilijk het is. om juiste conclusies
te trekken uit voor de hand liggende ver
gelijkingsobjecten
Onze export.
Nederland Is arm aan grondstoffen. In
dat opzicht zijn wij aangewezen op het bui
tenland. Wij zijn in de eerste plaats koopers.
Als fatsoenlijke afnemers zullen wij het ge
kochte betalen. Die invoer wordt betaald met
uitvoer. Kortweg: zonder uitvoer kan Ne
derland niet bestaan. Helaas tracht men in
het buitenland nog altijd door allerhande
handelsbelemmerende bepalingen den ex
port onzer artikelen te bemoeilijken. Deze
waanzin is de grootste plaag van onzen tijd.
Niettegenstaande alle verschil in politiek
opzicht, niettegenstaande het onderscheid in
rassen, niettegenstaande alles wat ons
scheidt, één ding is naar mijn gevoelen vast
staand: wij hebben elkander noodig.
Dat is geen weekhartige collectie van een
viertal woorden, dat is het gevolg van ons
eigen doen. De mensch met zijn stijgende
behoeften, het genie met den innerlijken
wensch zijn gaven ook anderen deelachtig te
doen worden, is oorzaak geweest, dat de vol
keren zich van elkaar afhankelijk hebben
gemaakt. Bedenkt men dat. dan is de eco
nomie van het oogenblik een waanzin-eco
nomie. Hoe het zij. wij zullen het er op dit
oogenblik mede moeten doen. Anderen zul
len in de eerste plaats een bres in dezen
wanhopigen muur moeten schieten. Naar
vermogen zullen wij daaraan moeten mede
werken. Belangrijker is op dit oogenblik de
vraag: Wat kunnen wij doen. om dezen uit
voer niet verder te doen inzinken? Ik zou
kunnen volstaan met de opmerking: wij moe
ten ons geweldig inspannen. Overal waar de
kqns bestaat, om onze nationale artikelen te
introduceeren moeten wij present zijn. Daar
toe zal een grondige reorganisatie van ons
Economisch Voorlichtingsapparaat noodig
zijn. Centralisatie met betrekking tot de vele
organen, die zich met dit werk bezig houden
zal noodzakelijk zijn. Een groote snelheid ln
de berichtgeving is voorts onontbeerlijk. Per
soonlijk contact met de bestaande en toe
komstige afzetgebieden is daarbij van het
grootste belang. De tijd is ten eenenmale
voorbij, dat men nieuwe exportgebieden in
exploitatie kan brengen van achter het bu
reau in eigen land.
De markttoestanden wisselen herhaaldelijk
en zoo snel. dat men dikwijls genoodzaakt is
..au moment" een beslissing te nemen. Er
zal een nauwe samenwerking tot stand ge
bracht moeten worden tusschen de ambte
lijke organen op dit gebied werkzaam en het
bedrijfsleven. Zooveel mogelijk moet iedere
stroefheid vermeden worden. Een nieuw te
benoemen Commissie om dit probleem te be-
studeeren is m.i volkomen overbodig.
In het bekende rapport der Bezuinigings
commissie en in dat van de Commissie-
Posthuma is de basis aanwezig voor de ge-
wenschte oplossing.
Wij dienen waakzaam te zijn, omdat an
dere landen niet nalaten hunne maatregelen
te treffen. Men denke daarbij alleen maar
aan Japan. De wijze, waarop dit land zijn
voorlichtingsapparaat heeft uitgebouwd stemt
tot navolging. Bij mijn bezoek aan het Ja-
pansche Handelsmuseum te Soerabaja heb ik
met eigen oogen kunnen zien. op welk een
voortreffelijke wijze het moederland gere
geld wordt ingelicht omtrent alle afzetmoge
lijkheden. Met behulp van ons consulaire
corps, hetwelk helaas bedenkelijk is inge-
schrompeld en met een Centraal Orgaan in
eigen land. geleid door eerste-rangs krach
ten, bestaat de mogelijkheid, industrieelen
en handelaren snel en ook afdoende al die
inlichtingen te verstrekken, die noodig zijn.
om onzen export op de meest doelmatige
wijze te bevorderen.
Geneesmiddelen.
Tal van middelen worden aanbevolen om
de economische positie van ons land te ver
beteren. Over enkele daarvan zij nog het
een en ander opgemerkt. De devaluatie heeft
voor- en tegenstanders. Dat enkele bedrijven
aanvankelijk gebaat zullen zijn bij een der
gelijke aantasting van onze munteenheid zal
niemand ontkennen. Onze Regeering stelt
zich en volkomen terecht op het stand
punt, dat zij het algemeen belang behoort
te dienen. Devaluatie brengt een plotselinge
en dikwijls indirecte scherpe loonsverlaging.
Ook daar, waar de aanpassing van het loon
peil geheel of ten deele is bereikt. Devalua
tie alleen zal ons daarbij niet uit de moeilijk
heden brengen. Zij zal ons kapitaalvlucht
brengen met de noodzakelijke verhooging
van het bankdisconto en de algemeene ver
hooging van den rentevoet. Laatstgenoemde
verhooging is een nadeel voor ons bedrijfs
leven.
Alles bijeengenomen is het m.i. volkomen
begrijpelijk, dat van onze Regeering geen
stappen te verwachten zijn in de richting
van devaluatie.
Daarnaast, staat een even moeilijk pro
bleem. dat der verhooging van de koopkracht
van ons volk. Twee stvoomingen hebben zich
daarbij vooral in den laatsten tijd
scherp afgeteekend. Beide groepen beoogen
hetzelfde einddoel te bereiken, nl. daadwer
kelijke verhooging van dien koopkracht. De
middelen om daartoe te geraken verschillen.
Het Regeeringsstandpunt staat tegenover
dat van de ontwerpers van het zoo zeer be
kende Plan van den Arbeid.
Welke overwegingen laten beide groepen
daarbij gelden? De Regeering wil de koop
kracht van ons volk vergrooten door de goe
deren door verlaging van de kostprijzen
in ruimere mate te brengen onder het be
reik van een koopend publiek, dat door de
inzinking van de welvaart niet meer in
staat is om die hoeveelheid goederen op te
nemen, .die het vroeger kon opnemen, om
dat de geldende prijzen voor het tegenwoor
dige welvaartspeil te hoog zijn. Het Plan van
den Arbeid plaatst zich tegenover deze
zienswijze. Zijn samenstellers zijn van oor
deel, dat de aanpassingstheorie van de Re
geering ons hoe langer hoe verder van deze
koopkrachtverbetering afbrengt. Hunner
zijds wordt aanbevolen de verhooging van