Réné Clair maakt een Engelsche film. Z A T E R D A G 4 JANUARI 1936 HAA'ELE M'S DA'GBCAD 8 „David Copperfield", een meesterwerk in Luxor. Het is prettig over een film te schrijven als David Copperfield. Een film die in alle opzich ten zóó voldoet, dat 't aanschouwen meer is dan een gewoon genoegen. David Copperfield is Dickens' meesterwerk; de film is een mees terwerk geworden van allen die eraan hebben meegewerkt. Freddie Bartholomew als de kleine David Copperfield. Een hunner is een bijzonder groote verras sing: Freddie Bartholomew, die den kleinen David vertolkt. Deze tienjarige jongen bezit een natuurlijke gave zooals nimmer nog is ver toond. Wat het nu eigenlijk is wat zijn spel zoo grootsch maakt, valt moeilijk te zeggen. Het is met hem als met zooveel dingen, die waar lijk indrukwekkend zijn: men voelt het. men wéét het en kan het toch niet onder woorden brengen. Is 't zijn groote natuurlijkheid, zijn eenvoud en aristocratie tevens, zijn manlijke en tegelijk kinderlijke eigenschappen, zijn fijn-eenyoudig uiterlijk? Freddie Bartholomew vooral maakt David Copperfield tot een film zooals men slechts heel weinig ziet. En daarmee is ook gezegd dat het eerste deel van deze lange film nog mooier is dan het tweede, dat geheel andere eigenschappen be zit. De verfilming van een lijvig werk als dit van den grootcn Engelschen romanschrijver, moest ongetwijfeld groote moeilijkheden opleveren. Wilde men immers een eenigszins volledig beeld geven van Dickens' geheele verhaal, dan zou een fiirn tot stand komen die langer dan een avond duurde. Dus bleef er niets anders over dan de belangrijkste gebeurtenissen uit het boek aan te stippen en niet langer bij elke episode stil te staan dan strikt noodzakelijk is. Daardoor komt dat in het tweede gedeelte, (waarin de „kleine" David groot geworden is en de rol van Freddie Bartholomew op uitne mende wijze wordt overgenomen door Frank Lawton), sommige fragmenten elkaar te snel opvolgen en men graag nog even in gedachten was gebleven bij het vorige dat juist zoo'n die pen indruk had gemaakt. Echter moest men, om te voorkomen dat men de film groote onvolledigheid zou kunnen verwijten, zich beperken tot het aller-nood- zakeüjkste. „In der Beschranking zeigt sich erst dei- Meister" is Goethe's woord en op de verfilming van David Copperfield mag deze uitspraak zeker worden toegepast. Want de tafereelen mogen soms wel wat kort op elkander volgen, elke is zoo duidelijk getypeerd, zoo raak van toon, dat zij gelijken op miniaturen in een museum. Terwijl men langs de wanden loopt, kan men als 't ware de bladzijden van Dickens' boek omslaan en hem volgen bij zijn vertelling over „het kind, van wien hij het meeste houdt, van David Copperfield." Zonder het tweede deel in zijn soort iets te kort te willen doen, noch den acteurs ervan, moet toch worden gezegd dat het eerst-e stuk een voorbeeld is van „de" film op haar best. Het verhaal is een aaneengesloten en gaaf geheel. Van het eerste oogenbiik af is men in de juiste. oud-Ergelsche. ietwat stijve sfeer van rust. familieband, plechtstatigheid en warme aanhankelijkheid in de kleine samen leving van moeder, zoon en oude gedienstige, Peggotty. Langzaam-aan komt de indringer. Murd- stone, de zwarte panter uit Davicl's boek. De moeder twijfelt aan haar liefde voor haar eigen kind, nu zij van dien Murdstone is gaan houden, in wien zij toch een goed vader voor David ziet. En zij vraagt David of zij slecht is. Peggotty ziet het onheil naderen, zegt weinig meer dan strikt noodzakelijk is, doch doet haar plicht in stilte. Geleidelijk voelt men het pia nissimo tot het fortissimo aanzwellen; David heeft een nieuwen vader gekregen, David mag niet meer dicht bij zijn moeder zijn, David haat zijn vader, die zijn moeder tot slavin in haar eigen huis maakt, David heeft angst voor dien man en diens zuster, David kan zijn lessen niet opzeggen wanneer die man met het rietje- om-te-siaan speelt en de gehate zuster venij nig met naald en draad aan het werk is, David verliest alle concentratie, innerlijke rust en vertrouwen in de groote nrenschen. Dan komt de groote catastrophe: Murdstone, die als een sadist geniet van de angsten van het knaapje, tuchtigt hem met het zoo ge vreesde rietje in David's eigen kamertje. De muziek die de tragische gebeurtenissen hebben voorbereid en ingeleid snikt mee met het hartstochtelijk geween van den kleinen David. Dienzelfden nacht gebeurt het verschrikke lijke terwijl David in zijn kamertje is opge slotenMoeder's laatste woorden voor David heeft zij Peggotty gezegd Dit stukje film is wellicht het mooiste dat ooit werd gemaakt. In elk opzicht. Zoowel psy chologisch als fotografisch, zoowei wat het spel betreft als de aanvullende en toch veel be- heerschende muziek, die zich voortdurend op den achtergrond houdt. Zooals v/ij reeds zeiden: het tweede deel is anders. Wanneer David groot geworden is komt Frank Lawton deze rel vervullen. Elizabeth Allan (David's moeder). Basil Rathbone (Murdstone). Violet Kemble Cooper (Jane Murdstone) en Freddie Bartholomew zijn van het tconeel verdwenen. (Men lette op de tref fende gelijkenis tusschen Murdstone en Jane Murdstone) Behalve Frank Lawton komen nu op Edna Mav Oliver iTante Betsy. W. C Fio'ds (Mi cawber). Roland Young iUriah Heep). Madge Evans (Agnes), Maureen O'SulUvan (Dora) en Lewis Stone (Wickfield), Lionel Barrymore (Dan Peggottyi en vooral Jessie Ralph (Peggotty) leggen de band tus schen het eerste en het tweede deel. David Copperfield is in de tweede helft een goede film, veelzijdig, vaak aangrijpend, vaak geestig en spannend bij voortduring. Roland Young doet zich in de rol van den huichelach- tigen Uriah Heep van een andere zijde ken nen dan van den comediant, welke rollen hij tot nog toe meestal vervulde. En alle andere spelers vertolken hun types, zooals Dickens ongetwijfeld heeft gewild. Tante Betsy is de schijnbaar ongevoelige en harte- looze vrouw, die, als 't erop aankomt meer voelt voor David dan wie ook: Mr. Dick, de dwaas, die bij haar woont, geeft de beste ad viezen ontsproten aan zijn kinderlijk-eenvou- digen geest; Micawber is de quasi gulle vriend, die veel van mooie woorden houdt en graag royaal zou zijn, als hij niet van de royaliteit van anderen moest leven; Dan Peggotty is de zeeman-uit-een-stuk, met ruwe handen en een week hart; Uriah Heep is de ploert zonder weerga, wiens handdruk den kleinen David na enkele minuten nog kippevei bezorgt: Dora is het lieve kind-vrouwtje, zooals zij zich zelf noemt en Agnes de bezonkene en verstandige vrouw, die van kind af van David heeft ge houden. David Copperfield is in het eerste deel ech ter een meesterwerk van de eerste orde. Niet vaak beleven wij zulk een buitengewone voor stelling. Het voorprogramma bevat behalve het nieuws een aardige gekleurde teekenfilm. W. SCH. Karin Hardt. Liefdesrhapsodie in Frans Hals. Zonder eenige over drijving kunnen we zeggen, dat we nog maar zeiden van een film zoo, zonder eenige bedenking, hebben ge noten als van Liefdes rhapsodie. De regisseur Carmine Gallone heeft voor alle rollen „the right man woman) in the right place" gevonden, ook het uiterlijk van de hoofdpersonen is abso luut in overeenstem ming met het uit te beelden karakter. Daar is Paul Hörbiger als de musicus en mu ziekleeraar Florian Mayr; wat een lief. goed, kinderlijk gezicht, een echt Baby-face, dat- ge heel en al past bij de onschuldige naïveling. die vreemd tegenover de wereld en vooral tegenover de vrouwen staat. Hij heeft maar één hartstocht en dat is de muziek, die voor hem in Liszt culmineert. Overigens is hij de gepersonifieerde onhandigheid, die evenwel, als het er op aan komt, weet wat hij wil. Zie Karin Hardt als Thekla Burmeister, een van zijn minst begaafde leerlingen, hoe ze huilt, hoe ze lonkt en lacht en hoe ze ten slotte den onhandigen talentvollen Florian Mayr precies weet te krijgen, waar ze hem hebben wil. tégen den wil van haar moeder, Ida Wüst, in. En wat is Ida Wüst ook een karakterspeelster! Sybille Schmitz is de geniale leerlinge van Liszt Ilonka Badacz. Ook zij geeft volkomen de ar tiste, zooals zij in deze film past. De tempera mentvolle. in haar kunst hoogst ernstige, in haar particuliere leven lichtelijk wufte vrouw met een lief gevoelig hart. De rivaal van Flo rian Mayr vindt zijn vertolker in Hub. van Meyerinck; met zijn mooie, gemeene gezicht begrijpen wij, toeschouwers, direct de rol, die hij te spelen heeft. Een niet te onderschatten voordeel van deze film is ook, dat we van Liszt's heerlijke muziek kunnen genieten, en van de smaakvolle klee ding uit Liszt's tijd. Er is eigenlijk niets dan goeds te zeggen van Liefdes-Rhapsodie, de spelers, de levendige romantische tafreelen, het scenario, de mu ziek, de fotografisch zoo schitterend geslaag de opnemingen bijvoorbeeld van Rome, (het Forum e.a.), het is één prachtig geheel gewor den met artisten, die ieder in hun rol nauwe lijks te overtreffen zijn. Paramount nieuws en een verbazend aardig Popeye the Sailorman-filmpje completeeren het programma. „Casino de Paris", een Revuefilm met Al Jolson en Ruby Keeler, in Rembrandt. Onze buren aan gene zijde van den Oceaan zijn ware meesters op het gebied van de revuefilm. Van dergelijke volmaakt gecom poneerde en uitgevoerde shows zooals hier in ..Casino de Paris" bezitten zij onbetwistbaar het monopolie. Er zijn in den loop'der jaren al heel wat van deze films naar de oude we reld overgestoken .waardoor we aan de fabel achtige raffinement der Amerikaansche techniek gewend zijn geraakt, maar niette min blijft de knappe mise-en-scène toch steeds onze bewondering wekken. In een re vuefilm stelle men geen al te hooge eischen aan de handeling, welke er door heen pleegt te loopen. De hoofdschotel is immers de zang, de dans en de ensceneering en het overige verhuist als vanzelf naar het tweede plan. Echter dient erkend, dat de handeling in „Ca sino de Paris" lang niet van spanning ont bloot i en zich goed aan de cabaretscènes aansluit. Al Jolson en zijn pittige echtgenoote de kleine Ruby Kee- ler, is in deze film het leeuwenaandeel toegewezen. Al en Ruby zingen en dansen beide, dat het een aard heeft. Bij eerstgenoemde staat de zang, of lie ver de voordracht op den voorgrond, ter wijl zijn partner in de eerste plaats dan seres is. Wij zien Al Jolson in verschei dene liedjes voor het voetlicht treden, o.a. met ..Mammy, I'll sing about you" en „A quarter to nine". Hij presenteert ze op de hem eigen wijze, met de wijdgebarende armen en die typische gelaatsexpressie, die we uit zijn vorige films.kennen. En ook verschijnt hij in een van zijn voordrachten in z'n specialiteit, de negerimitatie, ten tooneele. Ruby Keeler, de actrice met onschuldige kindergezichtje en -stemmetje, toont zich in haar fantastisch stepgetrippel weer een waar virtuoze. Temid den van een aantal keurige tafereeltjes geeft zij haar dansprestaties ten beste. Behalve dit tweetal zijn er nog verschei dene andere acteurs en actrices, die er toe hebben bijgedragen, dat „Casino de Paris" een vlotte en amusante revuefilm geworden is, In het voorprogramma vraagt Louis Da vids de aandacht voor een geestige Oude- jaarsoverpeinzing en Nieuwjaarswensch, die Polygoon van passende filmillustraties heeft voorzien. Verder is er buiten de journaals een vermakelijke teekenfilm in kleuren uit de se rie Merry Melodies Als variéténummer het optreden der 6 Lorch's, die Ikarische spelen demonstreeren. Ze geven voortreffelijke staaltj es ocrobatiek te zien. Al Jolson. Prachtige film van Joe E. Brown in Cinema Palace. Cinema Palace is het nieuwe jaar begonnen met een luchtig programma. De bekende ko miek Joe E. Brown weet de geheele filmklucht „Op de Planken" van het begin tot het einde te vullen met zijn malle fratsen. Brown heeft een gezicht als een stuk elastiek. Met een ver trekking van zijn gelaatsspieren brengt hij de zotste effecten te weeg. Ook zijn lichaam doet hij de zonderlingste standen aannemen en hij werpt het als een bal heen en weer. Deze eigenschappen komen hern in de film „Op de Planken" goed van pas. Hij beeldt hierin na melijk een variété-artist uit, die zich onder andere van het balcon af aan een touw op het tooneel laat slingeren. Hij wordt bij deze toe ren „ontdekt" en komt van een zooveelste rangstheater terecht in één van de chicste Drie hoofdfiguren uit „David Copperfield", de film die deze week in Luxor draa«|, V.l.n.r.: Edna May Oliver als Tante Betsy, die veel van David houdt; Roland Young als de huichelachtige Uriah Heep en Basil Radstone, die den meedoogenloozen Murdstone utibeeldt. Joe E. Brown. cabarets van Broadway met niemand minder dan een schatrijke jonge dame als partner. In de society heeft hij al evenveel succes, maa: tenslotte komt hij weer bij zijn vrouw, die bij den ouden troep gebleven is, terug. Men ziet wel; veel om het lijf heeft deze klucht niet, maar wie 1936 wil inzetten met een avondje lachen, kan hier terecht. Bovendien kan men uit deze film leeren wel ietwat beschamend voor het sterke ge slacht hoe trouw en vergevensgezind een vrouw kan zijn. De rol van deze vrouw wordt verdienstelijk 'gespeeld door Ann Dvorak, die in haar uiterlijk eenigszins doet den ken aan haar beroem de collega Joan Craw ford. Patricia Ellis, een platinablonde schoonheid is de millionnaire, die „op de planken staat". De achtergrond van variété-bühne en Amerikaansche, mon daine café's oefent door zijn sfeer van klatergoud en smo kings-plastrons altijd nog een zekere aan trekkingskracht uit. Alles bij elkaar genomen is „Op de Planken" een gezellig, lachwekkend niemandalletje. Enlachen is gezond! In het voorprogramma vertoont Profilti flitsen uit het afgeloopen jaar. Dit journaal roept herinneringen op aan de belangrijkste feiten van 1935. Het Eclair-journaal tracteert de liefhebbers van wintersport op een fraaie filmreportage van ski-loopen. Verder draait er een zang- en showfilm, waarin populaire Amerikaansche „songs" ten gehoore worden gebracht- Op het tooneel ditmaal de Traveniers, een paar lenige menschen en een aardig hondje, dat goed gedresseerd blijkt te zijn. In Londen draait de première van „The Ghost goes West", de eerste film, die de Fran- sche regisseur René Clair in Engeland heeft gemaakt. De Engelsche acteur Robert Donat, die zooveel succes boekte Ifc de film „Het ge heim der 39 stappen", speelt de hoofdrol, en niet zooals oorspronkelijk het plan was Char les Laughton. „The Ghost goes West' 'is de geschiedenis van den geest van 't laatste lid eener Schot- sche familie, die gedoemd is op aarde te blij ven ronddolen, totdat hij een beleedigende pp- merking van een vijandige Schotsche familie heeft gewroken. Een Amerikaan koopt het kasteel van zijn voorvaderen en verscheept het steen voor steun naar Amerikamet geest en al. De Amerikaan, die een vleesch-million- nair is, voert een geweldige reclame campagne voor zijn firma-naam, gebaseerd op den door hem aangekochten „geest". De geest zelf krijgt in Amerika eindelijk de kans om de bewuste wraak te nemen en wordt daardoor van zijn kwellingen op aarde verlost. EEN VOORBESPREKING DOOR KAREL DE JONC Het Concert voor viool en violoncel op. 102 van Brahms heb ik een heelen tijd in geen enkel radioprogramma opgemerkt. De komen de week zal ons op dit punt schadeloos stellen het wordt maar eventjes drie keer uitgezon den, n.l. Maandag door Lyon, Donderdag door Breslau en Zaterdag door Hilversum I. Zelfs in Frankrijk, waar men tegenover Brahms' muziek langen tijd afkeerig gestaan heeft, wordt het dus gespeeld en we kunnen uit dat drietal uitvoeringen binnen één week tijds be merken dat ook Brahms' Dubbelconcert lang zamerhand het pleit gewonnen heeft. Dat is niet terstond het geval geweest: in 't begin vond het werk niet veel vrienden. Merkwaar dig is in dat opzicht een uitlating van Tchai- kowsky, die tijdens zijn verblijf te Leipzig het Dubbelconcert en het Trio in c kl. t. op. 101 van Brahms hoorde. Tchaikowsky, tot wien Anton Rubinstein eens gezegd had, dat zijn iTchaikowsky's) geschrijf in 't geheel geen muziek was. liet zich over Brahms als volgt uit; „Evenals al mijn muzikale vrienden in Rusland acht ik Brahms als een eerlijken, aan zijn overtuiging getrouwen en energieken mu sicus. maar trots allen goeden wil kan ik niet van zijn muziek houden.In de muziek van dezen meester zit voor het Russische hart iets droogs, kouds, nevelachtigs en afstootends; van ons standpunt uit ontbreekt Brahms elk spoor van melodische vinding. De muzikale ge dachte wordt nooit in haar geheel uitgespro ken: nauwelijks is een melodische zin aange duid, of die wordt reeds door allerlei harmo nische modulaties overwoekerd, alsof de com ponist er speciaal op uit was, om onverstaan baar cn diepzmnig te zijnAlles is ernstig, degelijk, waarschijnlijk zelfs oorspronkelijk, maar in alles ontbreekt de hoofdzaak de schoonheid Het Dubbelconcert ontstond in den zomer van 1887. toen Brahms voor de tweede maal aan de oevers van het heerlijke Thuner meer verblijf hield Ook den zomer van het vooraf gegane jaar had hij daar doorgebracht en het was hem daar bij uitstek goed bevallen. Ook na 1887 keerde hij er nog eenmaal weer. Hij genoot daar van de prachtige natuur en leefde er vrij en ongedwongen. De ochtenduren wijd de hij aan zijn arbeid, hetzij in een groot prieel, hetzij binnenshuis, waar hij eenige in elkaar loopende vertrekken tot zijn beschik king had, waarin hij ongestoord kon ijsbeeren. Het middagmaal ging hij dan, als het weer het toeliet, in den tuin van een of ander restau rant gebruiken. Aan diners in deftige eetzalen had hij altijd een hekel, omdat hij er niet van hield toilet te moeten maken. Als hij bij slecht weer uitging, sloeg hij zich een oude bruin grijze reisdeken om, die op de borst met een onmogelijk groote speld vastgemaakt werd, zoodat hij er eenigszins zonderling en zeer on modieus uitzag en alle voorbijgangers hem nakeken. Maar belangrijker dan deze uiter lijkheden was, dat de mooie natuur, die hem omringde, mooie vruchten deed gedijen: ïn den eersten zomer de lieflijke Vioolsonate in A gr. t. op. 100 (de z.g. „Thuner Sonate"), de cello sonate in F gr. t. op. 99 en het Trio in c. kl. t. op. 101; in den tweeden zomer o.a. het Dubbel concert, het laatste groote werk dat de mees ter schreef. Zijn vriend, den grooten violist Joachim aan wien hij zijn Vioolconcert had opgedragen maakte hij aldus attent op het Dubbelconcert: „Bereid je voor op een kleinen schrik! Ik kon n.l. destijds geen weerstand bieden aan de invallen voor een Concert voor viool en cello, al probeerde ik mij dat telkens weer uit het hoofd te praten. Nu is mij aan die zaak alles onverschillig, behalve de vraag hoe gij daartegenover staat. Maar vóór alles vraag ik je: geneer je niet in 't minste. Als je mij een kaartje stuurt, waarop eenvoudig staat; „Ik zie er van af", dan weet ik genoeg. Zoo niet. dan beginnen mijn vragen: wil je een proefje ervan zien? Ik schrijf nu direct de solostemmen bij mekaar; zou je je met Haus- mann den cellist de moeite willen geven ze met het oog op de speelbaarheid door te kijkenhet stuk bij gelegenheid met mij aan 't klavier te probeeren en ten slotte in een of andere stad heelemaal onder ons met orkest?" Joachim heeft blijkbaar in gunstigen zin geantwoord, want 26 Juli stuurde Brahms hem de partijen. Later schreef Brahms nog: „Och, hoeveel aangenamer en verstandiger is het, voor een instrument te schrijven, dat men door en door kent, zooals ik meen, het klavier te kennen!" Ik heb deze citaten ingelascht, omdat ze duidelijk doen uitkomen dat alle meesterschap en alle roem Brahms niet beletten de autori teit van anderen te erkennen. Den 18den Oc tober 1887 ging de première van het Dubbel concert te Keulen. Het behoort tot een kunst genre, dat, wanneer de antieke Concert! grossi" niet meegerekend worden, slechte wei nig vertegenwoordigende werken telt. Bach's Concert in d kl. t. voor 2 violen en zijn Con certen voor 2, 3 en 4 klavieren, Mozart's „Con certante Symphonie" voor viool en alt in Es, K.V. 364 en zijn Concert voor 2 klavieren in Es, K.V. 365, Beethoven's Tripelconcert voor viool, cello en klavier en dan Brahms' Dubbel concert zijn wel de meest bekende en belang rijkste. Van die alle heeft Brahms' werk wel den meest gewichtigen inhoud. Het zal bij een eerste hooren velen stroef schijnen: bij nadere kennismaking onthullen zich meer en meer schoonheden. Het is er mee als met veie berg landschappenvan verre ziet men slechts ruige rotsen, die ontoegankelijk schijnen; de welige flora der lieflijke dalen toont zich slechts aan hem, die nader bij komt en dieper door dringt. Van soloconcerten neem ik voor ditmaal het zelden gespeelde Pianoconcert van Reger en het eveneens weinig uitgevoerde 3de Piano concert van Tchaikowsky. Dit laatste, op. '75, is dus nog na de beroemde Symphonie pathé- tique (op. 74) geschreven, en schijnt uit schet sen uitgewerkt te zijn, die tijdens een over tocht uit Amerika ontstaan en oorspronkelijk voor een symphonie bestemd waren. Het be stond eigenlijk uit slechts één enkel hoofd deel, een Allegro, maar in nagelaten werken van Tch. werd een Andante en Finale voor piano en orkest gevonden, waarvan de orkest partij nog niet geïnstrumenteerd was. Dit laatste heeft Tanejew bezorgd en daarna zijn deze stukken bij het Allegro gevoegd, waarmee ze nu het 3de Pianoconcert vormen. Daar men in den regel van Tchaikowsky's pianoconcerten alleen het eerste, een hoogst enkelen keer het tweede hoort, verdient het aanbeveling ook eens naar het derde te luisteren. Volgens den Tchaikowsky-biograaf Stein heeft het Ameri kaansche karaktertrekken. Een Symphonie van den als klavierspeler en -paedagoog beroemden Muzio Clement! be hoort ook wel tot de zeldzame verschijningen in de concertzaal. Cl.'s symphonieën moeten nogal wat bizarriteiten bevatten. Dat Rome er Zondag een uitzendt heeft misschien meer nationale dan artistieke beweegredenen. Het Moto perpetuo" van Paganini tot eer „Eeuwigdurende Beweging" te vernederland- schen, zooais het Maandagprogramma van Hilversum doet, lijkt van het geduld der luis teraars wel wat teveel te zullen vergen. In werkelijkheid duurt het stuk maar weinige minuten; in bepaalde omstandigheden kunnen die ook wel eens een eeuwigheid schijnen. Wer kelijke eeuwigdurendheden zijn tot nu toe door de menschen niet gemaakt. Zelfs het „Eeuwig Edict" v/as er geen. In dat opzicht houden de echte kunstwerken het nog relatief het langst uit, De film is een goed voorbeeld van evenwich- tigen humor, waarbij de regisseur Clair ver moedelijk voor den humor en Alexander Kor- da in wiens handen de productie rustte waarschijnlijk voor het evenwicht heeft ge zorgd. Ook de fotografie en het spel van Ree bert Donat zijn goed. René Clair zou René Clair niet zijn, als de parodieën op Ameri kaansche en Schotsche manieren niet van onvergetelijken humor waren. De Britsche filmproducent Korda en de Fransche regisseur Clair zijn elkaar veel ver schuldigd; René Clair heeft voor subtiele geestigheden en luchtigheid gezegd, die over het algemeen nog teveel in Engelsche films ontbreken en Korda heeft de Fransche fanta sie eenigszins aan banden gelegd en gezorgd dat René Clair met zijn voeten op den grond bleef. David Copperfield^ Dickens' autobiografie. Een levensbeschrijving van den grooten Engelschen romanschrijver. Charles Dickens zal zeker nooit gedacht heb ben dat een zijner werken nog eens tot film gemaakt zou worden. Want voor Louis Lumière de vertolking van bewegende beelden had uit gevonden, was de Engelsche romanschrijver reeds overleden. En nu beleven wij in Haarlem de verfilming van een van Dickens' belangrijke werken: David Copperfield, welke film voor het eerst in Nederland werd vertoond op den gedenk dag van het veertig-jarig bestaan der cine matografie. toen Louis Lumière persoonlijk naar Nederland was gekomen. Over de film zelf wordt elders in dit num mer geschreven, over Charles Dickens zelf hier enkele woorden. David Copperfield wordt veelal beschouwd als een autobiografie van Dickens, wiens vol ledige naam Charles John Huffham Dickens is. Zijn geboorteplaats is Portsmouth, waar hij op 7 Februari 1812 het levenslicht zag. Zijn vader was een eenvoudig ambtenaar bij de marine en rijkdom was het laatste wat de familie kende. De eigenaardige karakter trekken van zijn vader vindt men terug in het door Dickens uitgebeelde type van Micawber in zijn boek David Copperfield, zij het in wer kelijkheid natuurlijk iets gematigd. Veel onderwijs kreeg Dickens niet en hij zou zeker geen behoorlijke ontwikkeling hebben verkregen, ware het niet dat hij door ijverige studie in zijn vader's bibliotheek, (voor zoover zij dan dezen weidschen naam verdient), veel bij leerde. Charles Dickens was nog geen negen jaar toen zijn vader naar Londen verhuisde en de familie in een zeer armoedige buurt ging wonen, n.l. Camden Town. Niet lang daarna werd zijn vader wegens schulden gegijzeld in de Marshalsea-gevange- nis en toen begon voor Dickens pas goed de ellende. Nu kwam het er voor den kleinen jongen op aan geld te verdienen en zoo kwam hij in een fabriek voor schoensmeer terecht. Ook deze episode kan men terugvinden in David Cop perfield, evenals de gebeurtenissen die daarop volgden. Drie jaar lang heeft de jongen onder deze omstandigheden moeten leven, totdat in 1824 de financieele toestand van de familie weer iets verbeterde dank zij een kleine erfenis en hij nog twee jaar lang lessen kon volgen aan een school voor privaat-onderricht. Weer enkele jaren later kwam Dickens in dienst als eenvoudig schrijver op een advo caten-kantoor en ook in deze omlijsting kent men hem uit David Copperfield. Deze tijd bood hem volop gelegenheid men- schentypen te bestudeeren en vele van zijn pennevruchten geven blijk dat hij een goed opmerker was. Hij studeerde nog steeds verder aan het Brit-sch Museum, wierp zich vol ijver op de studie der letteren vooral en werd bovendien verslaggever voor dagbladen, o.a. Kamer redacteur. Ook werd hij lid der redactie van de Morning Chronicle In dit blad verschenen o.m. zijn „Schetsen door Boz", waarbij men moet weten dat Dickens eenigen tijd onder het pseudoniem „Boz" heeft geschreven. Zijn beteekenis als strijder tegen sociale misstanden, vooral in kindertehuizen en tegen den kinderarbeid is overbekend. Zijn stoffelijk overschot rust in de West minster Abbey. In het boek David Copperfield. dat evenals vele van zijn andere werken, stukken bevat die voor onze opvattingen langdradig en niet be langwekkend zijn, vindt men behalve zijn eigen interessante en vaak spannende levens geschiedenis, veel markante typen uit het midden van de vorige eeuw. Ongetwijfeld heeft Dickens groote beteeke nis gehad in zijn tijd en de verfilming van z-ijn werk David Copperfield doet velen, die er niet toe zullen komen het lijvige boek te lezen, kennismaken met den grootsten Engelschen romanschrijver van den tijd tot 1870. TERAARDEBESTELLING Mr. J. H. THIEL. De Raad van Toezicht en Discipline der Orde van advocaten in het arrondissement Haarlem werd bij de teraardebestelling van het stoffelijk overschot van Mr. J. H. Thiel vertegenwoordigd door den vice-deken Mr. J. H. J. Simons, den secretaris Mr. R. C. Bak huizen van den Brink en het lid Mr. F. A. Davidson. DINSDAG BACHCONCERT. Dinsdag 7 Januari wordt in de Gemeente lijke Concertzaal het vierde concert gegeven vanwege de Haarlemsche Bachvereeniging. Het Residentie-orkest o.l.v. Antonino Votto zorgt voor de uitvoering met den solist Nico- lai Orloff (piano)..

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 14