Réné Clair maakt een
Engelsche film.
Z A T E R D A G 4 JANUARI 1936
HAA'ELE M'S DA'GBCAD
8
„David Copperfield",
een meesterwerk in Luxor.
Het is prettig over een film te schrijven als
David Copperfield. Een film die in alle opzich
ten zóó voldoet, dat 't aanschouwen meer is
dan een gewoon genoegen. David Copperfield
is Dickens' meesterwerk; de film is een mees
terwerk geworden van allen die eraan hebben
meegewerkt.
Freddie Bartholomew als de kleine
David Copperfield.
Een hunner is een bijzonder groote verras
sing: Freddie Bartholomew, die den kleinen
David vertolkt. Deze tienjarige jongen bezit
een natuurlijke gave zooals nimmer nog is ver
toond. Wat het nu eigenlijk is wat zijn spel zoo
grootsch maakt, valt moeilijk te zeggen. Het
is met hem als met zooveel dingen, die waar
lijk indrukwekkend zijn: men voelt het. men
wéét het en kan het toch niet onder woorden
brengen. Is 't zijn groote natuurlijkheid, zijn
eenvoud en aristocratie tevens, zijn manlijke
en tegelijk kinderlijke eigenschappen, zijn
fijn-eenyoudig uiterlijk? Freddie Bartholomew
vooral maakt David Copperfield tot een film
zooals men slechts heel weinig ziet.
En daarmee is ook gezegd dat het eerste deel
van deze lange film nog mooier is dan het
tweede, dat geheel andere eigenschappen be
zit.
De verfilming van een lijvig werk als dit van
den grootcn Engelschen romanschrijver, moest
ongetwijfeld groote moeilijkheden opleveren.
Wilde men immers een eenigszins volledig
beeld geven van Dickens' geheele verhaal, dan
zou een fiirn tot stand komen die langer dan
een avond duurde. Dus bleef er niets anders
over dan de belangrijkste gebeurtenissen uit
het boek aan te stippen en niet langer bij elke
episode stil te staan dan strikt noodzakelijk is.
Daardoor komt dat in het tweede gedeelte,
(waarin de „kleine" David groot geworden is
en de rol van Freddie Bartholomew op uitne
mende wijze wordt overgenomen door Frank
Lawton), sommige fragmenten elkaar te snel
opvolgen en men graag nog even in gedachten
was gebleven bij het vorige dat juist zoo'n die
pen indruk had gemaakt.
Echter moest men, om te voorkomen dat
men de film groote onvolledigheid zou kunnen
verwijten, zich beperken tot het aller-nood-
zakeüjkste.
„In der Beschranking zeigt sich erst dei-
Meister" is Goethe's woord en op de verfilming
van David Copperfield mag deze uitspraak
zeker worden toegepast. Want de tafereelen
mogen soms wel wat kort op elkander volgen,
elke is zoo duidelijk getypeerd, zoo raak van
toon, dat zij gelijken op miniaturen in een
museum. Terwijl men langs de wanden loopt,
kan men als 't ware de bladzijden van Dickens'
boek omslaan en hem volgen bij zijn vertelling
over „het kind, van wien hij het meeste houdt,
van David Copperfield."
Zonder het tweede deel in zijn soort iets te
kort te willen doen, noch den acteurs ervan,
moet toch worden gezegd dat het eerst-e stuk
een voorbeeld is van „de" film op haar best.
Het verhaal is een aaneengesloten en gaaf
geheel. Van het eerste oogenbiik af is men in
de juiste. oud-Ergelsche. ietwat stijve sfeer
van rust. familieband, plechtstatigheid en
warme aanhankelijkheid in de kleine samen
leving van moeder, zoon en oude gedienstige,
Peggotty.
Langzaam-aan komt de indringer. Murd-
stone, de zwarte panter uit Davicl's boek. De
moeder twijfelt aan haar liefde voor haar
eigen kind, nu zij van dien Murdstone is gaan
houden, in wien zij toch een goed vader voor
David ziet. En zij vraagt David of zij slecht is.
Peggotty ziet het onheil naderen, zegt weinig
meer dan strikt noodzakelijk is, doch doet haar
plicht in stilte. Geleidelijk voelt men het pia
nissimo tot het fortissimo aanzwellen; David
heeft een nieuwen vader gekregen, David mag
niet meer dicht bij zijn moeder zijn, David
haat zijn vader, die zijn moeder tot slavin in
haar eigen huis maakt, David heeft angst voor
dien man en diens zuster, David kan zijn lessen
niet opzeggen wanneer die man met het rietje-
om-te-siaan speelt en de gehate zuster venij
nig met naald en draad aan het werk is, David
verliest alle concentratie, innerlijke rust en
vertrouwen in de groote nrenschen.
Dan komt de groote catastrophe: Murdstone,
die als een sadist geniet van de angsten van
het knaapje, tuchtigt hem met het zoo ge
vreesde rietje in David's eigen kamertje. De
muziek die de tragische gebeurtenissen hebben
voorbereid en ingeleid snikt mee met het
hartstochtelijk geween van den kleinen David.
Dienzelfden nacht gebeurt het verschrikke
lijke terwijl David in zijn kamertje is opge
slotenMoeder's laatste woorden voor
David heeft zij Peggotty gezegd
Dit stukje film is wellicht het mooiste dat
ooit werd gemaakt. In elk opzicht. Zoowel psy
chologisch als fotografisch, zoowei wat het spel
betreft als de aanvullende en toch veel be-
heerschende muziek, die zich voortdurend op
den achtergrond houdt.
Zooals v/ij reeds zeiden: het tweede deel is
anders. Wanneer David groot geworden is komt
Frank Lawton deze rel vervullen. Elizabeth
Allan (David's moeder). Basil Rathbone
(Murdstone). Violet Kemble Cooper (Jane
Murdstone) en Freddie Bartholomew zijn van
het tconeel verdwenen. (Men lette op de tref
fende gelijkenis tusschen Murdstone en Jane
Murdstone)
Behalve Frank Lawton komen nu op Edna
Mav Oliver iTante Betsy. W. C Fio'ds (Mi
cawber). Roland Young iUriah Heep). Madge
Evans (Agnes), Maureen O'SulUvan (Dora) en
Lewis Stone (Wickfield),
Lionel Barrymore (Dan Peggottyi en vooral
Jessie Ralph (Peggotty) leggen de band tus
schen het eerste en het tweede deel.
David Copperfield is in de tweede helft een
goede film, veelzijdig, vaak aangrijpend, vaak
geestig en spannend bij voortduring. Roland
Young doet zich in de rol van den huichelach-
tigen Uriah Heep van een andere zijde ken
nen dan van den comediant, welke rollen hij
tot nog toe meestal vervulde.
En alle andere spelers vertolken hun types,
zooals Dickens ongetwijfeld heeft gewild. Tante
Betsy is de schijnbaar ongevoelige en harte-
looze vrouw, die, als 't erop aankomt meer
voelt voor David dan wie ook: Mr. Dick, de
dwaas, die bij haar woont, geeft de beste ad
viezen ontsproten aan zijn kinderlijk-eenvou-
digen geest; Micawber is de quasi gulle vriend,
die veel van mooie woorden houdt en graag
royaal zou zijn, als hij niet van de royaliteit
van anderen moest leven; Dan Peggotty is de
zeeman-uit-een-stuk, met ruwe handen en een
week hart; Uriah Heep is de ploert zonder
weerga, wiens handdruk den kleinen David na
enkele minuten nog kippevei bezorgt: Dora
is het lieve kind-vrouwtje, zooals zij zich zelf
noemt en Agnes de bezonkene en verstandige
vrouw, die van kind af van David heeft ge
houden.
David Copperfield is in het eerste deel ech
ter een meesterwerk van de eerste orde. Niet
vaak beleven wij zulk een buitengewone voor
stelling.
Het voorprogramma bevat behalve het
nieuws een aardige gekleurde teekenfilm.
W. SCH.
Karin Hardt.
Liefdesrhapsodie in Frans Hals.
Zonder eenige over
drijving kunnen we
zeggen, dat we nog
maar zeiden van een
film zoo, zonder eenige
bedenking, hebben ge
noten als van Liefdes
rhapsodie.
De regisseur Carmine
Gallone heeft voor alle
rollen „the right man
woman) in the right
place" gevonden, ook
het uiterlijk van de
hoofdpersonen is abso
luut in overeenstem
ming met het uit te
beelden karakter.
Daar is Paul Hörbiger
als de musicus en mu
ziekleeraar Florian Mayr; wat een lief. goed,
kinderlijk gezicht, een echt Baby-face, dat- ge
heel en al past bij de onschuldige naïveling.
die vreemd tegenover de wereld en vooral
tegenover de vrouwen staat. Hij heeft maar
één hartstocht en dat is de muziek, die voor
hem in Liszt culmineert. Overigens is hij de
gepersonifieerde onhandigheid, die evenwel,
als het er op aan komt, weet wat hij wil. Zie
Karin Hardt als Thekla Burmeister, een van
zijn minst begaafde leerlingen, hoe ze huilt,
hoe ze lonkt en lacht en hoe ze ten slotte den
onhandigen talentvollen Florian Mayr precies
weet te krijgen, waar ze hem hebben wil. tégen
den wil van haar moeder, Ida Wüst, in. En wat
is Ida Wüst ook een karakterspeelster! Sybille
Schmitz is de geniale leerlinge van Liszt
Ilonka Badacz. Ook zij geeft volkomen de ar
tiste, zooals zij in deze film past. De tempera
mentvolle. in haar kunst hoogst ernstige, in
haar particuliere leven lichtelijk wufte vrouw
met een lief gevoelig hart. De rivaal van Flo
rian Mayr vindt zijn vertolker in Hub. van
Meyerinck; met zijn mooie, gemeene gezicht
begrijpen wij, toeschouwers, direct de rol, die
hij te spelen heeft.
Een niet te onderschatten voordeel van deze
film is ook, dat we van Liszt's heerlijke muziek
kunnen genieten, en van de smaakvolle klee
ding uit Liszt's tijd.
Er is eigenlijk niets dan goeds te zeggen van
Liefdes-Rhapsodie, de spelers, de levendige
romantische tafreelen, het scenario, de mu
ziek, de fotografisch zoo schitterend geslaag
de opnemingen bijvoorbeeld van Rome, (het
Forum e.a.), het is één prachtig geheel gewor
den met artisten, die ieder in hun rol nauwe
lijks te overtreffen zijn.
Paramount nieuws en een verbazend aardig
Popeye the Sailorman-filmpje completeeren
het programma.
„Casino de Paris",
een Revuefilm met Al Jolson en
Ruby Keeler, in Rembrandt.
Onze buren aan gene zijde van den Oceaan
zijn ware meesters op het gebied van de
revuefilm. Van dergelijke volmaakt gecom
poneerde en uitgevoerde shows zooals hier in
..Casino de Paris" bezitten zij onbetwistbaar
het monopolie. Er zijn in den loop'der jaren
al heel wat van deze films naar de oude we
reld overgestoken .waardoor we aan de fabel
achtige raffinement der Amerikaansche
techniek gewend zijn geraakt, maar niette
min blijft de knappe mise-en-scène toch
steeds onze bewondering wekken. In een re
vuefilm stelle men geen al te hooge eischen
aan de handeling, welke er door heen pleegt
te loopen. De hoofdschotel is immers de zang,
de dans en de ensceneering en het overige
verhuist als vanzelf naar het tweede plan.
Echter dient erkend, dat de handeling in „Ca
sino de Paris" lang niet van spanning ont
bloot i en zich goed aan de cabaretscènes
aansluit.
Al Jolson en zijn
pittige echtgenoote
de kleine Ruby Kee-
ler, is in deze film
het leeuwenaandeel
toegewezen. Al en
Ruby zingen en
dansen beide, dat
het een aard heeft.
Bij eerstgenoemde
staat de zang, of lie
ver de voordracht op
den voorgrond, ter
wijl zijn partner in
de eerste plaats dan
seres is. Wij zien Al
Jolson in verschei
dene liedjes voor het
voetlicht treden, o.a.
met ..Mammy, I'll sing about you" en „A
quarter to nine". Hij presenteert ze op de hem
eigen wijze, met de wijdgebarende armen en
die typische gelaatsexpressie, die we uit zijn
vorige films.kennen. En ook verschijnt hij in
een van zijn voordrachten in z'n specialiteit,
de negerimitatie, ten tooneele. Ruby Keeler,
de actrice met onschuldige kindergezichtje
en -stemmetje, toont zich in haar fantastisch
stepgetrippel weer een waar virtuoze. Temid
den van een aantal keurige tafereeltjes geeft
zij haar dansprestaties ten beste.
Behalve dit tweetal zijn er nog verschei
dene andere acteurs en actrices, die er toe
hebben bijgedragen, dat „Casino de Paris" een
vlotte en amusante revuefilm geworden is,
In het voorprogramma vraagt Louis Da
vids de aandacht voor een geestige Oude-
jaarsoverpeinzing en Nieuwjaarswensch, die
Polygoon van passende filmillustraties heeft
voorzien. Verder is er buiten de journaals een
vermakelijke teekenfilm in kleuren uit de se
rie Merry Melodies
Als variéténummer het optreden der 6
Lorch's, die Ikarische spelen demonstreeren.
Ze geven voortreffelijke staaltj es ocrobatiek te
zien.
Al Jolson.
Prachtige film van Joe E. Brown
in Cinema Palace.
Cinema Palace is het nieuwe jaar begonnen
met een luchtig programma. De bekende ko
miek Joe E. Brown weet de geheele filmklucht
„Op de Planken" van het begin tot het einde
te vullen met zijn malle fratsen. Brown heeft
een gezicht als een stuk elastiek. Met een ver
trekking van zijn gelaatsspieren brengt hij de
zotste effecten te weeg. Ook zijn lichaam doet
hij de zonderlingste standen aannemen en hij
werpt het als een bal heen en weer. Deze
eigenschappen komen hern in de film „Op de
Planken" goed van pas. Hij beeldt hierin na
melijk een variété-artist uit, die zich onder
andere van het balcon af aan een touw op het
tooneel laat slingeren. Hij wordt bij deze toe
ren „ontdekt" en komt van een zooveelste
rangstheater terecht in één van de chicste
Drie hoofdfiguren uit „David Copperfield", de film die deze week in Luxor draa«|,
V.l.n.r.: Edna May Oliver als Tante Betsy, die veel van David houdt; Roland Young
als de huichelachtige Uriah Heep en Basil Radstone, die den meedoogenloozen
Murdstone utibeeldt.
Joe E. Brown.
cabarets van Broadway met niemand minder
dan een schatrijke jonge dame als partner.
In de society heeft hij al evenveel succes, maa:
tenslotte komt hij weer bij zijn vrouw, die bij
den ouden troep gebleven is, terug.
Men ziet wel; veel om het lijf heeft deze
klucht niet, maar wie 1936 wil inzetten met een
avondje lachen, kan hier terecht.
Bovendien kan men uit deze film leeren
wel ietwat beschamend voor het sterke ge
slacht hoe trouw en vergevensgezind een
vrouw kan zijn. De rol van deze vrouw wordt
verdienstelijk 'gespeeld door Ann Dvorak, die
in haar uiterlijk
eenigszins doet den
ken aan haar beroem
de collega Joan Craw
ford. Patricia Ellis,
een platinablonde
schoonheid is de
millionnaire, die „op
de planken staat".
De achtergrond van
variété-bühne en
Amerikaansche, mon
daine café's oefent
door zijn sfeer van
klatergoud en smo
kings-plastrons altijd
nog een zekere aan
trekkingskracht uit.
Alles bij elkaar genomen is „Op de Planken"
een gezellig, lachwekkend niemandalletje.
Enlachen is gezond!
In het voorprogramma vertoont Profilti
flitsen uit het afgeloopen jaar. Dit journaal
roept herinneringen op aan de belangrijkste
feiten van 1935. Het Eclair-journaal tracteert
de liefhebbers van wintersport op een fraaie
filmreportage van ski-loopen.
Verder draait er een zang- en showfilm,
waarin populaire Amerikaansche „songs" ten
gehoore worden gebracht-
Op het tooneel ditmaal de Traveniers, een
paar lenige menschen en een aardig hondje,
dat goed gedresseerd blijkt te zijn.
In Londen draait de première van „The
Ghost goes West", de eerste film, die de Fran-
sche regisseur René Clair in Engeland heeft
gemaakt. De Engelsche acteur Robert Donat,
die zooveel succes boekte Ifc de film „Het ge
heim der 39 stappen", speelt de hoofdrol, en
niet zooals oorspronkelijk het plan was Char
les Laughton.
„The Ghost goes West' 'is de geschiedenis
van den geest van 't laatste lid eener Schot-
sche familie, die gedoemd is op aarde te blij
ven ronddolen, totdat hij een beleedigende pp-
merking van een vijandige Schotsche familie
heeft gewroken. Een Amerikaan koopt het
kasteel van zijn voorvaderen en verscheept het
steen voor steun naar Amerikamet geest
en al. De Amerikaan, die een vleesch-million-
nair is, voert een geweldige reclame campagne
voor zijn firma-naam, gebaseerd op den door
hem aangekochten „geest". De geest zelf krijgt
in Amerika eindelijk de kans om de bewuste
wraak te nemen en wordt daardoor van zijn
kwellingen op aarde verlost.
EEN VOORBESPREKING
DOOR KAREL DE JONC
Het Concert voor viool en violoncel op. 102
van Brahms heb ik een heelen tijd in geen
enkel radioprogramma opgemerkt. De komen
de week zal ons op dit punt schadeloos stellen
het wordt maar eventjes drie keer uitgezon
den, n.l. Maandag door Lyon, Donderdag door
Breslau en Zaterdag door Hilversum I. Zelfs
in Frankrijk, waar men tegenover Brahms'
muziek langen tijd afkeerig gestaan heeft,
wordt het dus gespeeld en we kunnen uit dat
drietal uitvoeringen binnen één week tijds be
merken dat ook Brahms' Dubbelconcert lang
zamerhand het pleit gewonnen heeft. Dat is
niet terstond het geval geweest: in 't begin
vond het werk niet veel vrienden. Merkwaar
dig is in dat opzicht een uitlating van Tchai-
kowsky, die tijdens zijn verblijf te Leipzig het
Dubbelconcert en het Trio in c kl. t. op. 101
van Brahms hoorde. Tchaikowsky, tot wien
Anton Rubinstein eens gezegd had, dat zijn
iTchaikowsky's) geschrijf in 't geheel geen
muziek was. liet zich over Brahms als volgt
uit; „Evenals al mijn muzikale vrienden in
Rusland acht ik Brahms als een eerlijken, aan
zijn overtuiging getrouwen en energieken mu
sicus. maar trots allen goeden wil kan ik niet
van zijn muziek houden.In de muziek van
dezen meester zit voor het Russische hart iets
droogs, kouds, nevelachtigs en afstootends;
van ons standpunt uit ontbreekt Brahms elk
spoor van melodische vinding. De muzikale ge
dachte wordt nooit in haar geheel uitgespro
ken: nauwelijks is een melodische zin aange
duid, of die wordt reeds door allerlei harmo
nische modulaties overwoekerd, alsof de com
ponist er speciaal op uit was, om onverstaan
baar cn diepzmnig te zijnAlles is ernstig,
degelijk, waarschijnlijk zelfs oorspronkelijk,
maar in alles ontbreekt de hoofdzaak de
schoonheid
Het Dubbelconcert ontstond in den zomer
van 1887. toen Brahms voor de tweede maal
aan de oevers van het heerlijke Thuner meer
verblijf hield Ook den zomer van het vooraf
gegane jaar had hij daar doorgebracht en het
was hem daar bij uitstek goed bevallen. Ook
na 1887 keerde hij er nog eenmaal weer. Hij
genoot daar van de prachtige natuur en leefde
er vrij en ongedwongen. De ochtenduren wijd
de hij aan zijn arbeid, hetzij in een groot
prieel, hetzij binnenshuis, waar hij eenige in
elkaar loopende vertrekken tot zijn beschik
king had, waarin hij ongestoord kon ijsbeeren.
Het middagmaal ging hij dan, als het weer het
toeliet, in den tuin van een of ander restau
rant gebruiken. Aan diners in deftige eetzalen
had hij altijd een hekel, omdat hij er niet van
hield toilet te moeten maken. Als hij bij slecht
weer uitging, sloeg hij zich een oude bruin
grijze reisdeken om, die op de borst met een
onmogelijk groote speld vastgemaakt werd,
zoodat hij er eenigszins zonderling en zeer on
modieus uitzag en alle voorbijgangers hem
nakeken. Maar belangrijker dan deze uiter
lijkheden was, dat de mooie natuur, die hem
omringde, mooie vruchten deed gedijen: ïn den
eersten zomer de lieflijke Vioolsonate in A gr.
t. op. 100 (de z.g. „Thuner Sonate"), de cello
sonate in F gr. t. op. 99 en het Trio in c. kl. t.
op. 101; in den tweeden zomer o.a. het Dubbel
concert, het laatste groote werk dat de mees
ter schreef. Zijn vriend, den grooten violist
Joachim aan wien hij zijn Vioolconcert had
opgedragen maakte hij aldus attent op het
Dubbelconcert: „Bereid je voor op een kleinen
schrik! Ik kon n.l. destijds geen weerstand
bieden aan de invallen voor een Concert voor
viool en cello, al probeerde ik mij dat telkens
weer uit het hoofd te praten. Nu is mij aan
die zaak alles onverschillig, behalve de vraag
hoe gij daartegenover staat. Maar vóór alles
vraag ik je: geneer je niet in 't minste. Als je
mij een kaartje stuurt, waarop eenvoudig
staat; „Ik zie er van af", dan weet ik genoeg.
Zoo niet. dan beginnen mijn vragen: wil je
een proefje ervan zien? Ik schrijf nu direct de
solostemmen bij mekaar; zou je je met Haus-
mann den cellist de moeite willen geven
ze met het oog op de speelbaarheid door te
kijkenhet stuk bij gelegenheid met mij
aan 't klavier te probeeren en ten slotte in
een of andere stad heelemaal onder ons met
orkest?" Joachim heeft blijkbaar in gunstigen
zin geantwoord, want 26 Juli stuurde Brahms
hem de partijen. Later schreef Brahms nog:
„Och, hoeveel aangenamer en verstandiger is
het, voor een instrument te schrijven, dat men
door en door kent, zooals ik meen, het klavier
te kennen!"
Ik heb deze citaten ingelascht, omdat ze
duidelijk doen uitkomen dat alle meesterschap
en alle roem Brahms niet beletten de autori
teit van anderen te erkennen. Den 18den Oc
tober 1887 ging de première van het Dubbel
concert te Keulen. Het behoort tot een kunst
genre, dat, wanneer de antieke Concert!
grossi" niet meegerekend worden, slechte wei
nig vertegenwoordigende werken telt. Bach's
Concert in d kl. t. voor 2 violen en zijn Con
certen voor 2, 3 en 4 klavieren, Mozart's „Con
certante Symphonie" voor viool en alt in Es,
K.V. 364 en zijn Concert voor 2 klavieren in
Es, K.V. 365, Beethoven's Tripelconcert voor
viool, cello en klavier en dan Brahms' Dubbel
concert zijn wel de meest bekende en belang
rijkste. Van die alle heeft Brahms' werk wel
den meest gewichtigen inhoud. Het zal bij een
eerste hooren velen stroef schijnen: bij nadere
kennismaking onthullen zich meer en meer
schoonheden. Het is er mee als met veie berg
landschappenvan verre ziet men slechts ruige
rotsen, die ontoegankelijk schijnen; de welige
flora der lieflijke dalen toont zich slechts aan
hem, die nader bij komt en dieper door dringt.
Van soloconcerten neem ik voor ditmaal het
zelden gespeelde Pianoconcert van Reger en
het eveneens weinig uitgevoerde 3de Piano
concert van Tchaikowsky. Dit laatste, op. '75,
is dus nog na de beroemde Symphonie pathé-
tique (op. 74) geschreven, en schijnt uit schet
sen uitgewerkt te zijn, die tijdens een over
tocht uit Amerika ontstaan en oorspronkelijk
voor een symphonie bestemd waren. Het be
stond eigenlijk uit slechts één enkel hoofd
deel, een Allegro, maar in nagelaten werken
van Tch. werd een Andante en Finale voor
piano en orkest gevonden, waarvan de orkest
partij nog niet geïnstrumenteerd was. Dit
laatste heeft Tanejew bezorgd en daarna zijn
deze stukken bij het Allegro gevoegd, waarmee
ze nu het 3de Pianoconcert vormen. Daar men
in den regel van Tchaikowsky's pianoconcerten
alleen het eerste, een hoogst enkelen keer het
tweede hoort, verdient het aanbeveling ook
eens naar het derde te luisteren. Volgens den
Tchaikowsky-biograaf Stein heeft het Ameri
kaansche karaktertrekken.
Een Symphonie van den als klavierspeler en
-paedagoog beroemden Muzio Clement! be
hoort ook wel tot de zeldzame verschijningen
in de concertzaal. Cl.'s symphonieën moeten
nogal wat bizarriteiten bevatten. Dat Rome
er Zondag een uitzendt heeft misschien meer
nationale dan artistieke beweegredenen.
Het Moto perpetuo" van Paganini tot eer
„Eeuwigdurende Beweging" te vernederland-
schen, zooais het Maandagprogramma van
Hilversum doet, lijkt van het geduld der luis
teraars wel wat teveel te zullen vergen. In
werkelijkheid duurt het stuk maar weinige
minuten; in bepaalde omstandigheden kunnen
die ook wel eens een eeuwigheid schijnen. Wer
kelijke eeuwigdurendheden zijn tot nu toe door
de menschen niet gemaakt. Zelfs het „Eeuwig
Edict" v/as er geen. In dat opzicht houden de
echte kunstwerken het nog relatief het langst
uit,
De film is een goed voorbeeld van evenwich-
tigen humor, waarbij de regisseur Clair ver
moedelijk voor den humor en Alexander Kor-
da in wiens handen de productie rustte
waarschijnlijk voor het evenwicht heeft ge
zorgd. Ook de fotografie en het spel van Ree
bert Donat zijn goed. René Clair zou René
Clair niet zijn, als de parodieën op Ameri
kaansche en Schotsche manieren niet van
onvergetelijken humor waren.
De Britsche filmproducent Korda en de
Fransche regisseur Clair zijn elkaar veel ver
schuldigd; René Clair heeft voor subtiele
geestigheden en luchtigheid gezegd, die over
het algemeen nog teveel in Engelsche films
ontbreken en Korda heeft de Fransche fanta
sie eenigszins aan banden gelegd en gezorgd
dat René Clair met zijn voeten op den grond
bleef.
David Copperfield^
Dickens' autobiografie.
Een levensbeschrijving van den
grooten Engelschen romanschrijver.
Charles Dickens zal zeker nooit gedacht heb
ben dat een zijner werken nog eens tot film
gemaakt zou worden. Want voor Louis Lumière
de vertolking van bewegende beelden had uit
gevonden, was de Engelsche romanschrijver
reeds overleden.
En nu beleven wij in Haarlem de verfilming
van een van Dickens' belangrijke werken:
David Copperfield, welke film voor het eerst
in Nederland werd vertoond op den gedenk
dag van het veertig-jarig bestaan der cine
matografie. toen Louis Lumière persoonlijk
naar Nederland was gekomen.
Over de film zelf wordt elders in dit num
mer geschreven, over Charles Dickens zelf hier
enkele woorden.
David Copperfield wordt veelal beschouwd
als een autobiografie van Dickens, wiens vol
ledige naam Charles John Huffham Dickens
is. Zijn geboorteplaats is Portsmouth, waar hij
op 7 Februari 1812 het levenslicht zag.
Zijn vader was een eenvoudig ambtenaar
bij de marine en rijkdom was het laatste wat
de familie kende. De eigenaardige karakter
trekken van zijn vader vindt men terug in het
door Dickens uitgebeelde type van Micawber
in zijn boek David Copperfield, zij het in wer
kelijkheid natuurlijk iets gematigd.
Veel onderwijs kreeg Dickens niet en hij zou
zeker geen behoorlijke ontwikkeling hebben
verkregen, ware het niet dat hij door ijverige
studie in zijn vader's bibliotheek, (voor zoover
zij dan dezen weidschen naam verdient), veel
bij leerde.
Charles Dickens was nog geen negen jaar
toen zijn vader naar Londen verhuisde en de
familie in een zeer armoedige buurt ging
wonen, n.l. Camden Town.
Niet lang daarna werd zijn vader wegens
schulden gegijzeld in de Marshalsea-gevange-
nis en toen begon voor Dickens pas goed de
ellende.
Nu kwam het er voor den kleinen jongen op
aan geld te verdienen en zoo kwam hij in een
fabriek voor schoensmeer terecht. Ook deze
episode kan men terugvinden in David Cop
perfield, evenals de gebeurtenissen die daarop
volgden.
Drie jaar lang heeft de jongen onder deze
omstandigheden moeten leven, totdat in 1824
de financieele toestand van de familie weer
iets verbeterde dank zij een kleine erfenis en
hij nog twee jaar lang lessen kon volgen aan
een school voor privaat-onderricht.
Weer enkele jaren later kwam Dickens in
dienst als eenvoudig schrijver op een advo
caten-kantoor en ook in deze omlijsting kent
men hem uit David Copperfield.
Deze tijd bood hem volop gelegenheid men-
schentypen te bestudeeren en vele van zijn
pennevruchten geven blijk dat hij een goed
opmerker was.
Hij studeerde nog steeds verder aan het
Brit-sch Museum, wierp zich vol ijver op de
studie der letteren vooral en werd bovendien
verslaggever voor dagbladen, o.a. Kamer
redacteur. Ook werd hij lid der redactie van
de Morning Chronicle
In dit blad verschenen o.m. zijn „Schetsen
door Boz", waarbij men moet weten dat
Dickens eenigen tijd onder het pseudoniem
„Boz" heeft geschreven.
Zijn beteekenis als strijder tegen sociale
misstanden, vooral in kindertehuizen en tegen
den kinderarbeid is overbekend.
Zijn stoffelijk overschot rust in de West
minster Abbey.
In het boek David Copperfield. dat evenals
vele van zijn andere werken, stukken bevat die
voor onze opvattingen langdradig en niet be
langwekkend zijn, vindt men behalve zijn
eigen interessante en vaak spannende levens
geschiedenis, veel markante typen uit het
midden van de vorige eeuw.
Ongetwijfeld heeft Dickens groote beteeke
nis gehad in zijn tijd en de verfilming van
z-ijn werk David Copperfield doet velen, die er
niet toe zullen komen het lijvige boek te lezen,
kennismaken met den grootsten Engelschen
romanschrijver van den tijd tot 1870.
TERAARDEBESTELLING Mr. J. H. THIEL.
De Raad van Toezicht en Discipline der
Orde van advocaten in het arrondissement
Haarlem werd bij de teraardebestelling van
het stoffelijk overschot van Mr. J. H. Thiel
vertegenwoordigd door den vice-deken Mr.
J. H. J. Simons, den secretaris Mr. R. C. Bak
huizen van den Brink en het lid Mr. F. A.
Davidson.
DINSDAG BACHCONCERT.
Dinsdag 7 Januari wordt in de Gemeente
lijke Concertzaal het vierde concert gegeven
vanwege de Haarlemsche Bachvereeniging.
Het Residentie-orkest o.l.v. Antonino Votto
zorgt voor de uitvoering met den solist Nico-
lai Orloff (piano)..