V R ij- DAG 17 JA N U ART 1936 HAARLE M'S DAGBLAD 11 AAN ALLEN! 't Doet. me altijd zooveel genoegen, als ik uit jullie briefjes lees, hoe je ook in deze win termaanden het. schoone in de natuur op merkt. Een van jullie schreef me: „de boomen zijn niet dood, ik heb al elzenkatjes in een vaas staan. Nu is 't net, of de Lente al in huis is." En Jan H. schrijft me dat hij nog nooit zooveel verschillende vogels in zijn vogelhuisje heeft gezien als dezen winter. En als hij eens met zijn verkeerde been uit bed is gestapt (dat doen we allemaal wel eens) dan is hij dade lijk weer in zijn humeur, als hij 't getjilp van zijn vogels hoort. Dat is het heerlijke in deze donkere dagen, dat wij overal om ons heen zien, dat de natuur toch weer opnieuw ontwaken zal. Je moet voor dit alles oog hebben." zei eens een eenvoudig visschersvrouwtje, toen ze keek en al maar weer keek naar een zwerm meeuwen, die aas den op haar weggeworpen haringkoppen. En lachend liet ze er op volgen: „als je er oog voor hebt, ben je rijk al bezit je geen cent." Had ze geen gelijk? Is 't niet zoo, dat 't aller mooiste toch voor geen schatten te koop is, maar dat we het cadeau krijgen. Wij Haarlemmers zijn zoo gelukkig in een streek te wonen, die rijk is aan natuurschoon. We kunnen genieten van strand en zee en bcsch. Vooral de zee is zoo mooi als 't stormt Ga dan toch eens naar de golven kijken als ze huizenhoog zijn, als de schuimkoppen brui sen en als" de wolken net voortjagende roof dieren gelijken. Let dan ook eens op de zilvermeeuwen. Die brutale rakkers vliegen zoo maar over je hoofd, soms met een vischje in den bek. Ben je wel eens bij den vischafsiag in IJmuiden geweest? Daar kun je nog eens troe pen kijvende en schetterende meeuwen zien, die eikaar geen vischstaartje gunnen. Als je in dezen tijd op. de pieren komt, zie je heel wat visschers. Er zijn heel wat amateur-vis- schers bij. Als die niet gauw.het vischje, dat ze gevangen hebben, opbergen, zegt de meeuw: hap ik heb je. Op de IJmuider pieren kun je ook die aar dige paarse steltloopers heel vrij zien rond scharrelen. Het zijn de zoogenaamde strand- loopers. Eigenlijk hooren ze thuis in de rots achtige streken van het hooge Noorden. Als ze vliegen, maken ze een fluitend geluid. Ze zijn zoo mak, dat je ze best rustig kunt be kijken. De vogels worden ook wel paarse tu- ters genoemd, vanwege hun kleur en het ge luk!, dat ze voortbrengen. Strooi maar eens hier en daar wat vischjes voor ze neer, dan zul je zien, dat ze er geen enkele laten lig gen. Van regen houden ze niet, dan schuilen irr gauw weg achter steenblokken. Nu kun je ook de sneeuwgorzen zien op de pieren. Die zijn bruinachtig grijs van kleur met een gelen kegelvormigen snavel. De mannetjes zijn veel mooier van kleurteekening dan de wijfjes. In October kwamen ze uit de Poolstreken. Langs het IJselmeer kun je ze nu ook aantreffen. Sneeuwgorzen zijn veel schuwer dan paarse tutërs. Binnen de pieren zwemmen ook een den. 't Zijn echter zeeeenden. Er zijn zwarte en bruine exemplaren bij. De bruine zijn mooier ge teeken d, daar ze hier en daar wit gevlekt zijn. Op de Waddenzee zwemmen duizenden eenden, maar alleen het winterhafjaar. 't Zijn maar winterlogé's want hun eigenlijk vader land is al weer in 't hooge Noorden te zoe ken. Bij de oude sluis te IJmuiden kun je weer een heel legertje meerkoeten waarne men Als 't heel koud is, zie je ook de futen. Hun vijanden zijn helaas die schrokkerige zil vermeeuwen, voor wie heel weinig veilig is. Dat zijn toch zulke wilddieven of beter ge zegd visch- en kleine vogeltjes- en eieren dieven. Overal langs het strand kun je ze nu waarnemen. Je begrijpt niet. hoe ze dat lichte veereilpakje zoo schoon en onbesmet houden. Reken maar, dat zfe met die spitse haaksnavels bijten kunnen. Op onze singels zag ik dezer dagen mantel- meeuwen. Die zijn iets grooter dan de zilver meeuwen. Ze hebben zwarte vleugels. De kleine vogels gingen dadelijk voor hen op de vlucht. Nu het weer zoo zacht is, kun je in de stadstuintjes verschillende vogels zien, die bij vorst dadelijk verdwijnen Natuurlijk zov~ je er wel voor. dat er dagelijks wat voor hen te eten is, want in de vogelenwereld geldt over 't algemeen dit spreekwoordWaar ik 't goed heb, daar is mijn vaderland. W. B.—Z. Een flinke sprong. Bij het skiën maakte de Noor Sigmond Runds een sprong van 90 Meter. WIE ZOEKT ER MEE? Het paard, waarop deze ruiter reed. heeft hem in het zand doen bijten en is er toen alleen va a door gegaan. Wie ziet het? DE RIDDER MET DEN HONDEKOP. RUSSISCH SPROOKJE. In het paleis van vorst Fedor heerschte een koortsachtige drukte. Er werden toebe reidselen gemaakt voor een feest, dat zoo reus achtig zou zijn, dat men. er nog jaren later over spreken zou Alle ridders en prinsen uit den omtrek waren op dit feest genoodigd; want Ludmüia de jongste en de mooiste doch ter van vorst Fedor zou een echtgenoot kie zen. Ze zou hem drie proeven opgeven en de gene, die deze proeven kon uitvoeren, koos ze tot man. 't Zouden moeilijke proeven zijn, dat wisten de ridders elkaar wel te vertellen. Den avond voor het feest werd een groote maaltijd gegeven aan alle genoodigden in de mooiste zaal van het paleis. De vorst stond aan den ingang om ae ridders te ontvangen. Ze kwamen allen op prachtige rossen. Hun kleeding, die versierd was met edelsteenén en juweelen schitterde in het licht. Toch keken ze elkander min of meer angstig aan: wat stond hen te wachten? niemand wist het dan de blonde prinses. Om 8 uur verzamelden allen zich in de groote feestzaal en de vorst noodde hen aan tafel. Maar op het oogenblik, dat de vorst het bevel gaf, dat er opgediend moest worden, hoorde, nieh buiten een paard galoppeeren He't geluid "kwam dichter en dichter bij, zoo dat dë nrurén van het oude slot trilden, Een ruiter op een prachtig zwart ros hield stil voor den ingang. De ruiter, die er afsteeg, was eveneens in het zwart gekleed; een donker masker bedekte zijn gezicht. Hij bleef staan en zei met een vreemde stem: „yorst Fedor, ik breng u mijn eerbiedige groeten." De vorst stond op en w°es hem een plaats aan aan het ondereind van de tafel. „Neem plaats," sprak hij, „en wees welkom in ons midden De onbekende ging zwijgend zitten. Achter het masker hoorde men hem luid en snel ade men, zooals iemand, die hard geloopen heeft. Hij lette niet op de nieuwsgierige blikken, die de anderen hem toewierpen; maar hij maakte zich gereed, om als de andere aanwezigen te gaan eten. Men zag dat hij voorzichtig voed sel onder het masker naar den mond bracht; maar zoo, dat niemand zijn trekken kon on derscheiden. Zijn vreemd gedrag wekte dé verbazing van den vorst en deze kon niet na laten te zeggen: „Ridder, vei-wijder toch dat masker. Wij zijn vrienden onder elkaar; waar om verbergt ge dan zoo uw gelaat?" De onbekende sidderde: „Neen, neen," zei hij toen. „Morgen zal ik mijn masker afdoen!" Niemand zei iets. De mooie prinses had voor niemand anders meer oogen, dan voor de onbekende, wiens droevige stem haar hart ontroerde. Zag hij haar ook? Wie zou het zeggen? Men zag door het masker slechts zijn oogen. Het feestbanket, dat zoo vroolijk beloofde te worden, verliep somber. En de ridder, die hier de schuld van was, scheen er zich niet erg veel van aan te trekken. Wat echter op viel, was. dat hij geen wijn dronk. Nog altijd stond zijn beker gevuld voor hem. .Smaakt mijn wijn u niet?" vroeg vorst Fe dor plotseling. De ridder gaf geen antwoord. „Wilt ge niet drinken op de gezondheid van Ludmilla?" ging de vorst onverbiddelijk ver der. De ridder boog het hoofd, en zei toen: „Geef mij een schotel!" Verbaasd gaf de vorst het bevel en een lakei zette voor de rid- •der een gouden schotel neer. Deze schonk zijn wijn, daarin over en trok met een ruk zijn masker af. Ontzetting was op alle gezich ten te lezen; want de ridder hadeen hondekop. De om hem zittenden weken ach teruit, de prinses verborg haar gezicht in haar handen, terwijl vorst Fedor verschrikt op stond. Langzaam hief de ridder de schote" wijn op en zei: „Ik drink op de gezondheid van prinses Ludmilla!" en hij dronk den roo- den wijn op. „Wat komt ge hier doen?" vroeg vorst Fe dor tenslotte ..Hetzelfde als deze ridders hier!" Een gemompel van ontvredenheid deed zich hooren. „Ik zal alle proeven doorstaan," zei hij kalm en koel. Maar prinses Ludmilla riep uit: „Laat hij heen gaan, laat hij heen gaan; we hebben al genoeg honden in het paleis". „Ik wil ook^ mijn kans hebben," zei de vreemde ridder rustig. „Daar heb ik toch het recht toe?' En zijn ronde hondenoogen kregen een onuitsprekelijk droevige uitdrukking. „Ik ben geen hond." mompelde hij zacht. „Ik ben ook een mensch, dat zal ik bewijzen prinses!" Maar de prinses antwoordde: „Ik zeg, dat het je niet lukken zal. Jou niet en de anderen niet!" En ze verliet de zaal. „Morgenochtend vroeg kunt gij ons toonen. waartoe ge in staat zijn. Ge kunt allen naar uw vertrekken gaan. om krachten te verza melen; want ik waarschuw u, dat de proeven zeer moeilijk zijn!" sprak vorst Fedor. Alleen de ridder met de hondekop glim lachte. „Dat dacht ik al," zei hij toen. Ver volgens naderde hij vorst Fedor, boog diep voor hem en zei: „Ik dank u, vorst Fedor; ge zult er geen spijt van hebben, dat ge me niet hebt weggejaagd." Hij verliet de zaai, terwijl zijn hondeooren zich bewogen. De anderen volgden hem. zachtjes sprekend. De nacht viel, slaap en rust brengend. Het paleis werd stil en de zalen leeg. En toen de eerste zonnestraal de aarde bei-oerde, ver- eenigden alle ridders zich, hun paarden bij den teugel, voor den ingang van het kasteel. om te hooren welke beproevingen prinses Ludmilla hen zou laten ondergaan. Daar verscheen ze al, gekleed in een jurk van ge sponnen goud, een kroon op het hoofd. Droo- rnerig bekeek ze de ridders, die op haar or ders wachtten. Ze glimlachte. Gespannen luisterden allen naar wat zij zou gaan zeg gen; ook de ridder met de hondekop had zijn ooren plat in den nek gelegd en keek met zijn ronde oogen naar Ludmilla. Deze stak haar arm uil en zei: „Ziet ge het moeras daar? Daar zal ik mijn ring ingooien cn iemand moet hem mij terug brengen." Met een sierlijke boog verdween de gou den ring in het moeras. Teleurgesteld kwa men de ridders naderbij: alleen de ridder met den hondekop had niet bewogen. Op zijn paard gezeten, scheen hij over iets na te denken. Een der ridders had zich al in het water gewaagd; maar hij kon er op het nip pertje door zijn vrienden uitgetrokken worden „Prinses." riep iemand, „ge vraagt ons iets onmogelijks!" „Integendeel, zeer wel mogelijk!" sprak de ridder met den hondekop, terwijl hij van zijn paard steeg en dit naar den moeraskant leidde Daar gekomen begaf het paard zich in het water, stak zijn kop er in. wroette wat tus- schen de moerasplanten en legde even later den ring in de hand van zijn meester. Deze knielde en overhandigde den ring aan de prin ses. Woedend schreeuwde vorst Fedor: „De tweede beproeving". Het werd wederom stil. De prinses glimlachte. Ditmaal scheen ze ze ker, dat de beproeving niet te doorstaan zou zijn. Ze wees kalm naar een reusachtig rotsblok, dat eenige meters verder lag en sprak: „Die rots moet in het moeras gegooid worden!" Om de beurt probeerden de ridders het rotsblok van zijn plaats te schuiven; doch dit bleef onbeweeglijk, De ridder met den hondekop had zich wat terzijde gehouden. Zijn beurt was het laatst Hij probeerde ech ter niet het rotsblok weg te duwen; inte- gedeel. Met zijn zwaard hakte hij het in stuk ken en deze gooide hij in het moeras. Toen het heele rotsblok er in lag, maakte hij een buiging en zei: „Zie daar, prinses'" Vorst Fe dor en de andere ridders bogen het hoofd. De prinses beet zich op de lippen, „Ik heb beloofd de vrouw te worden van de ridder, die de beproevingen zou doorstaan. Tot nog toe is het de „hond" geweest, die erin slaagde". Bij die woorden schoten de oogen van den ridder met den hondekop vol tranen. „Nee," riep hij heftig, „Ik ben geen hond". De prinsesdeed of zij niets hoorde. „Er blijft nog een proef over." zei ze met trillen de stem. „Dat is de moeilijkste. De ridder, die deze proef wint, is overwinnaar." Op dat oogenblik trad de ridder met den hondekop naar voren: „Als ge dit wenscht. prinses zal ik mij te rugtrekken De prinses lachte smalend. „Zijt ge bang geworden?" En toen hij niet ant woordde: .Luister goed. Noch gij noch de an deren zullen deze laatste proef doorstaan. Trek je daarom niet terug; want ik beloof, dat, ik degeen, die overwint tot mijn echtge noot zal kiezen, wié dat ook is." „Welnu," riep de ridder met den honde kop, stralend van vreugde, „weet dan dat ik ridder Steven ben, die men reeds twee jaar dood waant." „Onmogelijk," antwoordde vorst Fedor; ..want Steven was een mensch en hij leek in het geheel niet op jou!" De ridder keek hem met een vreemden blik aan en sprak: „Afwachten, vorst Fedor." Op dat oogenblik beval de prine^- «n mond te brengen, die zoo veel eieren beva.ce, ais er ridders waren. Ze deelde de eieren rond en zei: „Rijdt allen naar de zee en degeen. die den watergeest kan dwingen 'n ei te slikken en dit bovendien schriftelijk te bevestigen is overwinnaar. Ge begrijpt dat dit moeilijk is, want de bcoze watergeest verafschuwt eieren" Een wolk van stof verhief zich. De ridders vertrokken in galop naar het strand. Toch wist ieder, dat deze opdracht niet uit te voe ren was; alleen de ridder met den honde kop was kalm en rustig. Zou hij toch hopen te overwinnen? Hij reed stapvoets, terwijl hij af en toe zijn paard in den nek streelde. Eindelijk kwam hij aan het strand. Daar zag hij verschillende paarden loopen, doch zonder berijder. Hij steeg af en begreep. De watergeest had de ridders natuurlijk gevan gen genomen en zc opgesloten in de onderzee- sche gev?"-«n F-t vV-®r, dat ze nooit het daglicht meer terug z-juien zien. Hun redden? Maar hoe? Met zijn zwaard sloeg hij op de golven van de blauwe zee. Dadelijk verscheen de water geest, „Wat wilt ge?" vroeg hij met een honing zoete stem. Als eenige antwoord greep de rid der hem bij zijn roode baard en trok hem op het strand. „Oh." schreeuwde de booze geest. ..Steven!" „Ja Steven", riep de ridder, „en als je niet doet. wat ik je zeg. zal ik je dooden". Bleek van schrik beloofde de watergeest alles te doen wat Steven hem vroeg. Hij slikte het ei, schreef een bevestiging en bevrijdde de ridders De terugtocht, naar het paleis was heel vroolijk Op eenigen afstand voor het pa leis bedekte de ridder met den hondekop zijn gelaat echter weer met het masker. De prin ses stond bij den ingang. „Wel?" riep ze, „wie heeft gewonnen? Nie mand, denk ik!" „Jawel ik!" zei Steven eenvoudig en hij overhandigde haar het briefje, da? de wa tergeest hem gegeven had. „Een hond. een hond," kreunde vorst Fe dor. Maar op dat oogenblik trok de ridder zijn masker af en voor de oogen der verbaas de toeschouwers verscheen eenmenschen- gezicht met vriendelijke trekken de dood gewaande ridder Steven Hij boog voor Ludmilla en de vorst. „Ja, ik ben ridder Steven; de watergeest had mij be- tooverd, maar door de belofte van prinses Ludmjlla, dat ze met den overwinnaar, wie dat ook was, trouwen zou, heb ik mijn gewone menschengedaante weer teruggekregen!" En hij nam de prinses bij de hand en leidde haar naar de groote feestzaal, terwijl de an dere ridders juichten en in de handen klap ten; want ze gunden ridder Steven zijn over winning van harte. Wespen te koop gevraagd. In enkele deelen van Canada heerscht af en toe een ziekte, zoowel onder de menschen als onder het vee. die veel overeenkomst vertoond met de slaapziekte, die in Afrika voorkomt en ook evenals deze door een vlieg, die veel over eenkomst vertoond met de Afrikaansche tretse-vlieg. Men heeft nu ontdekt dat de grootste vijand van deze vlieg onze wesp is, zoodat men overal wespen opkoopt om die op de beruchte vlieg los te latene. De snelste machine. Die heeft men on langs in Amerika vervaardigd; ze maakt 660.000 omwentelingen per minuut. DO—Ré—Ml. Do-ré-mi, Ja, dat speelt die kleine Rie. Met haar korte dikke beentjes, Staat ze daar op bei haar teenjes, En al is ze nauwelijks drie, Ze speelt dapper Do-ré-mi. Do-ré-mi, Dat leerde ze van Sofie. Nu kan ze ook geen nootje meer. Daarom speelt ze h°t telkens weer, Onze lieve krullemie, Tokkelt vroolijk: Do-ré-mi. EEN PRACTISCHE KAR. De kar, dien we nu met zijn allen gaan maken, is daarom zoo practisch, omdat we hem s zomers kunnen gebruiken om er in te rijden en s winters om er mee te sleeën. Bo vendien is het een eenvoudig werkje om deze kar te vervaardigen. Het voertuig bestaat eigenlijk uit een „kist op wielen". De beide zijplanken B zijn voor voren een ietsje rond gezaagd, zooals je bij C op de tweede teekening kunt zien. Vier openingen (D.t. die in de zijplanken gezaagd worden, dienen om een paar assen, waaraan wielen bevestigd worden, door te steken. Hoe dit gebeurt, kun je duidelijk zien od de detailteekening. Tenslotte maak je een rugbekleeding in de achterbank en 'n ijzeren stang aan den voor kant. Deze dient om je aan vast te houden en 's winters als handvat, om de slee te du wen. De ijzeren stang buig je of laat je door den smid in den gewenschten vorm buigen. En je zet hem aan de kar met behulp van eenige schroefjes. Om de kar als slee te gebruiken, hoef je er alleen de wielen af te halen. Is dit geen heerlijk stuk speelgoed? OOM KEES UIT DE NATUUR. WINTERBLOEIERS. Er is tegenwoordig, vooral in de steden geen tijd zonder bloemen: overal waar je kijkt in de bloemenwinkels en bij de kooplui op straat is nog steeds een weelde van bloemen te zien. Wat een mooie warme kleuren zien we, nog helderwitte chrysanten, seringen en narcisjes. Maar ook in potplanten zijn ge noeg mooie exemplaren te koop. De begonia's met heldérrose, of de iets latere witte bloem pjes „Loraines" zijn er al in overvloed en ook de kerstrozen in wit en paars vragen onze aandacht. Maar wat mij vooral opgevallen is, en je misschien ook al gemerkt zult hebben, zijn de lidcactussen of epiphyllum. Je ziet deze mooie bloemen veel meer dan eenige ja ren geleden. Juist in December en Januari kunnen die planten prachtig in bloei staan met roode hangende dubbele klokjes. Het zijn bijzonder dankbare planten. In den winter verlangen ze zoovee! mogelijk licht en zon en wat meer vocht dan in de zomermaanden. Dan staan ze ook niet' in de felle zon en zijn met een plekje aan de noordzijde tevreden. Be ginnen eenmaal de bloemknoppen aan te zet ten en ook als ze in hun ontwikkeling zijn, dan mag de plant geen andere stand meer aannemen ten opzichte van het daglicht. De knoppen, die geen stengels bezitten, zouden zich dan bij het naar het licht draaien van het lid loslaten en afvallen Het best gedijt de plant in voedzame doch lichtige aarde met wat mest en houtskool. Het verpotten mag eerst plaats vinden bij de nieuwgroei, MagrtApril. Geven we de plant in den groeitijd van half April tot einde Augustus om de 14 dagen wat verdunde koe- gier en verminderen we de watergift om de aarde aan den drogen kant te houden, dan kunnen we er bijna zeker van zijn. dat de plant weer volop in knop komt. Na den bloei laat de plant enkele oude le den vallen, doch dit kan geen kwaad. Een andere winterbloem, dis we over eenige weken weder in elke bloemenwinkel of bij iederen bloemenkoopman kunnen koopen. is de mimosa. De helgele bloemhoofdjes schit teren in de winterzon. Deze bloemen hebben al een heele reis gemaakt voor ze in onze woning stvin. Ze komen uit Zuid-Frankrijk. Op de berghellingen bloeien de nrechf.ige mi mosastruiken in het voorjaar, als het bij ons nog volop winter is. Het zijn in hun vaderland dus voorjaarsbloemen, bij ons winterversie- ring. Koop nooit mimosa, die bruin h°er-t *e worden, dan zijn ze oud en sucdig ve-'ept. Ze moeten er lichtgeel en wollig uitzien.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 11