Avonturen in sneeuw en ijs FEUILLETON J. O. CURWOOD. Wajpi de walrus. Shan Tung de langstaartïge Chinees uit Vancouver reisde stroomopwaarts langs de Frazer River. Het gebeurde in de dagen toen Telegraph Trail en de hoogvlakte, waar de Peace haar oorsprong vond, het Mekka vorm den voor de tallooze goudzoekers, die Britsch Columbia overstroomden. Hij was geslepen, deze Shan Tung, een echte duivel in het geld- schrapen en hij hield rekening met de toe komst. De toekomst, die het beeld, dat hem steeds voor oogen stond, moest verwezenlijken, het droomerig verscholen huisje in zijn ge boorteplaats, aan den oever der zacht voort vloeiende rivier. In dit huisje moest hij zijn leven eindigen, hier moest hij zijn laatste jaren in zalig niets doen kunnen doorbrengen; hiervoor ook had hij gezwoegd en geschraapt en honger ge leden. Hij kon niet weten, dat deze toekomst niet voor hem was weggelegd, ook kon hij niet weten, wat er over veertig jaar door zijn toe doen, zou plaats vinden. De ontploffing, die dan zou gebeuren, geschiedde door een lont van vier decennièn lengte en deze lont werd ontstoken door Sihan Tung, toen hij dien winter zijn reis naar het Noorden aanvaardde. Tao, een groote Deensche dog, ging met Shan Tung mee. De Chinees had hem ergens langs de kust opgepikt en afgericht, zooals men een paard africht. Tao was de grootste hond dier. men ooit gezien had in den omtrek; de sterkste en bij tijden ook de verschrikke- jljkste. Op twee dingen was Shan Tung, op, zijn stille en geheimzinnige Oostersche manier, ontzettend trotsch op Tao, den hond en op zijn langen, glinsterenden staart, die tot de buiging van zijn knieën reikte, wanneer hij hem losmaakte. Het was de langste staart, die in Vancouver te vinden was geweest en bijgevolg was het ook de langste st.aart in Britsch Columbia. De staart en de hond vormden tezamen de com binatie, die de veertig jaar lange lont van ro mantiek en tragedie in brand stak. Shan Tung vertrok vroeg in den winter naai de El Dorados en Tao trok heel alleen zijn slede met uitrusting. Dit was een heel gewoon iets voor den monsterachtig Grooten Deen en Shan Tung passeerde onderdanig, maar met heimelijken triomf, slede na slede dergenen, die uitgeput waren door den tocht. Te Copper Creek Kamp aangekomen, kon hij zich zelf gelukwenschen met het feit, dat hij spoedig het doel van zijn reis, de kampen ten Westen van de Peace, zou bereiken. De nabijheid der mijnen deed zich gevoelen in de schuimende en bruisende opwinding der gouddronken mannen. En toen gebeurde het. Een dronken Ier, die een grimmig en een noodlottig gevoel voor humor had, bespotte Shan Tung's prachtigen staart en wilde dien afsnijden. De daarop volgende worsteling doodde Shan Tung met een kogel, terwijl de dronken Ier een kwartier later werd opge hangen om zijn misdaad te boeten. Tao. de Groote Deen werd het eigendom van den aanvoerder der mannen, die het koord aantrokken, dat een einde maakte aan het leven van den Ier. Tao's nieuwe meester was een „drijver" en als hij zijn span aandreef, was zijn aangezicht altijd naai- het Noorden gekeerd, tot eindelijk een nieuwe gril hem Oostwaarts naar de Mackenzie deed gaan. Tao vond op die tochten vele makkers en in den loop der tijden liet hij een reeks van nakomelingen achter. Hij had nieuwe meesters, de een na den ander, tot hij oud was geworden en zijn snuit vergrijsd was. En nooit trok een van deze meesters met hem l naar het Zuiden. Altijd ging het Noordwaarts Noordwaarts met den eersten blanken man. Noordwaarts van den Cree. en vervolgns met den Chippewayan. totdat tenslotte de hond, die geboren werd in een kennel te Vancouver stierf in een Eskimo igloo bij het Groote Berenmeer. Maar het geslacht van den Groo ten Deen leefde voort. Nadat jaren voorbijgegaan waren, kon men af en toe onder de trekhonden der Eskimo's een grijsharigen reus zien, met machtige ka ken. die sterk afweek van het Noordsche ras en in deze. hier en daar verspreide uitzonderin gen, vloeide het bloed van Tao, den Deen. Ongeveer veertig jaren nadat Shan Tung bij Copper Creek Kamp zijn leven en zijn staart verloor, werd er aan een inham van Corona tion Golf een hond geboren, die Wapi genoemd werd, wat „de Walrus" beteekent. Toen Wapi volwassen was, had men hem een terugslag van meer dan veertig hondenge slachten kunnen noemen. Hij was bijna even' groot als zijn voorvader Tao. Zijn slagtanden waren een duim lang, zijn groote kaken kon den het dijbeen van een kariboe kraken en van het eerste begin af, zag hij de handen der menschen en de klauwen der dieren tegen zich gekeerd. Nagenoeg van den dag zijner geboorte af tot dezen, zijn vierden levenswinter, was het leven voor Wapi een onafgebroken strijd om het be- I staan geweest. Hij was, wat de Indianen noemen: maya- tisew slecht met een duivelsche sluwheid. Zijn reputatie was hem vooruitgegaan van meester op meester en van igloo naar igloo; vrouwen en kinderen waren bang voor hem en als de mannen tegen hem spraken, hadden zij altijd een knuppel of een zweep in hun hand. Hij was gehaat en gevreesd door menschen. zoowel als dieren, doch het groote nut, dat hij voor zijn achtereenvolgende meesters oplever de. deed hem gespaard blijven voor de groote rol. die hij eenmaal in het leven van een man I en een vrouw zou spelen. 'X Hut yan ijsblokken Zijn enorme snelheid stelde hem in staat om een kariboe tot staan te brengen en te dooden voor dat deze een mijl had kunnen af leggen, terwijl zijn buitengewone moed een ijsbeer aan de baai gevangen hield, tot de ja gers kwamen om het dier te dooden. Maar dit neemt niet weg, dat hij als een uitgeworpene beschouwd werd en dat tusschen Kaap Perry en de Franklin Baai een honderdtal zweepen en knuppels en een honderd paar handen tegen hem gekeerd waren de tanden van tweemaal zooveel honden niet te vergeten. Deze laatsten waren de schuld van zijn val- sche natuur en ontembaren aard. De Eskimo honden, begiftigd met alle instincten, gevormd door een eeuwenoud ras, aan elkander han gend met de woeste broederschap der wolven, opvliegend en verraderlijk, afgunstig op het i leiderschap; zij alle beschouwden Wapi als een indringer en de meedoogenlooze veete, die hun bloeddorst hem opdrong, had Wapi zijn dui velsche inborst geschonken. In het heele sombere en verlaten gebied, dat zijn wereld vormde, had hij geen enkelen vriend. De erfenis van Tao, zijn voorvader, die veertig jaren voor hem leefde, was hem ten deel gevallen en hij was een vreemdeling in een vreemd land. Zooals de honden, de mannen, de vrouwen en de kinderen hem haatten, evenzoo haatte hij hen. Hij kon het gezicht en den reuk van deze rondwangige, druipoogige schepselen, die zijn meesters waren, niet uitstaan en toch ge hoorzaamde hij hen, grommend en steeds op zijn hoede, terwijl zijn lippen waarschuwend opgetrokken waren en de sterke tanden lieten zien. die al tweemaal een ijsbeer verscheurd hadden. Minstens twintig maal had hij andere hon den gedood. Hij had hen bevochten, alleen, in paren, in heele troepen. Over zijn reuzen- lichaam verspreid droeg hij de litteekens van een honderdtal wonden. Hij was zoo lang en zoo dikwijls met knuppels geslagen tot een deel van zijn lichaam misvormd was en hij voor zijn verder leven kreupel liep. Hij was altijd teruggetrokken, eenzelvig, z^fs in den paartijd. En dit alles was een gevolg van d4 omstandigheid, dat Wapi, de Walrus, die leef de veertig jaren na den Grooten Deen val Vancouver, de hond van een blanke was. Onafgebroken in hem opbruisend, soms li zijn droomen en soms in een groot, ongestlli verlangen tot hem komend, vernam Wap vaag de vreemde roepstem van zijn voor vaderen. Hij kon die onmogelijk verstaan. HJ kon onmogelijk weten wat de bedoeling er vaj was. En toch wist hij, dat er daar in de verfc ergens iets was, waarnaar hij zocht en dat hl; nooit vond. Dat verlangen en dat zoeken wal het sterkst in hem in den langen winter mei zijn eeuwig-turend sterrenlicht, wanneer he< dolmakende jap, jap, jap der kleine ,witt< vossen, het geblaf der honden en het gesnatel der Eskimos hem neerdrukten als de stemmes van rondwarende spoken. In deze lange maanden, vol van de ver schrikkingen van den Poolnacht, fluisterde de geest van Tao in zijn binnenste hem tooi dat daarginds ergens zon en licht te vinden was; ergens daar in de verte warmte en bloe men, en stroomende rivieren, en menschen- stemmen, die hij kon verstaan en dingen, dia hij zou kunnen liefhebben. En diep in hem sprak het onbestemde en toch hartstochtelijk verlangen om zich te wijden aan iets, om zich op te offeren, om heel zijn groote kracht, zijn bloeddorst, te gebrui ken, niet voor zich zelf. om zijn eigen leven te redden, doch ter bescherming van dat vage iets, waarin hij als het ware zou oplossen, waarvan hij deel zou gaan uitmaken. En dan kon het gebeuren dat Wapi jankte en soms bezorgde dit gejank hem een slag met een knuppel oi met een zweep, of een be dreiging van een Eskimo of een nijdig gegrom van een Eskimohond. Voor dit laatste was Wapi echter volstrekt niet bang. Met één én kele greep van zijn reuzentanden kon hij den ruegegraat breken van eiken hond, die in de omgeving van Frankling Baai leefde. (Wordt ver 'volgd^, Ue bekende A>msterdamsche damclub „Jozeph Blankenaar" organiseert ter gelegenheid van haar 25-jarig bestaan een groot damtournooi, bij welke gelegenheid de heer W. H. Lieve, secretaris der Ned. Dambond, de openingszet verrichtte Schout-bij-nacht H. Ferwerda, die benoemd is tot comman dant trok met De schade aan het Nederlandsche s.s. .Algenib" bij de aanvaring met het m^. .Manoeran in het Noordzeekanaal is vrij aanzienlijk. Aan stuurboordzijde is een groot gat ontstaan Rust op het Londensche abattoir. Waar anders duizenden stuks geslacht vee in rijen hangen, ziet men nu slechts ledige haken Van Bayreuth naar Heidel- berg leidde op den twee den dag het parcours van den Duitschen winter-be- trouwbaarheidsrit voor auto's en motoren. De deelnemers onderweg De buffel-races op het eiland Madoera behooren tot de belangrijkste wed strijden van het jaar. Een snapshot aan de start De boekenstand aan boord van den Engelschen oorlogs bodem .Furious" weet ook gedurende de manoeuvres belangstelling te trekken

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 9