DE GOUDEN BRUG.
FEUILLETON
ROMAN VAN HANNO PLESSEN.
(Nadruk verboden)
1)
Het loopt dr. Delmer's cliënten vandaag niet
mee. Onverrichter zake moeten zij diens, in
Innsbruck welbekende woning met het ruime,
door een adelaar gekroonde portiek in de
Hertog Friedrichstraat verlaten.
Reeds twaalf maal ruw geschat heeft
Anton, het bejaarde huis- en familiefactotum
in zijn beste Hoogduitsch den teleurgestelden
bezoekers meegedeeld:
„Neen, meneer Delmer is vandaag niet te
spreken
Eerst daarna komt hij er toe de kleine,
ovale tafel in den erker van de studeerkamer
voor twee personen te dekken en zijn volle
aandacht te schenken aan een kouden scho
tel met eenige zeer bijzondere delicatessen,
een flesch wijn van een beroemd jaar en een
kleine schaal met uitgezocht fruit. Behoed
zaam schuift hij een paar leunstoelen aan
beide zijden van de tafel en hierna gaat zijn
zorg uit naar de plooien van de kostbare,
oude Kelims, welke de erker van de kamer
scheiden
Deze laatste is zeer groot, in haar vorm
bijna vierkant. Van het donkerbruine leder-
behang is slechts weinig te zien, want dit
wordt vrijwel geheel bedekt door een even
breede als hooge boeken kast. Een Oostersch
tapijt in bijzonder mooie kleuren dient als
vloerbedekking. In het midden van het ver
trek troont een mahoniehouten schrijfbureau
van geweldige afmetingen. Daarvóór staat een
stoel met een hooge leuning, waarop dr. Del
mer zijn cliënten laat plaats nemen. Het
arme zondaarsbankje noemt Renate Lien
dezen zetel,
Renate Lien is de bewoonster van „de Lan
taarn", de vrouw wier bezoeken licht en
warmte brengen in dit vertrek en vreugde
en voldoening in het gemoed van zijn bewoner.
Terwille van een babbeluurtje met haar is
Eugen Delmer gaarne bereid belangrijke con
ferenties te verdagen en dringend om af
doening vragende processtukken op de lange
bsÉSn te schuiven'. Door niets en nieman laat
hij zich storen, wanneer hij haar verwacht.
„Weet u wel zeker, dat mevrouw vandaag
komt?" vraagt Anton twijfelend. Zijn door een
jarenlangen dienst in dit huis veroverde po
sitie is van dien aard, dat hij zich een derge
lijke opmerking wel mag veroorloven.
„Maar beste kerel, dat behoef je toch niet
te vragen!" zegt Delmer, die in de beste stem
ming verkeert.
„Nu ja, ik bedoel maar, omdat zij het niet
vooruit heeft laten weten, zooals anders...."
„Alsof dat noodig was! Vandaag! Maar m'n
goeie man, weet je dan niet, wat het vandaag
voor een dag is?Herinner je je dan
heelemaal niet meer wat er vandaag voor
twee jaren gebeurde
„Ach neehoe is 't mogelijk
roep de oude bediende verschrikt in een
plotselinge herinnering. „Dat ik daar niet
direct aan gedacht hebnee maar
En zichtbaar ontevreden over zichzelf, schudt
hij afkeurend het grijze hoofd.
Zijn meester lacht: „Nou, erger je maar niet.
Dat kan zelfs jou overkomen, zij het dan, dat
je dezen datum toch eigenlijk niet mocht
vergeten".
Want op dezen helderen Decemberdag is
het juist twee jaar geleden, dat Renate Lien
het witte huis betrok, dat zij halverwege
den Iselberg heeft laten neerzetten.
„De Lantaarn" hebben de bewoners van
Lans, Sistrans en alle andere omliggende
dorpen van de helling het niet ten onrechte
gedoopt, want in zijn eigenaardigen dobbel-
steenvormigen bouwtrant met zijn hooge.
breede schuiframen, gelijkt het 's avond*
als alle lampen branden, werkelijk een groote
lantaarn, die het geheele landschap be-
heerscht.
„Ja, ja, twee jaar woont zij nu al bij ons",
zegt Eugen Delmer langzaam bij zichzelf, ter
wijl hij diep in gedachten, de handen op den
rug gevouwen, het vertrek op en neer loopt.
De jurist is een zestiger, maar zijn rijzige
gestalte is nog kaarsrecht en vol jeugdige
elasticiteit. Een jeugdige trek ligt op zijn glad
geschoren gelaat, waarvan de huid door de
berglucht gelijkmatig gelooid schijnt te zijn,
maar jong vóór alles is de goedige warme blik
van zijn blauwe oogen onder de borstelige
wenkbrauwen.
„Tirol is mijn jeugdbron", pleegt hij te
zeggen, als men hem wat herhaaldelijk
gebeurt daarover interpelleert. „Als ik in
Weenen was gebleven als compagnon van m'n
groote broer Frans, dan zou ik misschien
ja, zelfs waarschijnlijk een beroemd ver
dediger zijn, net hij. Want tenslotte is m'n
vader het ook geweest en m'n grootvader was
in zijn tijd even eens een juridisch genie,
waaruit gevoegelijk kan worden geconclu
deerd, dat de Delmers in dit opzicht min of
meer erfelijk zijn belast. Ongetwijfeld ware
ik dan echter vandaag aan den dag een ge
brekkige ouwe heer met een behoorlijk per
centage suiker, een even respectabele dosis
neurasthenie en dergelijke onverkwikkelijke
ouderdomsverschijnselen. Ik mag dus van
geluk spreken, dat ik er nog juist op tijd tus-
schenuit ben getrokken en me hier heb ge
vestigd, waar voor een jurist niet veel anders
te doen is dan het bijleggen van conflicten
tusschen een paar stijfhoofdige boeren en de
behartiging van een aantal vervelende eigen
domszaken. Daarmee zijn weliswaar niet zoo
veel lauweren te oogsten als met de even
interessant als sensationeele „gevallen", zoo
als die zich in een wereldstad als Weenen
schier dagelijks voordoen, maar desondanks
heb ik het beste deel gekozen".
Nooit echter spreekt Eugen Delmer over de
eigenlijke reden, welke er toe geleid heeft,
dat hij het bruisende leven van de vroolijkt
Donau-stad tegen de betrekkelijke eenzaam
heid van de Tiroler bergen verwisselde. Hij,
de zeer begaafde, algemeen geachte en be
minde jonge jurist met zulke schitterende
relaties. Nooit gewaagt hij van het feit, dat
hem er toe dwong vrijwillig afstand te doen
van een veelbelovende carrière en zijn maat
schappelijke positie in Weenen
Anton, die de wisselende stemmingen van
zijn heer en meester door en door kent, houdt
zich minutenlang stil. Eerst als Delmer zijn
wandeling door de kamer onderbreekt om
eenigszins omstandig een sigaar op te steken,
zegt hij bedachtzaam:
„Dat was destijds een goed idee van meneer
Frans om mevrouw hierheen te sturen, toen
ze uit Weenen vertrok
Delmer, nog steeds diep in gedachten,
knikt.
Ze is nu bijna een beroemdheid, onze
mevrouw", vervolgt Anton zijn overpeinzingen.
„Dat zou ik maar niet zeggen, als ze er
bij is!" waarschuwt dr. Delmer lachend. Hij
kent maar al te goed de levendige protesten,
waarmee Renate zich tegen dergelijke kwali
ficaties verweert.
„Je vergist je: ik ben niet meer dan een
middelmatige schrijfster", pleegt zij dan te
zeggen. „Ik verwerk daar in de eenzaamheid
van mijn rustig, landelijk leven, eenvoudig
de indrukken van vroegere, meer bewogen
tijden. Daarbij komt nog dat al datgene, wat
de natuur op zoo verkwistende wijze hier voor
mij uitspreidt, wat zij mij daarmee zegt en
geeft en waarmee ze mij, als ik het zoo al mag
noemen inspireert. Het een vermengt zich
met het ander en doet al die verhaaltjes,
legenden en novellen in mij opkomen, die ik
maar al te graag neerschrijf en die men wel
zoo vriendelijk is te willen drukken
èn die men dan ook zeer behoorlijk
betaalt", geeft Delmer dan steeds meesmui-
land ten antwoord. Want veel meer dan
Renate zelf, die geen rekenmeester is en nooit
in de gelegenheid is geweest om zich in prak
tische nuchterheid te bekwamen, verheugt hij,
als haar zaakwaarnemer zich over de zeer be
hoorlijke bron van inkomsten van Wolfgang
Lien's weduwe.
Wederom vervalt Eugen Dlemer in zijn
gepeins. Gedenkdagen wekken nu eenmaal
herinneringen opEn zoo overziet hij
dan nu met naar binnen gekeerden blik Re-
nate's leven, dat hem dierbaar is geworden
en vertrouwd tot op dit oogenblik
Op haar vierentwintigsten verjaardag was
de comtesse Renate Royter de vrouw geworden
van Wolfgang Lien, den bekenden Weensclicn
architect. In achttien gelukkige huwelijks
jaren was haar leven vervuld geweest van
warmte en blijmoedigheid en gedragen door
een innige harmonie. Tot op den dag, waarop
haar man, terugkeerend van een met succes
bekroond werk in het buitenland, als slacht
offer was gevallen van een vliegongeluk.
Zoo diep als haar smart was, zoo stil ook
betreurde zij den doode. Zij sloot het groote
landhuis in Lainz en de fraaie woning aan
den Stubenrlng en deed afstand van haar
kostbare sieraden, haar elegante toiletten en
al die andere belangrijke nietigheden, die nu
eenmaal onmiskenbaar zijn voor een dame
uit de groote wereld. Daarna pakte zij haar
koffer met de noodzakelijkste kleedingstuk-
ken: waterdichte regenjassen, loden costumes,
sportblouses en stevige laarzen, waarbij ten
slotte nog skies kwamen, een kist met boeken
en de Blüthner vleugel. Daarmee trok zij naar
Innsbruck, waar zij beslag legde op een ter
rein, langs de helling van den Iselberg en
waarop spoedig daarna de „Lantaarn" ver
rees. In een overmoedige bui, tijdens een
snipperuurtje had Wolfgang Lien deze aardige
kubus ontworpen: een fantasie, die werkelijk
heid was geworden in het Tiroler land.
(Wordt vervolgd).
De heer J. H. E. baron van Nagelt,
die met ingang van 1 Maart a.s. be
noemd is tot burgemeester van Doorn,
met gelijktijdig eervol ontslag als bw-
gemeester van Waarderrburg
De Amstel tusschen Ouderkerk en de Berlage-
brug te Amsterdam is Dinsdag door den Alg.
Hengelaarsbond afgevischt met de zegen om
het teveel oyer te brengen naar de Ouder-
kerkerring bij Amstelveen
Een aardig detail uit den jaarlijkschen grooten carnavalsoptocht welke
Dinsdag onder groote belangstelling te Bergen op Zoom werd gehouden
Na de ongeregeldheden te
Barcelona. Het stoffelijk over
schot van een der slachtoffers
wordt onder enorme belang
stelling naar de begraafplaats
gebracht
Bergen op Zoom in feeststemming. De bekende
jaarlijksche carnavalsoptocht welke Dinsdag werd
gehouden, passeert de Markt
De Gittes zijn in h..bekende Belgische stadje Binche het middelpunt der
Carnavafviering. Een der typische figuren met zijn opmerkelijke kleeder
dracht
Het emplacement der Nederlandsche Spoorwegen te Utrecht wordt
verbreed, terwijl over de Kruisvaart een verkeersbrug wordt aan
gelegd. Een kijkje op de werkzaamheden aan den onderbouw
voor de nieuwe brug
De heer W. de Graaf uit Middelburg,
die benoemd is tot voorzitter van het
Kon. Ned. Gymnastiekverbond