THIJS IJS EN DE DIKKE HERTOC Na den militairen putsch te Tokio. Brieven van de Nederlandsche Roode Kruis-ambulance in Ethiopië. DOND ES DA G 27 FEBRUARI 1936 HAAEEEM'S D A G B E "A D 4 BUITENLAND De rust thans weergekeerd? Een militair gouverneur in de hoofdstad. Takahasji's dood bevestigd; ook Generaal Watanabe gedood. Ook Minister Soezoeki onder de slachtoffers Het A. N. P. meldt uit Londen, 26 Febr,: Tengevolge van de scherpe eensuur die in Tokio afgekondigd is zijn de berichten over de gebeurtenissen in Japan voor een deel vol tegenspraak. Volgens de met elkander in overeen stemming zijnde berichten in de Lon- densche avondbladen hebben in to taal 3000 man aan den staatsgreep deelgenomen, maar het schijnt, dat de overheid, althans voor het oogen- bli'k, meester is van den toestand. Een bevestiging van het bericht, dat in totaal 80 toonaangevende persoon lijkheden gedood zijn, is ook gister avond nog niet verkregen. In Londen is men overwegend van meening, dat de opstand eventueel een scherper optreden der Japanners in China tengevolge zal kunnen heb ben. Dit is ook de opvatting van den vroegeren politieken adviseur der Chineesche nationale regeering. Sir Frederic Whyte, die bovendien maat regelen tegen Sovjet-Rusland moge lijk acht. De Japansche ambassade te Londen heeft Woensdagavond van het ministerie van bin- nenlandsche zaken in Tokio een telegram ontvangen, waarin gezegd wordt, dat hét buiten de Japansche hoofdstad tot geener lei incidenten is gekomen. In Tokio zelf streven leger en politie er gezamenlijk naar de orde en rust in stand te houden. De toe stand is rustig. De voorloopige premier. Goto en de overige leden der regeering hebben, zooals reeds gemeld, hun ontslag ingediend. (Zooals wij gisteren reeds in een groot deel van de oplaag meldden was het bericht, dat Goto vermoord zou zijn. onjuist). Het Japansche ministerie van oorlog pu bliceerde gisteravond het volgende officieele bericht omtrent de gebeurtenissen van Woensdag: „Vanmorgen vroeg om 5 uur hebben groe pen jonge officieren een aanval gedaan op: 1. Het paleis van den minister-president Minister-president Okada is gedood. 2. De woning van den zegelbewaarder Ad miraal Saito. Ook hij werd direct gedood. 3. De woning van den leider van het mili taire instructiewezen, generaal Watanabo. Hij werd eveneens direct gedood. 4. De voormalige zegelbewaarder Makino wordt vermist. 5. Bij een aanval op de ambtswoning van den hofmaarschalk Soezoeki werd de laatste zwaar gewond. (Later is zijn overlijden ge meld) 6. De minister van financiën, Takahasji, Is in zijn woning zwaar gewond. (Zijn dood Is later bevestigd). Ook admiraal Soezoeki overleden? Takahasji's dood bevestigd. Ritsji Takahasji, een zoon van den Japanschen minister, die op het oogenblik te New-York vertoeft, heeft van zijn broer Korekata Taka hasji een telegram ontvangen, waar- - in het overlijden van zijn vader wordt gemeld. De tekst van dit telegram, dat des middags om 2 uur GMT werd ont vangen. luidt eenvoudig: „Vader van ochtend vroeg gestorven". LOS ANGELES: Het te Los Angeles verschijnende Japansche dagblad Japanese Daily News heeft van zijn correspondent te Tokio bevestiging ontvangen van den dood van mi nister Takahasji en van admiraal Soezoeki, die aan zijn wonden is be zweken. Uit dezelfde bron verneemt het blad, dat de toestand van graaf Ma kino ernstig is. Staat van beleg te Tokio. TOKIO, 26 Februari (Reuter). Alleen te Tokio is de staat van beleg afgekondigd. Generaal Kasji, de garni zoenscommandant van Tokio, werd tot militair gouverneur van Tokio be noemd. De stad Tokio zelf is door de politie onder een controle op voet van oorlog gesteld. De geruchten, dat een hooggeplaatst lid van de Mitsoe Bisji-bank vermoord zou zijn, zijn niet bevestigd. Een afdeeling marine is naar de hoofdstad gezonden en bewaakt daar thans de ministeries. De jonge officieren wilden prins Saionji, het laatst overlevende lid van den Raad dei- Ouden, de oude ministers, de kapitalisten, de bureaucraten en de partijen, uit den weg rui men, aangezien zij in een in binnen- en buiten- landsch-politiek opzicht moeilijken tijd onzen staatsvorm wilden vernielen. De jonge offi cieren willen door hun optreden de gerechtig- neid in den staat herstellen, om het voortbe staan van den keizerlijken staatsvorm te ver zekeren. Eskaders naar Tokio en Osaka. Het ministerie van marine deelt nog mede, dat ter bescherming en instandhouding van de orde het eerste eskader naar Tokio en het tweede eskader naar Osaka, gedirigeerd zijn. Uit Jokoesoeka zijn in een voorstad van Tokio marinetroepen aangekomen. Het ontbie den van deze troepen wordt door het ministe rie van marine een voorzorgsmaatregel ge noemd. Radioboodschap garnizoenscom mandant Tokio. TOKIO. 26 Februari. De garnizoenscom mandant te Tokio, generaal Kasji heeft over de radio het volgende megedeeld: Het leger bewaakt de belangrijkste punten van Tokio. Wij doen een dringend beroep op de burgerij haar kalmte te bewaren. Voorts heeft generaal Kasji officieel mede gedeeld, dat de „staat van buitengewonen ernst" is afgekondigd in de districten, die ge plaatst zijn onder de jurisdictie van de eerste divisie en dat krachtens bevelen van den keizer de noodige troepen gezonden zijn voor de handhaving van orde en rust in Tokio en voor de bewaking van de belangrijkste punten. De generaal doet een beroep op de bevolking geen geloof te slaan aan ongegronde geruch ten. De motieven der opstandelingen. Een communiqué van het ministerie van oorlog deelt mede dat volgens verklaringen van de verantwoordelijke officieren, zij beslo ten hadden handelend op te treden, teneinde „het volk te beschermen en te emancipeeren door de bronnen van het kwaad te doen ver dwijnen, o.m. de oude staatslieden, de belang rijke ambtenaren, de financieele en militaire cliques, de bureaucraten en de politieke par tijen, die het land naar het verval leidden. Manifest van de muiters. TOKIO, 26 Februari De muiters hebben een manifest uitgegeven, waarin zij verklaren, dat hun beweging gericht was tegen de anti- constitutioneele elementen, teneinde de nation nale grondwet te redden. De slachtoffers van den opstand. Okada. Minister-president Okada is in 1868 gebo ren. Hij bezocht de marine-academie en werd in 1890 tweede luitenant. In 1924 werd hij onderminister van marine en admiraal; kort daarop werd hij lid van den hoogsten krijgs raad. Van 1927 tot 1929 had hij als minister van marine zitting in het kabinet, waarna hij weer in actieven marinedienst trad. Op 4 Juli 1934 benoemd? de keizer hem tot minister-president. Takahasji. De vermoorde minister van financiën Ta kahasji, geboren in het jaar 1854. stamt uit een samoerai-familie. Na een reis naar de Vereenigde Staten te hebben gemaakt, werd hij leeraar; later was hij in dienst respectieve lijk van het ministerie van onderwijs en dat van handel, waar hij weldra afdeelingsdirec- teur werd. Na 1890 verliet hij den staats dienst en werd goudzoeker in Peru, waarbij hij weinig succes had. Hij keerde naar Japan terug en kreeg een bescheiden betrekking bij de Bank van Japan. Hij klom echter snel op: in 1911 was hij gouverneur der bank. In 1912 werd hij minister van financiën, in 1915 president van het bureau voor wetgeving. Van 1918 tot 1921 was hij wederom minister van financiën; hij was toen aangesloten bij de Seiyoekai. Nadat de premier Hara vermoord was, werd hij leider van het kabinet, doch reeds in 1922 trad hij af. In 1924 en 1925 hield hij de portefeuille van landbouw; in 1927 werd hij opnieuw mi nister van financiën in het kabinet-Tanaka. Ondanks zijn hoogen leeftijd had hij in het kabinet-Inoekai dezelfde portefeuille en later die van binnenlandsche zaken. Zijn eerste maatregelen bestonden in een verbod van gouduitvoer en het loslaten van den gouden standaard. Takahasji was tenslotte minister van financiën in de kabinetten-Saito en -Okada. Saito. Burggraaf Saito is in het jaar 1858 geboren In 1873 trad hij in marinedienst en in den loop der jaren bracht hij het tot groot-ad miraal. Van 1913 tot 1914 was hij minister van marine; in 1919 werd hij .benoemd tot gouverneur-generaal van Korea. Bij zijn ambtsaanvaarding viel hij bijna ten offer aan een bomaanslag. In 1927 werd hij belast met de leiding der Japansche delegatie ter vlootconferentie, ter wijl hij in 1931 als gouverneur van Korea aftrad. Na den moord op Inoekai vormde hij in Mei 1932 een regeering van nationale con centratie. Hij kwam echter in 1934 ten val door de ernstige moeilijkheden, die toen ge rezen waren in verband met een corruptie affaire. waarbij verscheidene ministers waren betrokken. Engeland, Vlootbesprekingen tusschen Bismarck, Grandi en Eden. Te Londen wordt medegedeeld, dat de Italiaansche ambassadeur te Londen rege lingen heeft getroffen voor een bezoek aan het departement van buitenlandsche zaken, teneinde met Eden de politieke problemen te bestudeeren, die zouden volgen op de technische kwesties binnen de agenda der vlootconferentie. De Duitsche ambassadeur, vergezeld van prins Bismarck en den vlootattaché hebben gistermiddag een bezoek gebracht aan het departement van buitenlandsche zaken, waar zij werden ontvangen door den minister van buitenlandsche zaken en den eersten lord der admiraliteit, benevens den eersten zee- lord. Naar verluidt werd een bespreking ge houden over de middelen, waardoor een mo gelijk toetreden van Duitschland tot een overeenkomst, die ter vlootconferentie zou kunnen worden bereikt, tot stand gebracht zou kunnen worden. (A. N. P.) De oorlog in Oost-Afrika. Om de bezetting van den Amba Aladzji. Italiaansche vliegers zoeken naar de verblijfplaats van den Negus. ADDIS ABEBA, 26 Febr. Reuter-A.N.P.) - Van het noordelijke front meldt men wel is waar nog geen enkele belangrijke operatie, doch volgens inlichtingen uit Abessynische bron zouden de krijgers van Ras Moeloegheta de vooruitgeschoven Italiaansche afdeelingen die den Amba Aladzji willen bezetten, in be dwang houden. Daarentegen verneemt men uit Eritreesche bron, dat de val van Amba Aladzji van uur tot uur verwacht kan worden en volgens een niet bevestigd gerucht zouden de Italianen deze stelling reeds hebben genomen. In hei zuiden verwacht men sedert eenigen tijd een Italiaansch offensief in de richting van Dzjidzjiga. Daarentegen hebben aan het front in Somaliland eenige gevechten plaats gehad, waaruit men afleid, dat de opmarsch der Italianen in Ogaden zal worden uitgesteld tot dat de Abessynische tegenstand in de provincie Sidamc volkomen zal zijn gefnuikt. Op het oogenblik bieden de Abessyniërs in Sidamo hardnekkigen tegenstand, ondanks de intensieve luchtbombardementen, waar aan zij bloot staan. Er hebben verscheidene schermutselingen plaats gehad bij de waterputten en de bronnen, welke de tegenstanders elkander betwisten. De Abessynische regeering deelt mede. dat de bergkam van den Amba Aladzji, welke vol gens Italiaansche berichten reeds door de Italianen zou zijn bezet, nog steeds in Abes synische handen is. Uit Bessié meldt--- men, dat Italiaansche vliegtuigen opnieuw het dal tusschen het 'vliegveld en de stad hevig met bommen heb ben bestookt. Men verondestel-t, dat de Ita liaansche vliegers nog steeds op zoek zijn naar het kamp van den negus. Bij het laatste bombardement zijn geen persoden orn "net leven gekomen, wèl werden eenige muilezels gedood. Toen de Italiaansche vliegtuigen in noor delijke richting verdwenen, wierpen zij nog bommen op den weg van Dessié naar Walda, doch de aangerich te schade is niet van beleeke nis. Een gedeelte van' de Britsehe ambulance vertrekt vandaag van Waldia naar Kworam. De basis der ambulance zal evenwel te Waldia blijver., tot dat de ernstig gewonden naar elders zullen zijn getransporteerd. (Copyright Reuter-A.N.P.) Magalo opnieuw ge bombardeerd. MOGADISCO, 26 Februari. In den sector van Neghelli, nabij de Webbi Gestro. in het gebied Bale, blijft de luchtmacht zeer actief, ondanks de ongunstige weersomstandighe den, als gevolg van het kleine regenseizoen, dat op de hoogvlakte met opmerkelijke snel heid is ingezet. De vliegtuigen hebben op nieuw Magalo in het gebied van Bale gebom bardeerd, alsmede Ghigner. een belangrijk kruispunt van Karavaanwegen en het op on geveer 110 K.M. van Neghelli gelegen Allata. ONZE DACELIJKSCHE KINDERVERTELLINC. Zonder dat Claudius Kwadreef het gemerkt heeft, is Thijs hem tot in den binnenhof gevolgd. Daar ontmoet de geheimzinnige man een ander deftig heer, met wien hij op fluisterenden toon een gesprek begint. Daar moet Thijs natuurlijk het zijne van weten. Behoed zaam sluipt hij naderbij om zich vervolgens vlak bij het tweetal achter wat struikgewas te verbergen. „Ja. ja." hoort hij Kwadreef zeggen, „het gaat allemaal prachtig, hoor. Uw middel werkt schitterend, dokter Zoutezijn, de hertog wordt als maar dikker en hij snapt niet hoe het komt. En wat dien dokter Allisweet betreft..», laat dat maar aan mij over...." Sabotage Bon! kwalté bon! Tué Abessyn! juicht Goboe mijn boy, wanneer den volgenden dag een paar eenden wat al te nieuwsgierig komen kij ken, wat er uit den loop van een jachtgeweer komt, en dientengevolge een welkome afwis seling zullen vormen op de voeding uit blik of het tot vervelens toe op tafel verschijnen de schapenvleesch. We hebben hem een paar dieren op de volgens zijn godsdienst voorge schreven wijze laten dooden, vandaar dat zijn opwinding, welke iederen keer, dat wij even gaan jagen, weer wordt opgewekt, thans tot ongekende hoogte is gestegen en hij loopt te springen als een soort jonge bok. In het won derlijke mengelmoes van Fransch-Engelsch- Italiaansch en Abessynisch, waarvan wij ons bedienen om te trachten elkaar te begrijpen, houdt hij geneele verhalen, waarvan geen on zer iets begrijpt. Ons „Eschi, eschi" (ja, ja) is hem evenwel voldoende en terwijl wij ons haasten om den kop van de karavaan weder te pakken te krijgen, kakelt hij onverdroten door, op een holletje achter onze muildieren aandravende, wat ons aanzienlijk respect voor zijn ademhalingsorganen inboezemt. Op deze groote hoogte (bijna 3000 M.) zijn onze ge sprekken, bij eenige inspanning, iets minder vlot. Intusschen spitsen wij ons op een goed diner dien avond, maar wij hadden buiten den waard gerekend, of, in dezen, buiten onzen Nagadras. Want deze maal deed Aman, wat wij hem den vorigen avond hadden opgedra gen en haalde den verloren afstand in. Nu voert de karavaanweg van Addis-Abeba naar Dessie grootendeels over een golvende hoog vlakte, waarin de rivieren evenwel diepe ra vijnen hebben uitgeslepen. Ongeveer halver wege moet een dergelijk ravijn doorgetrokken worden en eerst toen wij boven aan den rand van den bijna loodrechten rotswand stonden, beseften wij tenvolle hoeveel wij in de vorige dagen langzaam aan gestegen waren. Beneden, een goede 1000 M. onder ons, zagen wij het in dezen tijd bijna, droge riviertje. Onze verwon dering, hoe het mogelijk was dat dit stroom pje in den loop der eeuwen deze diepe kloof heeft uitgeslepen, hield gelijken tred met het feit, dat wij met onze volbepakte muildieren langs deze helling zouden moeten afdalen, en nog meer, dal een ieder dat doodgewoon scheen te vinden. Bij het begin van het steile, met losse steenen bezaaide pad staan eenige „toekoels", waarin een „garnizoen" is gele gerd. Tevens is hier een telefoonpost. De te lefoonlijn, welke Addis-Abeba en Dessie ver bindt, loopt namelijk van hier af langs den karavaanweg. Van deze gelegenheid wilden wij gebruik maken om ons met één dier beide plaatsen in verbinding te stellen en ons beklag te doen over de gedragingen van onzen Naga dras. die ook op allerlei andere wijzen dan vermeld, blijk gaf van weinig goeden wil. Maar hoe de „telephonist" ook onverstaan bare klanken brulde in het, midden in de leemen hut opgehangen toestel, verbinding bleek op het oogenblik niet te verkrijgen te zijn en Ato Paulus liet een geschreven bood schap achter om door te geven, wanneer zulks later wel gelukken mocht. Het antwoord zou den wij aan den volgenden post, den volgen den dag, ontvangen; want het was inmiddels reeds middag geworden en een flinke tocht wachtte ons nog, dat was intusschen wel dui delijk- geworden. Beneden ons zagen wij den kop van de karavaan en te voet begonnen ook wij af te dalen, een ieder onzer begeleid door een sabanja, die hier niet van onze zijde week. In het ravijn zouden Danakils den weg wel eens onveilig kunnen maken. Of het be weerd werd onTden weg voor ons wat inte ressanter te maken of dat het waar is, hoe het ook zij, gezien hebben wq er geen. Wel sloten boven eenige kleine karavaantjes zich aan bij onze grootere, welke door Sabanja's werd be geleid. Als katten zoo voorzichtig klommen de muildieren met onze uitrusting naar bene den en ondanks onze stevige en van goede na gels voorziene bergschoenen geloof ik dat wij toch meer moeite hadden dan deze in dit ter rein voortreffelijke dieren, welke wij thans voor het eerst gingen waardeeren. Paarden zouden hier ten eenen male onbruikbaar zijn geweest. Beneden, waar dadelijk een drukken de warmte heerschte, wachtte ons een schil derachtig gezicht bij het doorwaden van de rivier. Onze beesten brachten ons zonder natte kleeren aan den anderen oever en met de on afscheidelijke Cinekodak 8 en onze phototoe- stellen legden wij dit moment natuurlijk vast. Toen moesten wij aan den anderen oever weer naar boven. Wel niet zooveel, als wij ge daald waren, maar aan het einde van een lange marsch leek het ons toch veel meer. Wel lieten wij ons telkens stukken door de ezels naar boven zeulen, maar ook deze begon nen teekenen van vermoeidheid te geven en werden nog eigenzinniger dan zij in gewonen doen plegen te zijn. En wanneer hij het ein delijk heelemaal vertikt en rustig aan eenvou dig gaat liggen, dan schiet er weinig anders op over dan het moede lijf zelve naar boven te zeulen, het aan den boy overlatende met hem bekende methoden den muilezel te over tuigen, dat ook hij verder moet. Overigens is toch tegen dezen tijd de keuze tusschen rij den en loopen een keuze tusschen twee kwa den. Eindelijk, in den avondschemer, na een tocht van zonsopgang af, bereikten wij een kampeerplaats vlak voor het dorpje Dobat. Te moe om in het donker onze voortreffelijke, maar bewerkelijke tenten nog op te zetten, kropen wij met onze drieën, coll. Veeneklaas, de verpleger Honing en ondergeteekende in een eenyoudig inlandsch tentje, dat den boy's anders tot slaapplaats dient en na een een voudig maal van hutspot vielen we allen als blokken in slaap. Ato Paulus en de boy's na men niets eens de moeite een tent op te zet ten, maar kropen eenvoudig tusschen het doek in en lagen allen broederlijk naast elkaar, ge lijk sardines in een blik. Ook de Nagadi's kro pen metehn onder de wol, wat voor dezen zeg gen wil, dat zij hun Shamma's wat dichter om zich heen wikkelden en legden zich aan lei zijde van opgestapelde kisten onder het af hangende dekzeil (of wat zij zoo believen te noemen) op den grond neer, gelijk dit hun ge wone slaapplaats is. Dat wij onze matrassen in het donker nog opzochten, moet hun wel een overbodige luxe hebben toegeleken, maar wij, verwende Europeanen, vonden het al wel letjes, dat wij na dezen dag van onze veldbed den en eigen tent afstand deden. Den volgenden dag braken wij voor zons opgang weder op. Hadden wij aanvankelijk den vorigen dag in de overtuiging geleefd dat wij bij Dobat „boven" zouden zijn, reeds mid den op den dag had Ato Paulus ons uit den droom geholpen. Ofschoon ook hij dezen tocht nog niet had gemaakt en zijn betrek kingen tot den Nagadras natuurlijk na het gebeurde van eenige dagen geleden niet van dien aard waren dat hij uit die bron veel nieuws kon putten, kon hij ons duidelijk ma ken dat Dobat op de inzinking tusschen 2 ra vijnen ligt en wij dus, wat wij des namiddags opgeklommen waren, eerst weer zouden da len, en vervolgens, na het overtrekken van een ander riviertje,, een soortgelijken en even hoogen rotsmuur zouden moeten opklimmen als wij aanvankelijk naar beneden waren ge gaan. Daar wij voor de warme middaguren boven moesten zijne brak dus zoowel de af deeling van coll. van Schelven, welke wij bij Dobat terugvonden, als de onze, om 5 uur op. In het dorpje Dobat, een verzameling leemen hutten, leidt de weg door een wonderlijke poort. En op dit punt, dat den overgang van het eene hooge plateau naar het andere be- heerscht, heft de Ethiopische Regeering tol geld over de langskomende koopmansgoede ren. Later bleek ons dat onze vriend Aman van ons „Laisser passer" van den Negus ge bruik had willen maken om tien ezels, met koffie beladen, door den tol te smokkelen. Reeds eenige dagen te voren was ons opgeval len. dat er andere ezels, met zakken beladen, tusschen de onze doorliepen, maar wij hadden dit voor voer in schrale streken versleten, of voor een andere karavaan tusschen de onze gehouden, welke van ons gewapend geleide profiteerde; en men telt niet iederen avond of men nu met 100 dan wel met 110 ezels reist. Mogelijk is dit de reden geweest van de korte dagtochten der eerste dagen, omdat hij deze smokkelezels nog niet getroffen had. Na onze papieren te hebben getoond waren wij doorge trokken, na wederom een boodschap aan den telephonist te hebben afgegeven. Eerst later hoorden wij van de smokkelzaak, welke de waakzame tolgaarders hadden ontdekt. Moge lijk waren zij op hun hoede door onze klach ten. Het onaangename gevolg was evenwel voor ons, dat Aman werd gearresteerd; hij werd wel weer losgelaten, na dubbel te hebben betaald, maar hij verscheen door een en an der eerst weer tegen donker met den staart van de karavaan, waarbij onze tentstokken waren, op de kampplaats. Ook de andere af deeling had moeilijkheden gehad en maakte eerst tegen zonsondergang kamp. Hoe warm de klim was, ondanks ons vroege opbreken, kan ik u niet beschrijven, maar nu weet ik dat, wanneer men werkelijk dorst heeft, men zonder eenig gewetensbezwaar alle regelen der hygiëne overtreedt en niet meer denkt over gekookt of tenminste gefiltreerd water, en dat het anders afschuwelijke „Talla" (een soort inlandsch bier), dat vrouwen, met hun met ranzige boter besmeerde kapsel op schaduw rijke plekken uit een soort bijbelsche kruik U voor een onderdeel van een „besa" (3 cent) in een nap, die van mond tot mond gaat, schenken, als een godendrank smaken kan. Toen eindelijk het kamp verrezen was, be spraken wij met Ato Paulus den volgenden dag slechts een kleine dagmarsch te maken, daar zoowel het personeel als de 'muilezels ver moeid waren van de afgeloopen dagen. Maar men kan wel orders geven; wanneer men even wel een Nagadras als Aman heeft, en deze bo vendien reeds van te voren is betaald, dan is nog geenszins zeker dat deze opgevolgd zul len worden cok. Dat bleek ook thans. Toen om een uur of negen des morgens wij afbogen van de telephoonlijn, beseften wij weinig, wat dit voor gevolgen zou hebben. Op de vra'ag waarom dit geschiedde, kregen wij ten ant woord, dat de Nagadi's uit deze streek kwamen en een beteren weg wisten. De eigenlijke re den bleek te zijn, dat Aman bij zijn eigen dorp wilde kampeeren. Nog zelden had de ka ravaan zoo goed doorgetrokken en daar Ato Paulus sinds eenige dagen een geïnfecteerde wond aan het been had en hiervan veel last ondervond, kwamen wij midden iii de kara vaan inplaats van aan den kop. Tegen den middag passeerden wij vele geschikte kampeer plaatsen, maar nergens troffen wij de beken de stapels kisten aan. Toen wij om 4 uur Aman in de verte steeds verder zagen trekken, zetten wij de draf er in om onzen toorn op hem te gaan luchten, maar ook hij nam een tempo, dat wij niet hadden gedroomd, dat een volge pakte karavaangroep zou kunnen maken. Het gesprek dat volgde, toen wij hem eindelijk achterhaald hadden, was weinig vruchtbaar, daar Ato Paulus met zijn zieke been ons on mogelijk bij kon houden; ook ons dreigement zijn garanten in Addis-Abeba in arrest te la ten stellen ging kennelijk aan hem voorbij. Gelukkig was evenwel tevens zijn dorp bereikt en wederom in den avondschemer verrezen de tenten. Tijdens het opzetten verscheen de staf der andere karavaan. Voor den kop van den stoet uitrijdende hadden zij ons gevolgd, ter wijl de karavaan den gewonen we^ gegaan was daar zij door een glooiing van het. terrein ons afwijken van den rechten weg niet hadden bemerkt. Broederlijk hebben wij toen voedsel en tenten gedeeld, niet vermoedende dat wij eenige dagen later van hun gastvrijheid ge bruik zouden maken, zij het bij afwezigheid van gastheeren. Wij vermoedden reeds, dat het den volgen den dag moeilijk zou zijn om verder te komen en inderdaad, wie er verscheen. Aman niet. Wij besloten ten koste van alles onzen wil door te zetten tegen iedere sabotage in en ons ge duld niet te verliezen. Wij droegen de Saban ja's op Aman zoo niet goedschiks dan kwaad schiks te gaan halen. Toen verscheen mijn heer, gevolgd door een reeks kinderen met ge schenken. aan melk en talla om ons te liïmen. Wij weigerden evenwel van zijn gastvrijheid gebruik te maken en sommeerden hem te vertrekken. Voor evenwel de andere Nagadi's waren gevonden en de tegen de gewoonte in wijd en zijd verspreide ezels bijeen waren ge bracht. verstreken eenige uren en dien dag maakten wij inderdaad slechts een korte marsch. De staf van de andere groep had ons reeds vroeg verlaten, en had spoedig; naar wij later hoorden, zijn karavaan weer opgediept, welke voor dag en voor dauw was opgebroken om hem in te halen. Ook den volgenden dag konden wij geen al te lange marsch maken, daar het te veel zou worden om. de tusschen de 3000 en 40('0 M. hooge bergpas, welke ons nog van Dessie scheidde, over te trekken. En op een beschutte plaats maakten wij halt. J. N. VAN DER DOES Estland. De definitieve uitslag der volksstemming. Uit Tallin, 26 Februari. Het agentschap ETA geeft thans den definitieven uitslag van_ het plebisciet', welke als volgt luidt: Vóór het bijeenroepen van de Nationale Vergadering voor wijziging van de grondwet worden uitgebracht 472.416 stemmen, tegen 148.878 stemmen. Na het bekend worden van den uitslag werden in alle steden de vlaggen uitgesto ken. - - - - (Reuter).,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 6