"Lente. ZATERDAG 7 MAART 1936 HAASLE M'S DAGBLAD 7 Een koninkrijk, ouder dan onze jaartelling. Modern Paleis van Justitie te Jodhpur. Uren vliegen we over de geweldige vlakten van Indië, die zich steeds weer uitstrekken tot aan den horizon. Vier maanden geleden was het land bruin op enkele boomgroepen rond tempel, vijvers en dorpen na. Nu is het groen, de rivieren bevatten water, maar het blijft een doode boel. Autowegen zijn er niet, enkele ossenkarsporen, veel voetpaden. Soms vijf, soms tien huizen bij elkaar, maar slechts een dood enkel behoorlijk dorp. Is dat nu het rijke Indië, waar de grootste schatten der aarde, de mooiste juweelen zich opstapelen? Ook nu nog? En het antwoord moet ja lui den. Echter.alleen in de staten met zelf bestuur en we zullen zien, dat daar de groot ste armoede en de groote weelde hand in hand gaan. Wij vliegen op 2000 M. dat schijnt Scholtens geliefde hoogte te zijn. Hondong zit liefst tusschen 4000 en 5000, Frijns houdt het even boven de drie, alles natuurlijk als geen sterke wind een bepaalde vlieghoogte opdringt. Het wolkendek, dat eerst beneden ons bleef, begint op te zetten, er komen dikke koppen in. die tot duizenden meters boven ons omhoog torenen. Die omzeilen wij graag of wippen tusschen twee door. Even een paar rukken aan den vleugel, een oogenblik mist, een regenboog onder of boven of allebei en daii gaat het weer ln rechte lijn verder, Prachtige lichteffecten in zoo'n wolkenmassa! En als er te veel torens komen, gaan we wat lager naar de 1500 M. De aarde verschijnt weer onder ons, woest en ledig lijkt ze. Tot aan den horizont een paar lage heuvels opdoemen, waartegen een witte vlek rust, die snel grooter wordt. Even later onderscheiden we de eerste huizenblokken van een stad van 60.000 menschen, gegroepeerd om een hooge rots, waarvan de loodrechte wan den door loodrechte muren zijn verhoogd, die eindigen in torens en kanteelen en wier bo venste transen de tallooze vensters der palei zen toonen. Daar troont de Maharadja, de groote vorst van Jodhpur, wiens Koninkrijk teruggaat tot vóór het begin onzer jaartelling, en reeds door den Grooten Asoka, 250 j. v. Chr. wordt genoemd. Wij maken een grooten cirkel om de stad, zien de geweldige muren, die nog een deel der stad omringen, den grooten Hindoetempel, het gekrioel in den bazar. Maar steeds weer wordt de blik getrok ken naar die forsche muren, dat machtige bol werk, onbedwingbaar behalve door honger en dorst, zooals het daar ligt hoog boven alles uit in de heete stralen van de middagzon. Wij dalen en meteen stort een kletsbui neer, die ons tien minuten in de machine houdt. Dan mindert het en hoeven wij maar enkeldiep door het water te waden om de auto te be reiken, die ons in twee minuten naar Jodhpur State Hotel brengt. En dan moet ge weten, dat deze staat vroeger Marwar, dat is de water- arme heette, dat er jaarlijks 200 of op zijn hoogst 400 m.M. regen valt tegen 800 bij ons. Hier valt die regen dan ook gewoonlijk in een paar buien, in onze zomermaanden, ook alweer de schuld van een van die Hindoeprofeten, die zoo slordig omspringen met de geweldige machten waarover ze beschikken. Rama is op weg naar Ceylon om zijn vrouw terug te halen, die door Rawana is geschaakt. Hij komt voor den Oceaan en legt een vuurpijl op zijn boog om de zee even te laten opdrogen. De Oceaan smeekt om zijn leven en Rama laat zich verteederen. De pijl kan echter niet meer in den koker worden opgeborgen en dus schiet de lieve profeet hem even achter zich af. Ze valt tusschen Jodhpur en Jasailmer en maakt dit land ook thans nog tot een der droogste van Indië. En toch! Jasailmer is een vergeten oord in het hart van de woestijn, maar Jodhpur ontwikkelde zich, dank zij zijn krijgshaftige vorstenhuis tot den grootsten staat van Rajputana, met een paar millioen inwoners. Altijd hebben zijn vorsten den strijd met den Mohammedanen moedig aangebon den, zijn door dezen verdreven uit den Deccan en naar het westen van Rajputana terugge trokken, maar Aurangzeb vond als aanvoerder van het leger van Shah Jehan weer een dezer vorsten tegenover zich. Wij zitten op het grasveld van het magni fieke hotel in Jodhpur. Parkieten vliegen af en aan, pauwen schreeuwen in de verte. Op het dak zitten wouwen en bonte kraaien. Voor de poort trekken kameelen, bontgekleede vrouwen, koeien enz. in alle stilte voorbij. Plot seling een suizen; een wouw, een roofvogel, zoo groot als een gans stoot neer op het tafeltje naast ons en zwiert omhoog met een stuk toast in de klauwen, vlak over het hoofd van den EngeLschman heen, die het bij zijn thee besteld had. Hij gaat het rustig verorberen op het dak van het. hotel, van alle zijden belaagd door kraaien, die hij menig stuk moet over laten. Dan glijdt hij weer omlaag, maakt een grooten cirkel, om het terrein te verkennen maar mist, opgeschrikt door een onwillekeu rige beweging van een der gasten, die hem bij een derde poging een boek naar het hoofd slingert. Pruilend zet hij zich dan neer op zijn uitkijkpost. Wij rijden nog even de stad in. Groote poor ten geven toegang tot zeer nauwe bochtige straten, waar ge elk oogenblik moet stoppen om een koe rustig te laten op zij gaan om niet in botsing te komen met een knoestige boomstam waar ver boven de kap van de lage auto uit de rest van een kameel aan vast zit. Een kleurige menigte vult de straten en overal vallen oude bouwwerken op, met prachtig steenwerk versierd. Daar hebben ze hier een handje van, het maken van vensters door steenen platen uit te boren-hakken in allerlei aardige figuren van eenvoudige ruiten tot rozetten en bladerornamenten aan toe. Mohamedaansche stijl, door de Hindoevorsten overgenomen, alles uitgevoerd in de mooie paarsroode zandsteen, waaruit alle heuvels hier bestaan en die door Akbar en Shah Jehan voor de mooiste bouwwerken in Delhi en Agra werd gebruikt. En door de tegen woordige Raja's voor een hospitaal, een mu seum, een prachtig Paleis van Justitie. En als wij omhoog zwieren lang een forsch in de rotsen uitgehouwen weg is het overal roode zandsteen tot aan de poorten van het fort, dat ook weer uit hetzelfde materiaal bestaat. Daar moeten wij uitstappen en te voet verder gaan. Alleen de bruidegom voor een van 's vorstendochters mag doorrijden op zijn sta- tieolifant, maar die vindt dan de deur ge sloten en moet met zijn zwaard kloppen om toegang te verkrijgen! En zoo ver zal ik het wel nooit brengen. Dus maar moeizaam om hoog tegen den steilen kronkelweg. Kent ge de rots van Monaco met het steile pad, dat naar het plein voor het paleis gaat? Net zoo iets! Aan de poort wordt nagegaan of ik wel een lange broek draag en een hoed op heb (net als in de synagoge) of de dames wel kou sen aan hebben, de zwarte brillen moeten af gezet, de jas dichtgeknoopt en zoo mogen we door. Hoog boven ons een kantwerk van steen onder balkons en erkers met steenen ramen, een deel van het oude paleis. Wij passeeren zware poortdeuren, die straks om 5 uur zullen worden gesloten. Het eerste wat ge binnen ziet, zijn links tegen den muur een dozijn ver zilverde handafdrukken,handen van vrouwen, die hun geliefden vorst en echtgenoot in den dood zijn gevolgd, door zich vrijwillig in den brandstapel te storten. Dan verzoekt de gids ons naar links te willen zien, want rechts boven zijn de vrouwenvertrekken. Dus genie ten wij maar van het prachtige panorama, dat de stad aan den voet van de rots oplevert tot wij rechts mogen binnengaan in het oude deel van het paleis. Overal marmeren vloe ren van Inlandsch fabrikaat, vael inlegwerk in hout en steen en spiegelglas en spiegel- metaal in de wandversieringen, prachtige ge welven met portretten of teere schilderingen of beeldhouwwerk, maar alles vreemd, voor ons oog onrustig. Als gevierde gasten mogen we een blik slaan in de juweelenkamer van den vorst, een byouteriekistje van 6 bij 7 meter vol met vitrines. Een met zwart fluweel be dekte tafel doet de stukken die speciaal ge toond worden nog beter uitkomen. Ik heb nooit eerder zulke parelsnoeren, diamanten, smaragden, robijnen enz. gezien. De schatten van Lombok in het honderdvoudige. Meest sieraden, die de vorst zelf bij bepaalde statie gelegenheden draagt, maar de tegenwoordige vorst houdt niet van drukte en opschik en gebruikt ze alleen als de wet van land en kerk het voorschrijft. Daarom is hier in Jodhpur van levende Oostersche pracht ook al weinig meer te zien, tenzij je toevallig midden in een of ander feest valt. Maar dat is zoo maar eens in de tien jaar. De bruiloft van Zijne Majesteits oudste dochter een jaar of zes ge leden kostte ongeveer honderdduizend gulden. Blij dat ik maar één dochter heb! En als die zoo'n bruiloft wil, zal ze hem eerst zelf moe ten verdienen! De vorst, die een groot sports man is, polo, jacht, zelfs zijn eigen vliegtuig bestuurt, heeft ook een groote verzameling wapens. Sabels, geweren, pistolen, schilden, waarin 2 óf 4 pistolen gemonteerd zijn. dolken, die bij den stoot meteen een pistool afgeven enz. Vanaf het fort ziet men neer op een lager plateau, waar een wit marmeren gebouw ver rijst, een Cenotaph, een rustplaats der doo- den, waar het lichaam opgebaard wordt, in statie ligt, tot het door de sterrenwichelaars aangegeven gunstige uur voor de verbranding gekomen is. Een juweeltje van wit marmer, met de prachtig opengewerkte vensters en bijna doorschijnende wanden. Het is gebouwd voor en door den overgrootvader van den tegenwoordigen vorst. Vóór dien tijd werden de vorsten verbrand in het oude Mandore, de hoofdstad van het rijk. vóórdat Radja Jodha in 1460 de tegenwoordige stad en het fort bouwde op deze zoo gemakkelijk te verdedigen plek. Daar in Mandore ligt het fort en paleis in puin. Enkele poorten staan nog in volle schoonheid, maar vooral die grafkapellen, die Cenotaphs, dateerende van 400 en 300 jaar te rug zijn een bezoek overwaard. Alles roode zandsteen, prachtig gebeeldhouwd en zoo schitterend bewaard gebleven of ze gisteren waren gebouwd. Rijk versierd, maar alle ornamenten ontleend aan planten of geome trie. Geen godenmotieven. Dat is vreemd. Mandore ligt een paar mijl benoorden de stad, maar het ritje er heen is toch ook zeer de moeite waard. Het land is vrij kaal. De plantengroei bestaat meest uit Euphorbia en cactus met Widoeri, een strand en zandplant van Java. Overal ziet men pauwen langs den weg, heilige vogels ook al weer en ge moet vaak oppassen ze niet te overrijden. Huizen en dorpen maken een verarmden, vuilen, dus schilderachtigen indruk. Maar af en toe rijden we door prachtig aangelegde parken. Langs paleizen en buitenhuisjes, tot wij stilstaan bij de prachtig roodsteenen Suikerbrooden met een complex van hallen en zuilengangen er voor, die meestal den- Shiwatempel ken merken, maar hier als grafkapel voor de groote heerschers hebben dienst gedaan. Vijf staan er op een rij, de een altijd iets kleiner dan de andere, maar van het zelfde type. En dat alles weer te midden van een prachtig aangelegd en onderhouden park. Waar staat en vorst in dit arme land het geld vandaan halen mag joost weten, want van crisis merk je hier al heel weinig. Achter de cenothaphs staat een soort Voorvadergalerij. Gips met rood en bladgoud, verschrikkelijk om aan te zien, maar volgens mijn gids het mooiste wat er is. Shiwa, Krishna, Rama, van wien de Koninklijke familie afstamt, de zonnegod. Grahma en dan nog een aantal bekende krij gers en vorsten. ,.Of considerable interest to the sight,'seer", zeer belangrijk voor den toe rist, staat er in den gids. Smaken verschillen en juist in da*: opzicht is er een geweldige klove tusschen Oost en West. Op den terugweg nemen we nog een kijkje in de stad bij de waterputten. Gegraven en opgemetselde bassins, waar het regenwater zich verzamelt. Na zes maanden droogte is het zoowat dikgroene erwtensoep, maar er is niets anders. Mannen met leeren zakken, die S geheel den diervorm hebben, vrouwen met aarden, maar meest koperen kruiken en de kleurigste gewaden, die men denken kan, nog opgefleurd door heele kokers van ivoren of goud en zilverschitterende armbanden. Daarbij zilveren halsringen en kettingen en allerlei sieraden in neus en ooren. steeds weer wat te zien. Groote kameelen schrijden langs: een vrouw passeert met een stapel ge droogde koevladen, dat is brandstof. Dorps bewoonsters vol sieraden bieden houten kam metjes te koop aan. Dan de kopermarkt, de fabricage van halskettingen, o in dien bazaar, in de Inlandsche winkelstad raak je nooit uitgekeken. Wel uitgepraat, of ik moest U van de tempels vertellen, prachtig zandsteen- beeldhouwwerk, maar witgekalkt, waar vooral Ganesh. de olifantsgod. een grootere rol speelt, dan ik tot nu toe zag. En zijn er vele en jroote, tempels en Ganeshbeelden en het is allemaal reden te meer om eens op de K.L.M. te stappen en te komen kijken. VAN DER SLEEN. Meeuwen luiden het voorjaar in. Van duiven en eekhoorns Het wordt langzaam, onmerkbaar bijna, weer lente in de stad. Dit uit zich niet alleen in de kleurige etalages der damesmodemagazijnen, doch ook aan de natuur is het te merken. In de tuintjes bungelen de blanke bloempjes van het sneeuwklokje naast de felpaarse en warm-oranje crocussen. De uitheemsche, vroegbloeiende heesters zetten hier kleur, fleur en vaak nog geur bij. Zij dragen een schat van rose en heldergele bloempjes op het nog kale hout. In de hoofdstraat van Jodhpur. De groote tempel is uit roode zandsteen gebouwd, maar wit gekalkt, Pimpelmeesje. Doch ook de vogels hebben het voorjaar in hun hoofd gekregen. De spreeuwen zitten des avonds in de toppen der iepen te zingen, en de ondergaande zon toovert de fraaiste glan zen op hun veerenpakje. De musschen slepen druk met strootjes en de houtduiven in de lin den langs de gracht hebben al eieren. Die beesten werken als het ware aan den loopen den band. Ze beginnen in Februari al te broe den en begin October hebben ze nog jongen. Misschien komt het ook wel door die drukke bezigheden, dat ze zoo weinig werk maken van hun nest. Want dat is niet veel bizon- ders. Wat losjes door elkaar gevlochten takjes, waar men de eieren van onderen af vaak kan zien doorschemeren. Meeuwen luiden de lente in Maar de lenteboden bij Uitnemendheid zijn nog steeds de meeuwen. Hoog boven de stad zweven zij, blank afstekend tegen den blau wen lentehemel. Luid en ver klinkt hun balts- roep, het heldere kliauw-kliauw, en onwille keurig blijven we even staan, om van dit heer lijke tooneeltje te genieten. We weten nu, dat het weer lente gaat worden, op de weiden, in het bosch en het duin, ja zelfs in de stad. Het zijn de zilvermeeuwen, die zoo de lente inluiden. Daar zitten ze loom, op de vorst van een hoog huis, zich te zonnen. Smetteloos blank is de kop nu weer, de donkere vlekjes van het winterkleed zijn verdwenen. Maar die kleine, ranke kokmeeuwtjes, die naast de groote, forsche zilvers nog eens zoo nietig lij ken, krijgen nu juist zwarte koppen. Het kleine, donkere vlekje achter het oog begint nu uit te groeien, tot er een kleine donkere band over het tengere kopje loopt. „Koptele- foontjes" noemt Strijbos dat, Maar daar blijft het niet bij. De witte kop- veertjes worden stuk voor stuk vervangen en binnen enkele weken vliegen ze met geheel zwarte koppen rond. We zouden dit misschien nu wel „moorkoppen" kunnen noemen. Ze voelen zich nu ook veel minder thuis in de stad. En het duurt nog maar enkele weken, of ze vertrekken naar de broedkolonie. In het blanke stuifduin, waar de gerafelde duintop pen scherp afsteken tegen de blauwe lucht, huizen de zilvers. En de kokmeeuwtjes trekken naar het ziltige hooiland, naar de Staart op Texel, en iJdoorn. onder de rook van Amster dam. Daar bloeien de eerste weidebloemen en staan de sterntjes, pas uit het Zuiden terug, boven de slooten te bidden. Duiven en eekhoorns. In den Hout is nog niet zoo bijster veel van de lente te bespeuren. Enkele heesters begin nen uit te loopen, maar de boomen staan nog kaal en dor als in den winter, Slechts over de kruinen der iepen ligt een paarse gloed. De kleverige knoppen van de kastanjes worden met den dag dikker. Sappen stijgen op, en brengen door auizende kanaaltjes de bodem zouten en voedingssappen naar de sluimeren de knoppen. Daar liggen bloesem en blad zorg vuldig ingepakt, slechts wachtend op milder weer, om de knellende boeien te verbreken. Het fijne groen van de helmbloem, vogeltje op een stokje noemden we die vroeger, geloof ik, is al boven den grond en hier en daar be gint, een enkel bloempje al te kleuren. De ane moontjes bloeien ook haast en de gouden ster retjes van het speenkruid schitteren overal tusschen het struikgewas. De bodem is bedekt met hondsdraf, dat met kleine paarse bloem pjes bloeit. Met luid geklepper vliegt een duif voor ons uit. De witte vlekken in den hals en de witte band over de vleugel.s die zoo karakteristiek zijn voor de houtduif, ontbreken. Het is dan ook de holenduif, het blauwe duifje, dat ook een stukje kleiner is. Daar, in dien hollen beuk heeft hij zijn nest, en misschien zelfs al jongen. Dat wil zeggen, als een eekhoorn zich niet meester heeft gemaakt van deze geriefelijke woning. Er heerscht tegenwoordig in onze bosschen een ernstig woninggebrek onder de holenbroeders. Natuurlijk kunnen we hen met bet ophangen van nestkasten wel tegemoet komen, maar een natuurlijke woning blijft toch nog steeds een begeerenswaardig bezit, dat niet zonder strijd behouden kan worden. Daarbij zien de slanke, bruine roovertjes er vaak niet tegen op, de eieren of jongen van de rechtmatige bewoners cr uit te werpen, al vorens zij de nieuwe woning betrekken. Geen wonder dan ook. dat men zich vaak genood zaakt ziet, de eekhoornnesten uit te halen en de jongen te dooden. Natuurlijk is dat ook weer niet prettig. Maar doordat men de na tuurlijke vijanden van het eekhoorntje, zooals den boommarfer en grootere roofvogels, heeft uitgeroeid, zouden zij zich veel te sterk gaan uitbreiden, wat den vogelstand niet ten goede zou komen. Want behalve het uitwerpen van holenduivennesten hebben ze nog heel wat wandaden op hun naam staan. Eigenlijk is geen enkel vogelnest veilig voor de kleine roo- vers, en ook de knoppen der boomen moeten het maar al te vaak ontgelden. Met dat al blfjft het toch altijd onaangenaam, als we zelf gewelddadig moeten ingrijpen. Het is nog niet zoo erg lang geleden dat het eekhoorntje in onze naaste omgeving vrij wel niet voorkwam. Zoo vertelt Strijbos het aardige verhaal van een eekhoorntje, dat hij met enkele vrienden in het Naaldenveld had losgelaten, waarop enkele maanden later prompt een krantenberichtje volgde, dat „de laatste eekhoorn van het Naaldenveld" ge schoten was. Trouwens in de omgeving van Alkmaar ko men ze ook nu nog niet voor. Hoe ver ze naar het noorden precies voorkomen, weet ik niet. Misschien dat een van onze lezers uit die om geving mij daarover eens kan inlichten? Wel heb ik ze zelf nog in de omgeving van Bever wijk aangetroffen, maar van Bakkum kan ik mij niet herinneren, er ooit een eekhoorn ge zien te hebben. Waar dat precies in zit, weet ik niet. Na tuurlijk zijn de bosschen in de omgeving van Alkmaar net zoo geschikt voor de eekhoorns als de onze. En misschien zullen ze er ook nog wel eens komen. Men moge nog zooveel kwaad van deze dier tjes vertellen, het blijven aardige, sierlijke boschaapjes, en het is een genoegen, ze gade te slaan bij hun tochten door de boomkruinen. Met groote sprongen wippen ze van tak op tak. die diep doorbuigen onder hun gewicht. Bliksemsnel rennen ze tegen een gladden stam op, zoodat men de scherpe nageltjes op den bast hoort kletteren. Nieuwsgierig komen ze om een hoekje gluren, als ze zich op een veili ge hoogte wanen. Droomerig krink het koekoe-roekoekoe van de houtduiven door het bosch. De meezen bui telen pinkelend om de dunne twijgen, op zoek naar insecten. Een bonte kraai krast wintersch in den top van een eik. Maar toch wordt het weer lente, lente, lente! Haarlem, Maart '36. KO ZWEERES Oef 'il We beginnen deze wekelijksohe serie met oefening 193, die we niet genoeg kunnen aanprijzen, want deze is in alle opzichten voortreffelijk. Liggend met de armen gebogen achter het hoofd, worden eerst de beenen ge bogen neergezet, en daarna het lichaam zoo hoog mogelijk opgetild. Weer langzaam neerleggen, en dit tienmaal herhalen. Is het u te gemakkelijk, dan kunt u het zwaarder ma ken, door niet meer te gaan liggen. De heu pen dus op en neer bewegen, waarbij ze ech ter net niet laag genoeg komen om den grond te raken. Maar"er zijn nog meer moge lijkheden. Bijvoorbeeld in den stand, die op de teekening is aangegeven met de heupen groote kringen maken, vijf maal links en vijf maal rechtsom. Ook kunt u er beenoefeningen mee combineeren. door een been naar voren, omhoog of zijwaarts te strekken en dan weer neer te zetten. Oefening 194 is vooral van belang om de rugspieren sterker te maken. Het zijn zwem bewegingen. die uitgevoerd moeten worden met de armen en het hoofd zoo hoog mogelijk boven den grond. Nu volgt weer eens een springoefening (nummer 195). Hooge huppen maken (laat u de lamp niet naar beneden schudden?» en daarbij om de beurt linker- en rechterbeen hoog naar achteren opslingeren. Maar dit vooral niet stijf, niet „gymnastisch" zouden we haast zeggen. Nee, alles losjes, veerkrach tig en gemakkelijk. Controleert u eens of u het anderhalve minuut vol kunt houden! Het lijkt weinig, maar.enfin probéér het maar eens! Oefening 196, een pracht van een oefening, die zóó uit het dagelijksch leven van de „A. B. C." is over te nemen. (U hebt toch wel eens gehoord van de A. B. C. de anti-buiken-club in Den Haag?) Het slachtoffer gaat met ge strekte beenen zitten, waarna een helper de voeten stevig tegen den grond drukt. Nu met de armen langs c'e ooren gestrekt, langzaam achter over gaan tot ujuist nog niet op den grond ligt.. Bij het punt a gaat u weer terug omhoog. Maar denkt u er vooral aan, bij deze oefeningg den adem niet in te hou den? Doe het fluitende, zingende, of houdt een rede tegen de reisbelasting; dan houdt u zéker uw adem niet in! JULES KAMMEIJER, Leeraar Lich. Opv. M.O,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13