"Lente.
ZATERDAG 7 MAART 1936
HAASLE M'S DAGBLAD
7
Een koninkrijk,
ouder dan onze jaartelling.
Modern Paleis van Justitie te Jodhpur.
Uren vliegen we over de geweldige vlakten
van Indië, die zich steeds weer uitstrekken
tot aan den horizon. Vier maanden geleden
was het land bruin op enkele boomgroepen
rond tempel, vijvers en dorpen na. Nu is het
groen, de rivieren bevatten water, maar het
blijft een doode boel. Autowegen zijn er niet,
enkele ossenkarsporen, veel voetpaden. Soms
vijf, soms tien huizen bij elkaar, maar slechts
een dood enkel behoorlijk dorp. Is dat nu het
rijke Indië, waar de grootste schatten der
aarde, de mooiste juweelen zich opstapelen?
Ook nu nog? En het antwoord moet ja lui
den. Echter.alleen in de staten met zelf
bestuur en we zullen zien, dat daar de groot
ste armoede en de groote weelde hand in hand
gaan.
Wij vliegen op 2000 M. dat schijnt Scholtens
geliefde hoogte te zijn. Hondong zit liefst
tusschen 4000 en 5000, Frijns houdt het even
boven de drie, alles natuurlijk als geen sterke
wind een bepaalde vlieghoogte opdringt. Het
wolkendek, dat eerst beneden ons bleef, begint
op te zetten, er komen dikke koppen in. die tot
duizenden meters boven ons omhoog torenen.
Die omzeilen wij graag of wippen tusschen
twee door. Even een paar rukken aan den
vleugel, een oogenblik mist, een regenboog
onder of boven of allebei en daii gaat het weer
ln rechte lijn verder, Prachtige lichteffecten
in zoo'n wolkenmassa! En als er te veel
torens komen, gaan we wat lager naar de 1500
M. De aarde verschijnt weer onder ons, woest
en ledig lijkt ze. Tot aan den horizont een paar
lage heuvels opdoemen, waartegen een witte
vlek rust, die snel grooter wordt. Even later
onderscheiden we de eerste huizenblokken van
een stad van 60.000 menschen, gegroepeerd om
een hooge rots, waarvan de loodrechte wan
den door loodrechte muren zijn verhoogd, die
eindigen in torens en kanteelen en wier bo
venste transen de tallooze vensters der palei
zen toonen. Daar troont de Maharadja, de
groote vorst van Jodhpur, wiens Koninkrijk
teruggaat tot vóór het begin onzer jaartelling,
en reeds door den Grooten Asoka, 250 j. v.
Chr. wordt genoemd. Wij maken een grooten
cirkel om de stad, zien de geweldige muren,
die nog een deel der stad omringen, den
grooten Hindoetempel, het gekrioel in den
bazar. Maar steeds weer wordt de blik getrok
ken naar die forsche muren, dat machtige bol
werk, onbedwingbaar behalve door honger en
dorst, zooals het daar ligt hoog boven alles
uit in de heete stralen van de middagzon. Wij
dalen en meteen stort een kletsbui neer, die
ons tien minuten in de machine houdt. Dan
mindert het en hoeven wij maar enkeldiep
door het water te waden om de auto te be
reiken, die ons in twee minuten naar Jodhpur
State Hotel brengt. En dan moet ge weten, dat
deze staat vroeger Marwar, dat is de water-
arme heette, dat er jaarlijks 200 of op zijn
hoogst 400 m.M. regen valt tegen 800 bij ons.
Hier valt die regen dan ook gewoonlijk in een
paar buien, in onze zomermaanden, ook alweer
de schuld van een van die Hindoeprofeten, die
zoo slordig omspringen met de geweldige
machten waarover ze beschikken. Rama is
op weg naar Ceylon om zijn vrouw terug te
halen, die door Rawana is geschaakt. Hij
komt voor den Oceaan en legt een vuurpijl op
zijn boog om de zee even te laten opdrogen.
De Oceaan smeekt om zijn leven en Rama laat
zich verteederen. De pijl kan echter niet
meer in den koker worden opgeborgen en dus
schiet de lieve profeet hem even achter zich
af. Ze valt tusschen Jodhpur en Jasailmer en
maakt dit land ook thans nog tot een der
droogste van Indië. En toch! Jasailmer is een
vergeten oord in het hart van de woestijn,
maar Jodhpur ontwikkelde zich, dank zij zijn
krijgshaftige vorstenhuis tot den grootsten
staat van Rajputana, met een paar millioen
inwoners. Altijd hebben zijn vorsten den strijd
met den Mohammedanen moedig aangebon
den, zijn door dezen verdreven uit den Deccan
en naar het westen van Rajputana terugge
trokken, maar Aurangzeb vond als aanvoerder
van het leger van Shah Jehan weer een dezer
vorsten tegenover zich.
Wij zitten op het grasveld van het magni
fieke hotel in Jodhpur. Parkieten vliegen af
en aan, pauwen schreeuwen in de verte. Op
het dak zitten wouwen en bonte kraaien. Voor
de poort trekken kameelen, bontgekleede
vrouwen, koeien enz. in alle stilte voorbij. Plot
seling een suizen; een wouw, een roofvogel, zoo
groot als een gans stoot neer op het tafeltje
naast ons en zwiert omhoog met een stuk
toast in de klauwen, vlak over het hoofd van
den EngeLschman heen, die het bij zijn thee
besteld had. Hij gaat het rustig verorberen op
het dak van het. hotel, van alle zijden belaagd
door kraaien, die hij menig stuk moet over
laten. Dan glijdt hij weer omlaag, maakt een
grooten cirkel, om het terrein te verkennen
maar mist, opgeschrikt door een onwillekeu
rige beweging van een der gasten, die hem
bij een derde poging een boek naar het hoofd
slingert. Pruilend zet hij zich dan neer op
zijn uitkijkpost.
Wij rijden nog even de stad in. Groote poor
ten geven toegang tot zeer nauwe bochtige
straten, waar ge elk oogenblik moet stoppen
om een koe rustig te laten op zij gaan om
niet in botsing te komen met een knoestige
boomstam waar ver boven de kap van de
lage auto uit de rest van een kameel aan
vast zit. Een kleurige menigte vult de straten
en overal vallen oude bouwwerken op, met
prachtig steenwerk versierd. Daar hebben ze
hier een handje van, het maken van vensters
door steenen platen uit te boren-hakken in
allerlei aardige figuren van eenvoudige ruiten
tot rozetten en bladerornamenten aan toe.
Mohamedaansche stijl, door de Hindoevorsten
overgenomen, alles uitgevoerd in de mooie
paarsroode zandsteen, waaruit alle heuvels
hier bestaan en die door Akbar en Shah
Jehan voor de mooiste bouwwerken in Delhi
en Agra werd gebruikt. En door de tegen
woordige Raja's voor een hospitaal, een mu
seum, een prachtig Paleis van Justitie. En als
wij omhoog zwieren lang een forsch in de
rotsen uitgehouwen weg is het overal roode
zandsteen tot aan de poorten van het fort,
dat ook weer uit hetzelfde materiaal bestaat.
Daar moeten wij uitstappen en te voet verder
gaan. Alleen de bruidegom voor een van 's
vorstendochters mag doorrijden op zijn sta-
tieolifant, maar die vindt dan de deur ge
sloten en moet met zijn zwaard kloppen om
toegang te verkrijgen! En zoo ver zal ik het
wel nooit brengen. Dus maar moeizaam om
hoog tegen den steilen kronkelweg. Kent ge
de rots van Monaco met het steile pad, dat
naar het plein voor het paleis gaat? Net zoo
iets! Aan de poort wordt nagegaan of ik wel
een lange broek draag en een hoed op heb
(net als in de synagoge) of de dames wel kou
sen aan hebben, de zwarte brillen moeten af
gezet, de jas dichtgeknoopt en zoo mogen we
door. Hoog boven ons een kantwerk van steen
onder balkons en erkers met steenen ramen,
een deel van het oude paleis. Wij passeeren
zware poortdeuren, die straks om 5 uur zullen
worden gesloten. Het eerste wat ge binnen
ziet, zijn links tegen den muur een dozijn ver
zilverde handafdrukken,handen van vrouwen,
die hun geliefden vorst en echtgenoot in den
dood zijn gevolgd, door zich vrijwillig in den
brandstapel te storten. Dan verzoekt de gids
ons naar links te willen zien, want rechts
boven zijn de vrouwenvertrekken. Dus genie
ten wij maar van het prachtige panorama,
dat de stad aan den voet van de rots oplevert
tot wij rechts mogen binnengaan in het oude
deel van het paleis. Overal marmeren vloe
ren van Inlandsch fabrikaat, vael inlegwerk
in hout en steen en spiegelglas en spiegel-
metaal in de wandversieringen, prachtige ge
welven met portretten of teere schilderingen
of beeldhouwwerk, maar alles vreemd, voor
ons oog onrustig. Als gevierde gasten mogen
we een blik slaan in de juweelenkamer van
den vorst, een byouteriekistje van 6 bij 7 meter
vol met vitrines. Een met zwart fluweel be
dekte tafel doet de stukken die speciaal ge
toond worden nog beter uitkomen. Ik heb
nooit eerder zulke parelsnoeren, diamanten,
smaragden, robijnen enz. gezien. De schatten
van Lombok in het honderdvoudige. Meest
sieraden, die de vorst zelf bij bepaalde statie
gelegenheden draagt, maar de tegenwoordige
vorst houdt niet van drukte en opschik en
gebruikt ze alleen als de wet van land en kerk
het voorschrijft. Daarom is hier in Jodhpur
van levende Oostersche pracht ook al weinig
meer te zien, tenzij je toevallig midden in een
of ander feest valt. Maar dat is zoo maar
eens in de tien jaar. De bruiloft van Zijne
Majesteits oudste dochter een jaar of zes ge
leden kostte ongeveer honderdduizend gulden.
Blij dat ik maar één dochter heb! En als die
zoo'n bruiloft wil, zal ze hem eerst zelf moe
ten verdienen! De vorst, die een groot sports
man is, polo, jacht, zelfs zijn eigen vliegtuig
bestuurt, heeft ook een groote verzameling
wapens. Sabels, geweren, pistolen, schilden,
waarin 2 óf 4 pistolen gemonteerd zijn. dolken,
die bij den stoot meteen een pistool afgeven
enz.
Vanaf het fort ziet men neer op een lager
plateau, waar een wit marmeren gebouw ver
rijst, een Cenotaph, een rustplaats der doo-
den, waar het lichaam opgebaard wordt, in
statie ligt, tot het door de sterrenwichelaars
aangegeven gunstige uur voor de verbranding
gekomen is. Een juweeltje van wit marmer,
met de prachtig opengewerkte vensters en
bijna doorschijnende wanden. Het is gebouwd
voor en door den overgrootvader van den
tegenwoordigen vorst. Vóór dien tijd werden
de vorsten verbrand in het oude Mandore, de
hoofdstad van het rijk. vóórdat Radja Jodha
in 1460 de tegenwoordige stad en het fort
bouwde op deze zoo gemakkelijk te verdedigen
plek. Daar in Mandore ligt het fort en paleis
in puin. Enkele poorten staan nog in volle
schoonheid, maar vooral die grafkapellen, die
Cenotaphs, dateerende van 400 en 300 jaar te
rug zijn een bezoek overwaard. Alles roode
zandsteen, prachtig gebeeldhouwd en zoo
schitterend bewaard gebleven of ze gisteren
waren gebouwd. Rijk versierd, maar alle
ornamenten ontleend aan planten of geome
trie. Geen godenmotieven. Dat is vreemd.
Mandore ligt een paar mijl benoorden de
stad, maar het ritje er heen is toch ook zeer
de moeite waard. Het land is vrij kaal. De
plantengroei bestaat meest uit Euphorbia en
cactus met Widoeri, een strand en zandplant
van Java. Overal ziet men pauwen langs den
weg, heilige vogels ook al weer en ge moet
vaak oppassen ze niet te overrijden. Huizen
en dorpen maken een verarmden, vuilen, dus
schilderachtigen indruk. Maar af en toe rijden
we door prachtig aangelegde parken. Langs
paleizen en buitenhuisjes, tot wij stilstaan
bij de prachtig roodsteenen Suikerbrooden
met een complex van hallen en zuilengangen
er voor, die meestal den- Shiwatempel ken
merken, maar hier als grafkapel voor de
groote heerschers hebben dienst gedaan. Vijf
staan er op een rij, de een altijd iets kleiner
dan de andere, maar van het zelfde type. En
dat alles weer te midden van een prachtig
aangelegd en onderhouden park. Waar staat
en vorst in dit arme land het geld vandaan
halen mag joost weten, want van crisis merk
je hier al heel weinig. Achter de cenothaphs
staat een soort Voorvadergalerij. Gips met
rood en bladgoud, verschrikkelijk om aan te
zien, maar volgens mijn gids het mooiste wat
er is. Shiwa, Krishna, Rama, van wien de
Koninklijke familie afstamt, de zonnegod.
Grahma en dan nog een aantal bekende krij
gers en vorsten. ,.Of considerable interest to
the sight,'seer", zeer belangrijk voor den toe
rist, staat er in den gids. Smaken verschillen
en juist in da*: opzicht is er een geweldige
klove tusschen Oost en West.
Op den terugweg nemen we nog een kijkje
in de stad bij de waterputten. Gegraven en
opgemetselde bassins, waar het regenwater
zich verzamelt. Na zes maanden droogte is het
zoowat dikgroene erwtensoep, maar er is
niets anders. Mannen met leeren zakken, die
S geheel den diervorm hebben, vrouwen
met aarden, maar meest koperen kruiken en
de kleurigste gewaden, die men denken kan,
nog opgefleurd door heele kokers van ivoren
of goud en zilverschitterende armbanden.
Daarbij zilveren halsringen en kettingen en
allerlei sieraden in neus en ooren. steeds
weer wat te zien. Groote kameelen schrijden
langs: een vrouw passeert met een stapel ge
droogde koevladen, dat is brandstof. Dorps
bewoonsters vol sieraden bieden houten kam
metjes te koop aan. Dan de kopermarkt, de
fabricage van halskettingen, o in dien bazaar,
in de Inlandsche winkelstad raak je nooit
uitgekeken. Wel uitgepraat, of ik moest U
van de tempels vertellen, prachtig zandsteen-
beeldhouwwerk, maar witgekalkt, waar vooral
Ganesh. de olifantsgod. een grootere rol speelt,
dan ik tot nu toe zag. En zijn er vele en
jroote, tempels en Ganeshbeelden en het is
allemaal reden te meer om eens op de K.L.M.
te stappen en te komen kijken.
VAN DER SLEEN.
Meeuwen luiden het voorjaar in.
Van duiven en eekhoorns
Het wordt langzaam, onmerkbaar bijna, weer
lente in de stad. Dit uit zich niet alleen in de
kleurige etalages der damesmodemagazijnen,
doch ook aan de natuur is het te merken. In
de tuintjes bungelen de blanke bloempjes
van het sneeuwklokje naast de felpaarse en
warm-oranje crocussen.
De uitheemsche, vroegbloeiende heesters
zetten hier kleur, fleur en vaak nog geur bij.
Zij dragen een schat van rose en heldergele
bloempjes op het nog kale hout.
In de hoofdstraat van Jodhpur. De groote tempel is uit roode zandsteen gebouwd,
maar wit gekalkt,
Pimpelmeesje.
Doch ook de vogels hebben het voorjaar in
hun hoofd gekregen. De spreeuwen zitten des
avonds in de toppen der iepen te zingen, en
de ondergaande zon toovert de fraaiste glan
zen op hun veerenpakje. De musschen slepen
druk met strootjes en de houtduiven in de lin
den langs de gracht hebben al eieren. Die
beesten werken als het ware aan den loopen
den band. Ze beginnen in Februari al te broe
den en begin October hebben ze nog jongen.
Misschien komt het ook wel door die drukke
bezigheden, dat ze zoo weinig werk maken
van hun nest. Want dat is niet veel bizon-
ders. Wat losjes door elkaar gevlochten takjes,
waar men de eieren van onderen af vaak kan
zien doorschemeren.
Meeuwen luiden de lente in
Maar de lenteboden bij Uitnemendheid zijn
nog steeds de meeuwen. Hoog boven de stad
zweven zij, blank afstekend tegen den blau
wen lentehemel. Luid en ver klinkt hun balts-
roep, het heldere kliauw-kliauw, en onwille
keurig blijven we even staan, om van dit heer
lijke tooneeltje te genieten. We weten nu, dat
het weer lente gaat worden, op de weiden, in
het bosch en het duin, ja zelfs in de stad.
Het zijn de zilvermeeuwen, die zoo de lente
inluiden. Daar zitten ze loom, op de vorst van
een hoog huis, zich te zonnen. Smetteloos
blank is de kop nu weer, de donkere vlekjes
van het winterkleed zijn verdwenen. Maar die
kleine, ranke kokmeeuwtjes, die naast de
groote, forsche zilvers nog eens zoo nietig lij
ken, krijgen nu juist zwarte koppen. Het
kleine, donkere vlekje achter het oog begint
nu uit te groeien, tot er een kleine donkere
band over het tengere kopje loopt. „Koptele-
foontjes" noemt Strijbos dat,
Maar daar blijft het niet bij. De witte kop-
veertjes worden stuk voor stuk vervangen en
binnen enkele weken vliegen ze met geheel
zwarte koppen rond. We zouden dit misschien
nu wel „moorkoppen" kunnen noemen.
Ze voelen zich nu ook veel minder thuis in
de stad. En het duurt nog maar enkele weken,
of ze vertrekken naar de broedkolonie. In het
blanke stuifduin, waar de gerafelde duintop
pen scherp afsteken tegen de blauwe lucht,
huizen de zilvers. En de kokmeeuwtjes trekken
naar het ziltige hooiland, naar de Staart op
Texel, en iJdoorn. onder de rook van Amster
dam. Daar bloeien de eerste weidebloemen en
staan de sterntjes, pas uit het Zuiden terug,
boven de slooten te bidden.
Duiven en eekhoorns.
In den Hout is nog niet zoo bijster veel van
de lente te bespeuren. Enkele heesters begin
nen uit te loopen, maar de boomen staan nog
kaal en dor als in den winter, Slechts over de
kruinen der iepen ligt een paarse gloed. De
kleverige knoppen van de kastanjes worden
met den dag dikker. Sappen stijgen op, en
brengen door auizende kanaaltjes de bodem
zouten en voedingssappen naar de sluimeren
de knoppen. Daar liggen bloesem en blad zorg
vuldig ingepakt, slechts wachtend op milder
weer, om de knellende boeien te verbreken.
Het fijne groen van de helmbloem, vogeltje
op een stokje noemden we die vroeger, geloof
ik, is al boven den grond en hier en daar be
gint, een enkel bloempje al te kleuren. De ane
moontjes bloeien ook haast en de gouden ster
retjes van het speenkruid schitteren overal
tusschen het struikgewas. De bodem is bedekt
met hondsdraf, dat met kleine paarse bloem
pjes bloeit.
Met luid geklepper vliegt een duif voor ons
uit. De witte vlekken in den hals en de witte
band over de vleugel.s die zoo karakteristiek
zijn voor de houtduif, ontbreken. Het is dan
ook de holenduif, het blauwe duifje, dat ook
een stukje kleiner is. Daar, in dien hollen
beuk heeft hij zijn nest, en misschien zelfs
al jongen.
Dat wil zeggen, als een eekhoorn zich niet
meester heeft gemaakt van deze geriefelijke
woning. Er heerscht tegenwoordig in onze
bosschen een ernstig woninggebrek onder de
holenbroeders. Natuurlijk kunnen we hen met
bet ophangen van nestkasten wel tegemoet
komen, maar een natuurlijke woning blijft
toch nog steeds een begeerenswaardig bezit,
dat niet zonder strijd behouden kan worden.
Daarbij zien de slanke, bruine roovertjes er
vaak niet tegen op, de eieren of jongen van
de rechtmatige bewoners cr uit te werpen, al
vorens zij de nieuwe woning betrekken. Geen
wonder dan ook. dat men zich vaak genood
zaakt ziet, de eekhoornnesten uit te halen en
de jongen te dooden. Natuurlijk is dat ook
weer niet prettig. Maar doordat men de na
tuurlijke vijanden van het eekhoorntje, zooals
den boommarfer en grootere roofvogels, heeft
uitgeroeid, zouden zij zich veel te sterk gaan
uitbreiden, wat den vogelstand niet ten goede
zou komen. Want behalve het uitwerpen van
holenduivennesten hebben ze nog heel wat
wandaden op hun naam staan. Eigenlijk is
geen enkel vogelnest veilig voor de kleine roo-
vers, en ook de knoppen der boomen moeten
het maar al te vaak ontgelden. Met dat al
blfjft het toch altijd onaangenaam, als we zelf
gewelddadig moeten ingrijpen.
Het is nog niet zoo erg lang geleden dat
het eekhoorntje in onze naaste omgeving vrij
wel niet voorkwam. Zoo vertelt Strijbos het
aardige verhaal van een eekhoorntje, dat hij
met enkele vrienden in het Naaldenveld had
losgelaten, waarop enkele maanden later
prompt een krantenberichtje volgde, dat „de
laatste eekhoorn van het Naaldenveld" ge
schoten was.
Trouwens in de omgeving van Alkmaar ko
men ze ook nu nog niet voor. Hoe ver ze naar
het noorden precies voorkomen, weet ik niet.
Misschien dat een van onze lezers uit die om
geving mij daarover eens kan inlichten? Wel
heb ik ze zelf nog in de omgeving van Bever
wijk aangetroffen, maar van Bakkum kan ik
mij niet herinneren, er ooit een eekhoorn ge
zien te hebben.
Waar dat precies in zit, weet ik niet. Na
tuurlijk zijn de bosschen in de omgeving van
Alkmaar net zoo geschikt voor de eekhoorns
als de onze. En misschien zullen ze er ook nog
wel eens komen.
Men moge nog zooveel kwaad van deze dier
tjes vertellen, het blijven aardige, sierlijke
boschaapjes, en het is een genoegen, ze gade
te slaan bij hun tochten door de boomkruinen.
Met groote sprongen wippen ze van tak op
tak. die diep doorbuigen onder hun gewicht.
Bliksemsnel rennen ze tegen een gladden stam
op, zoodat men de scherpe nageltjes op den
bast hoort kletteren. Nieuwsgierig komen ze
om een hoekje gluren, als ze zich op een veili
ge hoogte wanen.
Droomerig krink het koekoe-roekoekoe van
de houtduiven door het bosch. De meezen bui
telen pinkelend om de dunne twijgen, op zoek
naar insecten. Een bonte kraai krast wintersch
in den top van een eik. Maar toch wordt het
weer lente, lente, lente!
Haarlem, Maart '36.
KO ZWEERES
Oef 'il
We beginnen deze wekelijksohe serie met
oefening 193, die we niet genoeg kunnen
aanprijzen, want deze is in alle opzichten
voortreffelijk. Liggend met de armen gebogen
achter het hoofd, worden eerst de beenen ge
bogen neergezet, en daarna het lichaam zoo
hoog mogelijk opgetild. Weer langzaam
neerleggen, en dit tienmaal herhalen. Is het u
te gemakkelijk, dan kunt u het zwaarder ma
ken, door niet meer te gaan liggen. De heu
pen dus op en neer bewegen, waarbij ze ech
ter net niet laag genoeg komen om den
grond te raken. Maar"er zijn nog meer moge
lijkheden. Bijvoorbeeld in den stand, die op
de teekening is aangegeven met de heupen
groote kringen maken, vijf maal links en vijf
maal rechtsom. Ook kunt u er beenoefeningen
mee combineeren. door een been naar voren,
omhoog of zijwaarts te strekken en dan weer
neer te zetten.
Oefening 194 is vooral van belang om de
rugspieren sterker te maken. Het zijn zwem
bewegingen. die uitgevoerd moeten worden
met de armen en het hoofd zoo hoog mogelijk
boven den grond.
Nu volgt weer eens een springoefening
(nummer 195). Hooge huppen maken (laat u
de lamp niet naar beneden schudden?» en
daarbij om de beurt linker- en rechterbeen
hoog naar achteren opslingeren. Maar dit
vooral niet stijf, niet „gymnastisch" zouden
we haast zeggen. Nee, alles losjes, veerkrach
tig en gemakkelijk. Controleert u eens of u het
anderhalve minuut vol kunt houden! Het
lijkt weinig, maar.enfin probéér het maar
eens!
Oefening 196, een pracht van een oefening,
die zóó uit het dagelijksch leven van de „A.
B. C." is over te nemen. (U hebt toch wel eens
gehoord van de A. B. C. de anti-buiken-club
in Den Haag?) Het slachtoffer gaat met ge
strekte beenen zitten, waarna een helper de
voeten stevig tegen den grond drukt. Nu met
de armen langs c'e ooren gestrekt, langzaam
achter over gaan tot ujuist nog niet op
den grond ligt.. Bij het punt a gaat u weer
terug omhoog. Maar denkt u er vooral aan,
bij deze oefeningg den adem niet in te hou
den? Doe het fluitende, zingende, of houdt
een rede tegen de reisbelasting; dan houdt u
zéker uw adem niet in!
JULES KAMMEIJER,
Leeraar Lich. Opv. M.O,