:it!
Rcmdom Jodfapiin
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
H.D. VERTELLING
ZAT pt DAG 14 MAART 1936
HAARLE M'S DAGBLAD
7
Een nieuw paleis
voor den Maharadja.
Kameelen dragen tuingravel aan voor het nieuwe paleis van den
Maharadja van Jodhpur.
Smirnoff's Perkoetoet zat boordevol en dus
moet ik nog een paar dagen in Jodhpur blij
ven hangen. Niet zoo heel erg, want ik kreeg
juist een invitatie om mee te gaan op de oli
fanten jacht met den architect van het nieu
we paleis van den Radja. Er was een heele
kudde gesignaleerd in lange rij achter elkaar,
niet eens zoo ver weg. Natuurlijk voor dag en
dauw er op uit om zooveel mogelijk van de
ochtendkoelte te profiteeren. Eerst een uurtje
per auto langs de keurige asphaltwegen, waar
op dit vroege uur de kleurige Indische vrou
wen reeds naar hun werk gaan, waar de ka
meelen hun lange schreden rekken, alsof zij
6inds de Schepping niet hadden gerust, waar
gouden tempelspitsen en roodzandsteen beeld
houwwerk telkens weer oplichten in de zon.
Aan den voet van een steile roode rots ein
digt de weg en gaan wij verder langs een
voetpad, dat omhoogslingert door een com
plex Mahomedaansche graven uit den tijd der
oorlogen der Rajputs met de Groot Moghols.
Daarachter verheffen zich in de verre verte
een aantal koepeltorens door gebeeldhouwde
zuilen gesteund, ook wel monumenten, opge
richt op plaatsen waar vorsten en hun vrou
wen en kinderen zijn verbrand in tijden,
waarvan de geschiedenis niet meer weet te
verhalen. Maar een kleine duizend jaar gele
den zal het. wel zijn, dat daar een vroolijke
inenschenmenigte de laatste hulde bracht aan
vorstin of prinses, die naar betere oorden dan
dit ondermaansche was overgegaan. Daar
achter die oude monumenten moet het zijn.
En voort gaat het over het hooge plateau, al
les roode zandsteen, door ravijnen van aller
lei vorm en grootte doorsneden. Heuvel op,
heuvel af, tot de rij monumenten vlak voor
ons ligt. Een pauw zit op den bovensten koe
pel. begroet ons met een rauwe kreet en flad
dert weg. De koepel zelf is van binnen prach
tig bewerkt en de pauw, het rijdier van de go
din der schoonheid speelt haar rol in de or
namentatie. En bovendien, denk er om, niet
elke koepel is Mahomedaansch hoor. Er is
een typisch Indische koepel ook, ontspringen-
de uit en gedekt door een Lotuskussen en die
is het, die hier overal onze aandacht trekt.
Ook de pilaren toonen het Lotus motief en
d a t is typisch Hindoe-Boeddhistisch! "Verder
maar weer, over 't barre zondoorschenen pla
teau. dat mij ineens aan Abessynïë doet den
ken. zooals ik het ken van de grenzen van
Eritrea. Ook daar als hoofdvegetatie een aca
ciasoort, natuurlijk sterk gedoomd, voor wie
het verstaat een gomboom. En dan als. tweede
typische woestijnplant de Euphorbia, een
cactusachtig uitziende plant, maar eigenlijk
een wolfsmelksoort, die nu in den regentijd
dikke vleezige blaadjes aan de zware groene
melksaprijke stengels draagt, die straks zullen
verdrogen en afvallen. Nu, in den regentijd
staat er zoo om de drie of vier meter een
klein bloemplantje een wikke of een vergeet-
mij-niet in een spleet van de rots. Aandachtig
kijkend gaan we verder.
En we hebben geluk. Half verscholen achter
Euphorbia en Acacia struiken zie ik plotseling
een olifant. En dadelijk nog één, neen twee.
die elkaar met den slurf omvat houden. Ja
hoor, het is een heele kudde in lange rij, één
is in de knieën gevallen, een ander heeft
juist zijn geweldigen kon met groote slagtan
den achter onder een ossenkar gezet en heft
het heele voertuig hoog van den grond, zoo
dat de ossen in de knieën zinken en de koet
sier en passagier over hun dieren heen door
de lucht worden geslingerd. Daar heeft een
andere woesteling een man met den slurf bij
één been te pakken en dreigt hem het hoofd
tegen den grond te pletter te slaan. Nog
merkwaardiger. Vlak onder dit prachtig na
tuurgetrouwe relief loopt een band van mas
kers rondom den door plantengroei overwoe
kerden tempeltoren. Groote bolle oogen en
breede neus. zware tanden in den bovenkaak
en de onderkaak ontbreekt, net als op
Bali en net als bij de mannenhuizen der Pa
poea's. Dit moet een der oudste tempels zijn
van het heele complex, keurig scherp ge
beeldhouwd in den alom gebruikten, zoo bij
zonder weer va sten rooden zandsteen. Enkele
eenvoudige bladornamenten en verder goden
figuurtjes. de reeds genoemde olifanten en
maskers, dus halfreligieuze voorstellingen. En
dat valt juist zoo sterk op bij alle latere bouw
werken in dezen Hindoestaat, dat ze uitge
voerd zijn onder leiding der bouwmeesters
van Agra en Delhi uit den Moghultijd, toen de
Islam zegevierde of een staatsgodsdienst ge-
{jredikt werd. Overal rond die steden en pa-
elzen en graftombes vindt ge prachtige orna
mentiek, maar steeds, neutraal, zonder goden
beelden of rijdieren of emblemen of wat dan
ook. Niet alleen de techniek, ook de ornamen
tiek is niet teruggegaan naar vorige eeuwen,
maar bij geometrische en gestyleerde natuur-
ornamenten gebleven. En daarom was de
vondst van dat olifantenrelief zoo merkwaar
dig.
Trouwens wij beleefden nog meer merk
waardige dingen dien morgen. Het zal u be
kend zijn dat de vrouwen der Hindoes van
hoogere kaste, waartoe behalve de priesters
natuurlijk ook de vorsten behooren, in even
strenge afzondering worden gehouden als dat
bij de Mahomeaanen het geval is. Zij gaan
niet alleen gesluierd, maar hebben gesloten
auto's met zware gordijntjes of draagstoelen,
die heelemaal met doeken ingepakt zijn. En
fotografeeren uit vliegmachines in Britsch
Indië is vooral zoo streng verboden omdat
het oog der scherpziende camera dan zou
kunnen doordringen in de Zenana, de vrou
wenvertrekken en dat zou minstens binnen-
landsche oorlogen tengevolge hebben. En om
dan rustig zoo'n Zenana binnen te wandelen,
geen deur voor ons te zien sluiten, er te mo
gen fotografeeren en filmen, een kijkje te ne
men in de eetkamers, de slaapkamer, de bad
kamer zelfs in het zwembad der paleisdames!
Dat is toch wel een extratje, alleen mogelijk
voor den zwerver van verre, die speciale per
missie kreeg om het in aanbouw zijnde nieu
we paleis van den Maharadja van Jodhpur
eens op zijn gemak te bekijken. En dat nieu
we paleis is een der grootste wereldwonderen
van den tegenwoordigen tijd. Want het pa
leisje zal straks als het klaar isgeen mil-
lioen pond kosten hoor, dat fluisteren booze
tongen, neen, dat zal ophouden met zeshon
derdduizend pond, laten we zeggen vijf mil-
lioen gulden! Alleen de bouw natuurlijk hoor,
daar is de inrichting niet bij inbegrepen! En
aangezien de Maharadja voor dit nieuwe ge
bouw niet meer dan een slordige vijfhonderd
duizend gulden per jaar kan opzij leggen, zal
de bouw een jaar of tien moeten duren, waar
van er zes om zijn. Treft dat niet mooi? Net
tegen dat ik over een jaar of tien mijn le
vensverzekering hoop uitbetaald te krijgen en
mijn kinderen verzorgd kunnen zijn, gaan ze
me hier een feest geven, dat in pracht en
praal in de volgende 10 jaar zijn gelijke op de
heele wereld niet zal vinden. Daar ligt op het
oogenblik een kleine spoorweg van 5 mijl van
de steengroeve naar den heuveltop, waar het
paleis verrijst; daar werken 40;) vaklui meest
weer uit Delhi en Agra aan het bewerken der
ruwe steenklompen. Daar gaan 200 kameelen
en honderden ezeltjes dag aan dag af en aan
om bouwmateriaal, tuingrond enz. aan te
brengen, daar sleepen honderden koelies,
meest vrouwen, met aarde en grind en steen
blokken. Daar wordt gewerkt eri het is aardig
om eens te zitten kijken. En ik heb er gezeten
in de felle tropenzon, maar met een frisschen
wind gelukkig. Vier uur lang. En misschien zit
ik er morgen weer. Ik mag die drukte zoo
graag voorbij zien gaan. Ik kijk trouwens
altijd graag naar vrouwen, maar deze
Britsch-Indische hebben altijd wat bijzonders.
Mooi uitgedost zijn ze allemaal en leelijk zijn
ze ook. Maar stel je voor; dat een vrouw, die
manden met aarde op haar hoofd van de
graafplaats naar een kipkarretje brengt, de
volgende sieraden draagt: Allereerst een zwa
re massieve zilveren halsband, waarde onge
veer 25 gulden, twee zilveren enkelringen,
waarde 15 gulden, een tiental zilveren arm
banden, mooie breede geciseleerde, zooals al
mijn vriendinnen ze graag willen hebben;
laten we zeggen voor 20 gulden. Dan een zil
veren ring in den neus en ettelijke in de oor en
weer een paar gulden; vervolgens een kleurig
wollen koord om den hals waaraan drie en
vierhoekige zilveren platen hangen met af
beeldingen van Doerga, de doodsgodin, van
de voeten van Rama en van de pijlen van den
profeet, die ziekte veroorzakende booze gees
ten van U af zullen houden; dan een paar
lodderijndoosjes van klein formaat met oogen-
zwart en nagelrood. natuurlijk gegraveerd met
een pauw, het rijdier van de godin der
schoonheid. Verder nog een gewoon zilveren
of kralen kettinkje en last not least een
30- tot 50-tal ivoren armbanden tot aan den
schouder toe, die ook een 5U-tal rupees waard
zijn. Dat draagt sieraden voor meer dan hon
derd gulden enverdient met zwaar grond
werk 1212 cent per dag! De kleeding is ook in
teressant. Eén of meer geweldige plooirokken
van gebloemde calico slieren van de heupen
tot in het stof en laten maar af en toe een
paar afgetrapte muilen zien. Het boven
lichaam. Ja, ik ben niet erg op de hoogte met
dameskleeding en weet niet of je dat tegen
woordig zwempak of bustehouder noemt. Het
voornaamste er van zijn blijkbaar een paar
korte mouwtjes, want van achter is er alleen
een bandje of touwtje en de voorkant omvat
gewoonlijk slechts de bovenste helft van wat
ik meen, dat er in verborgen hoorde te zijn.
Over deze ..kleeding" komt dan als ornament
de saree, een 7 a 8 el lange lap, die eerst om
de heupen geslagen wordt, dan over rug en
hoofd gaat en over den rechterschouder af
hangt, tenzij die slip handig tusschen den
ondersten rand van den bustehouder vastge-
stoken wordt, wat soms ook heel geraffineerd
staat. En een flink volk; groote forsche vrou
wen zijn er ook alweer met een heel mooie
houding, door het zware werk en al dat dra
gen op het hoofd. O ja en dan de haardracht,
in een lange vlecht, altijd onder de Saree ver
scholen en verlengd met wollen draden tot ze
uitloopt in drie van kralen gevlochten vingers,
die aan het einde kleurige kwastjes dragen. En
die kralen zijn weer de Jobstranen, die grijze
graszaden, die ik nu al van Nieuw-Guinea tot
de Westkust van Zuid-Amerika in gebruik heb
gezien.
Nu had ik mij toch zoo vast voorgenomen
u eens eerst over de mannen te vertellen, maar
waar het hart vol van isdat vloeit zoo
maar uit de pen. De mannen dragen hier een
zeer vreemd tenu; een rijbroek .wijd om de
dijen en volkomen nauwsluitend om het heele
benedenbeen. Daarbij hoort het hemd uit de
broek, wat tusschen twee haakjes heel lekker
frisch is op tropenwandelingen (je moet al
les probeeren) en als het erg netjes is een
lange nauwsluitende jas, om den hals met
staand boordje dichtgeknoopt en tot bij de
knieën afhangend, alles meest wit tot geel tot
bruin. En dan op het hoofd een tulband, de
meest onwaarschijnlijke toren van elke denk
bare kleur, maar veel hardgeel, oranje en
rood. Een keurig gezicht hoor, ook in khaki
bij khaki uniform. Maar veel minder kleurig
dan de wijfjes, dat is een feit, tenzij ze op hun
Zondags zijn, dan schitteren de hemden en
jassen in alle kleuren van den regenboog.
De mannen houden niet van zwaar werk.
Ze scheppen de manden vol, die de vrouwen
wegtorsen. Ze leggen haar de steenblokken
op het hoofd en kijken of ze het goed doen.
Ze zijn de opzichters ende beeldhouwers.
Vaklui, die naar een gipsmodel een twee maal
zoo groot origineel afleveren, dat meest
mooier is dan het model. Maar zelf iets con-
cipieeren kunnen ze niet. Ze werken uitslui
tend naar model, of volgens de oeroude orna
menten, net als de Baliërs, onder wie toch
ook af en toe een scheppend genie optreedt.
Endie zijn er hier in vroeger tijden zeer
zeker ook geweest.
De vraag- Waar komt al dat geld vandaan,
om in deze tijden zoo'n bouwwerk te onder
nemen? komt bij u waarschijnlijk ook op. Ik
weet het niet, mén weet het niet. De bouw
meester van het paleis weet het niet en in
komstenbelasting betaalt hij niet en niemand
in dezen merkwaardigen staat. De vorst heeft
groote inkomsten uit den Karachi-Delhi
spoorweg, die door zijn gebied loopt, maar voor
de gewone hofhouding is ook heel wat noo-
dig! Kostbare exportproducten brengt het
land niet op behalve wat zout, maar wel vrij
veel mais, tarwe, gerst, die allemaal gebruikt
worden in het eigen land en daar schijnt hem
de kneep te zitten. Bijna al het land behoort
aan den vorst en de pacht of wel landrente
komt hier geregeld binnen. Ze zeggen zoo'n
tien millioen gulden per jaar. Dat begint al
wat te lijken; immers Jodhpur heeft niets te
maken met export en wereldmarktprijzen,
omdat vrijwel al het geproduceerde in het
land zelf geconsumeerd wordt; het is self
supporting envele stratenmakers gaan op
de fiets naar huis! De loonen zijn hooger dan
op Java, zoo 20 a 30 cent per dag, 15 a 20 cent
voor de vrouwen, Dat was op Java zoo in den
goeden suikertijd, hier is het nóg zoo en het
ziet er naar uit, dat het zal blijven. Laten we
het hopen.
VAN DER SLEEN
Bezoek aan het stamland.
Hoe dikwijls was er al sprake van geweest,
het oude land te gaan bezoeken waar moeder's
voorouders gewoond hadden, eeuwen lang. Dat
land dat geen van de kinderen ooit heelemaal
had kunnen vergeten, al was moeder zelf als
kind weggetrokken met de heele familie naai
de stad. In de verhalen, die ze later aan haar
kinderen deed, was het stamland blijven leven
als een soort land van belofte. Geen mooier
fruit, geen mooier bloemen, rijker boerderijen
en betere grond dan daar. En steeds weer ook
vertelde zij de kinderen over de familie, de
ooms en tantes uit haar eigen jeugd en jonge^
meisjes-jaren, toen ze alle vacanties nog op
het voorvaderlijk eiland doorbracht; ze wees
hen op de familie trekken en familie-eigen
schappen, die de ouderen op het eiland, en de
jongeren die weggetrokken waren allen ge
meen hadden. Zoo vormde zich ongemerkt een
band en leerden haar kinderen dat verre, on
bekende land beschouwen als „hun" land bij
uitnemendheid. Ze waren er als kinderen zelf
nog wel geweest, logeerden er bij de laatst-
overgeblevenen der oude garde, waar ze toch
de ooms en tantes uit moeders verhalen in
herkenden, Maar te jong waren ze toch nog
om te beseffen dat dit nu hun stamland was
die logeerpartijen lieten geen andere herinne
ringen na dan aan de genoegens die iedere
vacantie op het land nu eenmaal met zich
meebrengt.
Later, toen moeder ouder werd en haar ge
dachten in het stiller-geworden huis steeds
meer teruggingen naar de dingen van vroe
ger. begon het eiland in haar gesprekken en
herinneringen grooter plaats in te nemen.
Nu ze zelf bijna voortdurend bedlegerig was
bestond er weinig kans. dat zij zelf ooit nog de
reis naar het eiland zou kunnen maken. Zoo
ging ze er dan maar in gedachten heen en
dwaalde langs de welbekende wegen, sprak
al die langgestorven familieleden en zag de
vertrouwde woningen terug, de deftige stille
huizen waar de ooms en neven woonden die
notaris of burgemeester, dokter of advocaat
geweest waren en al de groote. oude boerde
rijen waarmee haar familie zoo nauw ver
bonden was. allereerst de „stee" waar zijzelf
geboren was.
Dat alles wel veranderd zou zijn, begreep
zij heel goed. En dat was het ook, dat de
kinderen ervan weerhield, het oude land weer
te bezoeken. Hoe zou hun droom zich houden
tegenover de werkelijkheid? Zou het niet beter
zijn, een desillusie te vermijden en te behou
den de onwezenlijke voorstelling, die moeders
verhalen en hun eigen verre kinderherinnerin
gen hadden opgebouwd?
Dat het, vijftien jaar na het laatste bezoek,
voor hen toch tot een terugkeer naar het
eiland kwam. was aan de omstandigheden te
danken. De laatste der eerbiedwaardige tantes
kwam te sterven en dit bracht moeder tot het
besef, dat nu alles was heengegaan dat 't
verleden met het heden bond. Onrustig werd
ze toen in haar verlangen om te weten hoe
het ginds was en toen een der laatste familie
leden, die nog op het eiland woonden, een
bezoek kwam brengen, namen de dochters het
besluit, het stamland nog eens te gaan zien.
Dit was de "voorgeschiedenis van ons bezoek
aan het groene eiland. Met een bezwaard hart
zijn we er heen gegaan, heel bang voor teleur
stellingen. We wisten immers, dat zooveel
bosch en boomen langs de dijken gerooid, zoo
veel oude hofsteden gesloopt waren: dar auto's
de mooie wagens hadden vervangen, de jon
gere generatie de flatteuze kanten muts had
afgelegd, en dat heel het patriarchale, gemoe
delijke leven van vroeger door de moderne
gehaastheid dreigde vervangen te worden.
Maar op de knusse boot (nog dezelfde mis
schien uit moeder's dagen', ontmoetten we al
dadelijk zoo'n paar boerinnen van den ouden
stempel, de typische eiland-gezichten door de
kanten muts omlijst, en ons naar goed oud
gebruik uitvragend: waarheen en vanwaar, en
„wie bin joe?"
En later, toen de bus ons schokkend door
de smalle straatjes van de stille dorpen voerde,
en dan weer de breede geasfalteerde wegen
langs, sprong het oude land met al zijn be
koring op ons aan. Er zijn soms landschappen,
die we nooit eerder zagen, maar die ons direct
vertrouwd zijn omdat we er ééns van droom
den. Dat is een eigenaardige, niet onder
woorden te brengen gewaarwording. Hoeveel
sterker was het hier nog niet, in dit land dat
ons, ongezien, omgeven had van onze vroegste
jaren af! Ach, niets is toch mooier aan die
slingerende, zware dijken, kris-kras door el
kander omdat het eiland uit niets dan aan-
eengevoegde polders bestaat; bij ieders bocht
wisselt het landschap: weiden naast akkers;
onderaan den dijk, met een steil-afloopende
„oprei" erheen, wat boerderijen; ginds rondom
in de boomen weer zoo'n stee, dan opeens de
buitendijk met 't verre gezicht over het wa
ter. waar blauwachtig in de verte een ander
eiland te zien is en de zeehonden zich op de
zandplaten koesteren in het zonnetje. En dan
weer een dorp: de oude kerk ligt rondom in
het water, en langs dezen „kerkring" leunen
wat oude huisjes waar, bij het voorbijrijden
van de bus, éven de gordijnen bewegen alsof
iemand gluurde of openlijker achter de hor
retjes een hoofd zichtbaar wordt. Is hier nu
zooveel veranderd? De tijd is ongemerkt heen
gegaan en liet de oude dorpen onberoerd. Nóg
ligt de breede voorstraat verlaten en spieden
de menschen naar wie daar nu voorbijgaat;
nog blijven ze de vreemden staan nakijken en
een dag na onze aankomst weet heel het
dorp, waar we gelogeerd zijn. Op de bedacht
zame eiland-manier worden we dan uitge
hoord naar onze familiebetrekkingen tot den
gastheer en als het blijkt dat we bijna ras
zuivere eilanders zijn, worden we in de ge
meenschap opgenomen, d.w.z. met rust ge
laten.
Er is tenslotte zoo weinig veranderd of
is dit wel het goede woord? Wij kenden het
land niet zooals het vroeger was, we hadden
er ondanks moeders beschrijvingen niet die
vaste voorstelling van als zij die het eiland
jaar op jaar bezocht vroeger. Alles wat we
weten is, dat dit land ons zeldzaam vertrouwd
en eigen is, óns land, al zou er geen
boom, geen molen, geen boerderij meer
overeind staan. Daarom nemen wij de ver
anderingen die er gekomen zijn, ook als iets
vanzelfsprekends aan. Weinig, heel weinig
mutsen worden er meer gedragen, paard en
wagen zien we nog maar sporadisch, maar de
oude boerderijen staan nog onveranderd en
uit de beschrijvingen herkennen we ze stuk
voor stuk. En hoe ontroerend bijna is het be
zoek aan onze stamboerderij. Niet de oude
stee van 1600, waar de eerste voorvader zich
van een ander eiland vestigen kwam. maar de
hoeve waar vier, vijf geslachten achtereen
volgens gewoond hebben en waar moeder ge
boren werd. Niets is hier veranderd sinds haar
kindertijd. De kamers zijn nog net zoo, de op
kamer waar de kinderen sliepen, en het
schuurhuis en de stallen met het mooie vee.
We dwalen door den tuin waar groente en
fruit wordt gekweekt en de laatste herfst-
bloeïers in deze zachte Octoberdagen nog in
volle fleur staan, en zonder moeite kunnen
we ons in deze omgeving al die gebeurtenissen
van vroeger voorstellen, die moeder alweer
van haar ouders hoorde en die ze ons zoo
dikwijls heeft verteld. Zou het oude land
werkelijk heelemaal verdwijnen kunnen?
Zoolang er boeren zullen zijn. niet. Binnen
keuvelen de mannelijke familieleden samen:
„ik heb één gemet juun dit jaar". „Zoo-zoo.
Hoeveel bracht het op?" Juun is uien; een
gemet (denk aan het eiland Tien Gemeten'
een oude oppervlaktemaat. Vijftig en honderd
jaar geleden werd er ook zoo gepraat op fa
miliebezoek. En al is nu de slacht niet meer 25
November afgeloopen. waarop dan het heele
bedrijf in de wintermaanden stil lag het
„winterneven" gebeurt nog altijd, zij 't dan
niet meer dagen lang. per ar of per rijtuig
over de hooge dijken van het eene dorp naar
het andere, het heele eiland over. Maar ten
slotte: in een Fordje gaat het óók, al is 't min
der schilderachtig!
Het waren dagen van doorloopende herken
ning. Van familieleden en familietrekken
allereerst, met ook veel nieuwe ontdekkingen
van verre hartelijke verwanten. Van het oude
land met z'n heerlijk-wijde landschap, zijn
bekoorlijke oude boerderijen en dorpen, en
tenslotte van den eigen aard. die in dit land
thuishoort en zich daarom hier direct op
wonderlijke wijze thuis voelt ook. zonder dat
men zich duidelijk kan maken, waarom Dat
de oude kanten mutsen, die we een dag
droegen, bij iedereen reminiscensies bleek te
wekken aan lang-vergeten oudtantes en nich
ten, bewees wel hoezeer het eilanderstype be
waard was gebleven in onze*. versteedschte
tak.
Versteedscht? Toen we op een van de laat
ste dagen een groote tocht over het eiland
maakten om de mooiste oudste hofsteden te
gaan kijken, dachten we onwillekeurig aan
al degenen die nu nóg. waar ze ook zwerven,
naar het land terug verlangen. Aan al die
familieleden die buitenmenschen gebleven
zijn in aard en gewoonten. En we dachten er
ook aan. hoe goed het zou zijn, hier weer terug
te kunnen komen en het werk op te nemen,
waar onze grootvader het land had achterge
laten!
Voorloopig blijft dat een illusie. Maar nu we
weer terug zijn van het eiland blijft het
dubbel heerlijk, eraan terug te denken: want
we weten nu dat het oude land geen utopie
is. maar werkelijkheid. Dat er waarlijk eer-
land is, dat heel in 't bijzonder „ons" land
genoemd kan worden en waar we ons thuis
zu'len voelen zonder het te weten en misschien
zelfs zonder het te willen- dat eiland in de
wijde blauwe wateren, óns goede, oude stam
land l. S.
'f
Oef 'f'
Oef 1* o
Oefening 197. Een ontspanningsoefening
voor romp en armen om deze week mee te
beginnen. Uit de recht-op-staande houding
(voeten wat uit elkaar) den romp voorover
laten vallen, waarbij we de armen laten bun
gelen, alsof ze niet bij ons lichaam hooren.
Daarna weer langzaam oprichten, waarbij
we van onderen af beginnen. Zie daarvoor
de gestippelde figuur.
Oefening 198 is ook niet gemakkelijk. Het
is de bekende „schouderstand", dien we ook
vroeger al eens gedaan hebben. Maar toen
deden we het nog met steun van de handen
tegen den rug. Doch na 200 oefeningen vlij
tig doorgeworsteld te hebben, kunnen we het
nu wel zonder dat steuntje. U doet weer het
beste om zittend met gestrekte beenen te be
ginnen. Dan achterover rollen, waarbij de
beenen van zelf van den vloer komen, en dan
probeeren zoo hoog mogelijk uit te strek
ken. Een helper kan u natuurlijk ook wel
even in den goeden stand zetten, Staat u
dus in schouderstand, dan beurtelings een
been buigen en strekken (tien maal). U kunt
nu weer even terug rollen tot u zit, om on
middellijk weer opnieuw te beginnen. Zoo
kunt u tienmaal de beenen voor- of zijwaarts
spreiden en sluiten, alleen de voeten buigen
en strekken, beenen kruisen met of zonder
buigen of groote fietsende bewegingen. Ook
kunt u met één of beide beenen groote cir
kels maken als u in schouderstand bent, of
over uw hoofd eerst met één voet. daarna
met beide voeten probeeren den vloer te ra
ken. Als u nagaat, dat al deze oefeningen
gedaan kunnen worden met de armen zij
waarts of langs de ooren of op de manier,
die de teekening aangeeft, dan krijgt u een
indruk van den or.beperkten voorraad oefe
ningen. die gemaakt kunnen worden. Uit dit
ééne plaatje zijn er al gemakkelijk vijftig af
te leiden
Oefening 199 is buitengewoon zwaar. Pro
beert u eens of u kunt knielen en daarna
weer overeind kunt komen met iemand op
uw rug!
Tenslotte Ocfenin- 200. Staande met de
voeten parallel, hoog opspringen, waarbij de
beenen voor- en achterwaarts ver uit elkaar
gegooid worden Ook de armen worden om
hoog geslingerd. Het is de bedoeling, dat u
ongeveer op dezelfde plaats weer neerkomt.
Zullen we afspreken, dat u vijftien van die
sprongen doet. maar dan steeds goed door-
veeren bij het neerkomen?
JULES KAMMEÏJER.
Leeraar Lich. Opv. M. O.
ELECTRICITEIT VEROVERT DE
POOLSTREKEN.
Gewoonlijk maakt men zich een voorstel
ling van Lapland als een kaal onherberg
zaam gebied, waar de Lappen wonen, die in
hutten leven, rendieren drijver, en overigens
weinig pretenties hebben. De realiteit is heel
anders. Electriciteit is iets, cat in Lapland
niet meer tot de onbekendheden behoort.
Expressetreinen rijden er terwijl op hon
derdzestig K M. benoorden de Poolcirkel een
stad ontstaan is. die een inwonersaantal van
honderdzestigduizend blanken heeft.
Negen rivieren doorstroomen dit land. Hun
water bleef eeuwenlang een onbenutte ener
giebron. Toen men tot de conclusie was ge
komen. dat deze waterkracht waardevol was
werd begonnen met een van de geweldigste
werken van den tegenwoordigen tijd.
De eerste stap bij dit werk was de uitbrei
ding van het Zweedsche spoorwegnet over
een lengte van vijfhonderd kilometer. Het
eindigt in het Noorweegsche visschersplaats-
je Narvik. Door zijn ligging aan den golf
stroom is de haven van Norvik gedurende
het geheele jaar voor de scheepvaart open.
terwijl de er naast gelegen Zweedsche haven
Lulea. aan de Botnische golf zes maanden
van het jaar door ijs is versoerd. In het
eerste jaar na de opening van den spoorweg
naar Narvik werden vanuit deze haven acht
honderdduizend ton Laplandsche erts ver
scheept. Dat was. zoowel voor de productie
als voor de verscherpingsmogeliikheden de
grens, voordat de electricificatieplannen wa
ren uitgevoerd.
Om nu de noodige electrische energie te
produceeren is bij de Porjuswaterval een
stuwdam gebouwd van ruim twaalfhonderd
meter. Het water wordt door een vijfhonderd
me^er lanee tunnel in viif kamer' geVjd.
van waaruit het in de turbines komt.
De energie der Porjuswerken bedraagt
driehonderdduizend PK.