:it! Rcmdom Jodfapiin BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD H.D. VERTELLING ZAT pt DAG 14 MAART 1936 HAARLE M'S DAGBLAD 7 Een nieuw paleis voor den Maharadja. Kameelen dragen tuingravel aan voor het nieuwe paleis van den Maharadja van Jodhpur. Smirnoff's Perkoetoet zat boordevol en dus moet ik nog een paar dagen in Jodhpur blij ven hangen. Niet zoo heel erg, want ik kreeg juist een invitatie om mee te gaan op de oli fanten jacht met den architect van het nieu we paleis van den Radja. Er was een heele kudde gesignaleerd in lange rij achter elkaar, niet eens zoo ver weg. Natuurlijk voor dag en dauw er op uit om zooveel mogelijk van de ochtendkoelte te profiteeren. Eerst een uurtje per auto langs de keurige asphaltwegen, waar op dit vroege uur de kleurige Indische vrou wen reeds naar hun werk gaan, waar de ka meelen hun lange schreden rekken, alsof zij 6inds de Schepping niet hadden gerust, waar gouden tempelspitsen en roodzandsteen beeld houwwerk telkens weer oplichten in de zon. Aan den voet van een steile roode rots ein digt de weg en gaan wij verder langs een voetpad, dat omhoogslingert door een com plex Mahomedaansche graven uit den tijd der oorlogen der Rajputs met de Groot Moghols. Daarachter verheffen zich in de verre verte een aantal koepeltorens door gebeeldhouwde zuilen gesteund, ook wel monumenten, opge richt op plaatsen waar vorsten en hun vrou wen en kinderen zijn verbrand in tijden, waarvan de geschiedenis niet meer weet te verhalen. Maar een kleine duizend jaar gele den zal het. wel zijn, dat daar een vroolijke inenschenmenigte de laatste hulde bracht aan vorstin of prinses, die naar betere oorden dan dit ondermaansche was overgegaan. Daar achter die oude monumenten moet het zijn. En voort gaat het over het hooge plateau, al les roode zandsteen, door ravijnen van aller lei vorm en grootte doorsneden. Heuvel op, heuvel af, tot de rij monumenten vlak voor ons ligt. Een pauw zit op den bovensten koe pel. begroet ons met een rauwe kreet en flad dert weg. De koepel zelf is van binnen prach tig bewerkt en de pauw, het rijdier van de go din der schoonheid speelt haar rol in de or namentatie. En bovendien, denk er om, niet elke koepel is Mahomedaansch hoor. Er is een typisch Indische koepel ook, ontspringen- de uit en gedekt door een Lotuskussen en die is het, die hier overal onze aandacht trekt. Ook de pilaren toonen het Lotus motief en d a t is typisch Hindoe-Boeddhistisch! "Verder maar weer, over 't barre zondoorschenen pla teau. dat mij ineens aan Abessynïë doet den ken. zooals ik het ken van de grenzen van Eritrea. Ook daar als hoofdvegetatie een aca ciasoort, natuurlijk sterk gedoomd, voor wie het verstaat een gomboom. En dan als. tweede typische woestijnplant de Euphorbia, een cactusachtig uitziende plant, maar eigenlijk een wolfsmelksoort, die nu in den regentijd dikke vleezige blaadjes aan de zware groene melksaprijke stengels draagt, die straks zullen verdrogen en afvallen. Nu, in den regentijd staat er zoo om de drie of vier meter een klein bloemplantje een wikke of een vergeet- mij-niet in een spleet van de rots. Aandachtig kijkend gaan we verder. En we hebben geluk. Half verscholen achter Euphorbia en Acacia struiken zie ik plotseling een olifant. En dadelijk nog één, neen twee. die elkaar met den slurf omvat houden. Ja hoor, het is een heele kudde in lange rij, één is in de knieën gevallen, een ander heeft juist zijn geweldigen kon met groote slagtan den achter onder een ossenkar gezet en heft het heele voertuig hoog van den grond, zoo dat de ossen in de knieën zinken en de koet sier en passagier over hun dieren heen door de lucht worden geslingerd. Daar heeft een andere woesteling een man met den slurf bij één been te pakken en dreigt hem het hoofd tegen den grond te pletter te slaan. Nog merkwaardiger. Vlak onder dit prachtig na tuurgetrouwe relief loopt een band van mas kers rondom den door plantengroei overwoe kerden tempeltoren. Groote bolle oogen en breede neus. zware tanden in den bovenkaak en de onderkaak ontbreekt, net als op Bali en net als bij de mannenhuizen der Pa poea's. Dit moet een der oudste tempels zijn van het heele complex, keurig scherp ge beeldhouwd in den alom gebruikten, zoo bij zonder weer va sten rooden zandsteen. Enkele eenvoudige bladornamenten en verder goden figuurtjes. de reeds genoemde olifanten en maskers, dus halfreligieuze voorstellingen. En dat valt juist zoo sterk op bij alle latere bouw werken in dezen Hindoestaat, dat ze uitge voerd zijn onder leiding der bouwmeesters van Agra en Delhi uit den Moghultijd, toen de Islam zegevierde of een staatsgodsdienst ge- {jredikt werd. Overal rond die steden en pa- elzen en graftombes vindt ge prachtige orna mentiek, maar steeds, neutraal, zonder goden beelden of rijdieren of emblemen of wat dan ook. Niet alleen de techniek, ook de ornamen tiek is niet teruggegaan naar vorige eeuwen, maar bij geometrische en gestyleerde natuur- ornamenten gebleven. En daarom was de vondst van dat olifantenrelief zoo merkwaar dig. Trouwens wij beleefden nog meer merk waardige dingen dien morgen. Het zal u be kend zijn dat de vrouwen der Hindoes van hoogere kaste, waartoe behalve de priesters natuurlijk ook de vorsten behooren, in even strenge afzondering worden gehouden als dat bij de Mahomeaanen het geval is. Zij gaan niet alleen gesluierd, maar hebben gesloten auto's met zware gordijntjes of draagstoelen, die heelemaal met doeken ingepakt zijn. En fotografeeren uit vliegmachines in Britsch Indië is vooral zoo streng verboden omdat het oog der scherpziende camera dan zou kunnen doordringen in de Zenana, de vrou wenvertrekken en dat zou minstens binnen- landsche oorlogen tengevolge hebben. En om dan rustig zoo'n Zenana binnen te wandelen, geen deur voor ons te zien sluiten, er te mo gen fotografeeren en filmen, een kijkje te ne men in de eetkamers, de slaapkamer, de bad kamer zelfs in het zwembad der paleisdames! Dat is toch wel een extratje, alleen mogelijk voor den zwerver van verre, die speciale per missie kreeg om het in aanbouw zijnde nieu we paleis van den Maharadja van Jodhpur eens op zijn gemak te bekijken. En dat nieu we paleis is een der grootste wereldwonderen van den tegenwoordigen tijd. Want het pa leisje zal straks als het klaar isgeen mil- lioen pond kosten hoor, dat fluisteren booze tongen, neen, dat zal ophouden met zeshon derdduizend pond, laten we zeggen vijf mil- lioen gulden! Alleen de bouw natuurlijk hoor, daar is de inrichting niet bij inbegrepen! En aangezien de Maharadja voor dit nieuwe ge bouw niet meer dan een slordige vijfhonderd duizend gulden per jaar kan opzij leggen, zal de bouw een jaar of tien moeten duren, waar van er zes om zijn. Treft dat niet mooi? Net tegen dat ik over een jaar of tien mijn le vensverzekering hoop uitbetaald te krijgen en mijn kinderen verzorgd kunnen zijn, gaan ze me hier een feest geven, dat in pracht en praal in de volgende 10 jaar zijn gelijke op de heele wereld niet zal vinden. Daar ligt op het oogenblik een kleine spoorweg van 5 mijl van de steengroeve naar den heuveltop, waar het paleis verrijst; daar werken 40;) vaklui meest weer uit Delhi en Agra aan het bewerken der ruwe steenklompen. Daar gaan 200 kameelen en honderden ezeltjes dag aan dag af en aan om bouwmateriaal, tuingrond enz. aan te brengen, daar sleepen honderden koelies, meest vrouwen, met aarde en grind en steen blokken. Daar wordt gewerkt eri het is aardig om eens te zitten kijken. En ik heb er gezeten in de felle tropenzon, maar met een frisschen wind gelukkig. Vier uur lang. En misschien zit ik er morgen weer. Ik mag die drukte zoo graag voorbij zien gaan. Ik kijk trouwens altijd graag naar vrouwen, maar deze Britsch-Indische hebben altijd wat bijzonders. Mooi uitgedost zijn ze allemaal en leelijk zijn ze ook. Maar stel je voor; dat een vrouw, die manden met aarde op haar hoofd van de graafplaats naar een kipkarretje brengt, de volgende sieraden draagt: Allereerst een zwa re massieve zilveren halsband, waarde onge veer 25 gulden, twee zilveren enkelringen, waarde 15 gulden, een tiental zilveren arm banden, mooie breede geciseleerde, zooals al mijn vriendinnen ze graag willen hebben; laten we zeggen voor 20 gulden. Dan een zil veren ring in den neus en ettelijke in de oor en weer een paar gulden; vervolgens een kleurig wollen koord om den hals waaraan drie en vierhoekige zilveren platen hangen met af beeldingen van Doerga, de doodsgodin, van de voeten van Rama en van de pijlen van den profeet, die ziekte veroorzakende booze gees ten van U af zullen houden; dan een paar lodderijndoosjes van klein formaat met oogen- zwart en nagelrood. natuurlijk gegraveerd met een pauw, het rijdier van de godin der schoonheid. Verder nog een gewoon zilveren of kralen kettinkje en last not least een 30- tot 50-tal ivoren armbanden tot aan den schouder toe, die ook een 5U-tal rupees waard zijn. Dat draagt sieraden voor meer dan hon derd gulden enverdient met zwaar grond werk 1212 cent per dag! De kleeding is ook in teressant. Eén of meer geweldige plooirokken van gebloemde calico slieren van de heupen tot in het stof en laten maar af en toe een paar afgetrapte muilen zien. Het boven lichaam. Ja, ik ben niet erg op de hoogte met dameskleeding en weet niet of je dat tegen woordig zwempak of bustehouder noemt. Het voornaamste er van zijn blijkbaar een paar korte mouwtjes, want van achter is er alleen een bandje of touwtje en de voorkant omvat gewoonlijk slechts de bovenste helft van wat ik meen, dat er in verborgen hoorde te zijn. Over deze ..kleeding" komt dan als ornament de saree, een 7 a 8 el lange lap, die eerst om de heupen geslagen wordt, dan over rug en hoofd gaat en over den rechterschouder af hangt, tenzij die slip handig tusschen den ondersten rand van den bustehouder vastge- stoken wordt, wat soms ook heel geraffineerd staat. En een flink volk; groote forsche vrou wen zijn er ook alweer met een heel mooie houding, door het zware werk en al dat dra gen op het hoofd. O ja en dan de haardracht, in een lange vlecht, altijd onder de Saree ver scholen en verlengd met wollen draden tot ze uitloopt in drie van kralen gevlochten vingers, die aan het einde kleurige kwastjes dragen. En die kralen zijn weer de Jobstranen, die grijze graszaden, die ik nu al van Nieuw-Guinea tot de Westkust van Zuid-Amerika in gebruik heb gezien. Nu had ik mij toch zoo vast voorgenomen u eens eerst over de mannen te vertellen, maar waar het hart vol van isdat vloeit zoo maar uit de pen. De mannen dragen hier een zeer vreemd tenu; een rijbroek .wijd om de dijen en volkomen nauwsluitend om het heele benedenbeen. Daarbij hoort het hemd uit de broek, wat tusschen twee haakjes heel lekker frisch is op tropenwandelingen (je moet al les probeeren) en als het erg netjes is een lange nauwsluitende jas, om den hals met staand boordje dichtgeknoopt en tot bij de knieën afhangend, alles meest wit tot geel tot bruin. En dan op het hoofd een tulband, de meest onwaarschijnlijke toren van elke denk bare kleur, maar veel hardgeel, oranje en rood. Een keurig gezicht hoor, ook in khaki bij khaki uniform. Maar veel minder kleurig dan de wijfjes, dat is een feit, tenzij ze op hun Zondags zijn, dan schitteren de hemden en jassen in alle kleuren van den regenboog. De mannen houden niet van zwaar werk. Ze scheppen de manden vol, die de vrouwen wegtorsen. Ze leggen haar de steenblokken op het hoofd en kijken of ze het goed doen. Ze zijn de opzichters ende beeldhouwers. Vaklui, die naar een gipsmodel een twee maal zoo groot origineel afleveren, dat meest mooier is dan het model. Maar zelf iets con- cipieeren kunnen ze niet. Ze werken uitslui tend naar model, of volgens de oeroude orna menten, net als de Baliërs, onder wie toch ook af en toe een scheppend genie optreedt. Endie zijn er hier in vroeger tijden zeer zeker ook geweest. De vraag- Waar komt al dat geld vandaan, om in deze tijden zoo'n bouwwerk te onder nemen? komt bij u waarschijnlijk ook op. Ik weet het niet, mén weet het niet. De bouw meester van het paleis weet het niet en in komstenbelasting betaalt hij niet en niemand in dezen merkwaardigen staat. De vorst heeft groote inkomsten uit den Karachi-Delhi spoorweg, die door zijn gebied loopt, maar voor de gewone hofhouding is ook heel wat noo- dig! Kostbare exportproducten brengt het land niet op behalve wat zout, maar wel vrij veel mais, tarwe, gerst, die allemaal gebruikt worden in het eigen land en daar schijnt hem de kneep te zitten. Bijna al het land behoort aan den vorst en de pacht of wel landrente komt hier geregeld binnen. Ze zeggen zoo'n tien millioen gulden per jaar. Dat begint al wat te lijken; immers Jodhpur heeft niets te maken met export en wereldmarktprijzen, omdat vrijwel al het geproduceerde in het land zelf geconsumeerd wordt; het is self supporting envele stratenmakers gaan op de fiets naar huis! De loonen zijn hooger dan op Java, zoo 20 a 30 cent per dag, 15 a 20 cent voor de vrouwen, Dat was op Java zoo in den goeden suikertijd, hier is het nóg zoo en het ziet er naar uit, dat het zal blijven. Laten we het hopen. VAN DER SLEEN Bezoek aan het stamland. Hoe dikwijls was er al sprake van geweest, het oude land te gaan bezoeken waar moeder's voorouders gewoond hadden, eeuwen lang. Dat land dat geen van de kinderen ooit heelemaal had kunnen vergeten, al was moeder zelf als kind weggetrokken met de heele familie naai de stad. In de verhalen, die ze later aan haar kinderen deed, was het stamland blijven leven als een soort land van belofte. Geen mooier fruit, geen mooier bloemen, rijker boerderijen en betere grond dan daar. En steeds weer ook vertelde zij de kinderen over de familie, de ooms en tantes uit haar eigen jeugd en jonge^ meisjes-jaren, toen ze alle vacanties nog op het voorvaderlijk eiland doorbracht; ze wees hen op de familie trekken en familie-eigen schappen, die de ouderen op het eiland, en de jongeren die weggetrokken waren allen ge meen hadden. Zoo vormde zich ongemerkt een band en leerden haar kinderen dat verre, on bekende land beschouwen als „hun" land bij uitnemendheid. Ze waren er als kinderen zelf nog wel geweest, logeerden er bij de laatst- overgeblevenen der oude garde, waar ze toch de ooms en tantes uit moeders verhalen in herkenden, Maar te jong waren ze toch nog om te beseffen dat dit nu hun stamland was die logeerpartijen lieten geen andere herinne ringen na dan aan de genoegens die iedere vacantie op het land nu eenmaal met zich meebrengt. Later, toen moeder ouder werd en haar ge dachten in het stiller-geworden huis steeds meer teruggingen naar de dingen van vroe ger. begon het eiland in haar gesprekken en herinneringen grooter plaats in te nemen. Nu ze zelf bijna voortdurend bedlegerig was bestond er weinig kans. dat zij zelf ooit nog de reis naar het eiland zou kunnen maken. Zoo ging ze er dan maar in gedachten heen en dwaalde langs de welbekende wegen, sprak al die langgestorven familieleden en zag de vertrouwde woningen terug, de deftige stille huizen waar de ooms en neven woonden die notaris of burgemeester, dokter of advocaat geweest waren en al de groote. oude boerde rijen waarmee haar familie zoo nauw ver bonden was. allereerst de „stee" waar zijzelf geboren was. Dat alles wel veranderd zou zijn, begreep zij heel goed. En dat was het ook, dat de kinderen ervan weerhield, het oude land weer te bezoeken. Hoe zou hun droom zich houden tegenover de werkelijkheid? Zou het niet beter zijn, een desillusie te vermijden en te behou den de onwezenlijke voorstelling, die moeders verhalen en hun eigen verre kinderherinnerin gen hadden opgebouwd? Dat het, vijftien jaar na het laatste bezoek, voor hen toch tot een terugkeer naar het eiland kwam. was aan de omstandigheden te danken. De laatste der eerbiedwaardige tantes kwam te sterven en dit bracht moeder tot het besef, dat nu alles was heengegaan dat 't verleden met het heden bond. Onrustig werd ze toen in haar verlangen om te weten hoe het ginds was en toen een der laatste familie leden, die nog op het eiland woonden, een bezoek kwam brengen, namen de dochters het besluit, het stamland nog eens te gaan zien. Dit was de "voorgeschiedenis van ons bezoek aan het groene eiland. Met een bezwaard hart zijn we er heen gegaan, heel bang voor teleur stellingen. We wisten immers, dat zooveel bosch en boomen langs de dijken gerooid, zoo veel oude hofsteden gesloopt waren: dar auto's de mooie wagens hadden vervangen, de jon gere generatie de flatteuze kanten muts had afgelegd, en dat heel het patriarchale, gemoe delijke leven van vroeger door de moderne gehaastheid dreigde vervangen te worden. Maar op de knusse boot (nog dezelfde mis schien uit moeder's dagen', ontmoetten we al dadelijk zoo'n paar boerinnen van den ouden stempel, de typische eiland-gezichten door de kanten muts omlijst, en ons naar goed oud gebruik uitvragend: waarheen en vanwaar, en „wie bin joe?" En later, toen de bus ons schokkend door de smalle straatjes van de stille dorpen voerde, en dan weer de breede geasfalteerde wegen langs, sprong het oude land met al zijn be koring op ons aan. Er zijn soms landschappen, die we nooit eerder zagen, maar die ons direct vertrouwd zijn omdat we er ééns van droom den. Dat is een eigenaardige, niet onder woorden te brengen gewaarwording. Hoeveel sterker was het hier nog niet, in dit land dat ons, ongezien, omgeven had van onze vroegste jaren af! Ach, niets is toch mooier aan die slingerende, zware dijken, kris-kras door el kander omdat het eiland uit niets dan aan- eengevoegde polders bestaat; bij ieders bocht wisselt het landschap: weiden naast akkers; onderaan den dijk, met een steil-afloopende „oprei" erheen, wat boerderijen; ginds rondom in de boomen weer zoo'n stee, dan opeens de buitendijk met 't verre gezicht over het wa ter. waar blauwachtig in de verte een ander eiland te zien is en de zeehonden zich op de zandplaten koesteren in het zonnetje. En dan weer een dorp: de oude kerk ligt rondom in het water, en langs dezen „kerkring" leunen wat oude huisjes waar, bij het voorbijrijden van de bus, éven de gordijnen bewegen alsof iemand gluurde of openlijker achter de hor retjes een hoofd zichtbaar wordt. Is hier nu zooveel veranderd? De tijd is ongemerkt heen gegaan en liet de oude dorpen onberoerd. Nóg ligt de breede voorstraat verlaten en spieden de menschen naar wie daar nu voorbijgaat; nog blijven ze de vreemden staan nakijken en een dag na onze aankomst weet heel het dorp, waar we gelogeerd zijn. Op de bedacht zame eiland-manier worden we dan uitge hoord naar onze familiebetrekkingen tot den gastheer en als het blijkt dat we bijna ras zuivere eilanders zijn, worden we in de ge meenschap opgenomen, d.w.z. met rust ge laten. Er is tenslotte zoo weinig veranderd of is dit wel het goede woord? Wij kenden het land niet zooals het vroeger was, we hadden er ondanks moeders beschrijvingen niet die vaste voorstelling van als zij die het eiland jaar op jaar bezocht vroeger. Alles wat we weten is, dat dit land ons zeldzaam vertrouwd en eigen is, óns land, al zou er geen boom, geen molen, geen boerderij meer overeind staan. Daarom nemen wij de ver anderingen die er gekomen zijn, ook als iets vanzelfsprekends aan. Weinig, heel weinig mutsen worden er meer gedragen, paard en wagen zien we nog maar sporadisch, maar de oude boerderijen staan nog onveranderd en uit de beschrijvingen herkennen we ze stuk voor stuk. En hoe ontroerend bijna is het be zoek aan onze stamboerderij. Niet de oude stee van 1600, waar de eerste voorvader zich van een ander eiland vestigen kwam. maar de hoeve waar vier, vijf geslachten achtereen volgens gewoond hebben en waar moeder ge boren werd. Niets is hier veranderd sinds haar kindertijd. De kamers zijn nog net zoo, de op kamer waar de kinderen sliepen, en het schuurhuis en de stallen met het mooie vee. We dwalen door den tuin waar groente en fruit wordt gekweekt en de laatste herfst- bloeïers in deze zachte Octoberdagen nog in volle fleur staan, en zonder moeite kunnen we ons in deze omgeving al die gebeurtenissen van vroeger voorstellen, die moeder alweer van haar ouders hoorde en die ze ons zoo dikwijls heeft verteld. Zou het oude land werkelijk heelemaal verdwijnen kunnen? Zoolang er boeren zullen zijn. niet. Binnen keuvelen de mannelijke familieleden samen: „ik heb één gemet juun dit jaar". „Zoo-zoo. Hoeveel bracht het op?" Juun is uien; een gemet (denk aan het eiland Tien Gemeten' een oude oppervlaktemaat. Vijftig en honderd jaar geleden werd er ook zoo gepraat op fa miliebezoek. En al is nu de slacht niet meer 25 November afgeloopen. waarop dan het heele bedrijf in de wintermaanden stil lag het „winterneven" gebeurt nog altijd, zij 't dan niet meer dagen lang. per ar of per rijtuig over de hooge dijken van het eene dorp naar het andere, het heele eiland over. Maar ten slotte: in een Fordje gaat het óók, al is 't min der schilderachtig! Het waren dagen van doorloopende herken ning. Van familieleden en familietrekken allereerst, met ook veel nieuwe ontdekkingen van verre hartelijke verwanten. Van het oude land met z'n heerlijk-wijde landschap, zijn bekoorlijke oude boerderijen en dorpen, en tenslotte van den eigen aard. die in dit land thuishoort en zich daarom hier direct op wonderlijke wijze thuis voelt ook. zonder dat men zich duidelijk kan maken, waarom Dat de oude kanten mutsen, die we een dag droegen, bij iedereen reminiscensies bleek te wekken aan lang-vergeten oudtantes en nich ten, bewees wel hoezeer het eilanderstype be waard was gebleven in onze*. versteedschte tak. Versteedscht? Toen we op een van de laat ste dagen een groote tocht over het eiland maakten om de mooiste oudste hofsteden te gaan kijken, dachten we onwillekeurig aan al degenen die nu nóg. waar ze ook zwerven, naar het land terug verlangen. Aan al die familieleden die buitenmenschen gebleven zijn in aard en gewoonten. En we dachten er ook aan. hoe goed het zou zijn, hier weer terug te kunnen komen en het werk op te nemen, waar onze grootvader het land had achterge laten! Voorloopig blijft dat een illusie. Maar nu we weer terug zijn van het eiland blijft het dubbel heerlijk, eraan terug te denken: want we weten nu dat het oude land geen utopie is. maar werkelijkheid. Dat er waarlijk eer- land is, dat heel in 't bijzonder „ons" land genoemd kan worden en waar we ons thuis zu'len voelen zonder het te weten en misschien zelfs zonder het te willen- dat eiland in de wijde blauwe wateren, óns goede, oude stam land l. S. 'f Oef 'f' Oef 1* o Oefening 197. Een ontspanningsoefening voor romp en armen om deze week mee te beginnen. Uit de recht-op-staande houding (voeten wat uit elkaar) den romp voorover laten vallen, waarbij we de armen laten bun gelen, alsof ze niet bij ons lichaam hooren. Daarna weer langzaam oprichten, waarbij we van onderen af beginnen. Zie daarvoor de gestippelde figuur. Oefening 198 is ook niet gemakkelijk. Het is de bekende „schouderstand", dien we ook vroeger al eens gedaan hebben. Maar toen deden we het nog met steun van de handen tegen den rug. Doch na 200 oefeningen vlij tig doorgeworsteld te hebben, kunnen we het nu wel zonder dat steuntje. U doet weer het beste om zittend met gestrekte beenen te be ginnen. Dan achterover rollen, waarbij de beenen van zelf van den vloer komen, en dan probeeren zoo hoog mogelijk uit te strek ken. Een helper kan u natuurlijk ook wel even in den goeden stand zetten, Staat u dus in schouderstand, dan beurtelings een been buigen en strekken (tien maal). U kunt nu weer even terug rollen tot u zit, om on middellijk weer opnieuw te beginnen. Zoo kunt u tienmaal de beenen voor- of zijwaarts spreiden en sluiten, alleen de voeten buigen en strekken, beenen kruisen met of zonder buigen of groote fietsende bewegingen. Ook kunt u met één of beide beenen groote cir kels maken als u in schouderstand bent, of over uw hoofd eerst met één voet. daarna met beide voeten probeeren den vloer te ra ken. Als u nagaat, dat al deze oefeningen gedaan kunnen worden met de armen zij waarts of langs de ooren of op de manier, die de teekening aangeeft, dan krijgt u een indruk van den or.beperkten voorraad oefe ningen. die gemaakt kunnen worden. Uit dit ééne plaatje zijn er al gemakkelijk vijftig af te leiden Oefening 199 is buitengewoon zwaar. Pro beert u eens of u kunt knielen en daarna weer overeind kunt komen met iemand op uw rug! Tenslotte Ocfenin- 200. Staande met de voeten parallel, hoog opspringen, waarbij de beenen voor- en achterwaarts ver uit elkaar gegooid worden Ook de armen worden om hoog geslingerd. Het is de bedoeling, dat u ongeveer op dezelfde plaats weer neerkomt. Zullen we afspreken, dat u vijftien van die sprongen doet. maar dan steeds goed door- veeren bij het neerkomen? JULES KAMMEÏJER. Leeraar Lich. Opv. M. O. ELECTRICITEIT VEROVERT DE POOLSTREKEN. Gewoonlijk maakt men zich een voorstel ling van Lapland als een kaal onherberg zaam gebied, waar de Lappen wonen, die in hutten leven, rendieren drijver, en overigens weinig pretenties hebben. De realiteit is heel anders. Electriciteit is iets, cat in Lapland niet meer tot de onbekendheden behoort. Expressetreinen rijden er terwijl op hon derdzestig K M. benoorden de Poolcirkel een stad ontstaan is. die een inwonersaantal van honderdzestigduizend blanken heeft. Negen rivieren doorstroomen dit land. Hun water bleef eeuwenlang een onbenutte ener giebron. Toen men tot de conclusie was ge komen. dat deze waterkracht waardevol was werd begonnen met een van de geweldigste werken van den tegenwoordigen tijd. De eerste stap bij dit werk was de uitbrei ding van het Zweedsche spoorwegnet over een lengte van vijfhonderd kilometer. Het eindigt in het Noorweegsche visschersplaats- je Narvik. Door zijn ligging aan den golf stroom is de haven van Norvik gedurende het geheele jaar voor de scheepvaart open. terwijl de er naast gelegen Zweedsche haven Lulea. aan de Botnische golf zes maanden van het jaar door ijs is versoerd. In het eerste jaar na de opening van den spoorweg naar Narvik werden vanuit deze haven acht honderdduizend ton Laplandsche erts ver scheept. Dat was. zoowel voor de productie als voor de verscherpingsmogeliikheden de grens, voordat de electricificatieplannen wa ren uitgevoerd. Om nu de noodige electrische energie te produceeren is bij de Porjuswaterval een stuwdam gebouwd van ruim twaalfhonderd meter. Het water wordt door een vijfhonderd me^er lanee tunnel in viif kamer' geVjd. van waaruit het in de turbines komt. De energie der Porjuswerken bedraagt driehonderdduizend PK.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13