DE GOUDEN BRUG.
Op Schiphol arriveerde Woensdag de nieuwste Fokker-
creatie, het jachtvliegtuig D. 21, dat een snelheid van
400 K.M. per uur kan halen
De leden der Oxford-roeiploeg na de dage-
lijksche training te Putney bezig met het bin
nenbrengen van hun boot
De rechtstreeksche luchtpostdienst tusschen
Engeland, Scandinavië en Finland is deze week
geopend. De eerste luchtpost voor deze route
wordt in de postzak gedeponeerd op het
vliegveld te Heston
Mr. J. Limburg, die door de Noorsche
regeering en den Zwitserschen Bonds
raad benoemd is tot lid van de Noorsch-
Zwitsersche arbitrage- en verzoenings
commissie
De start voor de eerste étappe van den grooten Franschen
wielerwedstrijd Parijs—Nice. Het vertrek der renners
De 80-jarige molenaar Duin bij den geheel gerestaureerden molen te Schoorl, die H. M. de Koningin, de Groothertogin van Oldenburg, zuster van wijlen Z. K. H. Prins Hendrik, en H. K. H. Prinses Juliana brachten
Woensdag werd overgedragen aan de gemeente Woensdag een bezoek aan het Capitol-theater te den Haag, waar zij een vertooning van de K. XVIII-film bijwoonden. - De vorstelijke
bezoeksters verlaten het theater
FEUILLETON
ROMAN VAN HANNO PLESSEN.
(Nadruk verboden)
20)
„Met meneer Vonberg persoonlijk....?"
„JaWat wenscht u?"
„Met meneer Sylvester Vonberg, nietwaar?"
„Sylvester?Nee.Sebastiaan".
„Sebastiaan?"
„Ja natuurlijk, Sebastiaan, S-e-b-a-s-t-ï-
a-a-n. Sebastiaan Vonberg, rentenier, voor
malig bierbrouwer, zeven en vijftig jaar oud,
Roomsch Katholiek, ongetrouwd".
„Ik versta u niet precies".
„Niet? Ik geloof, dat ik het anders duidelijk
genoeg gezegd heb, geachte mejuffrouw van
de Opera-intendance.
„Ik moet den musicus Sylvester Vonberg
spreken".
„Die zult u dan ergens anders moeten zoe
ken!"
„Maar hij heeft toch Nymphenburg, Nibe-
lungen 4 als zijn adres opgegeven".
„Zoo'n gemeene bedrieger!"
„Wat zegt u?"
„Ik geloof.dat het maar eens uit moet zijn
met die grappen. Als hij dat nog eenmaal
waagt, word ik grof!"
„Ik geloof, dat u dat al bent, meneer. En bo
vendien aan het verkeerde adres".
„U moet me maar niet kwalijk nemen,
juffrouw Opera-intendance. Bij zooiets moet
een mensch wel zijn zelfbeheersching verlie
zen
„Ik begrijp weliswaar niet, hoe u zich over
een naamsverwissseling zoo kunt opwinden,
meneer Sebastiaan Vonberg, maar ik ben des
ondanks bereid het u niet al te kwalijk te
nemen, als u mij bij het opzoeken van het
goede adres van uw naamgenoot behulpzaam
wilt zijn".
„Houdt u alstublieft op met dat „naam
genoot"! Daar heb ik nu langzamerhand ge
noeg vanMaar als u het weten wilt:
die meneer de musicus, die toevallig denzelf
den naam heeft als een eerbare bierbrouwer,
heeft mij de eer willen aandoen een tijdlang
mijn gastvrijheid te genieten
„Hij heeft dus bij u gewoond?"
„Ja, maar ruim een half jaar geleden heb
ik hem eruit gegis hij weg gegaan".
„Weet u misschien waarheen?"
„Neeen ik ben er ook heelemaal niet
nieuwsgierig naar".
„Dank u!"
„Tot uw dienst!"
Johanna legt de hoorn op de haak en
haalt diep adem. Dan zet zij haar hoed op en
trekt haar mantel aan
Het slaat elf uur, als zij voor het hotel een
taxi neemt.
„Kirchplatzstraat 16", geeft zij als doel van
den rit op.
De chauffeur herhaalt het vragend.
Johanna knikt. „Ja, dat is München Au".
Zij herinnerde zich het adres zeer nauwkeurig
„Dat klopt, jazegt de chauffeur,
maar terwijl hij wegrijdt, vraagt hij zich ver
baasd af, wat deze elegante dame uit het
Grand Hotel Grünwald in dit deel van de
stad heeft te zoeken.
De Au, in het Zuid-Oosten van München ge
legen is de wijk van den kleinen, zoo niet den
kleinsten man. Smalle straten en steegjes
met kleine, grauwe huizen en herbergen, welke
uitzien op troostelooze binnenplaatsen, gren
zende aan den Auer Mühlbach, welks groen
achtig, troebel water allerlei huisvuil en afval
met zich voert. De panden, waarin de nering
doenden gevestigd zijn, toonen een treffende
overeenkomst met de twee kamers en keuken
woningen, welke den arbeidersgezinnen hier
onderdak bieden: een paar armzalige winkels
in levensmiddelen, donker en duf, uitdrage
rijen en antiquairs^ die de, «nder een dikke
laag stof begraven eigendommen van eens
welgestelde ingezetenen hier aan den man
trachten te brengen en daartusschen door
schoenmakerijen, duistere kroegjes met ge
rafelde en verschoten gordijnen voor de lage
vensters, een volksbiscoop, in welker worm
stekige uitstalkasten vergeelde scène foto's van
oude sensatiefilms het publiek moeten lokken
en boven de lage daken uit als een drei
gende waarschuwing het hooge gebouw van
het paleis van justitie aan het Mariahilfplein.
Johanna neemt dit veranderde beeld van
een mooie, haar slechts van de lichtzijde be
kende stad in zich op met een kalmte, die haar
nu den geheelen dag niet meer verlaat. Zij
leest de verschillende naambordjes en waar
schuwt den chauffeur nog juist op tijd voor
nummer 16 van de Kirchplatzstraat den hoek
om te slaan en te stoppen.
Hier stapt zij uit om zich naar de woning
van Emma Koch te begeven. Zij handelt in
een soort trance toestand, als zij de schel in
beweging brengt, welke naast de vervelooze
deur met het kartonnen naambordje „Emma
Koch Verstelnaaister" is aangebracht.
Zij bêlt eenmaal, twee maal, drie maal.
Tevergeefs.
Tenslotte opent ze de deur van de tegen
over die van Emma Koch liggende woning.
Een vrouw, de typische „buurvrouw" in dit
milieu, steekt haar hoofd naar buiten en
gluurt nieuwsgierig naar de elegante, hier wel
allerminst op haar plaats zijnde verschijning.
En zonder op een vraag van Johanna te wach
ten, geeft zij onmiddellijk uit eigener beweging
de noodige opheldering:
„Juffrouw Koch is boodschappen doen. Ze
is al een half uur geleden weg gegaan, zoodat
ze wel gauw terug zal zijn, maar als u niet
kunt wachten, wil ik de boodschap wel aan
nemen
„Dat is heel vriendelijk van u", antwoordt
Johanna tegemoetkomend.
De buurvrouw eenmaal opgewonden als een
uurwerk, bespaart haar de moeite van eue&- -
tueele nadere informatie en terwijl zij spreekt
komt zij geheel naar buiten.
„O, dat is heel geen moeiteje moet
elkaar een beetje helpen, vooral tegenwoordig
en juffrouw Koch heeft het toch al niet zoo
makkelijkDie werkt dag en nacht en
toch mankeert er niet zóóveel aanEn
dan zoo'n pech als "t goeie mensch heeft met
d'r commensaalsVerleden jaar is er al
eens een zonder betalen tusschenuit gegaan
en nou pas weer eenEen heele meneer
leek het en juffrouw Koch had waarachtig
nog een piano voor hem aangeschaft ook, wel
niet zoo'n heele mooie, tweedehandsch na
tuurlijk, maar voor ons menschen kost zoo'n
ding toch nog altijd handen vol geld
Ja. zegt u nou zelf
Onbekommerd en ongevraagd ratelt de
buurvrouw, die nog tot het soort der goed-
moedigen behoort, door. Zij heeft geen
enkel geheim voor de onbekende dame, in wie
zij een belangstellende toehoordster vermoedt
en die tenslotte aan haar kletspraatjes is
overgeleverd, 'n Doordringende lucht van over
gekookte melk verlost haar tenslotte van deze
plaag.
Met een verschrikt „Hemel, m'n melk!" ver
dwijnt de vrouw en met een smak valt de deur
achter haar in het slot.
Johanna maakt haastig van deze gelegen
heid gebruik om het huis te verlaten. Zij
weet voorloopig genoeg. Diep de buitenlucht
inademend, blijft zij op den stoep nog even
staan.
Uit een kleinen boekwinkel aan den over
kant, aan welks voorgevel een ouderwetsch
uithangbord met de woorden
MAXIMILIAN GOLL
ANTIQUAIR
hangt, komt een vrouw. Haar grauw, onver
zorgd haar en de vale, van veel huiswerk ge
tuigende gelaatskleur doen haar ouder lijken,
«jan waatscbü^jk in werkeljikheid is. Een J
verbeten trek om den ingevallen mond draagt
daartoe trouwens in niet geringe mate bij.
Misschien is die mond eens mooi geweest, toen
zijn bezitster nog jong was en vroolijk kon
lachen. Datzelfde geldt voor de vermoeide,
doffe oogen, die onder lichte wimpers en
wenkbrauwen hun omgeving zonder eenige
belangstelling opnemen. De vrouw draagt een
goedkoope grijze mantel, die op de naden
glimt en met een, in de dierenwereld overbe
kende bontsoort aan de kraag en mouwen is
afgezet. Over haar linkerarm hangt een bood-
schappentasch van gevlochten riet, een zgn.
karbies, waarin tusschen een paar weinig be
lovende. in krantenpapier gewikkelde pakjes
een roode kool te onderscheiden is.
De vrouw steeks de straat over. Langzaam en
sleepend, met knikkende knieën. Misschien
zou haar gang wat lichter en eleganter zijn,
als haar plompe schoenen, waarvan de hak
ken totaal scheef zijn geloopen haar dat niet
beletten. Voor perceel nummer 16 aangekomen
grabbelt zij met haar vrije rechterhand in
haar mantelzak, waaruit zij een sleutel op
diept. Daarbij onderscheidt Johanna duide
lijk elk detail van deze vrij breede, van veel
ruw werk getuigende vrouwenhand: de roode,
hier en daar gesprongen huid, de teekens van
tallooze speldenprikken aan den top van den
wijsvinger en de onverzorgde, ten deele afge
beten nagels
Dan verdwijnt de vrouw in het huis. Johan
na hoort, hoe zij de trap naar de eerste ver
dieping opgaat en daar een deur ontsluit. En
nu weet zijdat was Emma Koch.
Maar wat weet zij daarmee per saldo nóg?
Iets. Neen veel. En toch te weinig, als is dit
reeds moeilijk te dragen in zijn onvolledigheid.
Al te moeilijk voor de jonge barones Geitler-
Hattorf.
(Wordt vervolgd)