VRIJDAG 10 APR IE 1936 HAMDEM'S DAG BEAD 9 AAN ALLEN! Straks zullen in het Oosten van ons land de Paaschvuren weer branden. De geheele week is alles, wat brandbaar is, al door de jeugd verzameld, 't Is een eeuwenoud ge bruik. Bij onze voorouders, de Germanen, kende men reeds de Paaschvuren. 't Was toen het vreugdevuur ter eere van de len tegodin, Ostara. Koning Winter werd nu ver jaagd en uit blijdschap danste men om de vuren heen. Men geloofde zeker, dat na een ontstoken paaschvuur de koude niet kon te rugkeer en. Oorspronkelijk werd dit vuur ont stoken met „zuiver vuur", dat is vuur uit vuursteenen. Hier en daar werd het later ook met een geweer aangeschoten. Er is geen streek in ons vaderland, waar de oude Paaschgebruiken zoo in eere zijn gehouden als in den Achterhoek en in Twente. De Paaschberg bij Terborg, de Worp bij Deventer, de Paaschberg bij Lochem, de Spoolderberg bij Zwolle zijn waarschijnlijk oude offerplaatsen geweest. De versierde paaschos doet nog denken aan het bekranste offerdier uit den ouden tijd. In Ootmarsum begint de Paaschvreugde Zaterdag al. Tegen den avond rijdt een vol geladen boerenwagen met paaschhout door het dorp naar de paaschwei. Op den wagen hebben de commissie-leden plaats genomen. Deze bestaan in den regel uit vier personen. Op den lsten Paaschdag om 9 uur komen een 50-tal mannen en jongens op het Markt plein bijeen. Zij gaan al zingende door het dorp. Om 2 uur geschiedt hetzelfde. In den vooravond heeft het „vlöggelen" plaats. Op de Paaschwei wordt het bijeen gezamelde hout opgestapeld en ontstoken. Allerlei kra men met lekkers staan aan den kant. Den geheelen dag is het er natuurlijk druk ge weest. Gaat de zon dalen, dan zet de „voor zanger", de held van 't feest een paaschlied in. Allen zingen mee en men trekt in groote drommen naar het dorp. Bij den ingang geeft men elkaar een hand. Voorop gaan de kin deren, dan de voorzanger met de commissie leden en men zingt: Halleluja den blijden toott, halleluja, Wordt nu gezongen zoet en schoon, halleluja Halleluja, halleluja, halleluja. Die van den dood verrezen is: halleluja Hem danken wij voor Zijn gena: halleluja. Met dezen zang: halleluja. Als de keten van ahenschen ten slotte op 't marktplein is teruggekeerd, wordt de stoet ontbonden. Paasch-Maandag wordt alles nog eens dun netjes over gedaan. Men ziet er op zijn paaschbest uit, want 't is gewoonte om zich met Pasehen in nieuwe spulletjes te steken. In de Brabantsche plaatsjes Helvoirt, Crom- voirt en Haaren bestaat nog steeds het oude gebruik, dat kinderen met een mand langs de huizen gaan om eieren op te halen. De ouders verstoppen de eieren overal en dan moet er op Paschen naar gezocht worden. Een Brabantsch paaschliedje luidt: Vrouwke, vrouwke doe oe best, Haol de aaitjes uit het nest. Van de witte hennen. God zal ze kennen. Een aai is geen aai, De tweede is een half aal De driede is eeh paasch-aai Van die wit en van die zwart. Geef van elk henneke wat. Is er iemand, die zijn deur gesloten houdt én niets geven wil, dan klinkt het al gauw: Er is een gaotje in de deur Daor kiekt de gierige duvel deur. Op den tweeden Paaschdag komt de jeugd weer bij elkaar om eiers te tikken, of op zijn Brabantsch gezegd: „aaier te knudse". De eieren zijn in uienschillen of in'koffiedik ge kookt om ze mooi bruin te krijgen. Nu knik kert men met de eiers of stoot ze tegen elkaar Een stuk ei wordt maar opgegeten. Wij, hier in Holland doen helaas niet veel aan Paaschgebrüiken. Paascheieren en paaschtorood versmaden we echter niet. Nu is 't zoo aardig om vooral die Paascheieren leuk op te disschen. Wie teekentalent heeft kan ze fantastisch versieren. Als je van om der en van boven een gaatje prikt, kun je het ei uitblazen. Op zoo'n uitgeblazen ei moet je eens twee oogen, een mond en een neus tee kenen. Met wat eiwit en watten kun je er nog een snorretje of baard bij maken. Je kunt het uitgeblazen ei ook als rompje ge bruiken. Van papier lijm je er dan arihen, beenen en een hoofdje aan. Op het rompje schilder je wat knoopen en een gordel. Een alleraardigste dame is te maken van een ha zelnoot en een uitgeblazen ei. Een lucifers stokje steek je door de hazelnoot hecht daarmee het ei vast, da' dan als hoofd moet dienen, terwijl de noot net rompje is. Je doet een strikje om den hals. Van papier maak je een klokvormig rokje, dat je aan de noot vastplakt. Als je het juffertje nu nog een paar armen geeft, is ze klaar, 't Spreekt vanzelf, dat je op het ei grappige oogjes, een wipneusje en een lachend mondje moet teekenen. Een modem hoedje past niet bij deze dame, In den letterlijken zin past een mutsje beter. Doe haar dan ten slotte nog een zwart zijden schortje voor en ik denk dat ze op de paaschtafel zjkeer zeker de aan dacht zal trekken. W. B.—Z. ZUS GAAT RIJDEN door W. B.—Z. Zus gaat rijden met haar paardje, Hupla, ho, hupla hi. Zie haar loopen, hoor haar zingen Onze lieve, kleine Rie. Met haar dikke bloote beentjes, Hupla, ho, hupla hi. Stapt ze vroolijk langs het straatje Onze lieve, kleine Rie. Met haar bruin gebrande handjes Hupla, ho, hupla hl. Zwaait ze of ze heusch de maat slaat Onze lieve, kleine Rie. Met haar witte ronde hoedje Hupla, ho, hupla hi. Danst ze op haar kleine voetjes Onze lieve, kleine Rie. De kleinste electrische machine. Die heeft een Hongaarsche electricien vervaar digd; ze is zoo groot of liever zoo klein als een vlieg. Nieuwe waterleidingbuizen. In Rusland is men tegenwoordig bezig een proef te ne men met houten waterleidingbuizen. Men heeft ze reeds tot een lengte van 3 millioen meter in gebruik, Hoe de tabak ontstond. Volgens een oude Arabische overlevering werd Mohammed door een adder gebeten, maar zoog onmid dellijk het gif uit de wond en spoog het uit op den grond. Later groeide op die plek een plant, die de menschen tabak noemden. WIE ZOEKT ER MEE? Op het eerste gezicht lijkt het, of op bo venstaand plaatje in het geheel geen men schen afgebeeld staan; maar als je heel goed kijkt en zoekt, zul je er vijf ontdekken. TANTE TINE. BOEDDHA EN HET KONIJN. (Boeddhistische vertelling) Er leefde eens een heilige man, Boeddha genaamd. Gekleed in lompen, tevreden met heel weinig, was hij de weldoener van men schen en dieren. Op een keer wilde hij eens weten, hoeveel de dieren van hem hielden. Hij riep op een open plek in het bosch de wolf, de leeuw, het schaap, de koe en alle an dere dieren tezamen. „Ik heb honger," zei hij, „breng me iets te eten." En iedereen begaf zich op weg, om voed sel te zoeken voor Boeddha. „Hij heeft honger," brulde de leeuw, ik zal een hert of een ree voor hem vangen," „Hij heeft honger," gromde de wolf, „een malsch lammetje zal wel in zijn smaak val len." „Hij hèeft honger," blaatte het schaap, „ik zal wat gras voor hem plukken; dat is een lekker slaatje." „Hij heeft honger," loeide de koe, „ik zal hem roomige melk geven." Allen zochten en vonden iets en legden het aan de voeten van den heiligen man neer. Alleen het kleine konijn wist zich geen raad. Wat kan een doodgewoon klein konijn aan 'n heiligen man als Boeddha aanbieden? Wat klaver? Dat zou te weinig zijn. Gras? Dat had 't schaap al gegeven. Melk? Waar die van daan te halen? Ein om een dier te vangen en dat aan Boeddha te brengen, daarvoor had het kleine konijntje een veel te goed hart. Droevig dacht het kleine konijntje aan het weinige, dat de natuur hem gegeven had. Maar plotseling schoot hem iets te binnen. Hij ging rechtop zitten en glim lachte. Hij had al iets gevonden. Hij verzamelde .droge takjes, eikels, dorre bladeren, die de herfstwind van de boomen gerukt had en legde die op een stapeltje, dat juist groot genoeg was om er een lekker boutje op te braden. Op dit brandstapeltje ging het konijntje liggen. Met behulp van twee steenen sloeg het konijn toen vuur en stak daarmee de droge takjes aan. Toen liet hij zich langzaam braden, terwijl de andere dieren verwonderd toekeken. „Het konijn heeft zijn verstand verloren," zei de koe. En de wolf grinnikte:- TOMMIE door W. B.—Z. Als 'k ga naar het strand van de groote zee Dan neem ik mijn Tommie altijd met me mee En als 'k zeg: zwemmen, dan likt hij mijn voet Kijk nu maar hoe hij mijn schoen uit doet. En geef ik niet gauw mijn andere been, Dan rukt er die Tommie maar steeds aan mijn teen. Totdat hij mijn kous ook uit heeft gesjord. Maar dat mag niet meer, want moes heeft geknord. Eens kwam ik met kousen vol gaten thuis En moeder moest stoppen, dat vond ze een kruis. Nu moet ik Tommie wat anders leeren. Of ik draag alleen maar oude kleeren. Als 'k ga naar het strand van de groote zee Dan neem ik toch altijd mijn Tommie weer mee. Ik trek er-mijn oudste spulletjes aan, Want met mooie kleeren is 't niets gedaan. „Dat houdt hij toch niet vol! Wees maar niet. bang!" De dieren maakten een kring om het arme konijntje en bespotten het en lachten het uit Maar het konijn kwam niet van de brand stapel af. Van grijs werd zijn lichaam langzamerhand roodachtig bruin; in een woord, het konijn was gebraden. Omdat hij niets anders te geven had, had hij zijn eigen lichaam gebraden om dat Boeddha aan te bieden. De heilige man begreep de opoffering en legde de dieren het zwijgen op, Temidden van de stilte die nu volgde, nam hij voorzichtig het lichaam van het kleine konijntje van de brandstapel af en zette het op de maan, waar het nog is, omgeven door een krans van licht, als een voorbeeld van goedheid. En als je goed kijkt, zie je, dat de vlekken op de maan soms werkelijk den vorm hebben van een konijntje HET SPOOK BIJ DE HUT Midden in een klein dorp stond een groot bosch. Daarin stond een klein hutje dat al jaren leeg was. Het bestond haast ge heel uit klei en planken. In het dak waren groote scheuren en een deur was er al niet meer in. Er om heen stond een dicht den nenbosch. Eens op een kouden nacht, toen de wind door de boomen gierde kwam er een late be zoeker over den straatweg die door het bosch leidde. Toen de man haast het bosch uit was hoorde hij een vreemd geluid bij de hut. Het leek wel op er iemand aan het steu nen was. Toen hij naar de hut keek, zag hij wat geks. Voor de oude hut stond een wit wezen, dat hevig met zijn armen zwaaide. Ook schreeuwde hij telkens zulke gekke ge luiden dat je er bang van werd, of je wilde of niet. Toen de man dit zag werd hij erg bang. Hij holde den straatweg af zoo naar Wist W dat? Als men al het zout kon verzamelen, dat in alle zeeën der wereld voorkomt, zou men een hoeveelheid verkrij gen, groot genoeg om de Vereenigde Staten van Amerika te bedekken met een laag zout van 2000 meter dikte. Zou 't waar zijn? Naar men zegt, heeft men in Amerika een serum gevonden, waarmee men verdachten van 't een of an der misdrijf inspuit, die daardoor in één soort van verdooving geraken en dan op alle hun gestelde vragen antwoorden. VOOR DE CROOTEREN. WAJANG. Het Javaansclie Tooneel. Wajang, het Javaansche marionetten theater, het Javaansche tooneelIn de wajangvoorstellingen worden voor den Ja vaan godsdienst, geschiedenis, romantiek, levend. Met eerbiedige aandacht volgt hij urenlang de bewegingen der schimmen op het doek; en in die uren verzinkt de wereld van het dagelijksche leven voor hem in het niet. Wajang is het karakteristiek Javaansche tooneelspel, en toch schijnt het, dat het zijn oorsprong elders heeft gevonden. Mogelijk is natuurlijk, dat een verwante kunstvorm in een ander land zijn invloed op dit spel heeft uitgeoefend, terwijl de Javaansche volksziel daarna aan het wajangspel zijn eigen karak ter heeft gegeven. Sedert de 5e eeuw is althans een zekere invloed uit Voor-Indië merkbaar. Met zeker heid blijkt, dat wajang in de elfde eeuw na Chr. op Java reeds populair was; in ver schillende Javaansche gedichten uit dien tijd wordt van het schimmenspel gewag ge maakt. In die gedichten worden dan wijs- geerige opmerkingen gemaakt in den trant van „Het leven is een schimmenspel". Hoe gaat een wajangvoorstelling in haar werk? Wajang beteekent oorspronkelijk schaduw, en daarna schaduwbeeld, pop. Bij de wajang poerwa, de oudste en meest po pulaire vorm, worden de poppen geprojec teerd op een wit scherm, zoodat de silhouet ten daarop zichtbaar worden. Deze poppen zijn gemaakt van leer of hout en hebben zon derlinge vormen en afmetingen Gezicht en beenen ziet men steeds van den zijkant, ter wijl het bovenlijf en face is genomen. De ar men zijn wanstaltig lang, maar dat heeft zijn bedoeling. Want met de armen moeten sterke gebaren gemaakt worden en sterk- sprekende gebaren worden met lange armen het best tot uitdrukking gebracht. De poppen worden met de hand „bespeeld" door den ver to oner, „dalang" geheeten, die tevens een uitlegging van het spel geeft. Soms reciteert hij, soms zingt hij of geeft het sein aan het gamelanorkest, dat het moet invallen. Want de voorstelling wordt begeleid door muziek, gamelanmuziek. Op den Westerling maakt deze muziek een zeer .eentonigen in druk. De begeleiding speelt een belangrijker rol dan de melodie. Men onderscheidt nog de gamelan salendro die vijftonig en de gamelair pelog, die ze- ventonig is. De wajangpoppen stellen ieder een bepaal de figuur voor. De edele, nobele soort is ge makkelijk te onderkennen van de boosaar dige figuren, want bij het eerste type vormen voorhoofd en neus een rechte lijn, terwijl bij het onedele gespuis de neus naar voren of zelfs omhoog steekt. Maar overigens zijn de figuren voor een Europeaan niet uit elkaar te houden. De Javaan kent alle poppen: hoofdpersonen uit sagen en legenden, half goden, demonen enz. En waarom nu heeft de Javaan zoo'n ge wijde aandacht voor zijn nationaal tooneel spel? Omdat hij in het aanschouwen daar van een uiting van zijn religieus gevoel ziet. Want in den ontwikkelingstij d van de wa jang geloofde de Javaan, dat zijn overleden verwanten als schimmen bleven rondwaren over de aarde, en dat zij beschermengelen konden zijn. Vandaar dat het schimmenspel hem heilig was. En al is nu de doorsnee Javaan Moham medaan geworden, het geestengeloof is hem bijgebleven; met spanning volgt hij den strijd tusschen goed en kwaad, die de inhoud is van ieder wajangspel en die onveranderlijk eindigt met de overwinning van het goede. Het is voor de Javanen als het ware een ge bed, dat het goede moge zegevieren, over het booze. Bij gebeurtenissen van groot belang mag het wajangspel niet ontbreken. Als de duis ternis valt, is het uur voor de vertooning aan- J gebroken, want dan waren de schimmen lond, Van den .avond tot den ochtend zit het aandachtige gehoor in de grootste stilte, ge boeid, betooverd. .„Als wij twee strijdende wajangfiguren voor ons zien," aldus het oor- de woning van den burgemeester. Deze ging juist zijn huis binnen toen de man kwam aan loopen. „Mijnheer de burgemeester," zei de man, „ik heb een vreemd spook bij een oude hut gezien." En gauw vertelde hij alles aan den burgemeester. Toen de man was uitver teld zei de burgemeester: „Ja dan zullen we den veldwachter moeten halen". En even la ter was de veldwachter er ook. Toen gingen de drie mannen naar de hut waar het geluid gehoord was. Toen ze vlak bij de hut waren, stonden ze stil. Ze hoorden niets. Maar op eens klonk een hevig gekraak en ineens kwam er een griezelig spook uit de hut te voor schijn. „Nu zul je het hebben" dachten de drie mannen. En ja het spook begon zijn ar men en beenen te bewegen. Daar stapte de burgemeester naar het spook toe en nam in zijn kraag. Het spook begon te trappen en te slaan. Maar dat hielp niets want door de andere twee mannen werd hij gauw over rompeld. Hij werd vastgebonden met een stevig dik touw. Toen kon hij niets meer doen. Nu commandeerde de burgemeester „Breng dat spook naar den kelder onder het stadhuis". En zoo werd het naar het stadhuis gebracht. Den volgenden morgen moest het spook voor de rechtbank komen. En wat bleek er toen? Het spook was maar een ver- kleede jongen die probeerde de bevolking van het dorp schrik op het lijf te jagen. Maar dat was hem toch niet gelukt. JOPIE WIELAND LOS, oud 11 J. Kloppersingel 177, Haarlem. deel van een Javaan, „is het alsof uit hun oogen de gloed van den strijd oplaait." Tot de allerbelangrijkste figuren behoo- ren Ardjoena, het model van schoonheid en edele inborst de personificatie van het goede; en de grootste aller reuzen, en der halve de boosaardigste is Koembaharna. De ernstige voorstellingen, die vol zijn van romantiek, ontvoeringen, vechtpartijen en toovermiddelen, kennen echter ook een zekere dosis humor, waarvoor steevast de drie nar ren zorgen, van welke Sèmar de belangrijk ste is. Het wajangspel is overigens aan strenge regelen gebonden. De grootte dei- figuren is nauwkeurig voorgeschreven, even als de plaats, die ieder er van op het tooneel, •dus op het scherm moet innemen. Naast de wajang poerwa heeft zich in den laatsten tijd de wajang gedog ontwikkeld, die er in hoofdzaak mee overeenstemt, doch waarvan de inhoud ontleend is aan de in- heemsche, nationale verhalen en meestal uit liefdesavonturen en van gevechten van prins Raden Panji bestaat. Het verschil tusschen deze beide wajang soorten en de wajang kèbilik is grooter. Het kenmerkende van de wajang is, dat men hier werkelijk poppen en geen schaduwen te zien krijgt. Deze vertooningen, die zich uit de beide soorten ontwikkeld hebben en dus van jongeren oorsprong zijn, dragen geen spo ren van een oorspronkelijk godsdienstig ka rakter, doch zijn geheel wereldsch. Een groote overeenkomst met de wajang kêtilik vertoont de wajang golek, alleen ge bruikt men hier ronde, dikke' houten poppen en geschieden de voorstellingen meestal over dag, terwijl zij bij de wajang kêtilik gewoon lijk des nachts plaats hebben. De wajang golek geniet ook een groote populariteit en heeft op sommige plaatsen zelfs de wajang poerwa verdrongen. Een geheel afwijkende soort wajang is de wajang heber, waarbij de voorstelling in het vertoon en van platen bestaat Tegenwoor dig vinden dergelijke voorstellingen echter zoo goed als niet meer plaats De wajang in zijn geheel is later overge nomen door de Maleiers en de Balineezen, EEN KARRETJE VAN LUCIFERSHOUTJES Jullie zusje heeft vast wel een heel klein babypopje. Daar zullen we een karretje voor maken. Je hebt noodig: een paar stukjes dun carton, wat lucifershoutjes en twee spelden. Je teekent op het carton eerst de deelen 1, 2 en 4 en neemt de maten, die op het schema aangegeven zijn. Figuur 1 is de bodem van het karretje. Je vouwt de randen langs de stippellijnen omhoog. Figuur 2 moet even eens worden gevouwen langs de stippellijnen, die op het schema te zien zijn. Figuur 4 knip je tweemaal; dat worden de wielen. Dan knip je lucifershoutjes (zonder kop) in stukjes van 4 centimeter en met lijm be vestig' je die tusschen de cartonnen randen op de manier, zooals je op de afbeelding duidelijk zien kunt. Tenslotte bevestig je de wielen met spelden aan een lucifershoutje. Twee lucifershoutjes dienen als handvaten. Aan den slag! TANTE TINE. DE ROMAANSCHE STIJL. De Romaansche bouwstijl ziet men ook in ons land nog wel bij oude kerken, stadhuizen enz., heeft als voornaamste kenteeken het gewelf, dat tamelijk plat is afgerond. Op onze beide teekeningen zien jullie een paar gewelven, zooals die bij Romaansche bouwwerken voorkomen. Probeer ze maar na te teekenen. Maar net zoo lang- oefenen, tot je ze goed. en uit je hoofd kunt teekenen, hoor. Eerder moet niet ophouden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13