D' H.D.« Brieven van een Controleur B.B. VERTELLING ZATERDAG 4 JU EI 1936 H A A R E E M'S DAGBEAD De Koog is gereed om de badgasten te ontvangen. Kermis»i:nlMdMg te Den Bur ij. Proefspelen voor het Raadhi rle dagen zijn we nu op Texel en we zijn al zóó gewend, dat het wel weken lijkt. Dat komt natuurlijk omdat De Koog zoo klein is. We kennen al bijna iedereen, tenminste iedereen groet ons alsof we oude bekenden zijn. We hebben een aardig huisje, zooals er hier veel staan. Bijna iedereen verhuurt hier 's zo mers zijn huis en gaat zelf achter wonen in een schuur, de „boet". Nu is nog lang niet alles verhuurd, want het „seizoen" is hier in Juli en Augustus. Maar dat er drukte verwacht wordt, is gemakkelijk te zien aan de rijen houten strandtenten die worden opgebouwd. Er staan er nu al een kleine tweehonderd, en er komen er nog steeds bij. Het strand is hier prachtig breed en de zee heeft heerlijke golven. Dagelijks gaan we een of twee keer zwemmen en daarna zonnebaden. Alles ademt hier weldadige rust. Het weer wisselt hier ontzettend snel; na een prachtigen zonnigen morgen, komt er plotseling een zware bewolking opzetten en een uur later is het weer prachtig! Voor de badgasten is het hier gauw mooi weer, want als het aan het strand te koud is, is het in de duinen heerlijk. De dui nen zijn hier heel mooi en overal vrij toegan kelijk. De natuur Is schitterend en biedt steeds allerlei verrassingen. Eergisteren liepen we langs een duinpaadje en plotseling, om den hoek van een duin ko mend, zagen we beneden in de duinkom twee scholeksters met twee jongen. Doodstil ston den we ze om het hoekje te bekijken! De kleine donzige jongen stapten parmantig heen en weer als jonge kuikentjes. Na een poosje boog een van ons zich te ver naar voren en werd door een der ouden opgemerkt. Direct ver vulde het geschreeuw der beesten de lucht en angstig heen en weer loopend, probeerden ze de jongen bij ons vandaan te lokken. Maar die waren zich nog van geen gevaar bewust! Ten slotte moesten we doorloopen, en toen was het aardig om te zien, hoe de beide jongen, toen ze ons zagen, vlug tegen de duinhelling oplie pen en daar doodstil in een kuiltje gingen zitten. We naderden ze tbt op een meter, maar ze bewogen niet! Duidelijk kon den we de gejaagde ademhaling waar nemen. Ze waren door de omgeving zóó goed gecamoufleerd, dat je ze on mogelijk zou opmerken, als je ze niet van te voren had gezien! En intusschen was het ouderpaar druk schreeuwend bezig om ons weg te lokken. Ze naderden ons zeer kort en deden alsof ze ge wond waren zoodat we ze zouden kunnen pak ken We beklommen een duin en legden ons in de helm waar we doorheen konden kijken. Direct kwamen de ouden weer naar de duin- kom. De jongen bewogen echter niet, vóór ze vlakbij waren en geruststellende geluidjes maakten Later zagen we er nog vier op het strand, die onder toezicht van de beide ouden lustig aan het „pootjebaden" waren! Dergelijke aardige tafereeltjes kom je hier steeds tegen. Als de Texelsche lucht ergens goed voor is, dan is het voor de eetlust! We beginnen 's morgens te ontbijten met vier of vijf sneden tarwebrood, en ze gaan er graag in! Om twaalf uur eten we bijna het dubbele en het diner kan zóó uitgebreid niet zijn dat. er iets over blijft! Eigenlijk eten we den heelen dag door! De leveranciers hier, zitten elkaar steeds in het vaarwater. De leveranciers uit Den Burg komen ook naar De Koog en daarover zijn de Koogsche natuurlijk gebelgd! We hebben een slager uit den Burg en die wordt door den Koogschen slager zwartge maakt! Onze groenteman is uit De Koog en daarom beweert de groenteman uit Den Burg, dat de onze een „vuile polletiek" voert! En omdat we niet aan vuile politiek willen doen, nemen we maar van ieder wat! Je moet nu eenmaal leven en laten leven! Vanmiddag zijn we naar Den Burg geweest. Precies om twaalf uur werd daar de kermis ingeluidDat gaat met eenige oude gebruiken gepaard. De klok wordt geluid en daarna moet al het kermisvolk dat met muziek over het eiland gaat, voor den burgemeester proef spelen! Dat gebeurt op het plein voor het raadhuis. De burgemeester zit voor het raam en alle jazz-bands, harmonicaspelers en piere menten geven om beurten een nummer ten beste. En dat zijn er heel wat! Groote draai orgels, gedreven door een benzinemotor, op wagens met een paard er voor, kleinere met handkracht, tot het allerkleinste Italiaansche draaiorgeltje op een kinderwagenonderstel toei1 1 Zoodra proefgespeeld is en de burgemeester goedkeurend heeft geknikt, gaat het pierement het dorp in! En allemaal willen ze de eerste zijn, om er bij te zijn vóór het dorp is „afge roomd". Daardoor gebeurt het wel, dat de één •reeds begint te draaien vóór de voorgaande is uitgespeeld! Maar de burgemeester hoort glimlachend toe en zonder diens muzikaal ge voel te onderschatten, moet ik zeggen dat er geen enkele is afgekeurd! Dan mag de kermis een paar uur geopend blijven en moet dan weer gesloten worden tot 's avonds. Maar van die paar uur maakt heel Den Burg gebruik om een rondje in den draaimolen te maken of om in de schiettent zijn geluk te beproeven. Dat gaat er alles heel gemoedelijk toe, zooals alles hier trouwens. Onze „huisbaas" is een heel gemoedelijk man, met wien je uren kunt zitten praten. Zeventien jaar heeft hij deel uitgemaakt van de bemanning van de reddingboot en in mijn slaapkamer hangt een groot diploma van de Noord- en Zuid-Hollandsche Redding Mij., voor- een moedige redding door hem verricht. Daarover wil ik U in een volgenden brief iets vertellen, alsook over een bezoek aan den vogelpolder dat wij dezen dag zullen brengen. P. H. K. Een liefde in de bosschen. Dick Mortimer zette zich met een zucht voor zijn schrijftafel en sneed met vaardigheid den eersten van den stapel, die de ochtendpost ge bracht had, open. Hij slaakte een nog dieper zucht, toen hij de mededeeling van zijn uit gever gelezen had. De twaalfde druk van „Een Liefde in de Bosschen" was binnen veer tien dagen uitverkocht en met de fatale energie, zakenlieden eigen, berichtte de uit gever hem, dat de dertiende reeds op stapel was gezet. Dick Mortimer was in 't geheel niet ingenomen met zijn succes, ondanks het feit, dat zijn boek hem reeds een klein for tuin had ingebracht. Hoe had hij zich ooit tot die dwaze weddenschap kunnen laten ver leiden! Onwillekeurig gingen zijn gedachten terug naar dien middag op de golf-links, toen een hevige slagregen de spelers van de groene heuvels had verjaagd naar het warme en ge zellige clubhuis. Toen hij Molly Jackson, die zelden speelde, had geplaagd met haar hope loozen hartstocht voor thrillers, haar over dreven vereering voor Wallace en Phillips Oppenheim. Molly was ernstig op zijn plage rijen ingegaan en hij, een ezel was hij ge weesthad met kalme arrogantie beweerd, dat hij het best tegen die reuzen der moderne romantiek durfde opnemen. En zoo was die weddenschap tot stand gekomen. En omdat Mortimer rijk was, onmetelijk rijk, en zijn verlies even zeker scheen als het overtrekken der regenbui, hadden ze allen met hem willen wedden. Binnen een half jaar zou een roman van zijn hand het licht moeten zien, die min stens evenveel succes zou hebben als de best sellers die in Engeland en Amerika versche nen waren. Met een overmoedig lachje had Dick geaccepteerd en nu nu had hij spijt, dat hij niet verloren had. Er had een auteur in hem gesluimerd Gedurende «drie weken had hij zich een roes gedronken aan Edgar Wallace, Phillips Oppenheim, Arnold Bennet, O. Henry, Her- bert Adams en tientallen anderen. In zijn geest ontstond een wilde warreling van zachte onschuldige, blauw-oogige en blondharige engeltjes, brunettes in rijbroek, die het, wat sportiviteit betreft, tegen hun mannelijke partners konden opnemen, arme slobbers, door wonderlijke spelingen van het fortuin plotseling tot rijkdom geraakt, ge- meene sujetten met stekende oogen en sluike haren, die in het laatste hoofdstuk altijd het onderspit dolven. En toen Dick Mortimer zich op deze wijze had ingeleefd in de wereld der onmogelijke mogelijkheden, schreef hij zijn boek. dat voorbestemd was een leger van lezers tot enthousiasme te brengen. Van blad zij tot bladzij groeide de spanning, die de harten deed kloppen en de wangen met een blos bedekte en die haar ontknooping vond in een super-happy-end in een idyllische om geving een luxueuze hut in het hart van het woud onder schaduwrijk loover, in een atmos feer, doordrenkt van prikkelende liarsgeur en den jubelenden zang der vogels. Van het oogcnblik af, dat het eerste exem plaar van „Een Liefde In de Bosschen" den winkel van den boekhandelaar verlaten had, wist Dick dat het met zijn rust gedaan was, leerde hij de smartelijke zijden van de be roemdheden kennen. Acht maanden nu reeds, hield een steeds zwellende brievenstroom aan. Verzoeken om autogrammen, liefde-verklarin gen, bedelbrieven, vragen van persoonlijken aardDick had er schoon genoeg van. In het begin had hij de brieven beantwoord, maar al spoedig was hij ermee opgehouden. Zijn vrienden hadden hem geraden een secretaris te nemen, maar Mortimer had geweigerd. Rust was het eenige. waarnaar hij verleende. En dan waren er de verzoeken van den uit gever, die voortdurend pogingen in het werk stelde, hem een tweede boek te doen schrijven. Dick Mortimer kreeg zoo langzamerhand medelijden met zichzelf, hij at slecht en sliep weinig, tot in zijn droomen lieten zijn vervol gers niet af. En toen ontving hij een brief, waarvan de inhoud hem op een idee bracht. Hij kwam van een jonge dame, een zekere Bella Miller, die hem in eenvoudige bewoordingen vertelde, dat zij zijn boek wel drie keer gelezen had. Niet. omdat zij behoefte gevoelde, de „thrill" van de intrige telkens opnieuw te ondergaan, maar omdat een diep en hevig verlangen naar het woud. dat Mortimer zou kleurig en geurig had beschreven, haar had gegrepen. Of Dick haar wilde vertellen, waar dat bosch zich be vond. Amerika is een werelddeel, zoo schreef ze, en het telt duizenden bosschen. het is zoeken naar een naald in een hooiberg. Als u het mij niet zegt, zal ik moeten sterven, zon der 't gezien te hebben. Ik beloof u, dat ik uw geheim zal eerbiedigen, zoo besloot zij haar brief. Dick klopte zijn pijp uit en streek zich een paar maal langs zijn voorhoofd. Die vraag deed e§n gevoelige snaar in hem trillen. Nie mand meer dan hij, voelde behoefte aan de stille rust, de geurige eenzaamheid van het décor, dat hijzelf geschapen had. Maar hij moest erkennen, dat hij de ligging van het eiland der gelukzaligen evenmin kende als Bella Miller. Sinds hij haar brief ontvangen had. begon een vreemde wensch in hem te ontwaken. Hij droomd ervan, eenmaal samen met dat meisje het domein zijner phantasieën te betreden. Hoewel hij haar nooit had ge zien, kon hij zich nauwkeurig voorstellen, hoe zij eruit moest zien. Juist het feit, dat zij zich slechts bezighield met zijn zoo geslaagde na tuurschildering en niet met de menschelijke Beklimming van den Goenoeng Agoeng. Ik zou u deze week vertellen van het be klimmen van den Goenoeng Agoeng, meer be kend als de Piek van Bali en die 3200 M. hoog is. Onze expeditie kwam om lo uur per auto te Moentjan, langs den grooten weg en 1000 M. boven zee. bij elkaar. Ik kwam van Kloengkoeng, de anderen van Karang Asam. Dat waren: de opperhoutvester, Kees de Voogd reuze woudlooper en boschkenner, de heer en mevrouw Van Steenis, hij bekend botanicus uit Buitenzorg, die heel Indië doortrekt op zoek naar vondsten, bijgestaan door zijn echt- genoote, en verder mijn collega Spijker. Een vijftiental koelies sleepten de bagage mee. ter wijl mijn chauffeur meeging als djongos. De eerste 7 K.M. deden we te paard, omdat het nog vlak terrein was en we onze krachten wilden sparen. Die brachten ons tot 1400 M. hoogte en te voet gingen we verder. Een steil zigzag pad bracht ons, constant klimmend, omhoog; het terrein was hier nog licht be groeid en we hadden aldoor een magnifiek uitzicht op de vlakte beneden ons; heel Zuid- Bali lag aan onze voeten. Verderop de Oceaan ,en hoe hooger we kwa men, des te mooier werd nog het uitzicht. We liepen door tot de boschgrens op 2300 M. hoog te, waar een primitieve boschhut ons voor dien nacht als logies zou dienen. Om half zes hadden we die bereikt. De hut was van alang- alang gemaakt en bestond uit twee kamers met ligplaatsen van varens. Eerst even de barang uitgepakt en gesor teerd en toen gezamenlijk aan het kokkerellen geslagen. Koffie en thee gezet, blikjes ge warmd en een lekker maal op de meest primi tieve manier verslonden. Toen de familie Van Steenis geholpen met het uitzoeken en ver pakken van het onderweg verzameld bota nisch materiaal. Het was lekker koud daar op die groote hoogte, namelijk 13 gr. Celcius. zoodat een flanellen broek en wollen shirt prettig aandeden. Na afloop van alle werkzaamheden hebben we nog wat zitten bridgen en om 11 uur op de varens en onder de dekens rust gezocht en gevonden. Ik sliep onder één deken, maar Spijker die naast me lag, een magere knaap, lag liefst onder zeven dekens en had nog van de kou niet kunnen slapen. Den volgenden morgen bij daglicht op en na een heerlijke kop sterke koffie togen we om zes uur op stap. Even nog door het laatste deel van de Tje- mara bosschen klimmen en toen kwam de steile en zware klauter naar den top, dien we daar TOO M. boven ons zagen. En tusschen ons en dien top lag een kale wogste helling van rots- en lavablokken, zooiets, maar dan in het zwart, als kruiend ijs in de Maas. En dat op een helling van zeker 45 graden naar boven! Een pad was er niet, zoodat we in ver spreide gelederen elk zijn eigen weg zoekend door deze woestenij, met den blik op den top Geurig hooi uit onze vlakke Hollandsche weiden wordt naar huis vervoerd om in den hooiberg te worden opgeslagen. intriges, was voor hem het bewijs, dat zijzelf die zuivere schoonheid naar lichaam en ziel bezat, die het privilege is van ongecompli ceerde, eenvoudige menschen. En zoo ont waakte in hem een plan, dat misschien nog phantastischer was, dan het manuscript, dat hij m een opwelling geschreven had. Een maand later ontving Bella Miller het volgende briefje: Het bosch ligt 80 mijl ten Zuid-Oosten van PSpreek er met niemand over. Dick Mortimer. Twee weken lang leefde Dick eenzaam in de hut, die hij geheel volgens de gegevens uit zijn boek had laten bouwen. Twee weken ge noot hij daar van de rust, ver weg van de luidruchtige wereld, van het gezang der vogels, van den pittigen harsgeur. Twee weken droomde hij van Bella Miller en zijn verlangen haar te ontmoeten, groeide voort durend. Op zekeren dag bevond Dick Mortimer zich op weg naar de zilveren beek, die zijn grond gebied doorsneed, om te gaan zwemmen. Hij liep langzaam te mijmeren, een grassprietje tusschen zijn lippen en zijn hoofd vol van gedachten aan Bella. Zoo kon het gebeuren, dat hij eensklaps bemerkte, dat hij niet langer alleen was. Op enkele meters afstand zag hij een vrouw. Het was een allerzonderlingst per soontje, een grijzend dametje, gekleed in een langen, zwarten mantel en een grooten, ouder- wetschen hoed met veeren. In haar rechter hand droeg zij een reismandje en een som bere, zwarte paraplu, in haar linker klemde zij een riempje, dat haar verbond met een onooglijk en onmogelijk voortbrengsel van het ras der schoothondjes, een raar. wit dotje sliertige haren, waarachter zelfs de oogen schuil gingen. Even stonden zij elkaar aan te staren, Dick woedend, omdat zij de eenzaamheid van het paradijs, dat hij Bella Miller bereid had. kwam verstoren, zij bedremmeld, omdat zij zich zoo gauw geen houding wist te geven tegenover den jongen man, die daar in zwemtenue door het bosch liep. .Weet u, dat u zich op verboden terrein bevindt?" vroeg Dick norsch, haar vriende lijken glimlach negeerend. „Ja, Mr. Mortimer", antwoordde het dame tje. „dat weet ik; u lijkt sprekend op de por tretten die ik in de tijdschriften van u gezien heb". „Dat is alles goed en wel", viel Dick haar woedend in de rede. „wat verschaft u even wel het recht, mijn grondgebied te betreden?" „Uw eigen uitnoodiging". antwoordde ze verlegen, „ik ben Bella Miller". Dick Mortimer's volgende roman: „Het ver loren Eden" heeft zelfs geen tweeden druk kunnen halen, ook zijn vurigste bewonderaars moesten erkennen, dat Mortimer in dit boek nergens de hoogte bereikte, die „Een Liefde in de Bosschen" tot ziiU een eclatant succes had gemaakt, JAAP BEKKERS. den tocht aanvaardden. Het was bij zevenen in den kouden, prillen morgen, met een mooi doel voor oogen. We voelden ons zoo fijn en opgewekt in die kou en dunne lucht er. geno ten van de acrobatiek. Dat wc in verspreide gelederen oprukten, was ook om te voorko men. dat we het elkaar gevaai-lijk maakten met de losrakende stecnen. want als zoo'n knaap op de helling naar beneden gaat vallen en springen, dan is je bencdenman niet ge lukkig als hij zoo'n steen op zijn hoofd krijgt. Het duurde zoowat drie uur voor we den top te pakken hadden. Mevrouw Van Steenis werd het inderdaad te zwaar en zij keerde halverwege met een koelie naar de 2300 M. pondok terug! Van Steenis en ik kwamen zoo wat tegelijk op den top aan. Dan heb je toch wel even een trotsch gevoel, dat je als de oudste, als de minst getrainde op bergklimge- bied, en als verreweg de zwaarste, het eerst het doel bereikt hebt. En dat bereiken van den top was een sensatie op zichzelf. Je had ai haast een uur lang naar den hoogsten gril- ligen rand opgekeken, die wel steeds dichter bij kwam, maar te langzaam naar je zin. Je krijgt dan een soort klimdrift, doet het te snel en te haastig, moet telkens even uit staan hijgen om je hart en je longen op dezelfde hoogte mee te krijgen. Totdat je eindelijk, op handen en voeten klauterend, dien laatsten rand bereikt hebt. En dan zie je ineens, zoo van die 45 graden helling waarop je ligt, plot seling loodrecht, oftewel 90 graden, en wel 200 M. diep, in de geweldige krater. Dat was een moment, dat je niet gauw vergeet, omdat je het eigenlijk niet verwacht had. Die enorm steile wand, waarin die krater ligt besloten, nog met zwavel en heete dampen sproeiend en werkend, zoo'n heel dun korstje van, zooals nu ineens blijkt, toch heelemaal niet dikke aardkorst. Zoo liggend na den zwaren klim, uithijgend en bewonderend, keek je naar rechts, waar het naar lager ging, en naar links, waar het nog hooger ging en waar uit dagend een cementen paal van den topogra- fischen dienst stond, dus aangevend het aller hoogste punt. Dat lag niet veel, hoogstens 60 M. hooger, maar het ging langs een heel smal paadje langs den kraterrand op. Dus daarheen. Even een blik geworpen op de nog verder beneden mij ploeterende en klauteren de mede-expeditie-genoten en doorgetippeld naar dien hoogsten paal, die onze militairen op Bali geplaatst hebben. Het was een prach tige heldere dag, dus een enorm mooi uit zicht. Vlak bij, onder me, de diepe, grillige kra ter, in de verte rechts, als in de lucht hangend, het eiland Lombok met de Rindjani als hoog ste top. Verder beneden lag heel Bali aan mijn voeten als een enorme kaart vol kleur en af wisseling. En verder alles zee en nog eens zee, waarin je het eiland Noesa Penida zag liggen, den uitstekenden Tafelhoek van Bali, en ver, ver op den achtergrond de hooge bergtop pen van Oost-Java. Terwijl ik zoo van al dat mooie stond te genieten, kwam als eerste mijn chauffeur boven, die ook mee was geklommen. De Agoeng is de groote Godenberg van den Baliër en van elk is het een hartewensch oir \ien eens te beklimmen, wat ze het liefste onder veilig Europeescli geleide doen. Hij keek eens in een klein schuilhutje, nog geen ku- bieken Meter inhoud, dat indertijd door een paar klimmers, die op den top wilden over nachten, is opgezet. Ik zag hem ineens ontzet achteruit deinzen en hij kwam naar me toe met de mededeeling dat er een lijk in lag. Ik ging nu ook kijken en jawel, daar lag, zielig en verlaten, in rustige slaaphouding, een doo- de Inlander, die zeker van kou of honger was omgekomen. Hij was zeker al een paar maan- den dood, maar. door de koude temperatuur en de af en toe hier waaiende zwavelwinden gemummificeerd. Mijn chauffeur- dacht dat het een doode Dewa (God) was. maar ik kon hem gelukkig gerust stellen. Terwijl ik nog aan het uitzoeken was of er soms teekenen van geweld waren te vinden of papieren of wat ook, die iets verklaarden, maar die ik niet vond, kwam de rest van het gezelschap bo ven. Spijker, in wiens ressort het lag, stelde ver der onderzoek in. maar kon ook nies vinden. Waarschijnlijk was het een weggeloopcn ver oordeelde geweest, die zoo zijn droevig eind had gevonden. We lieten onze lugubere vondst nu maar rustig liggen en gingen verder op onderzoek uit, nu voor de botanie. Als koeien graasden de Voogd en Steenis over den kalen top heen en in de spleten en groeven alle mogelijke vondsten doende, gras- en mossoorten. Voor al in de fumeroren, dat zijn spleten, waarin een heel hooge temperatuur hcerscht (tot bij de 80 gr. F.) vonden ze veel interessants, on der anderen plantjes die alleen beneden in de vlakte op de sawahs groeien en die hier nu ook aarden, daar ze in die fumeroren dezelf de temperatuur vinden. Hoe ze zoo heel hoog boven komen is een raadsel. Volgens Steen Is. door vogels of door verwaaiing via de voeten of tocnen der In landers. We bleven een dikke drie uur op den top. heerlijk, zoo koel als het daar was. na melijk tien graden boven nul! Maar eindelijk moesten we toch terug. Een laatste blik rond ons geworpen en toen begon de daling. Die was veel gevaarlijker en lastiger dan de klim. Je reinste acrobatiek op die zware helling met kriskras vaste en losse blokken: vaak steu nend op handen en voeten, dan weer zittend en omlaag schuivend. We deden er drie uur over om beneden te komen in de boschhut waar mevr. Van Steenis ons opwachtte. Na een stukje eten en het inpakken van de ba- rang gingen we verder omlaag tot Lebin, waar we den vorigen dag de paarden hadden achtergelaten. Daar waren we net tegen don ker. Daar ik me nog lekker fit voelde, voelde ik er niets voor met mijn 90 kilo op zoo'n klein paardje te kruipen en liep ook nog de laatste 8 K.M. achter de paarden aan naar Moentjan, waar de auto's stonden. Vandaar, na af -^eid genomen te hebben van Spijker, togen de Steenissen en Voogd met mij mee naar Kloeng koeng. waar ze bij mij bleven logecren. Na een lekker koud glaasje bier, gegeten en om II uur naar bed met het zeer voldane gevoel dat ik'er een mooie en zware klim goed had afge* bracht, i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13