D'
H.D.«
Brieven van een Controleur B.B.
VERTELLING
ZATERDAG 4 JU EI 1936
H A A R E E M'S DAGBEAD
De Koog is gereed om de badgasten te ontvangen.
Kermis»i:nlMdMg te Den Bur ij.
Proefspelen voor het Raadhi
rle dagen zijn we nu op Texel en we
zijn al zóó gewend, dat het wel weken
lijkt. Dat komt natuurlijk omdat De
Koog zoo klein is. We kennen al bijna
iedereen, tenminste iedereen groet ons alsof
we oude bekenden zijn.
We hebben een aardig huisje, zooals er hier
veel staan. Bijna iedereen verhuurt hier 's zo
mers zijn huis en gaat zelf achter wonen in
een schuur, de „boet". Nu is nog lang niet
alles verhuurd, want het „seizoen" is hier in
Juli en Augustus. Maar dat er drukte verwacht
wordt, is gemakkelijk te zien aan de rijen
houten strandtenten die worden opgebouwd.
Er staan er nu al een kleine tweehonderd, en
er komen er nog steeds bij.
Het strand is hier prachtig breed en de zee
heeft heerlijke golven. Dagelijks gaan we een
of twee keer zwemmen en daarna zonnebaden.
Alles ademt hier weldadige rust. Het weer
wisselt hier ontzettend snel; na een prachtigen
zonnigen morgen, komt er plotseling een zware
bewolking opzetten en een uur later is het
weer prachtig! Voor de badgasten is het hier
gauw mooi weer, want als het aan het strand
te koud is, is het in de duinen heerlijk. De dui
nen zijn hier heel mooi en overal vrij toegan
kelijk.
De natuur Is schitterend en biedt steeds
allerlei verrassingen.
Eergisteren liepen we langs een duinpaadje
en plotseling, om den hoek van een duin ko
mend, zagen we beneden in de duinkom twee
scholeksters met twee jongen. Doodstil ston
den we ze om het hoekje te bekijken! De
kleine donzige jongen stapten parmantig heen
en weer als jonge kuikentjes. Na een poosje
boog een van ons zich te ver naar voren en
werd door een der ouden opgemerkt. Direct ver
vulde het geschreeuw der beesten de lucht en
angstig heen en weer loopend, probeerden ze
de jongen bij ons vandaan te lokken. Maar die
waren zich nog van geen gevaar bewust! Ten
slotte moesten we doorloopen, en toen was het
aardig om te zien, hoe de beide jongen, toen
ze ons zagen, vlug tegen de duinhelling oplie
pen en daar doodstil in een kuiltje gingen
zitten.
We naderden ze tbt op een meter,
maar ze bewogen niet! Duidelijk kon
den we de gejaagde ademhaling waar
nemen. Ze waren door de omgeving
zóó goed gecamoufleerd, dat je ze on
mogelijk zou opmerken, als je ze niet
van te voren had gezien!
En intusschen was het ouderpaar druk
schreeuwend bezig om ons weg te lokken. Ze
naderden ons zeer kort en deden alsof ze ge
wond waren zoodat we ze zouden kunnen pak
ken We beklommen een duin en legden ons
in de helm waar we doorheen konden kijken.
Direct kwamen de ouden weer naar de duin-
kom. De jongen bewogen echter niet, vóór ze
vlakbij waren en geruststellende geluidjes
maakten
Later zagen we er nog vier op het strand, die
onder toezicht van de beide ouden lustig aan
het „pootjebaden" waren!
Dergelijke aardige tafereeltjes kom je hier
steeds tegen.
Als de Texelsche lucht ergens goed voor is,
dan is het voor de eetlust! We beginnen
's morgens te ontbijten met vier of vijf sneden
tarwebrood, en ze gaan er graag in! Om twaalf
uur eten we bijna het dubbele en het diner
kan zóó uitgebreid niet zijn dat. er iets over
blijft! Eigenlijk eten we den heelen dag door!
De leveranciers hier, zitten elkaar steeds in
het vaarwater. De leveranciers uit Den Burg
komen ook naar De Koog en daarover zijn de
Koogsche natuurlijk gebelgd!
We hebben een slager uit den Burg en die
wordt door den Koogschen slager zwartge
maakt! Onze groenteman is uit De Koog en
daarom beweert de groenteman uit Den Burg,
dat de onze een „vuile polletiek" voert! En
omdat we niet aan vuile politiek willen doen,
nemen we maar van ieder wat! Je moet nu
eenmaal leven en laten leven!
Vanmiddag zijn we naar Den Burg geweest.
Precies om twaalf uur werd daar de kermis
ingeluidDat gaat met eenige oude gebruiken
gepaard. De klok wordt geluid en daarna moet
al het kermisvolk dat met muziek over het
eiland gaat, voor den burgemeester proef
spelen! Dat gebeurt op het plein voor het
raadhuis. De burgemeester zit voor het raam
en alle jazz-bands, harmonicaspelers en piere
menten geven om beurten een nummer ten
beste. En dat zijn er heel wat! Groote draai
orgels, gedreven door een benzinemotor, op
wagens met een paard er voor, kleinere met
handkracht, tot het allerkleinste Italiaansche
draaiorgeltje op een kinderwagenonderstel toei1
1 Zoodra proefgespeeld is en de burgemeester
goedkeurend heeft geknikt, gaat het pierement
het dorp in! En allemaal willen ze de eerste
zijn, om er bij te zijn vóór het dorp is „afge
roomd". Daardoor gebeurt het wel, dat de één
•reeds begint te draaien vóór de voorgaande is
uitgespeeld! Maar de burgemeester hoort
glimlachend toe en zonder diens muzikaal ge
voel te onderschatten, moet ik zeggen dat er
geen enkele is afgekeurd! Dan mag de kermis
een paar uur geopend blijven en moet dan
weer gesloten worden tot 's avonds. Maar van
die paar uur maakt heel Den Burg gebruik
om een rondje in den draaimolen te maken
of om in de schiettent zijn geluk te beproeven.
Dat gaat er alles heel gemoedelijk toe, zooals
alles hier trouwens.
Onze „huisbaas" is een heel gemoedelijk
man, met wien je uren kunt zitten praten.
Zeventien jaar heeft hij deel uitgemaakt van
de bemanning van de reddingboot en in mijn
slaapkamer hangt een groot diploma van de
Noord- en Zuid-Hollandsche Redding Mij.,
voor- een moedige redding door hem verricht.
Daarover wil ik U in een volgenden brief iets
vertellen, alsook over een bezoek aan den
vogelpolder dat wij dezen dag zullen brengen.
P. H. K.
Een liefde in de
bosschen.
Dick Mortimer zette zich met een zucht voor
zijn schrijftafel en sneed met vaardigheid den
eersten van den stapel, die de ochtendpost ge
bracht had, open. Hij slaakte een nog dieper
zucht, toen hij de mededeeling van zijn uit
gever gelezen had. De twaalfde druk van
„Een Liefde in de Bosschen" was binnen veer
tien dagen uitverkocht en met de fatale
energie, zakenlieden eigen, berichtte de uit
gever hem, dat de dertiende reeds op stapel
was gezet. Dick Mortimer was in 't geheel
niet ingenomen met zijn succes, ondanks het
feit, dat zijn boek hem reeds een klein for
tuin had ingebracht. Hoe had hij zich ooit
tot die dwaze weddenschap kunnen laten ver
leiden! Onwillekeurig gingen zijn gedachten
terug naar dien middag op de golf-links, toen
een hevige slagregen de spelers van de groene
heuvels had verjaagd naar het warme en ge
zellige clubhuis. Toen hij Molly Jackson, die
zelden speelde, had geplaagd met haar hope
loozen hartstocht voor thrillers, haar over
dreven vereering voor Wallace en Phillips
Oppenheim. Molly was ernstig op zijn plage
rijen ingegaan en hij, een ezel was hij ge
weesthad met kalme arrogantie beweerd,
dat hij het best tegen die reuzen der moderne
romantiek durfde opnemen. En zoo was die
weddenschap tot stand gekomen. En omdat
Mortimer rijk was, onmetelijk rijk, en zijn
verlies even zeker scheen als het overtrekken
der regenbui, hadden ze allen met hem willen
wedden. Binnen een half jaar zou een roman
van zijn hand het licht moeten zien, die min
stens evenveel succes zou hebben als de best
sellers die in Engeland en Amerika versche
nen waren. Met een overmoedig lachje had
Dick geaccepteerd en nu nu had hij spijt,
dat hij niet verloren had. Er had een auteur
in hem gesluimerd
Gedurende «drie weken had hij zich een
roes gedronken aan Edgar Wallace, Phillips
Oppenheim, Arnold Bennet, O. Henry, Her-
bert Adams en tientallen anderen. In zijn
geest ontstond een wilde warreling van zachte
onschuldige, blauw-oogige en blondharige
engeltjes, brunettes in rijbroek, die het, wat
sportiviteit betreft, tegen hun mannelijke
partners konden opnemen, arme slobbers,
door wonderlijke spelingen van het fortuin
plotseling tot rijkdom geraakt, ge-
meene sujetten met stekende oogen en sluike
haren, die in het laatste hoofdstuk altijd het
onderspit dolven. En toen Dick Mortimer zich
op deze wijze had ingeleefd in de wereld der
onmogelijke mogelijkheden, schreef hij zijn
boek. dat voorbestemd was een leger van
lezers tot enthousiasme te brengen. Van blad
zij tot bladzij groeide de spanning, die de
harten deed kloppen en de wangen met een
blos bedekte en die haar ontknooping vond
in een super-happy-end in een idyllische om
geving een luxueuze hut in het hart van het
woud onder schaduwrijk loover, in een atmos
feer, doordrenkt van prikkelende liarsgeur en
den jubelenden zang der vogels.
Van het oogcnblik af, dat het eerste exem
plaar van „Een Liefde In de Bosschen" den
winkel van den boekhandelaar verlaten had,
wist Dick dat het met zijn rust gedaan was,
leerde hij de smartelijke zijden van de be
roemdheden kennen. Acht maanden nu reeds,
hield een steeds zwellende brievenstroom aan.
Verzoeken om autogrammen, liefde-verklarin
gen, bedelbrieven, vragen van persoonlijken
aardDick had er schoon genoeg van. In
het begin had hij de brieven beantwoord, maar
al spoedig was hij ermee opgehouden. Zijn
vrienden hadden hem geraden een secretaris
te nemen, maar Mortimer had geweigerd.
Rust was het eenige. waarnaar hij verleende.
En dan waren er de verzoeken van den uit
gever, die voortdurend pogingen in het werk
stelde, hem een tweede boek te doen schrijven.
Dick Mortimer kreeg zoo langzamerhand
medelijden met zichzelf, hij at slecht en sliep
weinig, tot in zijn droomen lieten zijn vervol
gers niet af.
En toen ontving hij een brief, waarvan de
inhoud hem op een idee bracht. Hij kwam van
een jonge dame, een zekere Bella Miller, die
hem in eenvoudige bewoordingen vertelde, dat
zij zijn boek wel drie keer gelezen had. Niet.
omdat zij behoefte gevoelde, de „thrill" van
de intrige telkens opnieuw te ondergaan,
maar omdat een diep en hevig verlangen naar
het woud. dat Mortimer zou kleurig en geurig
had beschreven, haar had gegrepen. Of Dick
haar wilde vertellen, waar dat bosch zich be
vond. Amerika is een werelddeel, zoo schreef
ze, en het telt duizenden bosschen. het is
zoeken naar een naald in een hooiberg. Als
u het mij niet zegt, zal ik moeten sterven, zon
der 't gezien te hebben. Ik beloof u, dat ik uw
geheim zal eerbiedigen, zoo besloot zij haar
brief.
Dick klopte zijn pijp uit en streek zich
een paar maal langs zijn voorhoofd. Die vraag
deed e§n gevoelige snaar in hem trillen. Nie
mand meer dan hij, voelde behoefte aan de
stille rust, de geurige eenzaamheid van het
décor, dat hijzelf geschapen had. Maar hij
moest erkennen, dat hij de ligging van het
eiland der gelukzaligen evenmin kende als
Bella Miller. Sinds hij haar brief ontvangen
had. begon een vreemde wensch in hem te
ontwaken. Hij droomd ervan, eenmaal samen
met dat meisje het domein zijner phantasieën
te betreden. Hoewel hij haar nooit had ge
zien, kon hij zich nauwkeurig voorstellen, hoe
zij eruit moest zien. Juist het feit, dat zij zich
slechts bezighield met zijn zoo geslaagde na
tuurschildering en niet met de menschelijke
Beklimming van den Goenoeng Agoeng.
Ik zou u deze week vertellen van het be
klimmen van den Goenoeng Agoeng, meer be
kend als de Piek van Bali en die 3200 M. hoog
is. Onze expeditie kwam om lo uur per auto
te Moentjan, langs den grooten weg en 1000
M. boven zee. bij elkaar. Ik kwam van
Kloengkoeng, de anderen van Karang Asam.
Dat waren: de opperhoutvester, Kees de Voogd
reuze woudlooper en boschkenner, de heer en
mevrouw Van Steenis, hij bekend botanicus
uit Buitenzorg, die heel Indië doortrekt op
zoek naar vondsten, bijgestaan door zijn echt-
genoote, en verder mijn collega Spijker. Een
vijftiental koelies sleepten de bagage mee. ter
wijl mijn chauffeur meeging als djongos. De
eerste 7 K.M. deden we te paard, omdat het
nog vlak terrein was en we onze krachten
wilden sparen. Die brachten ons tot 1400 M.
hoogte en te voet gingen we verder. Een steil
zigzag pad bracht ons, constant klimmend,
omhoog; het terrein was hier nog licht be
groeid en we hadden aldoor een magnifiek
uitzicht op de vlakte beneden ons; heel Zuid-
Bali lag aan onze voeten.
Verderop de Oceaan ,en hoe hooger we kwa
men, des te mooier werd nog het uitzicht. We
liepen door tot de boschgrens op 2300 M. hoog
te, waar een primitieve boschhut ons voor
dien nacht als logies zou dienen. Om half zes
hadden we die bereikt. De hut was van alang-
alang gemaakt en bestond uit twee kamers
met ligplaatsen van varens.
Eerst even de barang uitgepakt en gesor
teerd en toen gezamenlijk aan het kokkerellen
geslagen. Koffie en thee gezet, blikjes ge
warmd en een lekker maal op de meest primi
tieve manier verslonden. Toen de familie Van
Steenis geholpen met het uitzoeken en ver
pakken van het onderweg verzameld bota
nisch materiaal. Het was lekker koud daar
op die groote hoogte, namelijk 13 gr. Celcius.
zoodat een flanellen broek en wollen shirt
prettig aandeden.
Na afloop van alle werkzaamheden hebben
we nog wat zitten bridgen en om 11 uur op
de varens en onder de dekens rust gezocht en
gevonden. Ik sliep onder één deken, maar
Spijker die naast me lag, een magere knaap,
lag liefst onder zeven dekens en had nog van
de kou niet kunnen slapen.
Den volgenden morgen bij daglicht op en
na een heerlijke kop sterke koffie togen we
om zes uur op stap.
Even nog door het laatste deel van de Tje-
mara bosschen klimmen en toen kwam de
steile en zware klauter naar den top, dien
we daar TOO M. boven ons zagen. En tusschen
ons en dien top lag een kale wogste helling
van rots- en lavablokken, zooiets, maar dan
in het zwart, als kruiend ijs in de Maas. En
dat op een helling van zeker 45 graden naar
boven! Een pad was er niet, zoodat we in ver
spreide gelederen elk zijn eigen weg zoekend
door deze woestenij, met den blik op den top
Geurig hooi uit onze vlakke Hollandsche weiden wordt naar huis vervoerd om
in den hooiberg te worden opgeslagen.
intriges, was voor hem het bewijs, dat zijzelf
die zuivere schoonheid naar lichaam en ziel
bezat, die het privilege is van ongecompli
ceerde, eenvoudige menschen. En zoo ont
waakte in hem een plan, dat misschien nog
phantastischer was, dan het manuscript, dat
hij m een opwelling geschreven had.
Een maand later ontving Bella Miller het
volgende briefje:
Het bosch ligt 80 mijl ten Zuid-Oosten
van PSpreek er met niemand
over.
Dick Mortimer.
Twee weken lang leefde Dick eenzaam in de
hut, die hij geheel volgens de gegevens uit
zijn boek had laten bouwen. Twee weken ge
noot hij daar van de rust, ver weg van
de luidruchtige wereld, van het gezang
der vogels, van den pittigen harsgeur. Twee
weken droomde hij van Bella Miller en zijn
verlangen haar te ontmoeten, groeide voort
durend.
Op zekeren dag bevond Dick Mortimer zich
op weg naar de zilveren beek, die zijn grond
gebied doorsneed, om te gaan zwemmen. Hij
liep langzaam te mijmeren, een grassprietje
tusschen zijn lippen en zijn hoofd vol van
gedachten aan Bella. Zoo kon het gebeuren,
dat hij eensklaps bemerkte, dat hij niet langer
alleen was. Op enkele meters afstand zag hij
een vrouw. Het was een allerzonderlingst per
soontje, een grijzend dametje, gekleed in een
langen, zwarten mantel en een grooten, ouder-
wetschen hoed met veeren. In haar rechter
hand droeg zij een reismandje en een som
bere, zwarte paraplu, in haar linker klemde
zij een riempje, dat haar verbond met een
onooglijk en onmogelijk voortbrengsel van
het ras der schoothondjes, een raar. wit dotje
sliertige haren, waarachter zelfs de oogen
schuil gingen.
Even stonden zij elkaar aan te staren, Dick
woedend, omdat zij de eenzaamheid van het
paradijs, dat hij Bella Miller bereid had. kwam
verstoren, zij bedremmeld, omdat zij zich zoo
gauw geen houding wist te geven tegenover
den jongen man, die daar in zwemtenue door
het bosch liep.
.Weet u, dat u zich op verboden terrein
bevindt?" vroeg Dick norsch, haar vriende
lijken glimlach negeerend.
„Ja, Mr. Mortimer", antwoordde het dame
tje. „dat weet ik; u lijkt sprekend op de por
tretten die ik in de tijdschriften van u gezien
heb".
„Dat is alles goed en wel", viel Dick haar
woedend in de rede. „wat verschaft u even
wel het recht, mijn grondgebied te betreden?"
„Uw eigen uitnoodiging". antwoordde ze
verlegen, „ik ben Bella Miller".
Dick Mortimer's volgende roman: „Het ver
loren Eden" heeft zelfs geen tweeden druk
kunnen halen, ook zijn vurigste bewonderaars
moesten erkennen, dat Mortimer in dit boek
nergens de hoogte bereikte, die „Een Liefde in
de Bosschen" tot ziiU een eclatant succes had
gemaakt,
JAAP BEKKERS.
den tocht aanvaardden. Het was bij zevenen
in den kouden, prillen morgen, met een mooi
doel voor oogen. We voelden ons zoo fijn en
opgewekt in die kou en dunne lucht er. geno
ten van de acrobatiek. Dat wc in verspreide
gelederen oprukten, was ook om te voorko
men. dat we het elkaar gevaai-lijk maakten
met de losrakende stecnen. want als zoo'n
knaap op de helling naar beneden gaat vallen
en springen, dan is je bencdenman niet ge
lukkig als hij zoo'n steen op zijn hoofd krijgt.
Het duurde zoowat drie uur voor we den
top te pakken hadden. Mevrouw Van Steenis
werd het inderdaad te zwaar en zij keerde
halverwege met een koelie naar de 2300 M.
pondok terug! Van Steenis en ik kwamen zoo
wat tegelijk op den top aan. Dan heb je toch
wel even een trotsch gevoel, dat je als de
oudste, als de minst getrainde op bergklimge-
bied, en als verreweg de zwaarste, het eerst
het doel bereikt hebt. En dat bereiken van
den top was een sensatie op zichzelf. Je had
ai haast een uur lang naar den hoogsten gril-
ligen rand opgekeken, die wel steeds dichter
bij kwam, maar te langzaam naar je zin. Je
krijgt dan een soort klimdrift, doet het te
snel en te haastig, moet telkens even uit staan
hijgen om je hart en je longen op dezelfde
hoogte mee te krijgen. Totdat je eindelijk, op
handen en voeten klauterend, dien laatsten
rand bereikt hebt. En dan zie je ineens, zoo
van die 45 graden helling waarop je ligt, plot
seling loodrecht, oftewel 90 graden, en wel 200
M. diep, in de geweldige krater. Dat was een
moment, dat je niet gauw vergeet, omdat je
het eigenlijk niet verwacht had. Die enorm
steile wand, waarin die krater ligt besloten,
nog met zwavel en heete dampen sproeiend
en werkend, zoo'n heel dun korstje van, zooals
nu ineens blijkt, toch heelemaal niet dikke
aardkorst. Zoo liggend na den zwaren klim,
uithijgend en bewonderend, keek je naar
rechts, waar het naar lager ging, en naar
links, waar het nog hooger ging en waar uit
dagend een cementen paal van den topogra-
fischen dienst stond, dus aangevend het aller
hoogste punt. Dat lag niet veel, hoogstens
60 M. hooger, maar het ging langs een heel
smal paadje langs den kraterrand op. Dus
daarheen. Even een blik geworpen op de nog
verder beneden mij ploeterende en klauteren
de mede-expeditie-genoten en doorgetippeld
naar dien hoogsten paal, die onze militairen
op Bali geplaatst hebben. Het was een prach
tige heldere dag, dus een enorm mooi uit
zicht. Vlak bij, onder me, de diepe, grillige kra
ter, in de verte rechts, als in de lucht hangend,
het eiland Lombok met de Rindjani als hoog
ste top. Verder beneden lag heel Bali aan mijn
voeten als een enorme kaart vol kleur en af
wisseling. En verder alles zee en nog eens zee,
waarin je het eiland Noesa Penida zag liggen,
den uitstekenden Tafelhoek van Bali, en
ver, ver op den achtergrond de hooge bergtop
pen van Oost-Java. Terwijl ik zoo van al dat
mooie stond te genieten, kwam als eerste mijn
chauffeur boven, die ook mee was geklommen.
De Agoeng is de groote Godenberg van den
Baliër en van elk is het een hartewensch oir
\ien eens te beklimmen, wat ze het liefste
onder veilig Europeescli geleide doen. Hij keek
eens in een klein schuilhutje, nog geen ku-
bieken Meter inhoud, dat indertijd door een
paar klimmers, die op den top wilden over
nachten, is opgezet. Ik zag hem ineens ontzet
achteruit deinzen en hij kwam naar me toe
met de mededeeling dat er een lijk in lag. Ik
ging nu ook kijken en jawel, daar lag, zielig
en verlaten, in rustige slaaphouding, een doo-
de Inlander, die zeker van kou of honger was
omgekomen. Hij was zeker al een paar maan-
den dood, maar. door de koude temperatuur
en de af en toe hier waaiende zwavelwinden
gemummificeerd. Mijn chauffeur- dacht dat
het een doode Dewa (God) was. maar ik kon
hem gelukkig gerust stellen. Terwijl ik nog
aan het uitzoeken was of er soms teekenen
van geweld waren te vinden of papieren of
wat ook, die iets verklaarden, maar die ik niet
vond, kwam de rest van het gezelschap bo
ven.
Spijker, in wiens ressort het lag, stelde ver
der onderzoek in. maar kon ook nies vinden.
Waarschijnlijk was het een weggeloopcn ver
oordeelde geweest, die zoo zijn droevig eind
had gevonden.
We lieten onze lugubere vondst nu maar
rustig liggen en gingen verder op onderzoek
uit, nu voor de botanie. Als koeien graasden
de Voogd en Steenis over den kalen top heen
en in de spleten en groeven alle mogelijke
vondsten doende, gras- en mossoorten. Voor
al in de fumeroren, dat zijn spleten, waarin
een heel hooge temperatuur hcerscht (tot bij
de 80 gr. F.) vonden ze veel interessants, on
der anderen plantjes die alleen beneden in
de vlakte op de sawahs groeien en die hier nu
ook aarden, daar ze in die fumeroren dezelf
de temperatuur vinden.
Hoe ze zoo heel hoog boven komen is een
raadsel. Volgens Steen Is. door vogels of door
verwaaiing via de voeten of tocnen der In
landers. We bleven een dikke drie uur op den
top. heerlijk, zoo koel als het daar was. na
melijk tien graden boven nul! Maar eindelijk
moesten we toch terug. Een laatste blik rond
ons geworpen en toen begon de daling. Die
was veel gevaarlijker en lastiger dan de klim.
Je reinste acrobatiek op die zware helling met
kriskras vaste en losse blokken: vaak steu
nend op handen en voeten, dan weer zittend
en omlaag schuivend. We deden er drie uur
over om beneden te komen in de boschhut
waar mevr. Van Steenis ons opwachtte. Na
een stukje eten en het inpakken van de ba-
rang gingen we verder omlaag tot Lebin,
waar we den vorigen dag de paarden hadden
achtergelaten. Daar waren we net tegen don
ker. Daar ik me nog lekker fit voelde, voelde
ik er niets voor met mijn 90 kilo op zoo'n klein
paardje te kruipen en liep ook nog de laatste
8 K.M. achter de paarden aan naar Moentjan,
waar de auto's stonden. Vandaar, na af -^eid
genomen te hebben van Spijker, togen de
Steenissen en Voogd met mij mee naar Kloeng
koeng. waar ze bij mij bleven logecren. Na een
lekker koud glaasje bier, gegeten en om II
uur naar bed met het zeer voldane gevoel dat
ik'er een mooie en zware klim goed had afge*
bracht, i