Notities van een Grieksche reis. ZATERDAG 25 JULI 1936 HAARLEM'S DAGBLAD 3 Door Dr. D. M. HOOCEVEEN. Op klassieken bodem. Bezoek aan Corfoe en Delphi. Dinsdag 7 April. 's Morgens half tien aankomst in Ragusa (of Duhrovnik). De zware oude hooggelegen stadsmuur ziet er grimmig uit. Liefelijk daarentegen doet een op eenigen afstand gelegen eiland aan, dat dicht met den- nenfoosch begroeid is: ongetwijfeld geniet men daar een heerlijk mixtum van dennen- en zee lucht. We landen, zooals bij de kleinere havens t doen gebruikelijk is, met de bootjes van ons schip en wandelen al- spoedig door de winkel- rijke hoofdstraat, waar vooral bonte kleedjes, borduur- en kantwerk de aandacht trekken. Aan het einde is een monumentaal bronge bouwtje, dat met een platten koepel overdekt is, We betreden een kerk achter welke een kloostergang is. In de gewijde beslotenheid hiervan worden we o.a. bekoord door een boompje vol rijpe sinaasappelen. Naar het schip terugvarende krijgen we een voorproefje van de genoegens die het varen over een on ts luimige zee meebrengt. 's Middags weer aan land voor de eerste ex cursie van Ragusa per auto naar Kotor (Cattaro), gelegen aan de om het natuur schoon bekende bocht van Kotor, die met vele vertakkingen een eind landinwaarts dringt. Een paar rijen genummerde auto's staan ge reed. We gaan in de onze, die open is, achter in zitten; de voorste plaatsen bieden trouwens weer het voordeel, dat men nog iets vrijer uit zicht heeft. Dan gaat het met flinke vaart door het prachtige landschap met eenerzijds uit zicht op het gebergte, anderzijds op de blauwe zee, die vlak bij de kunst door de werking van den bodem mooi gevlekt schijnt. Aangenaam doet het frissche groen der uitloopende vijge- boomen aan. Een krachtige wind waait ons vlak in 't gezicht; we zijn gelukkig gekleed op eenige koude. Gewone verschijnselen zijn op zulke tochten het afwaaien van hoofddek sels en een motordefect. De jeugd langs de weg roep on stelkens een vroolijk „addio!" toe. Enkele bergen in 't verschiet zijn met sneeuw bedekt. We gebruiken de thee in hotel Boca, van waaruit men een fraai uitzicht heeft op de weelderig begroeide kust en een oud kasteel aan zee. In de verte merken we ons schip op, dat langs de kust vaart naar het zelfde punt, da« ons doel is: we kunnen straks meteen weer verder varen. Bij Cotor rijdt men met ons een einde langs een zigzagweg naar boven, zeker wel 20 keer heen en weer; hooger ko mende heeft men een prachtig gezicht op de bocht en ook op de wagens onzer medereizi gers, die als over een reuzenlint naar boven schijnen te kruipen (de wagens n.l.). Woensdag 8 April. Na een stormachtigen nacht betreden we 's morgens voor het eerst den Griekschen bodem: het eiland Corfoe. Reeds hier wordt aan de fantasie van de ex- gymnasiasten en alle klassiek ontwikkelden voedsel gegeven. Dit eiland immers zou het Homerische Schéria geweest zijn, het land van de Phaeaken en koning Alcinoüs. De in de Odyssés beschreven ontmoeting tusschen Odys seus en 's konings dochter Nassicaa zou aan deze kust hebben plaats gehad; men weet zelfs de plaats precies en een eilandje dicht bij de kust heet nog Odysseusklip. Aan de Grieksche letters der opschriften be merken we, als we 't nog niet wisten, dat we op Griekschen bodem zijn. Het doet den clas sicus, die voortdurend met oud-Grieksch om gaat, eigenaardig aan moderne aanwijzingen als „stop!" in Grieksche letters te zien ge schreven. We gaan eerst naar het Achilleïon, een hoog gelegen prachtige villa, genoemd naar den grootsten Griekschen held. Het werd in 1907 door ex-keizer Wilhelm II gekocht. Onderweg tracht ik met behulp van oud-Grieksch, dat ik op mijn manier op de nieuw Grieksche wijze uitspreek, den chauffeur te beduiden, dat hij niet in het stof moet rijden, dat in dichte wolken opgejaagd wordt door den wa gen, die voor ons uitrijdt. Hij schijnt het waarlijk te begrijpen! Dat stof kan voor den tourist in Zuidelijke landen lastig worden; een stofbril is voor hem geen overbodige luxe. Ik voel me bijzonder „in mijn knollentuin", dat we nu voor 't eerst op Griekschen bodem rijden. De stad, ook Corfoe genaamd, is heel interessant met z'n Zuidelijke bedrijvigheid; men ziet veel ezels, uitstallingen van sinaas appelen met tak en al, slecht plaveisel (men voelt dit ook), zonverbrande, luidruchtige in woners, enkele groote gebouwen. Nu gaan we, buiten de stad gekomen langs machtige cac tushagen, die dienen om stukken land af te schutten, langs olijfboomen, langs olijf bos- schen weldra. De olijf herinnert met z'n zilver grijs loof en zijn knoestige stam even aan onze knotwilg. Langs den weg eenige verkeer- met ezels vooral, verder wat geiten en schapen. Prachtig zijn reeds de klaprozen. De oprijlaan naar het Achilleion geurt buitengewoon dooi de oranjebloesem van de boomen aan weers kanten. Eigenaardig is, dat de sinaasappelboo- men tegelijkertijd rijpe vruchten en bloesems dragen. Het park van de villa zelf heeft een overstelpende bloemenweelde met haast be dwelmende geuren; er staan op verscheiden plaatsen beelden: een staande Achil les en een Achilles die in zijn hiel doodelijk getroffen is; beide moderne werken. De uitzichten van de hooggelegen ter rassen zijn bijzonder fraai: men overziet de in de heerlijke voorjaarslucht badendg olijven- hosschen met er tusschen de karakteristieke cy pressen, de in de verte gelegen stad en aan den horizont de silhouetten van verre bergen. Slechts noode scheiden we van den prach- tigen tuin, wandelen door een aan de buiten kant van het gebouw gelegen gaanderij met de borstbeelden van beroemdheden uit de Grieksche oudheid, komen langs een copie van het bekende relieif voorstellende Orpheus, die zijn geliefde Eurydice weer aan Hérmes moet afstaan, om dan het inwendige van de villa te bezichtigen. Er is daar nog veel te zien, dat de herinnering aan de vroegere vorstelijke be woners bewaart. Ook treffen eenige muur schilderingen (óók moderne werken» waaron der één, die voorstelt de zegevierende Achilles, die het lijk van Héctor aan zijn strijdwagen gebonden naar het Grieksohe kamp sleurt. De terugkeer voert ons langs vele olijfboomen dicht langs de zee. We zien het aardige eiland je Pontikonisi, waaraan de weinige witte huis jes en de enkele cypressen, die er zich op bevinden een sprookjesachtig voorkomen geven. Het doet denken aan het onderwerp van het bekende schilderstuk van den Zwitser Böcklin, genaamd: „Toteninsel". Bij het aan schouwen-van dergelijke eilandjes wordt ons de sage begrijpelijker van de versteening van het schip der Phaeaken, dat Odysseus naar Ithaca gebracht had (13e zang v. d. Odyssée) De aanraking met het Grieksche geld brengt ons tot de ontdekking, dat de hoofdmunt, de drachme, niet meer waard is dan 1 Vz cent. Hoe weinig dan de lepta waard zijn, waarvan er 100 in één drachme gaan, is duidelijk. Ove rigens kan men hier en op vele andere plaat sen in Griekenland en Italië met Duitsch geld ook terecht. Voor 2 Mark rijden we met paard- en-wagen een doelmatiger vervoermiddel dan een auto in dit geval langs de baai van Kastrades naar een andere prachtig gelegen villa „Mon Repos". Ook hier in den uitgestrek- ten tuin weer die verrukkelijke geur van oranjebloesem. Op vele plaatsen wordt ze nier door de echte bloesem van de sinaasappel boom, maar door een bloeiende heester ver oorzaakt. In dit heerlijke park van Mon Repos heb ik mijn nieuwe dure pet op onverblaar- bare wijze verloren. Op onzen terugkeer acht de koetsier het wenschelijk ons met een om weg door de stad naar de kade terug te rijden: we verzetten ons niet; het is tè genoeglijk! Dan zijn we weer aan boord en klinkt het trompetsignaal voor den maaltijd. Met trom pet-signalen worden we ook gewekt, worden voordrachten aangekondigd enz. Deze manier wekt even de gedachte aan een kazerne: ze heeft iets frisch en krachtigs, 's Avonds wordt geen tijd gegeven om uit te rusten; we moeten een voordracht hooren over Delphi en Olympia. Het is een degelijke, lange, met enthousiasme en krachtige stem uitgesproken voordracht en het hart van den klassiek ont wikkelde gaat sneller kloppen bij de gedachte, dat hij morgen een der middelpunten van de oude Grieksche beschaving in werkelijkheid zal betreden. Donderdag 13 April. Na des nachts het vaderland van Odysseus, Ithaka, te zijn voor bij gevaren, landen we met het prachtigste weer in het havenstadje Itéa. Er blijken niet genoeg autobussen en gewone auto's te zijn om ons allen te vervoeren. We zijn genood zaakt te wachten tot ze uit Délphi weer terug zijn. Dat duurt niet lang en we hebben even den tijd om rustig rond te kijken en de Grie ken die op het vroege uur reeds in grooten ge tale achter hun koffie met een glas water zitten en de spelende Grieksche jeugd gade te slaan. Ik ontdek, dat een Themistocles ook nu een rol speelt in de politiek! Een groot plak kaat met een foto van den „archègos phi- leluitheroon" (leider van de vrijheidslieven- den, de „liberalen") hangt aan den muur. Ook vind il> al spoedig den „koeruis" (haarsnij der). Een kiekje genomen, een sinaasappel van het land gegeten en daar is reeds onze auto! Het eerste deel van den weg is geasphal- teerd; reeksen steenhoopen voor reparatie liggen rechts op den weg, wat het elkaar pas- seeren niet gemakkelijker maakt. Straks zal de tocht voor ons letterlijk de „gradus ad Parnassum" worden. Het doet eigenaardig aan een wegwijzer te zien staan met de aanwij zing: „pros Delphoes" (naar Delphi)Het doel van onzen tocht is zeer hoog gelegen; we stij gen voortdurend en hebben spoedig een ge weldig panorama over het landschap Phócis. In de verte nog de Corinthische golf en ons schip, heel klein, in een andere richting met sneeuw bedekte bergtoppen. We komen een karavaan kameelen voorbij en bereiken via hel plaatsje Crisa het hooggelegen Délphi. Groot was in de Oudheid de invloed van het Délphische Orakel. Heródotus levert ons het bewijs, die het noemt op tal van plaatsen; niet alleen Grieken, maar ook buitenlandsché vorsten kwamen er om raad te vragen. Eens, vertelt ons Heródotus, raadpleegde Croesus (oe=eu), koning van Lydië, het orakel, vra gende of hij Cyrus, den Perzischen koning, moest aanvallen. Hij kreeg ten antwoord, dat, indien hij dit deed, hij een groot rijk zou te gronde richten. Croesus was zeer verheugd over dit orakel, maar hij vergat, dat met het „groote rijk" ook zijn eigen rijk bedoeld kon zijn: hij leed de nederlaag. Op geringen afstand van het dorp ligt, voor ons links aan den in de zon blakerenden straat weg het hoog gelegen en sterk oploopende heilige gebied. De Franschen hebben hier de opgravingen verricht en de vondsten zijn on dergebracht in een museum, dat aan denzelf den kant van den weg ligt, ook in de hoogte. Indrukwekkend is het omgevende bergland: hoog boven het heilige gebied steken de mach tige rotsen op den achtergrond uit: de Phoe- driaden; aan den anderen kant kijkt men heel diep in een dal. De plaatselijke gesteldheid werkt wel mee om aan deze plek een bijzonder karakter te geven. Bij het museum presenteert zich een Atheensche dame als onze gids. Aller eerst merken we bij de ingang nog resten van Romeinsche bouwwerken op en dan komen we in het heilige gebied zelf en betreden het oude plaveisel van de heilige straat, die er dooi heen loopt. In de oudheid hebben links en rechts van dezen weg tallooze wijschenken gestaan, die waren ondergebracht in de zoo genaamde schat-huizen. Natuurlijk zijn de kostbaarheden zelf al lang verdwenen, maar van de schathuizen is nog vrij wat overgeble ven. Eén ervan, dat van de Atheners, heeft men in zijn geheel weer opgebouwd: het heeft1 den vorm van een tempeltje met 2 Dorische zuilen. De gebouwen hebben voor ons gevoel tamelijk onregelmatig gestaan. Zoo liggen bijv de muurresten van het Boeluitèrion (raad huis) scheef vóór het genoemde schathuis. De heilige straat leidt opwaarts naar het hoofd gebouw, de Apollotempel, waarvan de funda menten nog over zijn. We beseffen, dat op de- j zen tempel de wijze spreuken waren aange bracht: „leer uzelf kennen" en „overdrijf i niets". Daar gaf de priesteres, de Pythia, haar orakels in een soort extase, welke was opge wekt door het drinken uit een bepaalde bron of door bedwelmende dampen, die uit een aardspleet opstegen. We herkennen aan de fundamenten de vroegere indeeling van den tempel. In het allerheiligste gedeelte, waar de Pysthia orakelde, zien we een diepen kuil, waar men naar die genoemde aardspleet heeft ge zocht: men heeft ze echter niet kunnen vin den. Zoo laat ons de vraag, hoe het bij het orakel van Délphi precies is toegegaan nog niet los. Intusschen begint het langzamerhand warm te worden en het voortdurend klauteren valt niet mee: we hebben gelukkig flinke bergstok ken bij ons. Op sommige plaatsen bevinden zich nog afzonderlijk staande bases van wij geschenken. Zoo stelden de Grieken na hun overwinning op de Perzen bij Plataeae een gou den drievoet dicht bij de Apollotempel op; hij werd gedragen door een onderstel van drie ineengestrengelde bronzen slangen. De basis is nog ter plaatse; de slangenzuil is nu in Constantinopel te zien op het Hippodroom plein. Het theater in 't hoogste deel van het heilige gebied gelegen is zoo goed bewaard, dat er openluohtuitvoeringen in (kunnen) worden gegeven. De acoustiek is van dien aard, dat, wanneer door één van ons het eerste vers van de Ilias geciteerd wordt, men duidelijk de echo kan vernemen. Zij die nog niet moe zijn, brengen nog een bezoek aan het Stadion. Vol zomer geuren is het steile pad er heen. Rust heerscht- nu, waar eens de uitbundige levendigheid van wedstrijden was. Hoog verheffen zich de rots wanden er boven. Een adelaar, de vogel van Zeus, cirkelt statig bij het allerhoogste ge deelte. De Ouden meenden, dat in Delphi het middelpunt van de wereld was; het werd aan geduid door een grooten steen „de navel dei- aarde", die zich in het museum bevindt. Een kleine opfrissehing is ons na de afda ling niet onwelkom, temeer daar ze kan ge schieden door het water van de Castalische bron, waarin zich de pelgrims der oudheid rei nigden, vóór dat ze het orakel gingen onder vragen. Overvloedig stroomt het water niet en de gids ontraadt ons het te drinken, terwijl zij het zelf allerminst versmaadt! Op eenigen afstand ligt een fraaie uitspanning, waar wij veilig iets kunnen gebruiken. De eerste kennismaking. We vinden een kamp in de Kooi. Vroeger, op de lagere school, hadden we een oude landkaart van Afrika. Zoo'n heel oude kaart, vol met barsten en scheurtjes en smoezelig van het vlie genvuil. Die dieren hadden op hun eigen houtje heele nieuwe steden uit den grond ge stampt, waarvan we ons vaak krampachtig de namen poogden te herinneren, tot de meester moest bekennen, dat hij het zelf ook niet wist en de vergissing ontdekt werd. Maar dat was niet het bijzondere aan die kaart. Het wonderlijke was, dat zij niet af was. Langs de kust was het een gewone kaart, net als andere kaarten. Maar in het midden was een groote vlek, die vroeger wit geweest was. Dat was terra incognita, onbekend land. Een land met duizend mogelijkheden. Soms, als onder de lessen de gedachten af dwaalden, gingen zij als vanzelf naar de oude kaart met de geheimzinnige witte plekken. Daar was alles mogelijk, en je kon er heer lijk, over fantaseeren. want men wist er niets van. Daar waren streken, waar nog nooit een blanke geweest was, volksstammen, wier taal, zeden en gewoonten nog onbekend waren, ri vieren wier loop in het duister was gehuld. Vaak zat ik te denken hoe heerlijk het moest zijn, daar heen te trekken. Je kon er uren lang over zitten droomen. Doch het was wel een heel oude kaart en toen we een keer na de vacantie terugkwa men, hing er een keurige nieuw kaart, waarop niets geheimzinnigs meer was te ontdekken. We leerden ijverig de namen der riviereh, ge bergten en steden der nieuwe kaart en de meester vertelde van de menschen, die daar leefden. Maar in m'n hart bleef een heimwee naar het onbekende rijk, dat m'n fantasie er gebouwd had, en dat zoo heel anders was dan de nuchtere werkelijkheid. Er zijn nu nog maar heel weinig plekjes op aarde, waar nog nimmer iemand is doorge drongen cn heb is maar voor enkele gelukki gen weggelegd, om daarheen te trekken. Maar toch zijn er zelfs in ons eigen land nog wel plek;es, waar men een oogcnblikje de buiten wereld i^an vergeten, waar men z:chzelf kan zijn een week lang. om dan toch weer naar de nuchtere werkelijkheid te moeien terug keer en. Er zijn er niel veel meer, en men is er niet volkomen vrij. Maar de menschen die men er ontmoet zijn „inboorlingen", menschen van het land zelf. ecilijk en eenvoudig als dat land, waarin zij wonen en waarmee zij zoo innig verbonden zijn. Een van die heerlijke plekjes is* Vlieland. Al begint ook daar de mensch al weer door te dringen. Al komen ook daar al jaarlijks dui zenden badgasten. Die even als wij verlangen naar een rustige vacantie in een stille omge ving. Daar hebben ze behoefte aan, en ze heb ben er recht op. Maar waarom ze daar nu in hemelsnaam Vlieland voor uitgekozen hebben, is mij een raadsel. Want als we het nuchter bekijken, dan is het niet veel meer dan een tien kilo meter lange zandplaat, wat begroeide duinen met een smal strand, dat bovendien nog be dorven wordt door de vele hoofden, en een klein doi-pje, dat z'n oorspronkelijk karakter al snel aan het verliezen is. Op die zandplaat zien we niets anders dan wat robben, die er zich liggen te zonnen, zee vogels, die er in een kleine kolonie broeden, en zand. Niets dan zand, zand en wolken. Het strand is door het sterke verschil in eb en vloed meestal onbegaanbaar, terwijl de hoofden het er voor een badgast niet aanlok kelijker maken. Het duin is eigendom van Staatsboschbe- heer en doordat de voor ons ïand zeldzame eidereenden er broeden, is het een groot deel van het seizoen voor het publiek gesloten. Resten dus nog de kale slikken, waar voor een normaal mensch, die niet den ganschen dag door den kijker naar de piertjes loopt te turen, ook al niet veel te beleven valt en het dorp, dat net is als alle andere dorpen. Waarom ik er dan zelf zoo enthousiast over ben? Och, dat komt omdat ik uu eenmaal zoo'n rare snuiter ben. Omdat ik er van hou eens een poosje echt-verbrande. door weer en wind gelooide koppen om me heen te zien; om een week lang te trachten verhalen in een moeilijk verstaanbaar dialect te volgen, verhalen over schipbreuken en reddingen; om met de vogelwachters door het duin te sjouwen met den tong op de schoenen; om op de in de zon trillende zandvlakte naar de nesten van zeezwaluwen te loopen zoeken of uren lang doodstil bij een vogelnest te liggen wachten tot de eigenaars terug zullen komen en iets van hun familieleven laten zien. Om dat die piertjes vol zitten met blanke meeu wen, die krijschend opvliegen als wij naderen en omdat het op die kale slikken wemelt van allerlei steltloopers en van bergeenden met heele risten bonte jongen. Omdat ik er nu eenmaal van hou om eens een poosje de steur van het dagelijksch leven te ontvluchten en eens een week lang m'n eigen zin te doen en te gaan en te staan waar ik wil. Als u daar ook van houdt, ga dan ook naar Vlieland, en ge zult even enthousiast terugkomen als wij. Dotm als u rustig uw vacantie door wilt brengen met wandelen, lezen, zwemmen en zonnebaden, ga dan naar welke andere bad plaats ook. Ze zijn er te kust en te keur. Ga naar Texel, dat honderdmaal afwisselender en schilderachtiger is. Maar ga in geen geval naar Vlieland, want ge zoudt u daar doode lijk vervelen. Vlieland is het land van de vogels. Als we het van Texel naderen met een oude vis- schersschuit, ligt het als een smalle gele streep zand tusschen lucht en water. Ervoor is de wit-schuimende branding en erboven drijven prachtige stapelwolken, waartegen de ranke sterntjes blank afsteken. Verder naar rechts liggen de begroeide duinen en heelemaal op het uiterste puntje ligt het eenige dorp, Oost- Vlieland. Als we landen is het vloed en het zal nog wel een paar uur duren, voor het strand be rijdbaar is. Tot zoolang hebben we allen tijd om eens rond te kijken. Midden op de Hors staat een klein houten huisje op hooge palen. Het is er gebouwd voor drenkelingen, die hier aan land mochten komen en is telefonisch verbonden met de „bewoonde wereld". Maar Bontbekplevier. waarom men daar nu een enkeldraadsche ver binding van gemaakt heeft, is mij een raadsel. Dat zal wel weer bezuiniging wezen. Terwijl we op den omloop van het huisje onze boterhammen oppeuzelen, zien we tel kens recht voor ons vischdiefjes opvliegen of neerstrijken. Het kan niet anders, of er moet daar een kolonie van die diertjes zijn. Als we gaan kijken duurt het niet lang. of we heb ben het eerste nest, en als we dat eenmaal hebben, volgen de andere vanzelf. Het lijkt wel of de vogels op de kale vlakte zelf ook weinig houvast hebben. Alle nesten liggen bij een of ander duidelijk sprekend ter- reinvoorwerp, een balk. een stuk bamboe, wat planken of een oude kist. Of beter gezegd, bij elk terreinvoorwerp ligt een nest. Want waar we ook kijken, overal zien we eieren en op sommige plaatsen zelfs al jongen. Het is inmiddels eb geworden en we beslui ten naar het eigenlijke eiland te gaan. Het liefst zouden we hier op de Hors, vlak bij de vischdievenkolonie blijven kampeeren. maar de totale afwezigheid van drinkwater is daar voor een onoverkomelijk beletsel. Langs het nu keiharde strand schieten we snel op. Scholeksters in hun wit-zwarte pak jes vliegen luid roepend voor ons uit. Die heb ben hier ergens een nest of jongen, anders zouden ze niet zoo'n lawaai maken. Ook de bontbekjes en strandpleviertjes doen onrustig, en als we even afstappen en in de aanspoelsel- zoom zoeken, hebben we al gauw het nest van zoo'n bontbekje gevonden. Eigenlijk is dat stom toeval, want als we ons even omdraaien en een paar pas teruggaan duurt het wel een minuut of vijf, voor we het nest weervinden. En dan staan we er bijna boven op. We moeten weer verder. Na een half uur tje komen we aan de eerste duinen. Dit is het gebied van de zilvermeeuwen, die er luid roe pend boven zweven. Helder klinkt hun alarm roep over het duin, terwijl het toornige ga-ga ga alle vogels alarmeert. Er gaan sporen van fietsen naar boven. het. duin in, zoodat we daaruit opmaken, dat dit wel de weg naar het „binnenland" zal zijn. Doch erg berijdbaar blijkt deze niet. 't Is een zandpad, dat ons dwars door de meeuwenduinen voert. Na een poosje buigt het naar links af, cn nu komen we door lange weilanden, waar kleurige har lekijnsorchissen tusschen het gras staan. De lucht is er vervuld van de pittige geur van watermunt en na den langen tocht over de brandend heete Hors is het hier een verade ming. Waar weiden zijn en vee, kan de mensch niet ver meer zijn. En waar de mensch is, is ook water, waar je als kampeerder niet- bui ten kunt. Weldra komen we nu aan een schil derachtige vervallen koestal en als de weg een scherpe bocht maakt, liggen daar de huizen en loodsen van het Posthuis. Als we hier naar een kampeerplaats vragen, worden we nog verder gestuurd, naar Leen van Bruinisse, in de Oude Kooi. We zijn uitge hongerd, en gaan niet verder na op de pri mus onze kookkunst te hebben botgevierd. Verkwikt en versterkt gaat het dan verder. De oude Kooi is een klein loofboschje, met een wit huisje erbij, waar Leen woont. Een oude vrijgezel, die z'n eigen potje kookt, z'n eigen huishoudinkje verzorgt en eens per week naar het dorp gaat om de accu van z'n radio te laten vullen. Want die ontbreekt niet in het huis van dezen modernen kluizenaar. Verder zwerft Leen den ganschen dag door het duin, achter de vogels aan, wier bewa king hem toevertrouwd is, en die hij kent als geen ander hier. Konden wij het beter treffen dan met zoo'n gastheer? Leen is thuis, en weldra staat de „Steenuil" strakgespannen in een beschut hoekje van de weide. Diepzwart steekt het. gebladerte der boomen af tegen den avondhemel. Ver weg ruischt de zee. Weidevogels roepen. Een veld- uil komt op zachte wieken geruischloos over vliegen en verdwijnt achter de Kooi. Een eend kwakt en drie reigers trekken heel hoog over. Wild en ontembaar klinkt hun roep. raatsch! Nog lang liggen we in onze slaapzakken ge wikkeld naar al die geluiden te luisteren. Ge luiden, die zoo heel anders zijn, dan het ru moer van de avondlijke stad. Is er wel iets dat ons zoo dicht tot de natuur brengt als kam peeren? Vlieland, Juli 1936 KO ZWEERES STUDIOSNUFJES. Metro-Goldwyn-Mayer heeft de verfilmings rechten aangekocht van de operette Sari. De aankoop van Sari, dat op Broadway in 1914 een recordsucces boekte, volgde na maan denlange onderhandelingen. De operette bevat vijf songs en speelt in Hongarije en Parijs. Patsy Kelly, bekend uit de komische twee- acters, die zij in Hal Roach studio's met de thans gestorven Thelma Todd speelde, heeft nu de hoofdrol in Kelly the Second, onder regie van Gus Meins. Zij speelt samen met Charley Chase, Guinn Williams, Edward Brophy en Bert Kelton. „Moord bij Maanlicht". Chester Morris en Madge Evans hebben de hoofdrollen in „Moonlight Murder", waarin tevens Leo Carillo, Bruce Cabot. Igor Gorin Robert MacWade en H. B. Warner medespe len, onder regie van Edwin L. Marin. Jack Conway is de regisseur van de nieuwe Metro-Goldwyn-Mayer film Captain Coura geous, waarin Freddie Bartholomew de hoofd rol speelt. De film wordt gemaakt naar Rudyard Kipling's beroemde roman. Kathleen Norris' „Gram" verfilmd Francis Langford en Harry Stockwell, bei den bekenden uit „Broadway Melody 1936", zijn aan de bezetting van „Gram" toegevoegd Hierin spelen mevrouw Schumann-Heink en May Robson de hoofdrolen. Deze film is ge baseerd op Kathleen' Norris roman van den zelfden naam. William Wellmann regisseert „Small Town Girl", met Janer Gaynor en RobertTaylor. Ver der speten mee Lewis Stone, Isabel Jewell, Andy Devine. Agnes Ayres James Stuart, Willy Fung en Frank Craven. Hercule Poirot komt op het doek. Hercule Poirot, een detectieve-figuur, ge schapen door Agatha Christie, en de meest beroemde sinds die van Sherlock «Holmes zal in een film optreden. Het boek „The ABC Murders" van genoemde schrijfster is aange kocht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 9