Notities van een Grieksche reis.
ZATERDAG 25 JULI 1936
HAARLEM'S DAGBLAD
3
Door Dr. D. M. HOOCEVEEN.
Op klassieken bodem. Bezoek
aan Corfoe en Delphi.
Dinsdag 7 April. 's Morgens half tien
aankomst in Ragusa (of Duhrovnik). De zware
oude hooggelegen stadsmuur ziet er grimmig
uit. Liefelijk daarentegen doet een op eenigen
afstand gelegen eiland aan, dat dicht met den-
nenfoosch begroeid is: ongetwijfeld geniet men
daar een heerlijk mixtum van dennen- en zee
lucht. We landen, zooals bij de kleinere havens
t doen gebruikelijk is, met de bootjes van ons
schip en wandelen al- spoedig door de winkel-
rijke hoofdstraat, waar vooral bonte kleedjes,
borduur- en kantwerk de aandacht trekken.
Aan het einde is een monumentaal bronge
bouwtje, dat met een platten koepel overdekt
is, We betreden een kerk achter welke een
kloostergang is. In de gewijde beslotenheid
hiervan worden we o.a. bekoord door een
boompje vol rijpe sinaasappelen. Naar het
schip terugvarende krijgen we een voorproefje
van de genoegens die het varen over een
on ts luimige zee meebrengt.
's Middags weer aan land voor de eerste ex
cursie van Ragusa per auto naar Kotor
(Cattaro), gelegen aan de om het natuur
schoon bekende bocht van Kotor, die met vele
vertakkingen een eind landinwaarts dringt.
Een paar rijen genummerde auto's staan ge
reed. We gaan in de onze, die open is, achter
in zitten; de voorste plaatsen bieden trouwens
weer het voordeel, dat men nog iets vrijer uit
zicht heeft. Dan gaat het met flinke vaart door
het prachtige landschap met eenerzijds uit
zicht op het gebergte, anderzijds op de blauwe
zee, die vlak bij de kunst door de werking van
den bodem mooi gevlekt schijnt. Aangenaam
doet het frissche groen der uitloopende vijge-
boomen aan. Een krachtige wind waait ons
vlak in 't gezicht; we zijn gelukkig gekleed
op eenige koude. Gewone verschijnselen zijn
op zulke tochten het afwaaien van hoofddek
sels en een motordefect. De jeugd langs de
weg roep on stelkens een vroolijk „addio!" toe.
Enkele bergen in 't verschiet zijn met sneeuw
bedekt. We gebruiken de thee in hotel Boca,
van waaruit men een fraai uitzicht heeft op
de weelderig begroeide kust en een oud kasteel
aan zee. In de verte merken we ons schip op,
dat langs de kust vaart naar het zelfde punt,
da« ons doel is: we kunnen straks meteen
weer verder varen. Bij Cotor rijdt men met ons
een einde langs een zigzagweg naar boven,
zeker wel 20 keer heen en weer; hooger ko
mende heeft men een prachtig gezicht op de
bocht en ook op de wagens onzer medereizi
gers, die als over een reuzenlint naar boven
schijnen te kruipen (de wagens n.l.).
Woensdag 8 April. Na een stormachtigen
nacht betreden we 's morgens voor het eerst
den Griekschen bodem: het eiland Corfoe.
Reeds hier wordt aan de fantasie van de ex-
gymnasiasten en alle klassiek ontwikkelden
voedsel gegeven. Dit eiland immers zou het
Homerische Schéria geweest zijn, het land van
de Phaeaken en koning Alcinoüs. De in de
Odyssés beschreven ontmoeting tusschen Odys
seus en 's konings dochter Nassicaa zou aan
deze kust hebben plaats gehad; men weet zelfs
de plaats precies en een eilandje dicht bij de
kust heet nog Odysseusklip.
Aan de Grieksche letters der opschriften be
merken we, als we 't nog niet wisten, dat we
op Griekschen bodem zijn. Het doet den clas
sicus, die voortdurend met oud-Grieksch om
gaat, eigenaardig aan moderne aanwijzingen
als „stop!" in Grieksche letters te zien ge
schreven.
We gaan eerst naar het Achilleïon, een hoog
gelegen prachtige villa, genoemd naar den
grootsten Griekschen held. Het werd in 1907
door ex-keizer Wilhelm II gekocht. Onderweg
tracht ik met behulp van oud-Grieksch, dat
ik op mijn manier op de nieuw Grieksche
wijze uitspreek, den chauffeur te beduiden,
dat hij niet in het stof moet rijden, dat in
dichte wolken opgejaagd wordt door den wa
gen, die voor ons uitrijdt. Hij schijnt het
waarlijk te begrijpen! Dat stof kan voor den
tourist in Zuidelijke landen lastig worden;
een stofbril is voor hem geen overbodige luxe.
Ik voel me bijzonder „in mijn knollentuin",
dat we nu voor 't eerst op Griekschen bodem
rijden. De stad, ook Corfoe genaamd, is heel
interessant met z'n Zuidelijke bedrijvigheid;
men ziet veel ezels, uitstallingen van sinaas
appelen met tak en al, slecht plaveisel (men
voelt dit ook), zonverbrande, luidruchtige in
woners, enkele groote gebouwen. Nu gaan we,
buiten de stad gekomen langs machtige cac
tushagen, die dienen om stukken land af te
schutten, langs olijfboomen, langs olijf bos-
schen weldra. De olijf herinnert met z'n zilver
grijs loof en zijn knoestige stam even aan onze
knotwilg. Langs den weg eenige verkeer- met
ezels vooral, verder wat geiten en schapen.
Prachtig zijn reeds de klaprozen. De oprijlaan
naar het Achilleion geurt buitengewoon dooi
de oranjebloesem van de boomen aan weers
kanten. Eigenaardig is, dat de sinaasappelboo-
men tegelijkertijd rijpe vruchten en bloesems
dragen. Het park van de villa zelf heeft een
overstelpende bloemenweelde met haast be
dwelmende geuren; er staan op verscheiden
plaatsen beelden: een staande Achil
les en een Achilles die in zijn
hiel doodelijk getroffen is; beide moderne
werken. De uitzichten van de hooggelegen ter
rassen zijn bijzonder fraai: men overziet de
in de heerlijke voorjaarslucht badendg olijven-
hosschen met er tusschen de karakteristieke cy
pressen, de in de verte gelegen stad en aan den
horizont de silhouetten van verre bergen.
Slechts noode scheiden we van den prach-
tigen tuin, wandelen door een aan de buiten
kant van het gebouw gelegen gaanderij met
de borstbeelden van beroemdheden uit de
Grieksche oudheid, komen langs een copie van
het bekende relieif voorstellende Orpheus, die
zijn geliefde Eurydice weer aan Hérmes moet
afstaan, om dan het inwendige van de villa te
bezichtigen. Er is daar nog veel te zien, dat de
herinnering aan de vroegere vorstelijke be
woners bewaart. Ook treffen eenige muur
schilderingen (óók moderne werken» waaron
der één, die voorstelt de zegevierende Achilles,
die het lijk van Héctor aan zijn strijdwagen
gebonden naar het Grieksohe kamp sleurt. De
terugkeer voert ons langs vele olijfboomen
dicht langs de zee. We zien het aardige eiland
je Pontikonisi, waaraan de weinige witte huis
jes en de enkele cypressen, die er zich op
bevinden een sprookjesachtig voorkomen
geven. Het doet denken aan het onderwerp
van het bekende schilderstuk van den Zwitser
Böcklin, genaamd: „Toteninsel". Bij het aan
schouwen-van dergelijke eilandjes wordt ons
de sage begrijpelijker van de versteening van
het schip der Phaeaken, dat Odysseus naar
Ithaca gebracht had (13e zang v. d. Odyssée)
De aanraking met het Grieksche geld brengt
ons tot de ontdekking, dat de hoofdmunt,
de drachme, niet meer waard is dan 1 Vz cent.
Hoe weinig dan de lepta waard zijn, waarvan
er 100 in één drachme gaan, is duidelijk. Ove
rigens kan men hier en op vele andere plaat
sen in Griekenland en Italië met Duitsch geld
ook terecht. Voor 2 Mark rijden we met paard-
en-wagen een doelmatiger vervoermiddel
dan een auto in dit geval langs de baai van
Kastrades naar een andere prachtig gelegen
villa „Mon Repos". Ook hier in den uitgestrek-
ten tuin weer die verrukkelijke geur van
oranjebloesem. Op vele plaatsen wordt ze nier
door de echte bloesem van de sinaasappel
boom, maar door een bloeiende heester ver
oorzaakt. In dit heerlijke park van Mon Repos
heb ik mijn nieuwe dure pet op onverblaar-
bare wijze verloren. Op onzen terugkeer acht
de koetsier het wenschelijk ons met een om
weg door de stad naar de kade terug te rijden:
we verzetten ons niet; het is tè genoeglijk!
Dan zijn we weer aan boord en klinkt het
trompetsignaal voor den maaltijd. Met trom
pet-signalen worden we ook gewekt, worden
voordrachten aangekondigd enz. Deze manier
wekt even de gedachte aan een kazerne: ze
heeft iets frisch en krachtigs, 's Avonds
wordt geen tijd gegeven om uit te rusten; we
moeten een voordracht hooren over Delphi
en Olympia. Het is een degelijke, lange, met
enthousiasme en krachtige stem uitgesproken
voordracht en het hart van den klassiek ont
wikkelde gaat sneller kloppen bij de gedachte,
dat hij morgen een der middelpunten van de
oude Grieksche beschaving in werkelijkheid
zal betreden.
Donderdag 13 April. Na des nachts het
vaderland van Odysseus, Ithaka, te zijn voor
bij gevaren, landen we met het prachtigste
weer in het havenstadje Itéa. Er blijken niet
genoeg autobussen en gewone auto's te zijn
om ons allen te vervoeren. We zijn genood
zaakt te wachten tot ze uit Délphi weer terug
zijn. Dat duurt niet lang en we hebben even
den tijd om rustig rond te kijken en de Grie
ken die op het vroege uur reeds in grooten ge
tale achter hun koffie met een glas water
zitten en de spelende Grieksche jeugd gade te
slaan. Ik ontdek, dat een Themistocles ook nu
een rol speelt in de politiek! Een groot plak
kaat met een foto van den „archègos phi-
leluitheroon" (leider van de vrijheidslieven-
den, de „liberalen") hangt aan den muur. Ook
vind il> al spoedig den „koeruis" (haarsnij
der). Een kiekje genomen, een sinaasappel van
het land gegeten en daar is reeds onze auto!
Het eerste deel van den weg is geasphal-
teerd; reeksen steenhoopen voor reparatie
liggen rechts op den weg, wat het elkaar pas-
seeren niet gemakkelijker maakt. Straks zal
de tocht voor ons letterlijk de „gradus ad
Parnassum" worden. Het doet eigenaardig aan
een wegwijzer te zien staan met de aanwij
zing: „pros Delphoes" (naar Delphi)Het doel
van onzen tocht is zeer hoog gelegen; we stij
gen voortdurend en hebben spoedig een ge
weldig panorama over het landschap Phócis.
In de verte nog de Corinthische golf en ons
schip, heel klein, in een andere richting met
sneeuw bedekte bergtoppen. We komen een
karavaan kameelen voorbij en bereiken via hel
plaatsje Crisa het hooggelegen Délphi.
Groot was in de Oudheid de invloed van het
Délphische Orakel. Heródotus levert ons het
bewijs, die het noemt op tal van plaatsen;
niet alleen Grieken, maar ook buitenlandsché
vorsten kwamen er om raad te vragen. Eens,
vertelt ons Heródotus, raadpleegde Croesus
(oe=eu), koning van Lydië, het orakel, vra
gende of hij Cyrus, den Perzischen koning,
moest aanvallen. Hij kreeg ten antwoord, dat,
indien hij dit deed, hij een groot rijk zou te
gronde richten. Croesus was zeer verheugd
over dit orakel, maar hij vergat, dat met het
„groote rijk" ook zijn eigen rijk bedoeld kon
zijn: hij leed de nederlaag.
Op geringen afstand van het dorp ligt, voor
ons links aan den in de zon blakerenden straat
weg het hoog gelegen en sterk oploopende
heilige gebied. De Franschen hebben hier de
opgravingen verricht en de vondsten zijn on
dergebracht in een museum, dat aan denzelf
den kant van den weg ligt, ook in de hoogte.
Indrukwekkend is het omgevende bergland:
hoog boven het heilige gebied steken de mach
tige rotsen op den achtergrond uit: de Phoe-
driaden; aan den anderen kant kijkt men heel
diep in een dal. De plaatselijke gesteldheid
werkt wel mee om aan deze plek een bijzonder
karakter te geven. Bij het museum presenteert
zich een Atheensche dame als onze gids. Aller
eerst merken we bij de ingang nog resten van
Romeinsche bouwwerken op en dan komen we
in het heilige gebied zelf en betreden het oude
plaveisel van de heilige straat, die er dooi
heen loopt. In de oudheid hebben links en
rechts van dezen weg tallooze wijschenken
gestaan, die waren ondergebracht in de zoo
genaamde schat-huizen. Natuurlijk zijn de
kostbaarheden zelf al lang verdwenen, maar
van de schathuizen is nog vrij wat overgeble
ven. Eén ervan, dat van de Atheners, heeft
men in zijn geheel weer opgebouwd: het heeft1
den vorm van een tempeltje met 2 Dorische
zuilen. De gebouwen hebben voor ons gevoel
tamelijk onregelmatig gestaan. Zoo liggen bijv
de muurresten van het Boeluitèrion (raad
huis) scheef vóór het genoemde schathuis. De
heilige straat leidt opwaarts naar het hoofd
gebouw, de Apollotempel, waarvan de funda
menten nog over zijn. We beseffen, dat op de- j
zen tempel de wijze spreuken waren aange
bracht: „leer uzelf kennen" en „overdrijf i
niets". Daar gaf de priesteres, de Pythia, haar
orakels in een soort extase, welke was opge
wekt door het drinken uit een bepaalde bron
of door bedwelmende dampen, die uit een
aardspleet opstegen. We herkennen aan de
fundamenten de vroegere indeeling van den
tempel. In het allerheiligste gedeelte, waar de
Pysthia orakelde, zien we een diepen kuil, waar
men naar die genoemde aardspleet heeft ge
zocht: men heeft ze echter niet kunnen vin
den. Zoo laat ons de vraag, hoe het bij het
orakel van Délphi precies is toegegaan nog
niet los.
Intusschen begint het langzamerhand warm
te worden en het voortdurend klauteren valt
niet mee: we hebben gelukkig flinke bergstok
ken bij ons. Op sommige plaatsen bevinden
zich nog afzonderlijk staande bases van wij
geschenken. Zoo stelden de Grieken na hun
overwinning op de Perzen bij Plataeae een gou
den drievoet dicht bij de Apollotempel op; hij
werd gedragen door een onderstel van drie
ineengestrengelde bronzen slangen. De basis
is nog ter plaatse; de slangenzuil is nu in
Constantinopel te zien op het Hippodroom
plein. Het theater in 't hoogste deel van het
heilige gebied gelegen is zoo goed bewaard, dat
er openluohtuitvoeringen in (kunnen) worden
gegeven.
De acoustiek is van dien aard, dat, wanneer
door één van ons het eerste vers van de Ilias
geciteerd wordt, men duidelijk de echo kan
vernemen. Zij die nog niet moe zijn, brengen
nog een bezoek aan het Stadion. Vol zomer
geuren is het steile pad er heen. Rust heerscht-
nu, waar eens de uitbundige levendigheid van
wedstrijden was. Hoog verheffen zich de rots
wanden er boven. Een adelaar, de vogel van
Zeus, cirkelt statig bij het allerhoogste ge
deelte. De Ouden meenden, dat in Delphi het
middelpunt van de wereld was; het werd aan
geduid door een grooten steen „de navel dei-
aarde", die zich in het museum bevindt.
Een kleine opfrissehing is ons na de afda
ling niet onwelkom, temeer daar ze kan ge
schieden door het water van de Castalische
bron, waarin zich de pelgrims der oudheid rei
nigden, vóór dat ze het orakel gingen onder
vragen. Overvloedig stroomt het water niet en
de gids ontraadt ons het te drinken, terwijl zij
het zelf allerminst versmaadt! Op eenigen
afstand ligt een fraaie uitspanning, waar wij
veilig iets kunnen gebruiken.
De eerste kennismaking.
We vinden een kamp in de Kooi.
Vroeger, op de lagere school, hadden we
een oude landkaart van Afrika. Zoo'n
heel oude kaart, vol met barsten en
scheurtjes en smoezelig van het vlie
genvuil. Die dieren hadden op hun eigen
houtje heele nieuwe steden uit den grond ge
stampt, waarvan we ons vaak krampachtig de
namen poogden te herinneren, tot de meester
moest bekennen, dat hij het zelf ook niet wist
en de vergissing ontdekt werd.
Maar dat was niet het bijzondere aan die
kaart. Het wonderlijke was, dat zij niet af was.
Langs de kust was het een gewone kaart, net
als andere kaarten. Maar in het midden was
een groote vlek, die vroeger wit geweest was.
Dat was terra incognita, onbekend land. Een
land met duizend mogelijkheden.
Soms, als onder de lessen de gedachten af
dwaalden, gingen zij als vanzelf naar de oude
kaart met de geheimzinnige witte plekken.
Daar was alles mogelijk, en je kon er heer
lijk, over fantaseeren. want men wist er niets
van. Daar waren streken, waar nog nooit een
blanke geweest was, volksstammen, wier taal,
zeden en gewoonten nog onbekend waren, ri
vieren wier loop in het duister was gehuld.
Vaak zat ik te denken hoe heerlijk het moest
zijn, daar heen te trekken. Je kon er uren
lang over zitten droomen.
Doch het was wel een heel oude kaart en
toen we een keer na de vacantie terugkwa
men, hing er een keurige nieuw kaart, waarop
niets geheimzinnigs meer was te ontdekken.
We leerden ijverig de namen der riviereh, ge
bergten en steden der nieuwe kaart en de
meester vertelde van de menschen, die daar
leefden. Maar in m'n hart bleef een heimwee
naar het onbekende rijk, dat m'n fantasie er
gebouwd had, en dat zoo heel anders was
dan de nuchtere werkelijkheid.
Er zijn nu nog maar heel weinig plekjes op
aarde, waar nog nimmer iemand is doorge
drongen cn heb is maar voor enkele gelukki
gen weggelegd, om daarheen te trekken. Maar
toch zijn er zelfs in ons eigen land nog wel
plek;es, waar men een oogcnblikje de buiten
wereld i^an vergeten, waar men z:chzelf kan
zijn een week lang. om dan toch weer naar
de nuchtere werkelijkheid te moeien terug
keer en.
Er zijn er niel veel meer, en men is er niet
volkomen vrij. Maar de menschen die men er
ontmoet zijn „inboorlingen", menschen van
het land zelf. ecilijk en eenvoudig als dat
land, waarin zij wonen en waarmee zij zoo
innig verbonden zijn.
Een van die heerlijke plekjes is* Vlieland. Al
begint ook daar de mensch al weer door te
dringen. Al komen ook daar al jaarlijks dui
zenden badgasten. Die even als wij verlangen
naar een rustige vacantie in een stille omge
ving. Daar hebben ze behoefte aan, en ze heb
ben er recht op.
Maar waarom ze daar nu in hemelsnaam
Vlieland voor uitgekozen hebben, is mij een
raadsel. Want als we het nuchter bekijken,
dan is het niet veel meer dan een tien kilo
meter lange zandplaat, wat begroeide duinen
met een smal strand, dat bovendien nog be
dorven wordt door de vele hoofden, en een
klein doi-pje, dat z'n oorspronkelijk karakter
al snel aan het verliezen is.
Op die zandplaat zien we niets anders dan
wat robben, die er zich liggen te zonnen, zee
vogels, die er in een kleine kolonie broeden,
en zand. Niets dan zand, zand en wolken.
Het strand is door het sterke verschil in
eb en vloed meestal onbegaanbaar, terwijl de
hoofden het er voor een badgast niet aanlok
kelijker maken.
Het duin is eigendom van Staatsboschbe-
heer en doordat de voor ons ïand zeldzame
eidereenden er broeden, is het een groot deel
van het seizoen voor het publiek gesloten.
Resten dus nog de kale slikken, waar voor
een normaal mensch, die niet den ganschen
dag door den kijker naar de piertjes loopt te
turen, ook al niet veel te beleven valt en het
dorp, dat net is als alle andere dorpen.
Waarom ik er dan zelf zoo enthousiast over
ben? Och, dat komt omdat ik uu eenmaal
zoo'n rare snuiter ben. Omdat ik er van hou
eens een poosje echt-verbrande. door weer en
wind gelooide koppen om me heen te zien;
om een week lang te trachten verhalen in
een moeilijk verstaanbaar dialect te volgen,
verhalen over schipbreuken en reddingen;
om met de vogelwachters door het duin te
sjouwen met den tong op de schoenen; om
op de in de zon trillende zandvlakte naar de
nesten van zeezwaluwen te loopen zoeken of
uren lang doodstil bij een vogelnest te liggen
wachten tot de eigenaars terug zullen komen
en iets van hun familieleven laten zien. Om
dat die piertjes vol zitten met blanke meeu
wen, die krijschend opvliegen als wij naderen
en omdat het op die kale slikken wemelt van
allerlei steltloopers en van bergeenden met
heele risten bonte jongen. Omdat ik er nu
eenmaal van hou om eens een poosje de steur
van het dagelijksch leven te ontvluchten en
eens een week lang m'n eigen zin te doen en
te gaan en te staan waar ik wil. Als u daar
ook van houdt, ga dan ook naar Vlieland, en
ge zult even enthousiast terugkomen als wij.
Dotm als u rustig uw vacantie door wilt
brengen met wandelen, lezen, zwemmen en
zonnebaden, ga dan naar welke andere bad
plaats ook. Ze zijn er te kust en te keur. Ga
naar Texel, dat honderdmaal afwisselender en
schilderachtiger is. Maar ga in geen geval
naar Vlieland, want ge zoudt u daar doode
lijk vervelen.
Vlieland is het land van de vogels. Als we
het van Texel naderen met een oude vis-
schersschuit, ligt het als een smalle gele streep
zand tusschen lucht en water. Ervoor is de
wit-schuimende branding en erboven drijven
prachtige stapelwolken, waartegen de ranke
sterntjes blank afsteken. Verder naar rechts
liggen de begroeide duinen en heelemaal op
het uiterste puntje ligt het eenige dorp, Oost-
Vlieland.
Als we landen is het vloed en het zal nog
wel een paar uur duren, voor het strand be
rijdbaar is. Tot zoolang hebben we allen tijd
om eens rond te kijken. Midden op de Hors
staat een klein houten huisje op hooge palen.
Het is er gebouwd voor drenkelingen, die hier
aan land mochten komen en is telefonisch
verbonden met de „bewoonde wereld". Maar
Bontbekplevier.
waarom men daar nu een enkeldraadsche ver
binding van gemaakt heeft, is mij een raadsel.
Dat zal wel weer bezuiniging wezen.
Terwijl we op den omloop van het huisje
onze boterhammen oppeuzelen, zien we tel
kens recht voor ons vischdiefjes opvliegen of
neerstrijken. Het kan niet anders, of er moet
daar een kolonie van die diertjes zijn. Als we
gaan kijken duurt het niet lang. of we heb
ben het eerste nest, en als we dat eenmaal
hebben, volgen de andere vanzelf.
Het lijkt wel of de vogels op de kale vlakte
zelf ook weinig houvast hebben. Alle nesten
liggen bij een of ander duidelijk sprekend ter-
reinvoorwerp, een balk. een stuk bamboe, wat
planken of een oude kist. Of beter gezegd, bij
elk terreinvoorwerp ligt een nest. Want waar
we ook kijken, overal zien we eieren en op
sommige plaatsen zelfs al jongen.
Het is inmiddels eb geworden en we beslui
ten naar het eigenlijke eiland te gaan. Het
liefst zouden we hier op de Hors, vlak bij de
vischdievenkolonie blijven kampeeren. maar
de totale afwezigheid van drinkwater is daar
voor een onoverkomelijk beletsel.
Langs het nu keiharde strand schieten we
snel op. Scholeksters in hun wit-zwarte pak
jes vliegen luid roepend voor ons uit. Die heb
ben hier ergens een nest of jongen, anders
zouden ze niet zoo'n lawaai maken. Ook de
bontbekjes en strandpleviertjes doen onrustig,
en als we even afstappen en in de aanspoelsel-
zoom zoeken, hebben we al gauw het nest van
zoo'n bontbekje gevonden. Eigenlijk is dat
stom toeval, want als we ons even omdraaien
en een paar pas teruggaan duurt het wel een
minuut of vijf, voor we het nest weervinden.
En dan staan we er bijna boven op.
We moeten weer verder. Na een half uur
tje komen we aan de eerste duinen. Dit is het
gebied van de zilvermeeuwen, die er luid roe
pend boven zweven. Helder klinkt hun alarm
roep over het duin, terwijl het toornige ga-ga
ga alle vogels alarmeert. Er gaan sporen van
fietsen naar boven. het. duin in, zoodat we
daaruit opmaken, dat dit wel de weg naar het
„binnenland" zal zijn. Doch erg berijdbaar
blijkt deze niet. 't Is een zandpad, dat ons
dwars door de meeuwenduinen voert. Na een
poosje buigt het naar links af, cn nu komen
we door lange weilanden, waar kleurige har
lekijnsorchissen tusschen het gras staan. De
lucht is er vervuld van de pittige geur van
watermunt en na den langen tocht over de
brandend heete Hors is het hier een verade
ming.
Waar weiden zijn en vee, kan de mensch
niet ver meer zijn. En waar de mensch is, is
ook water, waar je als kampeerder niet- bui
ten kunt. Weldra komen we nu aan een schil
derachtige vervallen koestal en als de weg een
scherpe bocht maakt, liggen daar de huizen
en loodsen van het Posthuis.
Als we hier naar een kampeerplaats vragen,
worden we nog verder gestuurd, naar Leen
van Bruinisse, in de Oude Kooi. We zijn uitge
hongerd, en gaan niet verder na op de pri
mus onze kookkunst te hebben botgevierd.
Verkwikt en versterkt gaat het dan verder.
De oude Kooi is een klein loofboschje, met
een wit huisje erbij, waar Leen woont. Een
oude vrijgezel, die z'n eigen potje kookt, z'n
eigen huishoudinkje verzorgt en eens per
week naar het dorp gaat om de accu van z'n
radio te laten vullen. Want die ontbreekt niet
in het huis van dezen modernen kluizenaar.
Verder zwerft Leen den ganschen dag door
het duin, achter de vogels aan, wier bewa
king hem toevertrouwd is, en die hij kent als
geen ander hier. Konden wij het beter treffen
dan met zoo'n gastheer?
Leen is thuis, en weldra staat de „Steenuil"
strakgespannen in een beschut hoekje van de
weide. Diepzwart steekt het. gebladerte der
boomen af tegen den avondhemel. Ver weg
ruischt de zee. Weidevogels roepen. Een veld-
uil komt op zachte wieken geruischloos over
vliegen en verdwijnt achter de Kooi. Een eend
kwakt en drie reigers trekken heel hoog over.
Wild en ontembaar klinkt hun roep. raatsch!
Nog lang liggen we in onze slaapzakken ge
wikkeld naar al die geluiden te luisteren. Ge
luiden, die zoo heel anders zijn, dan het ru
moer van de avondlijke stad. Is er wel iets dat
ons zoo dicht tot de natuur brengt als kam
peeren?
Vlieland, Juli 1936
KO ZWEERES
STUDIOSNUFJES.
Metro-Goldwyn-Mayer heeft de verfilmings
rechten aangekocht van de operette Sari.
De aankoop van Sari, dat op Broadway in
1914 een recordsucces boekte, volgde na maan
denlange onderhandelingen. De operette bevat
vijf songs en speelt in Hongarije en Parijs.
Patsy Kelly, bekend uit de komische twee-
acters, die zij in Hal Roach studio's met de
thans gestorven Thelma Todd speelde, heeft
nu de hoofdrol in Kelly the Second, onder
regie van Gus Meins. Zij speelt samen met
Charley Chase, Guinn Williams, Edward
Brophy en Bert Kelton.
„Moord bij Maanlicht".
Chester Morris en Madge Evans hebben de
hoofdrollen in „Moonlight Murder", waarin
tevens Leo Carillo, Bruce Cabot. Igor Gorin
Robert MacWade en H. B. Warner medespe
len, onder regie van Edwin L. Marin.
Jack Conway is de regisseur van de nieuwe
Metro-Goldwyn-Mayer film Captain Coura
geous, waarin Freddie Bartholomew de hoofd
rol speelt. De film wordt gemaakt naar
Rudyard Kipling's beroemde roman.
Kathleen Norris' „Gram" verfilmd
Francis Langford en Harry Stockwell, bei
den bekenden uit „Broadway Melody 1936",
zijn aan de bezetting van „Gram" toegevoegd
Hierin spelen mevrouw Schumann-Heink en
May Robson de hoofdrolen. Deze film is ge
baseerd op Kathleen' Norris roman van den
zelfden naam.
William Wellmann regisseert „Small Town
Girl", met Janer Gaynor en RobertTaylor. Ver
der speten mee Lewis Stone, Isabel Jewell,
Andy Devine. Agnes Ayres James Stuart,
Willy Fung en Frank Craven.
Hercule Poirot komt op het doek.
Hercule Poirot, een detectieve-figuur, ge
schapen door Agatha Christie, en de meest
beroemde sinds die van Sherlock «Holmes zal
in een film optreden. Het boek „The ABC
Murders" van genoemde schrijfster is aange
kocht.