De eer van het Sneeuwland Legermanoeuvres in de omgeving van Breda. Aan de tijdcontröle te Poschiavo tijdens den achtsten internationalen Alpenrit Een fr'isch intermezzo bij de athletiekfeesten der Londensche brandweer De burgeroorlog in Spanje. - Een gewonde wordt naar een der hospitalen van Barcelona overgebracht Door hei 3e en 14e regi ment infanterie worden in de omgeving van Breda oefeningen gehouden, waarvan hierboven een snapshot Het afscheid aan den trein bij het vertrek van de Amsterdamsche kinderen, die Maandag uit de hoofdstad naar de vacantie-kinderhuizen te Nunspeet, Renkum en Valkeveen gingen Het vliegveld Ypenburg te Rijswijk wordt Zaterdag a.s. officieel geopend. - Een overzicht tijdens de laatste werkzaamheden aan het stationsgebouw, restaurant en vliegeld Een marsch van 63 mijl. De „Seaforth Highlanders" tijdens den tocht van Dover Garrison naar hun zomerkamp te Crowborough in Sussex, een afstand Yan 63 mijl Het tweede kanalenplan in West Friesland, het kanaal Kolhorn Langedijk Alkmaar, is thans in uitvoering. De werkzaamheden aan de opritten van een der betonnen bruggen over het reeds gegraven kanaal FEUILLETON door JAMES OLIVER CURWOOD. 23) Langs den zoom van deze wildernis had hij zijn weg genomen, duizend dooden trotseeren- de, tusschen de hutten der jagers en de In- diaansche wigwams, somtijds verhongerende, bijna stervend van de koude, vuren bouwend, om de wolven op een afstand te houden, en vioolspelende steeds spelende, om zichzelf moed te geven, totdat hij Mélisse gevonden had. Vijftien jaren waren sindsdien voorbij gegaan, en de invloed der gebeurtenissen, die in den loop dier tijden hadden plaats gehad, deed zich dien dag met overstelpende kracht gelden. Hij had dit voor het eerst gevoeld, toen Mélisse zich naar hem toe had gekeerd aan den voet van den berg; daarna in de hut bij iedere ademhaling, die hij deed, bij iederen blik, dien hij haar toezond. Voor hem was zij voor goed veranderd. Zij was niet langer de kleine Mélisse, zijn zusje. En toch Bijna herhaalde hij hardop haar laatste woorden: „Goedennacht, broer Jan!" Ze was dien dag tot hem gekomen, om zich door hem te laten kussen, zooals zij dit hon derden malen gedaan had; doch hij had haar niet op de oude wijze gekust Het was een andere genegenheid, die zijn lippen hadden uitgedrukt, en zelfs nu golfde hem het heete bloed naar het gelaat, als hij eraan dacht wat hij gedaan had. Mélisse kwam nog altijd naar hem toe als zijn kleine zusje, ze had nog steeds een ver heven vertrouwen in hem, onbewust van de verleiding, die hem kwelde, terwijl hij, Jan Thoreau Hij stak zijn hand in zijn zak, en klemde die 1 om de papieren, die Jean de Gravois gelezen had. Toen haalde hij ze langzaam te voor schijn, en hield ze krampachtig in de vingers gesloten, terwijl hij verscheidene minuten recht voor zich uit bleef staren in de grijze duisternis der boomlooze vlakte. Zijn blik dwaalde in het rond. Onderzoekend liet hij hem langs de helling der rotsen achter zich glijden, en verzinken in de diepe afgron den van duisternis in den zich ombuigenden rand van het gebergte. Hij zwierf van rots tot rots, van boom tot boom, totdat hij ten laatste bleef rusten op een reusachtigen spar. die over den steilen wand van de keten heenhing, zuch tende met zijn dichte kruin, en wenkende tegen de donkere rotsen, die vijfhonderd voet in de diepte uit de sneeuw oprezen. Het was een wonderlijke boom, zwart en spookachtig, met een stam, die honderd voet recht en glad omhoog rees eer zich takken vormden; ver weg in de wildernis wisten zij, die hun eenzame wegen naar het Oosten en het Westen bewandelden, dat het een door menschen gevormd monument was. Mukee had Jan de geschiedenis van den boom verteld. In den eersten herfst van het verblijf der vrouw te Lac Bain waren hij en Per-ee in den ouden spar geklommen, en hadden zij alle takken en stompen afgehakt totdat alleen de kruin was overgebleven; daarna was de spar wijd en zijd bekend geweest als „de pluimstok" van Cummins' vrouw. Het was een gedenkteeken zonder woorden, dat de liefde en vereering ver tolkte die het volk der wildernis aan haar voeten had neergelegd. Daar begaf Jan zich heen, de papieren nog steeds in de hand. Eenige zomers te voren had hij een paar rendiervogels voedsel zien ver zamelen in het onderste gedeelte van den stam, en zijn vingers tastten nu naar de holte. Toen hij deze had gevonden, wierp hij de pa pieren erin, duwde ze naar beneden, en vulde de opening aan met stukken bast. ..Alt-ijd mijn zuster - nooit iets meer," zei hij zacht in het Franseh alsof hij sprak tot een geest, die in den ouden boom woonde. „Zoo wil het de eer van het sneeuwland; dat is, wat de groote God van ons verlangt." Zijn stem verried geen strijd meer; krachtig en helder klonk deze. toen hij zijn armen hoog uitstrekte langs den kaalgekapten stam van den spar, de oogen gericht op de zwijgende kruin, die zijn eed hoorde. „Ik zwe.er, dat Jan Thoreau de kleine Mélisse geen onrecht aan zal doen!" Met een gelaat, bleek en strak door zijn genomen besluit, keerde hij zich langzaam van den boom af. Ver weg, uit de eenzame diepte van het moeras, klonk het klagend gehuil van een wolf een woeste kreet van honger, die weg stierf hi echo's van oneindige droefheid. Het leek op het gehuil van een hond voor de deur van een hut. waarin zijn meester dood ligt; en het geluid deed Jan's hart overvloeien van een gevoel van eenzaamheid. Het was de doodskreet van zijn eigen laatste hoop, die dien avond voor altijd vervlogen was. Hij bleef luisteren, en weer kwam de kreet terug; doch toen de klagende wanhoop in de stem haar toppunt bereikt had, werd zij plot seling onderbroken door een scherp geblaf, zooals een hond laat hooren, wanneer hij plot seling geslagen wordt. Het volgende oogenblik daverde het woud van den diepen „pak"- kreet van den wolf, die een buit ontdekt heeft. Nauwelijks waren de echo's ervan weggestor ven, of er klonk een andere kreet, nog dieper het moeras in, en daarop weer een andere van den bergkant; en nu lieten zich in de verla tenheid van alle kanten de roepkreten van het verstrooide pak hooren, als antwoord op dien van den kameraad, die het eerst vleesch had ontdekt. Al de kreten waren hetzelfde, vol van die eerste klagende smart, behalve de steeds stijgende kreet, die om voedsel riep. Na ver loop van een paar minuten was er een ander klagend gehuil, dat overging in een woesten jachtkreet; daarop volgde een tweede, en een derde en een vierde, en het rumoer van de jacht steeg snel van het moeras naar den berg op, en omlaag in de wildernis. „Een rendier!" riep Jan zacht. „Een rendier, en het gaat de wildernis in. Daar is geen water, en is hij verloren!" Hij liep naar den ouden boom. en boog zich .voorover, zoodat de groote vlakte zich onder hem uitstrekte. Het pak keerde zich west waarts en de jachtkreet werd hoe langer hoe flauwer, totdat hij ten slotte bijna uitstierf. Toen nam hij langzaam weer in kracht toe, boog zich eerst naar het Noorden, daarna Oostwaarts en kwam hoe langer hoe dich terbij totdat Jan in de blanke schemering een donkere plek ontdekte, die zich snel voortbe woog. Het rendier ging hem op een half geweer schot afstands voorbij; weer een half geweer schot afstands daarachter volgden de wolven, die zich waaiersgewijze verspreid hadden; hun grauwe lichamen bewogen zich als spoken in een halvemaanvormig cordon, en hun aan voerders bevonden zich bijna op gelijke hoog te met het rendier, een meter of zeventig aan weerszijden ervan. Er klonk nu geen geluid. Onder hem kon Jan het bleeke geschitter van het ijs en de sneeuw zien, waar in den zomertijd zich een klein meer bevond. Het rendier deed wanho pige pogingen, om dit meer te bereiken. De wolven sloten hem hoe langer hoe meer in. De halvemaanvorm van hun lichamen kromp samen, totdat het bijna een cirkel was. Aan de zijde der vlakte kwam de leiderwolf steeds nader, totdat hij gelijk was met de voorpooten van het rendier. Aan de zijde van den berg deed de leiderwolf eveneens. Toen kwam het einde, snel, beslissend, en zonder geluid. Eenige oogenblikken later klonk flauw het klappen van kaken, en het kraken van been deren. Verscheurd en bloedend, en toch nog trillend van leven, viel het rendier ten offer aan het feestmaal. Jan keerde zich af van 'iet schouwspel. Met verscheurd en bloedend hart keerde hij naar Lac Bain terug. HOOFDSTUK XVIII. Broer Jan. Toen Jan dien morgen de hut binnenkwam óm te ontbijten, toonde zijn gelaat duidelijke sporen van den strijd, dien hij door had ge maakt. Cummins was reeds klaar, zoodat hij Mélisse alleen vond. Haar lokken waren r de oude, gladde wijze naar achteren geborreld, en toen ze hem hoorde komen, schudde ze haar lange vlecht over den schouder, zoodat hij langs haar borst neerviel. Hij zag haar be weging, en dankte haar zwijgend glimlachend. „Je ziet er niet goed uit, Jan," zei ze be zorgd. „Je bent bleek, en je oogen zijn met bloed beloopen." „Ik voel me niet zooals ik wezen móest," gaf hij toe, trachtende, zich opgewekt voor te doen; „maar dit kopje koffie zal een ander mensch van me maken. Je zet de beste koffie in de heele wereld, Mélisse." „Hoe weet je dat, broer?" „Heb je ooit an dere koffie gedronken dan de mijne, behalve, jaren geleden, te Churchill en York Factory?" „Alleen die van Iowaka. Maar volgens wat ik me herinner van de koffie aan de baai, weet ik dat die van jou de beste is," „Dat is een heelen tijd geleden, is het niet?" vroeg ze vriendelijk, hem over de tafel heen J aanziend. „Vannacht droomde ik van dien tijd, Jan, ofschoon ik me niets meer herinner] van je gaan naar Churchill. Ik was toen zeker te jong. Maar ik herinner me nog wel, dat jej naar Nelson House ging, en hoe eenzaam ikj me toen gevoelde. Vannacht droomde ik, dat] we er allebei naar toe gingen, en dat we,' samen uit stonden te kijken over de baai,; waar het getij bezig is, de doodkisten, die ze van geweerkisten gemaakt hebben, weg te' spoelen. Ik zag het schip, dat je me beschre ven hebt, ook. en ik dacht, dat we erop had den willen gaan, maar niet konden. Denk je, dat we ooit samen naar Churchill zullen gaan, Jan, en op zoo'n prachtig schip varen?" „Wie weet, Mélisse." „En toen droomde ik, dat je weg was. en ik heelemaal alleen was en toen kwam er iemand anders naar me toe, dien ik heelemaal niet aardig vond, en die me wilde dwingen, om naar het schip te gaan. Vind je dat niet vreemd?" Ze lachte zacht, terwijl ze opstond, om hem nog een kopje koffie te geven. „Wat beteekende dat, Jan Thoreau, dat je op zoo'n manier van me wegliep?" „Je terug beluien, dat jij op den berg van mij was weggeloopenantwoordde hij snel. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 10