VRIJDAG II SEPTEMBER 1936 HAARDE M'S D A G B D A D 9 „Zoo," dachten de kippen, „een nieuwe vriendin!" Ze kwamen schuchter naderbij. „Dag hoe heet je?" vroeg de moedigste. Als eenig antwoord draaide de nieuwe kip zich om en liep met nuffige kleine stapjes weg. Daar schrokken de anderen toch wel even van. „We zijn zeker niet vriendelijk ge noeg voor haar!" zeiden sommigen. Daarom gingen ze nog eens naar haar toe en zeiden, zoo beleefd mogelijk: „Dag juffrouw Kip; we zijn heel blij, dat u bij ons gekomen is; mogen we misschien ook weten, hoe u heet?" Minachtend keek de nieuwe kip hen aan; toen zei ze: „Ik heet Vederpoot en ik ben de be kloonde kip van de wereldpluimveetentoon- stelling. Jullie zijn maar gewone kippen en daarom wil ik niets met jullie te maken heb ben!" Geschrokken keerden de anderen zich af. Den heelen dag heerschte er een onplei- zierige stemming in het kippenhok. Den vol genden ochtend kwamen de kippen nieuws gierig naderbij, om te zien, wat voor een mooi ei de nieuwe kip gelegd zou hebben; maar tot hun groote verbazing was het nest leeg. De nieuwe, die hen zag komen, lachte sma dend. „Eieren leggen is goed voor jullie, dood gewone kippen. Een wereldkampioene hoeft dat echter niet te doen!" Geen enkel keer lag er een ei in het nest van Vederpoot. Toen werden de anderen ontevreden. Ze beklaagden zich bij den haan en vroegen, wat de nieuwe dan eigenlijk in het kippenhok deed. wanneer ze toch geen eieren legde. En de kippen, die zoo regelmatig gelegd hadden, sloegen af en toe eens een dag over. Dat merkte de boer. „Vrouw," zei hij tegen de boerin, „de kippen leggen slechter. Ik denk. dat dat komt door dat die nieuwe in het hok is. Ik zal die kip maar verkoopen." Toen de kippen dat hoorden, kakelden ze van blijdschap. „Verwaande kip, nu ga jij lekker bij ons weg. We zijn er blij om!" En werkelijk, toen Vederpoot weg was, keer de de rust, orde en regelmaat in het kippen hok terug. De verwaande kip heeft echter een droef einde gevonden: want toen ze in een ander kippenhok weer hetzelfde deed, slachtte de boer haar en at ze op. RITA. .<rw 3. sa is z 33 Si ,f <4 .3, •30 >6 ':6/ \?-a.29 8 uj 'S 2o 2' "24 22 Als je graag wilt weten, wat bovenstaand plaatje voorstelt, moet je de cijfertjes met een potlood- of inktlijntje in de juiste volgorde verbinden. Je trekt dus een lijn van 1 naar 2, van 2 naar 3, enz. WIE ZOEKT ER MEE? Deze houthakker wordt bespied door een Indiaan. Wie ziet. den roodhuid?. AAN ALLEN! Er zijn zoo onder de dagelijksche gebruiks voorwerpen van die dingen, waarvan we ons moeilijk kunnen voorstellen, dat ze er niet altijd geweest zijn en dat, wat wij zoo heel ge woon vinden het te gebruiken, onze groot ouders of onze over-grootouders niet gekend hebben. Eén van die dingen is bijvoorbeeld de thermometer. Wij vinden het zoo heel na tuurlijk, dat we, als we willen weten hoe warm het is, en of het op een snikheeten zo merdag nog niet zóó warm is, dat de school ge sloten wordt, even naar den thermometer loo- pen om te kijken of het nog geen 80 gr. is, dat we niet kunnen begrijpen dat er een tijd ge weest is, dat er geen thermometer bestond. En toch is het zoo. Eeuwen achtereen hadden de menschen tot elkaar gezegd dat het warm of erg warm was en 't gebeurde maar al te vaak dat de een beweerde, dat het warm was, ter wijl de ander beweerde dat het heelemaal niet warm was. Dit duurde tot er iemand opstond die de warmte aangaf door 'n bepaalden term, zooals wij die nu nog kennen b.v. 65 gr. Die iemand was Daniël Gabriël Fahrenheit. Hij werd 14 Mei 1686 te Danzig geboren en door zijn ouders bestemd voor den handel, doch voelde zich al gauw meer aangetrokken tot de studie en wel vooral tot de studie in de na tuurkundige vakken, met een groot woord sprak men toen van de natuurwetenschappen. Hij bezocht daarvoor verschillende landen in ^uropa o.a. ook ons land en kwam op die rei zen met allerlei geleerden van dien tijd in aanraking. Allerlei natuurkundige instrumen ten van dien tijd heeft hij verbeterd en heeft zich vooral druk gemaakt met het zoeken naar een machine om onder water geloopen landen droog te maken. Was hem dit gelukt dan zou dit voor hem, vooral in ons land, een goud mijn geworden zijn, doch de machine, die hij voor dit doel in elkaar gezet heeft, voldeed niet; ook niet nadat er nog verbeteringen in aangebracht waren door mijnheer 's Grave- zande de grooten weten wel van 't emmer tje van 's Gravezande. Hij heeft echter dé menschheid, zoowel zijn tijdgenooten als ons, de nazaten van die tijdgenooten aan zich verplicht door het maken van een ther mometer, die algemeen te gébruiken was en goed voldeed. Ik zeg met opzet niet door de uitvinding van den thermometer, want ther mometers waren er al voor dien tijd in ge bruik. Reeds omstreeks 1600 had men iets dat op onzen tegenwoordigen thermometer geleek, maar de vloeistof die men in de buis had, zette zeer onregelmatig uit, Newton, een groot natuurkundige uit dien tijd verbeterde dit in strumentje dóór er lijnolie in te doen, maar men kon alleen maar waarnemen dat het ten gevolge van het uitzetten of inkrimpen der vloeistof meer of minder warm werd. Wel had men het al eens geprobeerd met kwik in de buis te doen, maar ook dit voldeed niet omdat het kwik niet zuiver te krijgen was. Fahren heit gelukte het nu een middel te vinden om kwik zuiver te krijgen en hiermee was tevens het'middel gevonden om een goed werkenden thermometer te vervaardigen. Nu moesten er nog een paar vaste punten ter vergelijking vair de warmte aangenomen worden en ook die gaf Fahrenheit aan. Er waren geleerden die als laagste vaste punt wilden aannemen, de1 temperatuur van den koudsten bekenden dag, maar de meeningen omtrent dien dag verschilden zeer. Als hoogste punt wilden zij dan aannemen de temperatuur van een koe of een hert. Fahrenheit nam als laagste punt aan de temperatuur van een mengsel van ijs en zout en dit nam hij aan als nulpunt. De lichaamstemperatuur van den mensch nam hij aan als 24 en kwam toen door allerlei be rekeningen tot het cijfer 8 voor het vriespunt en voor het kookpunt van water tot 53. maar daar hij vooral met groote getallen wilde wer ken, vermenigvuldigde hij alles met 4 en kwam zoo tot 32 bij het vriespunt en 212 bij 't kookpunt. Wel hebben latere onderzoekers gevonden dat de lichaamstemperatuur van den mensch iets hooger ligt. dan 96 n.l. ruim 98 maar de cijfers 32 en 212 zijn gebleven. Als tegenwoordig iemand een goed artikel aan de markt brengt, duurt het in den regel niet lang of er komen anderen, die het trachten na te maken of die beweren, dat ze het beter ge maakt hebben. Zoo is het ook Fahrenheit, ge gaan. 15 jaar nadat Fahrenheit zijn instru ment met schaalverdeeling de wereld inge zonden had hij deed het in 1724 kwam de' Franschman René Antoine Ferehardt de Réamur, die 28 Februari 1683 te La Rochette was geboren met een nieuwe schaalverdee ling en wel van 1 tot 80. Hij gebruikte als vloeistof alcohol en toen later Deluc de alco- hal door kwik verving, bleef de verdeeling van 1 tot 80. In 1742 kwam de Zweedsche sterre- kundige Anders Celsius met nog een nieuwe schaalverdeeling en wel van 1 tot 100. Echter plaatste Celsius het nulpunt bij de tempera tuur van kokend water en 100 bij die van smeltend ijs en het was de plantkundige Lin naeus die in 1745 een thermometer vervaardig de met een schaalverdeeling in 100 gr. zooals Celsius, doch de beide vaste punten omwissel de dus 0 zette bij de temperatuur van smel tend ijs en 100 bij die van kokend water. Fahrenheit stierf 16 September 1736 te Am sterdam, zoodat we dit jaar kunnen herden^ ken het feit dat hij 250 jaar geleden geboren en 200 jaar geleden gestorven is. Dit laatste wil men herdenken door de uitgave van een boek over hem op zijn sterfdag. W B.—Z. Wat Jantje zich onder „het schip der woes tijn" voorstelt. TOEN LIESJE JARIG WAS door W. B.—Z. Toen onze Lies je jarig was, Toen was 't natuurlijk feest. We hadden allen dolveel pret, Maar onze Lies 't meest. Ze kreeg van ons een mooi cadeau. Je ziet het hier nu staan: Een pop heel keurig aangekleed Met witte schoentjes aan. Moes had het alles zélf gemaakt. Ook 't jurkje en de hoed. En bij die roode bloemetjes Stond ook die strik zoo goed. Paps maakte nog de linnenkast Wij hielpen ook wel mee Er zaten nog drie vakjes in, Was dat geen leuk idee? Er waren kleine hangertjes Voor jurkjes, mantels, schort. Pantoffels, parasolletje, O pop kwam niets te kort. Lies riep wel tien keer: wat is 't mooi! Wat ben ik reuze-blij, En dat die kleertjes, kast en pop Nu alles is van mij. EIND GOED, AL GOED. Op een dag. klopte mevrouw de Wit, de buur vrouw van de familie van Houten, aan de deur en zei: „Kijk eens, mevrouw van Houten, wat een alleraardigste hond ik hier heb. Het dier is me nageloopen uit het'park. Hij is zeker zijn baas kwijt en loopt misschien al een paar da gen rond. Hij liet zijn tong uit zijn bek han gen. Het arme beest heeft vast honger en dorst." En werkelijk, naast Mevrouw de Wit stond een prachtige, ruwharige terrier, die zijn nieuwe omgeving eens nieuwsgierig opnam. De eerste maaltijd, die mevrouw de Wit hem gaf, scheen goed in den smaak te vallen. Hij at alles op en likte het schoteltje heelemaal schoon. Toen zocht de hond een gemakkelijk plaatsje, ging daar liggen en maakte de be wonderaars, die om hem heen stonden, op die manier duidelijk, dat het hem best beviel en dat hij maar dacht te blijven. Maar dat ging maar zoo niet. Want me vrouw de Wit mocht het dier niet houden. Het was een waardevolle rashond en de rechtma tige eigenaar zou het dier zeker opsporen. Dus gaf mevrouw de Wit haar nieuwe huisge noot bij de politie aan, keek iederen dag in de advertenties na of niemand hem opeischte en wachtte af. Verder werd Bobby, zooals de hond op voorstel van Frans van Houten ge noemd werd door de bewoners van het huis verwend en vertroeteld en 't scheen wel dat hij zijn vroegeren meester geheel vergeten had. Frans wilde dolgraag wandelen met het leuke dier. Maar mevrouw de Wit bewaakte haar oogappel zorgvuldig en ze vertrouwde het niemand toe, het hondje mee uit wandelen te nemen. Dat deed ze zelf. Maar het lot meende het goed met Frans. Op zekeren dag klopte mevrouw de Wit weer aan de deur en zei: „Och, Frans, ik ben plotseling zoo verkouden en heesch geworden, dat ik van den dokter niet op straat mag. Wil jij nu met Bobby gaan wandelen?" „Natuurlijk," zei Frans bereidwillig en nam trotsch zijn beschermeling in ontvangst. „Pas goed op Bobby,", zei mevrouw de Wit nog. „Je weet, dat 't mijn hond niet is en dat ik dus goed op hem letten moet. Dus houdt hem aan de lijn en laat hem niet los. Frans ging op stap; hij hoopte maar, dat hij een heeleboel vriendjes tegen zou komen; want hij wilde iederwn zijn nieuwe bezit tco- nen. Zoo slenterde hij naar 't park en ging daar op een bank zitten. Maar alles gaat op den duur vervelen. Na een kwartiertje vond Frans het al heelemaal niet meer prettig met Bobby aan een lijntje op die bank te moeten blijven zitten en na 'n half uur verveelde hij zich gruwelijk. En toen even later zijn vriendje Jaap voorbij kwam en vroeg, of hij met hem wilde voetballen, waren alle beloften aan mevrouw de Wit vergeten. Hij maakte de lijn, waaraan Bobby zat aan een paaltje vast en toen was alle aandacht voor het voetballen. Bobby en mevrouw de Wit waren glad vergeten. Toen het schemerig begon te worden, hielden de jongens op met voetballen en maakten aanstalten om naar huis te gaan. Pas toen dacht Frans weer aan Bobby. Maar oh, schrik. Bobby was weg. Hij had zeker het touw weten los te maken en was er van door gegaan. Frans wist zich geen raad. Hoe moest hij mevrouw de Wit nu weer onder de oogen komen? Wat zouden zijn ouders er van zeggen, dat hij zoo zijn plicht verzaakt had? Tenslotte had niemand hem gedwongen met Bobby te gaan wandelen Hij had het zelf aangeboden en was dus dubbel verplicht ge weest, om op de hond te letten. Hij werd beur telings koud en warm. Ademloos rende hij alle omliggende straten door; maar nergens zag hij Bobby. Frans ging naar huis. Nu moest hij maar zien, dat hij er zich uitrende. Daar was het huis al. Langzaam klom hij de trappen cp. om de slechte tijding aan me vrouw de Wit te gaan brengen. Aarzelend klopte hij aan en wilde al beginnen, toen een vreemde mijnheer de deur opende en riep: „Daar is hij, die flinke jongen. Aan hem Eenige jaren geleden deed de eigenaar van een leegstaand huis in Engeland een merk waardige ontdekking. Hij vond n.l. een vogel nest inde brievenbus. Het was het nest van een goudhaantje. Het diertje vloog door de spleet, waardoor de brieven gegooid worden, naar binnen en naar buiten. Toch niet dom bedacht van dit kleine vo geltje, want het was nu beschermd tegen alle weersgesteldheden. VERRASSING. „Oh ja," zegt Dicky, „dus net zoo als wan neer ik met mijn hondje speel!" Moeder onderdrukt een glimlach. „Ongeveer hetzelfde!" zegt ze dan. „Ik wil ook spelen zooals Mozart," zegt Dicky. Moeder is blij. „Dan moet je maar heel goed studeeren," antwoordt ze en ze speelde hem weer een toon ladder voor. Den volgenden dag, vader is ook thuis, loopt Dicky uit zichzelf naar de piano en speelt on berispelijk een toonladder. Moeder is verrukt. Ze prijst hem en denkt inwendig, dat hij een goed muzikaal gehoor moet hebben. „Hoe wist je, waar je beginnen moest?" vraagt ze hem. „Ik zag, dat de eerste toon precies bij het slot was!" zegt Dicky triomfantelijk. Weg is moeders illusie, dat haar zoon een wondei*- kind is. Maar vader glimlacht in zijn vuistje. „Al is hij dan geen wonderkind; hij is een goed opmerker," denkt hij bij zichzelf. heb ik het te danken, dat ik mijn hond weer terug heb." En tegelijkertijd sprong Bobby vroolijk blaffend tegen hem aan. Dat was in eens te veel voor Frans. Hij had zich al op een flink standje voorbereid en nu werd hij geprezen. Hij had willen vertellen, dat Bobby weg was en die sprong tegen hem op. Hoe kon dat allemaal? Hoe het kon, vertelde mijnheer de Wael hem: „Die hond van mij loopt, als hij de kans maar krijgt, weg. Na een paar dagen krijgt hij dan weer heimwee en komt naar ons terug Ik zet maar niet eens meer een advertentie, want hij komt altijd uit zichzelf weer terug. Dit keer is hij erg lang weggebleven; en we waren al ongerust. Maar toen ik vanmiddag van mijn werk kwam, hoorde ik opeens wel bekend geblaf naast me en daar was hij weer, een lijntje aan zijn halsband. Maar hij was niet te bewegen naar huis te gaan. Hij trok me hier mee naar toe, om eerst zijn goede pleegmoeder te bedanken. Hier heeft mevrouw de Wit me verteld, dat ik het eigenlijk aan jou te danken heb, dat hij weer bij me te rug kwam." Bij die woorden greep mijnheer de Wael in zijn zak en stopte Frans een gulden in de hand. Mevrouw de Wit kreeg later een prach tig bouquet bloemen thuisgestuurd als be looning voor de goede verzorging en Bobby kwam zijn pleegmoeder nog dikwijls, met mijn heer de Wael, opzoeken. D. VAN Z. VAN DE VERWAANDE KIP. In het groote kippenhok op het erf van boer Jansen leefden heel genoeglijk een groot aan tal kippen en een haan. Nooit was er ruzie en iederen dag legden de kippen eerlijk ieder het zelfde aantal eieren, zoodat de boerin hoogst tevreden was, als ze de eieren 's morgens kwam weghalen. Maar lang zou dit rustige leventje helaas niet duren. Op een ochtend kwamen de boer en de boerin druk pratend het erf op. De boer droeg in zijn arm een mand. Nieuwsgierig keken de kippen toe. Bij het kippenhok bleef de boer staan; de mand ging open en de boer tilde er een luid kakelende kip uit. DE JOKKEBROK. Klein Petertje ligt in zijn bed; maar slapen kan hij niet. Klein Petertje woelt heen en weer, huilt zachtjes van verdriet. Klein Petertje was heel erg stout, Want wat heeft hij gedaan? Hü bleef fijn ballen op den weg, is niet naar school gegaan! Maar 's middags, toen zijn moesje vroeg „En, kende je je les?" Toen jokte Petertje haar voor: ,,'k Had voor mijn werk een zes." En nu ligt Peter heel alleen en slapen kan hij niet. De klok tikt aldoor: „Jok-ke-brok. zeg. schaam jij je niet?" „Jok-ke-brok" en „jok-ke-brok", zo klinkt het telkens weer. En Peter neemt zich stellig voor: „Nooit zal ik jokken meer!" AI merkt ook niemand, dat je jokt, 't geweten is 't, dat plaagt, Dus rustig slapen kun je niet; want je geweten knaagt! MERKWAARDIGHEDEN DER CEHEELE WERELD. Nu heeft moeder besloten Dicky de eerste beginselen van hét pianospel bij te brengen. Ze speelt hem daarvoor een paar toonladders voor. Maar Dicky zegt: „Ik vind het fijn, als u piano speelt; maar zelf draai ik liever aan de knoppen van de groote muziekdoos!" Hij bedoelt daarmee het radiotoestel. Alleen vindt vader deze plannen niet goed. „Maar Dicky," zegt moeder, „zou je dan nie.t net als Mozart willen worden, die de mooie Turksche marsch gecomponeerd heeft en die, toen hij vier jaar oud was, fuga's van Handel en Bach speelde." „Wat zijn fuga's?" vraagt Dicky. „Fuga's, dat is een beetje moeilijk om je uit te leggen, lievert. Dat zijn allemaal dezelf de melodietjes, die elkaar achter na schijnen te zitten! Begrijp je?" DICKY EN DE PIANO. Dicky's moeder speelt heel goed piano en daar heeft Dicky de grootste bewondering voor. Maar het allermooiste vindt hij toch. wanneer moeder een marsch speelt,, waarbij ze dan met de linkerhand onophoudelijk „boem-boem-hbem-boem" doet.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 13