mIsf O* r;(j| M n .fel* ÜO-ifAV' 1 DU II. im Ir— 1 .(i'ljr'lii! ifj j MIS VRIJDAG 25 SEPTEMBER 1936 HAARLEM'S D A G B E A D 17 AAN ALLEN! Schreef ik den v-origen keer dat de vogels die zelfs in kooien waren opgesloten, op een bepaalden tijd van 't jaar een trekzucht in zich hadden, ook andere dieren hebben dat o.a. de spinnen. Wie nu in den vroegen Sep tembermorgen buiten loopt of in zijn tuintje rondwandelt, kan het overkomen dat hij een zilverwitte draad door de lucht ziet zweven of dat zoo'n dtaad zich aan zijn kleerën vast hecht. Lang heeft men gezocht naar den oor sprong van deze draden. Men meende vroe ger dat het planten vezels waren; nu weet enen beter. We zouden het kunnen noemen het oudste zweefvliegtuig, gebouwd door spinnen en wel door de krabspin. Ook bij deze spinnen komt tegen den herfst een zucht om te trekken. Wat hier de oorzaak van dit trekken is? Men weet het niet. Ook hier heeft men allerlei vermoedens geop perd. Men heeft wel gedacht dat de oorzaak voedselgebrek zou zijn. ant, redeneerde men, als die spinnen zich aan den waterkant heb ben opgehouden en zich dus voornamelijk gevoed hebben met de mugjes, die kamen uit de larven die in 't water geleefd hebben, dan zou 't niet zoo vreemd zijn, dat de spin nen, bij 't schaarscher worden van hun voedsel er op uitgingen om andere voedings plaatsen op te zoeken. Als dit de reden was, dan zou daaruit toch moeten volgen, dat in 't voorjaar, de spinnen de reis ondernamen in tegenovergestelde richting, evenals de vo gels. En dit is toch niet het geval. Dit zou ook het geval moeten wezen, als waar was, wat anderen wel beweerd hebben, dat de spin"nn tegen den wintertijd behoefte krijgen aan m andere omgeving. Wat ook de reden is, men weet het niet. En wat nu de draden betreft, die zich aan onze kleeren vasthech ten of die aan de struiken in onzen tuin han gen, dat zijn de verongelukte luchtreizigers of liever de gestrande luchtschepen, want de pas sagier is in den regel in het luchtschip niet meer te vinden. De luchtreis lukt lang niet altijd bij het eerste pogen, maar strandt zoo'n reiziger onderweg, dan doet hij wel weer een nieuwe poging om weg te komen; wat meestal wel gelukt. Vandaar dat er in die draden in onzen tuin of op het veld in den regel geen spinnetjes zitten. Hoe fabriceert onze vliegenier nü zijn vlieg tuig? Of een vliegtuig is het eigenlijk niet. Bij een vliegtuig toch denken we aan iets bestuurbaars en dat is het toestel van onze spin niet. Het komt dus meer overeen met de luchtballon. Deze is immers ondanks alle- pogingen die men er toe gedaan heeft, onbe stuurbaar en afhankelijk van den wind. Onze spin wordt dus in zijn toestel dooi- den wind meegevoerd en is de wind onzen reiziger, gun stig, dan kan ze er een heel eind mee afleg gen. Grooter, dan ze zeer waarschijnlijk loopende zou doen. Want loopen kan ze wel maar niet zoo heel vlug en dan gaat de loop beweging nog voornamelijk zijwaarts. Van daar dat men dit soort spinnen krabspin- nen heeft genoemd. Het vliegtoestel wordt door de vliegenier zelf vervaardigd en hier bij toont het dier zich een kunstenaar eer ste klas; het is de wever onder de dieren en zijn weefsel staat ver boven dat wat door menschenhanden geweven wordt. De dra den worden gesponnen met behulp van het zoogenaamde spintoetel, dat zich aan het achterlijf bevindt en uit een zestal spintepel- tjes bestaat, die elk weer voorzien zijn van een duizendtal fijne buisjes. Wil nu de spin een draad maken, dan perst ze uit die 6000 buisjes een vloeistof, die onder den invloed van de lucht hard wordt, en deze 6000 draad jes worden dan vereenigd tpt 1 draad, de spindraad. Ik zei dus niets te veel, toen ik bo ven beweerde, dat het weefsel van de spin ver staat boven elk menschelijk weefsel. Bij dat samenvoegen van-al die ragfijne draad jes tot één draad, maakt de spin gebruik van haar pooten. Hoe lukt het onze spin nu in de lucht te komen? Als de spin zich ergens heeft neergezet en spin vocht heeft afgegeven, laat ze zich, na den draad vastgehecht te hebben, naar beneden zakken. Al dalende wordt de draad steeds langer en wil ze nu gaan reizen, dan plaatst ze zich met den kop tegen den wind in en dan trekt als 't ware de wind, de draad uit de spintepels. Is de dra,ad nu lang genoeg, dan voert de wind of een warme luchtstroom ze wel weer de lucht in. Dit laatste gebeurt b.v. als 's morgens de zon de dauw op de velden gauw doet opdrogen en de verwarmde aarde een strooming van warme lucht naar boven veroorzaakt. Raakt het vliegtoestel niet hier of daar vast, dan duurt de reis tot den avond, wanneer de spin den draad losmaakt en ter ruste gaat on der een blaadje of achter een kluitje aarde om den volgenden dag, als 't weer gunstig is, op nieuw' een tochtje door 't luchtruim te maken. W. B.—Z. WIE ZOEKT ER MEE? RIDDERTOURNOOIEN. Moeder en Jan staan aan het strand en wuiven naar het kleine scheepje, waarop va der uitgezeild is, om te visschen. „Nu zie ik vader nog," roept Jan en wer kelijk, als moeder heel goed kijkt, ziet ze. dat Jan gelijk heeft. k Zien jullie Jans vader ook? Jullie hebt natuurlijk allemaal op school geleerd, dat de ridders in de Middeleeuwen to urnooien hielden. Tournooi is een ander woord voor steekspel. De ridders zaten ge harnast en wel, op hun paarden. Ze waren gewapend met lange speren en daar probeer den ze elkaar mee uit het zadel te lichten. Dat er veel moed en behendigheid voor dit spel noodig was, begrijpen jullie natuurlijk wel. Als de ridder in zijn zware harnas een maal van zijn paard gevallen was, kon hij niet zonder de hulp van zijn knecht weer op de been komen. Zoo'n tournooi was altijd een feestelijke gebeurtenis. De ridders uit den geheelen om trek stroomden toe. Voor de burchtvrou wen werden tribunes gebouwd, vanwaar ze het steekspel konden gadeslaan. De gewoonte was, dat iedere ridder' de kleuren van zijn dame verdedigde, De pluimen op zijn helm droegen deze kleuren. RITA. CAROLIENTJE DROOMT. „Carolientje, Carolientje," riepen Ali van Werven en Geertje Kok haar vriendin. Caro lientje keerde zich om. Ze zag echter niet haar vriendinnetjes op zich af komen; maar wel twee ballen, die met groote snelheid naar haar toe rolden. Verschrikt bleef ze staan. „Waar zijn jul lie dan?" riep te toen. „Hier!" antwoordden de ballen. Van ver bazing bleef Carolientje met open mond staan. „Maar jullie zijn toch geen meisjes; jullie zijn ballen!" Als eenig antwoord klonk een snik. „Wij zijn heusch Ali en Geertje; een booze heks heeft ons veranderd in voetballen!" „Maar waarom dan toch?" vroeg Caro lientje angstig. „Omdat we aan het ballen waren op het schoolplein4" „Oh en dat mag niet!" zei Carolientje. „Deed ze het voor jullie straf?" „Ja," klonken twee benepen stemmetjes. „Oh Carolientje, help ons toch!" ,-,Wat kan ik voor jullie doen?" „Zoek de heks op en vraag haar ons weer in menschenkindertjes te veranderen!" Carolientje zweeg. Dat was een moeilijke vraag. Zij, Carolientje, zou de booze heks op zoeken en haar vragen haar tooverkunsten weer ongedaan te maken? Wie weet, wat de booze heks met haar zou doen. Maar toen ze bedacht, hoe verschrikkelijk het was voor Ali en Geertje, won haar goede hartje het. „Ik zal zien, dat ik voor jullie doen kan," beloofde ze. En moedig ging ze op stap. Net was ze den hoek om, of er rolde weer een bal tegen haar aan. „Hé, Carolientje," zei de stem van haar broer. „Ben jij ook al veranderd in een bal?" stot terde het meisje ontsteld. „Ja, en een heeleboel vriendjes van me ook. Toe, Carolientje, jij bent altijd zoo lief. Vraag jij de heks, of ze ons weer gewoon wil ma ken. Want wat zullen vader en moeder wel zeggen, als ze mij zoo zien." „Ik ben op weg naar haar toe," zei Caro lientje dapper. „Alleen denk ik niet, dat de heks zal luisteren naar een klein meisje als ik ben." De bal begon op een neer te stuiteren „Carolientje, doe alsjeblieft je best voor ons. Het is zoo erg, geen gewone jongen meer te zijn!" Met tranen in haar oogen liep Carolientje door. Waar moest ze de heks vinden? Ali en Geertje waren op het schoolplein in ballen veranderd. Misschien zou de heks daar te vinden zijn. Vastbesloten liep ze die rich ting uit. Op den hoek van een straat stond een oud- leelijk gebogen vrouwtje, dat de straat over wou steken; maar niet durfde omdat het verkeer zoo druk was. Carolientje, die een vriendelijk hart had, liep op haar af en vroeg beleefd: „Zal ik u even helpen oversteken?" Ver wonderd keek het oude vrouwtje haar aan. Ze knikte; maar haar gezicht bleef onvrien delijk. Carolientje stak haar arm door die van het oude vrouwtje; toen hief ze haar linker hand in de hoogte, ten teeken, dat het verkeer moest stoppen en vlug liep ze met haar beschermelinge naar den overkant. „Zoo," zei ze toen vraolijk. „Nu bent u er! Kan ik u met nog iets van dienst zijn?" De oude vrouw knikte. „Ja, nu je hier toch bent; ik moet naar den Daalweg en ik weet den weg niet en ook kan ik dit zware pak niet dragen. En voor het verbaasde Carolientje lag een zwaar pak op den grond. „Wil je me helpen?"' Even schoot de gedachte door het meisje heen, dat ze de heks nu niet kon zoeken; maar ze was toch te goedhartig om het oude vrouwtje in den steek te laten. „Ja zeker", zei ze bereidwillig. „Geefu mij dat pak maar. De Daalweg ligt heel aan het andere einde van de stad; maar ik zal u er heen brengen.' Het oude vrouwtje liap.jjiet hard en voetje voor voetje begaven ze zich op weg. Plotseling begon de oude vrouw te "praten. „Als jij iemand ontmoette, die tooveren kon, wat zou je dan wel het liefste wenschen? Mooi speelgoed, lekker eten of wat?" Carolientje schudde heel beslist het hoofd. „Nee, dat zou ik niet vragen, ik zou vragen, of mijn broer en mijn vriendinnetjes en alle anderen, die betooverd zijn door de heks, hun ware gedaante terugkrijgen. „Zijn ze betooverd?" „Ja, ze hebben de gedaante van een voet bal gekregen. Een booze heks heeft dat ge daan, toen ze aan het ballen waren op het schoolplein." „Geen booze heks, Carolientje; een goede heks, die hun het ongehoorzaam zijn wilde afleeren. Ze mochten immers niet ballen voor school. Dat had meester hun streng verboden." Verbaasd keek Carolientje naar het oude vrouwtje. „Hoe weet u dat allemaal?" vroeg ze ver wonderd. „Omdat ik zelf de heks ben, Carolientje, Ikzelf heb hen betooverd." „Oh, lieve heks, geêf hun alsjeblieft hun ware gedaante weer terug. Ze hebben zoo'n verdriet ervan!" De heks tilde haar hand op „Hé Carolientje, wordt eens wakker, schreeuwde de stem van haar broer buiten de deur. Slaperig sloeg het meisje haar oogen op; toen mompelde ze dankbaar: Gelukkig dat' het maar een droom was. Stel je voor, dat Frans als een bal voor de deur rolde." DE ZON, DE MAAN EN DE AARDE door W. LASSCHUIT. Ja, 't was een rare geschiedenis, maar de zon, de maan en de aarde hadden ruzie. Daar merken wij, menschen, niet veel van, of het moest alleen door den regen zijn, want dat zijn de tranen van de maan. Wat wil het geval. De maan had op zekeren keer tegen de zon gezegd: ,,'t Is eigenlijk onbillijk, dat jij alleen maar licht en warmte geeft. Dat moet ik ook kun nen." De aarde bemoeide zich daar niet mee. Die vond het allang voldoende, dat ze licht en warmte kreèg. Nu moeten jullie weten, dat de aarde iede- ren dag een toertje om maakt, dat wil zeg- praten we misschien later nog wel eens. ze precies een dag over. Dan maakt ze ook nog een ander reisje, dat is haar baan om de zon en daar doet ze ma- 1 eventjes een heel jaar over. ftriV. (Ev&rtSCT Door het eerste ontstaan dag en nacht, door het tweede de jaargetijden. Dit doet ze allemaal volgens een bepaalde wet, namelijk de natuurwet. Waarom den eenen keer de dag langer is dan de nacht of omgekeerd en het dan winter is en dan weer zomer, daarover kant van de maan op, welken wij niet zien. Dezelfde capriolen maakt de maan. Over de zon, zijn de geleerden het wel eens, dat ze als een gloeiende kchijf stil staat, maar h'eelemaal zeker I's het niet en je kunt niet gaan kijken, want daarvoor is ze veel te heet! En waarom nu ruzie? Jullie moeten weten, eenmaal in de maand komt de maan precies tusschen de zon en de aarde in te staan Als dat zoo het geval is, schijnt het licht van de zon dus tegen den kant van de maan op, welke wij niet zien. Anders gezegd: wij zien de heele maan niet meer. Op de teekening is dat duidelijk waar te nemen. Wij spreken dan van nieuwe maan. Nu is de maan zoo kwaad daarover, omdat ze wel graag gezien wil worden en licht wil geven als het nacht is. Heel vaak regent het dan ook, als de maan nijdig is. Zie je dan huilt ze van drift en blaast ze allemaal wolken samen, zoodat de zon toch maar niet op de aarde kan schijnen. En dan is alles boos, want hoe leelijk kijken wij niet, als we niet door de zon worden wak ker geroepen. Bedroefd gaat de maan zijn weg verder en zoowaar, na zeven dagen ongeveer ziet ze kans weer een lichtstreep op haar zwarte rondte te vertoonen. V/e zeggen dan, dat het wassende maan is. De eerste helft van den nacht is zij heer en meester beter zou het wezen, als ik zei: dame en meesteres, want maan is vrou welijk. Ook noemen we dit Eerste Kwar tier. Nu breekt een glorietijd aan. Steeds meer licht kemt er op den zwarten bol, steeds, langer beschijnt ze de aarde, totdat na onge veer 14 dagen de maan, als ware zij de zon in levenden lijve, als een gloeiende kogel aan den hemel staat. Volle maan is aangebroken en kijk maar eens, hoe blij ze c-r mee is. Lachen, maatje, geen gebrek. En als er dan een wolk TOCH GERED door W. B.—Z. TROUWE BELLO door W. B.—Z. In de sloot zag hij het drijven, 't Beestje met zijn zwarte vacht. Dadelijk is hij 't nagesprongen, Heeft het aan den wal gebracht. Met zijn groote trouwe oogen, Keek hij ons toen vroolijk aan, Alsof hij aan ons wou vragen: ,'k Heb toch wel mijn best gedaan?" Lieve, goeie, trouwe Bello Je bent een bovenst beste hond, Breng gerust maar aan je baasje, Wat je in 't water vond. Maar dit zwarte, natte diertje Is een oude speelgoed-beer Zaagsel komt er uit zijn pooten. 'k Gooide hem toen weg een keer. 'k Zal hem nu maar goed verstoppen, Zoodat jij hem nooit meer vond, Maar jij bent een trouwe Bella Onze beste, brave hond. voorschuift, nou, dan is Holland weer in last en komen ock dikwijls de tranen weer te voorschijn! Niet lang echter duurt deze pret; alweer na een week ongeveer vertoont de bol zwarte kanten en is weldra de helft nog maar verlicht. We zeggen dan dat het Laatste Kwartier is. Dan begint de ruzie opnieuw. Kennen jullie ook dat grapje van dien schil der op de maan? lederen keer begint hij de maan wit te schilderen, totdat hij er heelemaal mee klaar is en dan vindt hij het zeker niet mooi genoeg en komt de zwarte verf erbij te pas. Als je nu goed weet, hce het komt, dat we eerst de maan heelemaal niet zien, daarna een klein beetje, dan heelemaal, vervolgens weer minder, en tenslotte weer heelemaal- niet, kunnen we den volgenden keer eens praten over verduisteringen door de maan. Hiet dat hij iets geestolèn heeft, maar als dc maan zoo kwaad is. doet hij alle mogelijke pogingen de zon in den weg te staan, zie je en die zegt dan: Wacht maar ik krijg je wel! Enfin, daar spreken we nog wel over." OOK EEN RECORD. „Hallo! Bent u even een geluksvogel!" „Ik? Waarom dan?" „U hebt toch een heel bijzonder record ge vestigd?" „Record? Ik?" „Ja! U bent de eerste mensch, die uit een boom klimt, zonder er in geklommen te zijn!" VERRASSINC. De stormen beukten strand en oever Het water wies al sneller voort. Het kwam in huizen, kamers, schuren. Het liet de menschen angst verduren, Want lager zonken deuren, muren, En immer zwol het water aan, 't Leek met de menschheid wel gedaan. Weg spoelde huisraad, vee en eten Een wieg met kind dreef op het meer. Het kindje keek door de gordijnen. Of nu het water ging verdwijnen. Of eindlijk niet de zon ging schijnen Maar immer zwol het water aan, 't Leek met het kindje wel gedaan. Het wiegje danste op de golven Het kindje dreef al verder voort, De wind blaast zacht door de gordijnen En werkelijk de zon gaat schijnen De storm gaat zoetjes aan verdwijnen, 't Kind komt behouden aan den wal, Waar moeder 't weer verzorgen zal. Als je wilt weten, wat bovenstaand plaatje voorstelt, moet je a"e vakjes, waarin een punt staat, met potlood of inkt zwart maken. Als je dat netjes doet, zie je een aardige sil- houetteekening verschijnen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 19