Herinneringen aan Februari 1901 36 Jaar Tevoren.. Nederlandsche Handelsmissie gaat er heen. - Wat kunnen wij er leveren WOENSDAG 9 DECEMBER 1936 HAARLEM'S DAGBLAD 7 Het vorstelijk huwelijk vóór zes en dertig jaar. a. gebeurtenissen van de week van 1 tot 7 Februari 1901 zullen binnenkort herleven. Bijna zes en dertig jaar zal hei geleden zijn, dat ons volk, in groote eensgezindheid, feest vierde, en dat de Residentie een kleurig en fleurig aanzien en een ongekende drukte had, als nadien niet zoo dik wijls meer is voorgekomen. Vijf en dertig jaren, nadat het huwe lijk van H.M. de Koningin met wijlen Z. K. H. Prins Hendrik te 's Graven- hage werd voltrokken, zal ook thans de Hofstad getuige zijn van een vor stelijk huwelijk; de echtverbintenis van H.K.H. Prinses Juliana en Z.D.H. Prins Bernhard. Den Haag zal de eer ste week van het nieuwe jaar in feest tooi prijken en duizenden en nog eens duizenden zullen in die dagen niet ophouden, het prinselijk paar toe te juichen, zooals dit óók het geval was in 1901. Van de vele herinneringen willen wij hier nog eens een en ander vertellen. Het ligt voor de hand, dat wij bij het begin beginnen' En dat begin dagteekent van den 15-den Oc tober 1900. Op dien dag kwamen de Koningin en de Koningin-Moeder van een bezoek aan den Erf graaf en de Erfgravin van Erbach- Schönberg te Klönig en aan den Grootherto; en de Groothertogin van Hessen te Darm stadt, op het Loo terug. Op Dinsdagavond verscheen een buiten gewoon nummer van de Nederlandsche Statascourant en werd het nieuws ook in de dagbladen bekend. Deze buitengewone Staats courant van Woensdag 17 October 1900 (nr. 243) luidde: „Proclamatie van den 16den October 1900, betreffende de verloving van Hare Majesteit de Koningin. Wij, Wilhelmina, bij de gratie Gods Konin gin der Nederlanden, Prinses van Oranje- Nassau, enz. enz., AAN MIJN VOLK! Het is Mij een behoefte, aan het Neder landsche Volk, van welks levendige belang stelling in het geluk van Mij en Mijn Huis Ik zoo diep ben overtuigd, persoonlijk mede- deeling te doen van Mijne Verloving met Zijne Hoogheid, Hertog Hendrik van Mecklenburg- Schwerin. Moge deze gebeurtenis, onder Gods zegen, bevorderlijk zijn aan het welzijn van Ons land en van zijne Bezittingen en Koloniën in Oost en West. Laten en bevelen, dat deze Proclamatie in de Staatscourant en in het Staatsblad opgeno men en ter plaatse, waar zulks gebruikelijk is, aangeplakt zal worden. Gedaan op het Loo, heden den löden October 1900. WILHELMINA'1 Den 20sten December kwamen bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal de vier wetsont werpen in, die, in verband met het a.s. huwe lijk, waren in gereedheid gebracht, na over leg der Regeering en van den Vice-president van den Raad van State, jhr. mr. J. W. M Schorer. Voor de belangen van Prins Hendrik trad in deze op Dr. Langfeld, President van het Mecklenburgsche Landes-Gericht. Alle vier wetsontwerpen werden in haar ge heel, zonder hoofdelijke stemming of met bijna algemeene stemmen aangenomen. Zij kwamen op 7 Januari 1901 bij de Eerste Kamer in: den volgenden dag werden zij in de af- deeling behandeld en op 9 Januari, na zeer korte discussie, volgde aanneming; ook hier zonder stemming. Prins Hendrik, Nederlander geworden, kwam op den 31sten Januari uit Duitschland terug en werd in Den Haag op plechtige wijze ont vangen door vertegenwoordigers der Konin gin, ministers enz. De minister* van Finan ciën sprak den Prins toe, waarbij hij o.m, zeide: „Wij begroeten thans Uwe Hoogheid als Bruidegom van Hare Majesteit, onze ge liefde en hoogvereerde Koningin en tevens als Nederlander". Zoowel in. als buiten het Paleis Noord einde heerschte een geestdriftige feeststem ming, die weliswaar eenigszms getemperd werd door het overlijden van Z. D. H. den Groothertog van Saxen-Weimar-Eisenach, een oom van H.M., en door het overlijden van H.M. Koningin Victoria van Engeland, waar ons Hof den rouw voor moest aannemen, maar een en ander belette toch niet, dat het glorierijke dagen waren voor de Residentie, waarin meer dan eens de hechte verknocht heid van ons volk aan het Oranje-huis, zich openbaarde. JL/ e bruidsdagen van cfe Koningin en Prins Hendrik gingen in op 21 Januari, toen van het voorgenomen huwelijk ten Stadhuize te Den Haag kennis gegeven werd. Het behoeft geen betoog, dat de bruids- bouquetten bij tientallen aan het Paleis af gegeven werden. Vooral de bloemen, welke de bewoners van het Noordeinde brachten, trok- ken zeer de aandacht. Het paleis was als het ware herschapen in een machtige bloemen zee en de Residentie zag er niet minder fraai uit. Overal verrezen eerepoortèn, versierd met dennengroen en oranje. Het ruiterstandbeeld van den Grooten Oranjevorst van Willem den Zwijger was eenvoudig versierd. Hier begon de bruidsweg in een dubbelen boog; hij werd door de Paleis-, Oranje- en Parkstraat, over Kneuterdijk en Plaats, via de Gevan genpoort, over het Buitenhof, door de Gra venstraat en over de Groenmarkt, tot aan de Groote of St.-Jacobskerk voortgezet. De eerebogen werden gevormd door twee geweldige zuilen, die aan de beide zijden dei- straat op voetstukken van 2 M. waren opge- WIELRIJDER TE WATER GERAAKT EN VERDRONKEN. Dinsdagavond te ongeveer half zeven is een der tig jar e wielrijder bij het Frederik Hendrikplantsoen in het water van de Nas- saukade te Amsterdam gereden. Van alle kanten toegeschoten burgers slaagden er be trekkelijk spoedig in, den drenkeling met be hulp van een boothaak op het droge te bren gen. Personeel van den Geneeskundigen Dienst, welke onmiddellijk gewaarschuwd was. is nog geruimen tijd bezig geweést met pogingen de levensgeesten op te wekken, evenwel zonder gunstig resultaat. bouwd en verbonden door zware guirlandes van groen. Op de witte zuilen, met latwerk bekleed, waartusschen frisch groen opklom, waren slingers van witte rozen en andere bloemen, vervaardigd, uit was, bevestigd. Bo ven elke zuil stond een stralende zon, goud gekleurd, gelijk de ornamenten op de hooge kolommen. Niet alleen langs den bruidsweg was een feesttooi aangebracht. De geheele Residentie schitterde in een pracht van kleuren, bloe men en vlaggen tooi; ook in de allerarmste buurten had men zich beijverd, zijn vreug de aan den dag te leggen. Groote magazijnen en officieele gebouwen waren prachtig ver sierd. Vooral aan de paleizen van H.M. de Ko ningin-Moeder en van den Prins en de Prin ses von Wied, aan de woning van den Com missaris der Koningin was bijzonder veel zorg besteed. De armen en weezen worden niet vergeten. He' et Haagse-hé feestcomité (en ook in andere plaatsen van Nederlaaid geschiedde het) beraamde plannen om de misdeelden onder de bevolking een feest te geven, dat voor' hen een reden tot dankbaarheid zou kunnen vormen. Uit de opbrengst van de inschrijvingen en -de op 31 Januari gehouden collecte werden zestienduizend bons bekostigd voor vleesch en rijst, koffie, erwten eii boonen enz. Een en ander werd door bemiddeling van welda dige instellingen, op zeer onpartijdige wijze, verdeeld; in de dagen van 4 tot 6 Februari mocht geen kommer gekend worden! Naast de armen was ook gedacht aan de ouden van dagen en verpleegden in alle ge stichten. In ziekenhuizen werden de ver pleegden onthaald. Voor de weezen en de kinderen uit andere liefdadige inrichtingen van Den Haag werd een grootsch feest georganiseerd, dat in den avond van den 31sten Januari in de Groote Zaal van den Haagschen Dierentuin ge houden werd. Daartoe was deze zaal geheel met vlaggenguirlandes en tropheeën versierd. Van zes uur af kwamen de ongeveer duizend weezen, jongens en meisjes uit alle gestichten van de Residentie en van Scheveningen en de overige verpleegden in kindergestichten van de stad, de zaal vullen. Het aanstaand Koninklijk Huwelijk brengt ons de feestelijkheden, bijna zes en dertig jaar geleden gehouden, bij het huwelijk van Koningin Wilhelmina, weer in gedachten. Wij drukken hiernaast het eerste van een serie artikelen af, waarin de herinnering aan die tiiden van blijd schap weer wordt ver levendigd. Eerefront van officieren op 7 Januari. 's-GRAVENHAGE, 8 December. De chef van den Marinestaf brengt ter kennis van alle officieren der Kon. Marine reserve, dat het in het voornemen ligt, om ter gelegenheid van het huwelijk van Prinses Juliana en Prins Bernhard op 7 Januari eën eerefront op te stellen in de omgeving van de Groote Kerk. Zij die hiervoor in aanmerking wenschen te komen, worden verzocht, daarvan schrfitelijk kennis te geven voor 20 December a.s. aan den chef vdn den Marinestaf, p./a. Dep. van defen sie. Rekening houdende met de beperkte plaats ruimte, waarover zal worden beschikt, t.z.t. worden bericht, wie van de officieren, die zich voor deelnemen hebben aangemeld, in aanmerking komen. Het deelnemen aan het eerefront wordt niet als dienstreis aange- markt. De tenue is burnous, broek zonder galon, steek, c.q. helm, sabel en vutte handschoenen. Afzonderlijk eerefront. De chef van den marinestaf brengt verder ter kennis, dat het voornemen bestaat door die officieren van de Kon. Marine reserve die geboren zijn in de jaren 1909 en 1911 een af zonderlijke eerefront te doen innemen, dat eveneens zal worden opgesteld in de omgeving van de Groote Kerk. Zij, die voor dit afzonderlijk eerefront in aanmerking wenschen te komen, worden ver zocht dit bij hun schrijven te vermelden. In het zogvan Raven Floki Nieuw Ijoek van Jan P. Strijbos. In de 17e eeuw waren onze walvischvaarders in IJsland graag geziene bezoekers. Doch later is die band tusschen Holland en IJsland losser geworden, en pas in de laatste jaren zijn er weer enkele pogingen gedaan, om tot een nauwer contact te geraken. Daartoe dragen de studenten-werkkampen, welke elk jaar op IJsland worden gehouden, in belangrijke mate bij. Maar toch is onze kennis van dat land daar ver in het Noorden nog zeer gering. Zoo zeer zelfs, dat het Bert W. Garthoff overkwam, zooals hij in de inleiding tot het nieuwe boek van Jan P. Strijbos vertelt, dat onmiddellijk na afloop van 'n lezing welke hij hield in een plaatsje onder de rook van Amsterdam: „zich ergen de zware gestalte van een ras-echte Mokummer verhief die het mij te beurt val lend applaus volkomen vernietigde door on omwonden zijn onvoldaanheid te luchten met de vraag: „Zeg es vader! Waar blijve nou me Eski mo's?" „Zie", zoo vervolgt Garthoff, „dat is het 'm: wat weet „men" van IJsland? We kennen het via de krant als veelb^spot leverancier van depressies, het wordt ons op school zeer terloops eens genoemd om Geysir en Hekla en we hebben er aan Jules Verne's fantasten- Iets over Argentinië. Het Congrespiem te Buenos Aires. Het valt te begrijpen, dat Zuid-Amerika thans meer dan te voren de publieke aan dacht van Nederland tot zich trekt, nu een handelsmissie onder leiding van Jhr. Mr. Dr. H. A. van Karnebeek, en samengesteld uit eenige leidende figuren uit ons economische leven, zich daarheen begeven zal om voor onze producten te zoeken naar nieuwe mo gelijkheden. Uit dat gezichtspunt bekeken is ongetwijfeld Argentinië het gewichtigste land van het geheele Latijnsch-Amerikaansche werelddeel. Niet omdat deze republiek de roots te of de volkrijkste is, want. hoe uitge strekt ook, wordt zij door Brazilië in beide opzichten overtroffen; intusschen vormen de 12 millioen inwoneres van Argentinië een markt, die grooter mogelijkheden oplevert dan menige talrijke bevolking van meer tropi sche of exotische levensaard. Immers, Ar gentinië heeft zich, dank zij een gematigd klimaat en een vrijwel uitsluitend blanke be volking, geheel ontwikkeld in de richting, welke alle extensieve agrarische gebieden op gegaan zijn. een richting die feitelijk niet zoo veel verschilt van datgene wat wij in ons eigen land aanschouwen op de Groningsc-he Friesche klei of op de Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche eilanden de landbouw brengt er de koopkracht, en deze laatste dekt hare behoeften grooten deels in de naburige markt steden, in den vorm van machinerieën voor het bedrijf, van kleeding en van niet-zelf- erbouwd voedsel, en van allerlei andere fa brikaten voor wier voorziening het agrarische platteland aangewezen is op de industrieel? centra des rijks. Niet veel anders is de gang van zaken in Argentinië. Men verbouwt er tarwe, maïs, lijn zaad in geweldige hoeveelheden. Men ver werkt er de millioenen stuks rundvee en scha pen, die in de pampaweiden hun voedsel vin den, tot bevroren vleesch, met huiden, vet, wol en dergelijke als bijproducten. Van de op brengst dezer productie moet de natie als ge heel betalen: 1, rente en aflossing op de buitenlandsche leeningen. resp. de dividenden of rente op aandeelen en obligaties der met buiten- landsch kapitaal gebouwde spoorwegen: en 2e. de fabrikaten, welke het eigen land niet Nederland is vanouds een gewichtige af- voortbrengt, nemer van de Argentijnsche agrarische voorbrengselen. Er is dus alle reden om ook omgekeerd aan Argentinië een deel van onze eigen productie te willen verkoopen. Niet dat een dergelijke handel nu bepaald vastgelegd behoeft te worden in starre proporties. Daar tegen verzet zich bepaald onze eigen tradi tie van vrijen wereldhandel, die spontaan zijn evenwicht moet zien te vinden. Aan den anderen kant echter treedt Ar gentinië ons ongevraagd met vriendelijke be doelingen tegemoet, door aan Nederlandsche goederen een voorkeur toe te kennen bij het verdeelen der voor importfinanciering be- noodige betaalmiddelen, een privilege dat bestemd is als belooning voor 's lands beste klanten. Is aldus de algemeene sfeer voor ons land gunstig genoeg, een tweede overweging is natuurlijk welke soort van goederen Neder land voortbrengt, die door Argentinië be geerd kunnen worden, waaraan zich dan uiteraard de overweging vastknoopt of de door ons gevraagde prijzen concurreerend zijn. Want het spreekt vanzelf, dat ook andere industrieele landen van dit Zuid-Amerikaan- sche afzetgebied werk maken; niet alleen de zeer groote. zooals Engeland, de V.S., Duitsch land en Japan, maar ook de met ons zelf vergelijkbaren, waaronder België, Zweden en Italië te rekenen zijn. Als agrarisch land heeft Argentinië na tuurlijk in de eerste plaats behoefte aan ma chines van allerlei aard. voor den landbouw en voor de allereerste bewerking der landelijke voortbrengselen, voor het vervoer enz. enz. Vooi-ts heeft een zoo snel grpéiend volk een onverzadiglijke behoefte aan openbare kunst werken, voor licht, verwarming, verkeer, ge zondheid etc. etc. Tenslotte valt er op het gebied van kleeding en voeding nog heel wat te leveren waarir. de nog jonge industrie des lands nog niet voldoende kan voorzien. Om nu den invoer van luxe goederen maar niet eens in aanmerking te nemen. Zelfs de andeüjke bedrijven als zoodanig hebben doorloopend behoefte aan veredelende be- standdeelen. zooals die met eindeloos gespe cialiseerde zorg en op grond van lange erva ring worden voortgebracht in andere landen van meer intensieve werkwijze. Men denke hierbij aan stamboekvee aan poot- en zaai goed en dergelijke Een geweldige moderne hoofdstad. De bevolking van Argentinië woont voor ongeveer een vijfde deel bijeen in de hoofd stad Buenos Aires een zeer drukke en zich snel moderniseerende metropolis van 2 Va mil lioen inwoners. Aan de elegantie van Parijs paart deze reuzenstad de voortvarendheid van New York. Omvangrijke openbare werken worden er met groote doortastendheid en in verbazingwekkend snel tempo uitgevoerd. Het sloopen en opruimen van een dozijntje stratenblokken, enkel om wat vrijheid van beweging te scheppen voor het geweldige motorverkeer, is er aan de orde van den dag. De nieuwe bebouwing, welke zich langs de aldus geopende verkeersaderen vormt, neemt hoe langer hoe meer de Noord-Amerikaansche idealen van wolkenkrabbers over. De' oude kathedraal, een verdiepingloos gebouw met klassiek zuilenfront, ziet zich reeds omgeven door huizen van dertig verdiepingen. De menschenstroomen, die zich dagelijks eenige malen verplaatsen van de zakenwijk naar de woonbuurten, worden hoe langer hoe meer onder den grond vervoerd. Hotels zijn er ver rezen van een omvang, zooals wij dien in Nederland niet kennen. Havens worden er op groote schaal aangelegd, zoowel in de hoofd stad zelf als langs de groote rivier die de beste landbouwgebieden des lands doorsnijdt, de machtige Parana. Want 's lands belang heeft een vlot scheepverkeer noodig. Even als Rotterdam en Amsterdam een graanboot snel moet kunnen lossen, zoo moeten ook in silo's langs het Argentijnsche havenfront in staat zijn om in één etmaal zulk een schip vol te spuiten met deze eetbare lading. Van de overige Argentijnsche steden heeft Rosario zich reeds ontwikkeld tot een opeen- hooping van meer dan een half millioen men- schen. Het is een centrum van landbouw en veeteelt doch tevens van spoorwegverkeer en havenbedrijf, want de Parana is tot hier en nog een heel stuk hoogerop, bevaarbaar voor zeeschepen. Ook Bahia Blanca, in het schiei boomlooze zuiden aan een slijkerige zeeboe zem gelegen, is zulk een landbouwhaven, waar op eenige groote spoorlijnen de graanvoor raden uit een uitgestrekt achterland loozen. Langs het waterfront vindt men voorts tal van groote exportslachterijen, hier „frigorifi- cos" genaamd, omdat hun techniek van ver duurzaming in hoofdzaak op lage temperatu ren geschiedt. De meeste schepen, die ge regeld op Argentinië varen, zijn dan ook uit- ;erust met vriesinstallatles voor het vervoer van bevroren of gekoeld vleesch, en laatstelijk voor het overbrengen van het voortreffelijk? Argentijnsche fruit. Het zeeschip meert dan rechtstreeks voor de fabriek en de in zakken ;enaaide runder- of schapenkarkassen wor den regelrecht uit de koelhuizen naar de vrieskamer gedragen. Wie het historisch interessante of het land schappelijk schoone van Argentinië wenchst te zien, moet verder het binnenland in naar oude provinciesteden zooals Cordoba of Tucu- man en naar de grootste natuurwonderen zooals de door de tropische pracht omgeven watervallen van de Iguazu of de hemelhooge bergketenen der Andes, op de grens van Chili, of de koele bergmeren in het Zuidwesten. In dergelijke streken vindt men nog de laatste overblijfselen van de oude Argentijnsche leef wijze terug, met een schilderachtig restant van Indianen en gauchos. De groote kern des lands echter, die voor onzen handel van zulk een beteekenis kan worden, ligt in het midden van Ie Plata-monding tot diep de voormalige Pampa in! Daar is het. dat Argentinië ziel ontwikkeld heeft tot één van 's werelds ge wichtigste economische centra. hand rondgewandeld in den aanvang van zijn reis „Naar het middelpunt der Aarde". Maar na lezing van het lijvige en fraai ge- illustreerde boek van Jan P. Strijbos 1) zal IJsland niet zoo onbekend meer zijn voor ons. We zwerven te paard met hem over de uitge strekte vlakten van het binnenland, trekken, trekken met hem naar het vogelrijke Myvatn (muggenwater) en naar de kleine vogel eilandjes voor de kust. We beleven zelf een oogenblik de angst, die zich van hem meester maakt, toen hij aan een dun touw met den vogeljager Magnus de steile vogelrotsen af daalde, wat ik even voor u overschrijf: „„Een wonderlijk gevoel bekruipt mij. Hon derden foto's en tal van films heb ik gezien van vogelvangers, hangend aan een dunne lijn boven pijllooze diepten en afgronden, zwevend tusschen hemel en aarde en telkens, bij het zien van deze afbeeldingen heb ik moe ten bekennen, dat voor zooiets mij de durf zou ontbreken. En daar staan wij nu, terwijl de „egghunter" beneden roept en ons voor een „fait accompli" stelt. Het touw kan allicht stukschuren over den scherpen la varand, er kunnen rotsblokken en steenen van de sterk verweerde klifkust losraken en den vogel jager verpletteren. Elk jaar komen op IJsland gemiddeld vijf koene en stoutmoedige vogel jagers bij het uiterst gevaarlijke en riskante bedrijf om het leven. Ik monster het touw en de paaltjes, waar aan ik aanstonds mijn leven moet toevertrou wen. Wie van ons beiden kreeg eigenlijk dat vervoekte plan in zijn hoofd om naar Grlmsey te trekken? Nu hebben we de consequenties waarvan te aanvaarden, zitten we in het schuitje en moeten meevaren. Bert, moediger dan ik en speelsch als een jonge hond, duikt het eerst over den afrond. Gelukkig denk ik, dat geeft nog eenige minu ten uitstel. Ik probeer rustig te zijn en alles kalm te realiseeren. Maar Bert. is kwiek en vlug en weldra is het oogenblik gekomen, dat ik volgen moet. Zonder gelegenheid te hebben er bij na te denken, meer werktuigelijk, grijp ik het touw en volg inderdaad het voorbeeld van mijn lot- genooten. Hand voor hand gaat het omlaag, ik tracht met de voeten steunpunten te vinden, een methode die ik van de beide anderen afgeke ken heb en die de eenige juist is. maar ik klamp mij nog te veel aan den rotswand vast en schuur met de knokkels van mijn vingers over de messcherpe en harde rotspunten. Een kort oogenblik zweef ik tusschen hemel en aarde; Magnus, de vogelvanger en Bert. de slingeraap, trekken op het juiste moment het touw strak, dan sta ik bibberend en ontdaan op een smal gemzenpaadje; naast mij een diepe afgrond". Strijbos zou zichzelf niet zijn, als niet een groot deel van het boek aan de vogels gewijd was. Maar toch bevat het nog heel wat meer, en vooral krijgen we na het lezen van dit boek een heel andere kijk op den IJslander. We lezen verbaasd, hoe zelfs de meest afgele gen boerderij, diep in het binnenland, voorzien is van radio, electrisch licht, telefoon en centrale verwarming, installaties, die de IJs lander zelf aanlegt. En dat alles vinden we dan vaak in een oude boerderij, waarvan de muren bestaan uit een dikke laag plaggen en ook het dak met een dikke laag zoden is afgedekt. We lezen ook hoe de IJslander, die we ons meestal voorstellen als een soort in robbevel- len gehulde Eskimo, geestelijk zeer goed ont wikkeld is, een levendige interesse heeft voor alle mogelijke onderwerpen en mee weet te praten over dingen, die ver boven het begrip van den gemiddelden West-Europeeër gaan. Een verklaring daarvoor geeft misschien het volgende citaat: „De groote mate van intellectueele ontwik keling. waarop de IJslanders ongetwijfeld kunnen bogen, is voor een deel ook het ge volg van het klimaat en de omstandigheden, waaronder zij leven. De zeer lange en donkere winters stimuleeren tot lezen en er is niets wat een IJslander zoo graag doet, als lezen. In elke boerderij vinden wij een welvoorziene boekenkast, heel vaak een bibliotheek waar we versteld van staan. In den winter is het weer vaak oorzaak dat het werken buiten on mogelijk wordt, wekenlang is men gebonden aan de boerderij en een groot gedeelte van den tijd wordt, dan met lezen doorgebracht. Ook in den zomer zagen wij vaak dat de IJslanders, wanneer zij onder het werk even naar de boederij kwamen om een kop koffie te drinken, onmiddellijk een boek. een tijd schrift of een krant pakten, IJslandsch meisje in nationale dracht. Er is geen land waar zooveel drukwerk ver schijnt als op IJsland. Bij voorkeur leest men historische werken, legenden, sagen, reisver halen, gedichten, werken over kunst en cul tuur, spiritisme, filosofie en muziek; voor detective-verhalen heeft de IJslander geen tijd". Men ziet, een lijstje, waarvoor menig Europeaan zich niet zou behoeven schamen. En waar vinden we op de Hollandsche boer derijen een uitgebreide bibliotheek? Heel be langrijk tenslotte in dit boek. is de knappe inleiding van Bert V/. Garthoff, waarvan we reeds bij het begin van dit artikel gewaag den. en die ons een duidelijk en scherp beeld geeft van de histor'^che en economische ont wikkeling- van IJs'and. Zoo is dit nieuwe boek van Jan P. Strij bos niet alléén geworden een boeiend reis verslag, doch tevens een enthousiast pleidooi voor het onbekende en maar al te vaak m i s- kende IJsland. Haarlem, 7 December 1936. KO. ZWEERES. 1) In het zog van Raven-Floki. naar IJs land met Jan P. Strijbos. met een historische inleiding van Bert W. Garthoff. Foto's van den schrijver en Willem van de Poll. Amster dam, L. J. Veen, N.V, z.j.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1936 | | pagina 11