V R IJ D A G IS DECEMBER 1936
TT A A R T. E M'S DAGECAD
7
AAN ALLEN!
Toen ik van den zomer uit België in het
grensplaats je Sluis kwam, werd mijn oog 't
eerst getroffen door een groot bord, waarop
stond: „Welkom vreemdeling!" Dit welkom
betreft blijkbaar niet eiken vreemdeling. Pe
gasus heeft er in zijn dagelijksch rijm al op
gezinspeeld. Meer dan 200 vreemdelingen
doen moeite om aan de Belgische grens ons
land binnen te komen en wij, d.w.z. onze po
litie aan de grenzen, doen evenveel moeite
om hen er buiten te houden. Wie zijn die
vreemdelingen en waarom zijn we op hun
komst in ons land niet gesteld? Wie het zijn
heb je misschien al vermoed, het zijn de Zi
geuners. Oorspronkelijk hooren ze in Europa
niet thuis, maar komen ze uit het verre Oos
ten en hun taal toont verwantschap met het
Sanskriet, de taal der Oud-Indiërs. Zelf be
weren ze afkomstig te zijn uit Egypte, maar
ze zijn van Indischen oorsprong. In de 15e
eeuw misschien nog vroeger, want in 1420
treffen we hen al aan in Deventer, zijn ze
van uit Azië in Europa getrokken en nu vin
den we ze niet alleen in bijna alle landen van
Europa, maar ook in Amerika. De grootste
intocht in Europa is zeker wel geweest in
1417, toen ze in grooten getale uit het Bal-
kangebied in Hongarije binnendrongen. On
der allerlei namen zijn ze in de verschillende
landen bekend. In Duitschland worden ze
evenals bij ons Zigeuners of ook wel Tziga-
nen genoemd, in Frankrijk heeten ze Bohé
miens, in Engeland en Amerika Gypsies, in
Hongarije en Zevenbergen Tzingari, in Italië
Zingaro en Zingari, al naar men een manne
lijk "of vrouwelijk persoon bedoelt. In Spanje
Gitano of Gitana. In Zweden noemt men ze
Taters of Tattar. welke naam zeker afkom
stig is van 't woord Tartaren. In Denemarken
schijnt men ze niet meer aan te treffen. Niet
meer. want ook hier zijn ze wel geweest. Het
is toch bekend, dat de Schotsche Koning Ja
cob IV (14881513) ze heeft probeeren uit
te drijven naar Denemarken: hij gaf name
lijk aan hun hoofdman graaf Antonio Gagio
van Klein-Egypte aanbevelingsbrieven voor
den Deenschen koning. De Denen hadden
echter al gauw genoeg van het arme, zwer
versvolk, zooals ze door den Schotschen ko
ning genoemd waren en verdreven ze al heel
gauw uit him land en bedreigden ze met
zware straffen als ze terugkeerden. Nog in
1897 werd bepaald dat ze zich niet in Dene
marken mochten ophouden. In Hongarije is
men in den laatsten tijd bezig hen aan vaste
woonplaatsen te binden; hen te verplichten
een handwerk te beoefenen en de jeugd naai
school te sturen. Over heel de wereld schat
men hun aantal op 1 a 1,5 millioen, waar
van het grootste aantal in Hongarije. Zelf
geven ze de volgende verklaring voor hun
zwerversleven. Ze zouden lang, zeer lang ge
leden in Egypte gewoond hebben en toen Jo
seph en Maria met het 'kind Jezus uit Pales
tina vluchtten naar Egypte zouden ze ook bij
Zigeuners om onderdak gevraagd hebben,
wat hun geweigerd is geworden. Als straf
voor deze onheusche behandeling zouden ze
van af dat oogemblik veroordeeld zijn om een
zwerversleven te leiden. Hoe ze bij hun zwer
versbestaan aan den kost komen? Door het
vervaardigen en verknopen van allerlei snuis
terijen, door handel in paarden en ezels, door
scharenslijpen en de vrouwen door waarzeg
gen. Waarom we nu niet op hun komst ge
steld zijn? Omdat ze, hoewel over 't algemeen
opgeruimd van natuur, zorgeloos, lui, arbeids-
schuw, geslepen en diefachtig zijn. Het on
derscheid tusschen het mijn en dijn kennen
ze al heel slecht. Door hun altijd buiten zijn.
zijn ze kerngezond, ook de kinderen. Bleek
neusjes zullen we tevergeefs onder de Zigeu
nerkinderen zoeken. Een Zigeunerkind moet
op zijn vierde, hoogstens vijfde jaar in zijn
levensonderhoud kunnen voorzien en kan
dat in den regel ook. Natuurlijk niet door
eerlijken arbeid, maar door bedelen, stelen
of zooals zij het noemen vinden. Waar ze
ook zijn, hoe onbekend de streek ook voor
hen is, waar ze uitzwerven. toch vinden ze
steeds den weg naar hun kamp terug en wel
door een geheime teekentaai. pattaran ge-
Twee takjes of bladeren worden ml. op den
weg van het kamp zóó in den grond gesto
ken en op zoo'n afstand van elkaar, dat de
ingewijden daarin een goeden wegwijzer
zien en wat voor de niet-ingewijden niets
zeggend is. Muzikaal zijn ze van klein tot
groot. Lezen en schrijven kunnen ze niet;
hun liederen, sprookjes, legenden, gelegen
heidsverzen bij geboorte, huwelijk, dood en
begrafenis worden, zooals eertijds bij onze
voorouders, oververteld van 't eene geslacht
aan het andere. Geen beter dansers dan de
Zigeuners; geen wonder, want in het tweede
levensjaar leert het kind al dansen. Wie niet
tot hun stam behoort, krijgt niet gemakke
lijk toegang tot hun verblijf- of woonplaats.
Toch is dat eens aan een Engelsdhe dame uit
de hoogste kringen gelukt. Deze dame. Lady
Smith, had eest na veel (moeite ite Sevilla,
waar heel wat Zigeuners in een bepaalde
buurt bij elkaar wonen, van één van hen hun
taal geleerd. Want al kennen ze de taal van
het land waar ze verkeeren, onder elkaar
praten ze hun eigen taal „romani" genaamd.
Toen ze eenmaal de taal kende, vroeg ze een
oude Zigeunerin haai- de Zigeunerdansen te
leeren, wat ook gebeurde en door tusschen-
komst van deze werd zij ,ten slotte ook in
den Zigeunerkring toegelaten.
Toen ze éénmaal binnengeleid was, werd
door de leidster van het gezelschap met na
druk gezegd: „Wij allen die hier vereenigd
zijn, beschouwen ons zelf als echte Zigeu
ners" en met deze uitspraak was Lady Smith
in hun kring opgenomen en meer dan een
jaar heeft ze onder hen geleefd. Misschien
vertel ik later nog wel eens hoe het met de
Zigeuners in ons land sedert 1420 gegaan is.
W. B.-Z.
Diaconessenhuis, 9/12, '36.
Zeer Geachte Mevrouw Blomberg.
Wat zijn wij weer zeer verrast geworden,
door het mooie speelgoed dat wij van U heb
ben ontvangen. Vooral met de keuken en de
poppen kamers waren de kinderen erg blij.
Ook het babygoed was hartelijk welkom
Heel veel dank aan alle Rubriekertjes.
Hoogachtend,
M. VAN WUPPEN,
Kinderafdeeling
Vriendelijk verzoek met het oog op de
Kerstdagen de briefjes zoo vroeg mogelijk (in
elk geval minstens één dag vroeger) in te
zenden.
haalt moeder ze weg, de ramen worden wijd
opengezet en Mientje slaapt weer in.
Maar ze heeft zoo n angst van haar nacht
merrie overgehouden, dat ze in het vervolg
nooit meer bloemen vernielt. Ook op haar
speelgoed past ze in het vervolg beter. Haar
poppen mochten zich ook eens willen wre
ken
IETS OVER DEN ALPENSTEENBOK.
Hoog boven in de bijna ontoegankelijke
gedeelten van de bergen, daar huist de alpen
steenbok. Alleen in den winter, door den
honger gedreven, komen ze tot in de bos-
schen. In vroegere tijden kwam de steenbok
voor in de geheele alpenketen; maar de glet-
schers van den ijstijd drongen ze terug.
De steenbok is ten allen tijde sterk vervolgd
engeslaagd en wel hoofdzakelijk om het reus
achtige geiyei, dat zij op den kop dragen.
En hoewel de zwaarste straffen op het jagen
van steenbokken gesteld werden, tot zelfs de
galg, niets kon verhinderen dat in 1820 de
laatste Salzburgsche steenbok geschoten wer
den.
Een kolonie van deze dieren in Gran Pa-
radiso in Italië, Zuidelijk van Val Aosta,
werd echter door de staat dusdanig be
schermd, dat het aantal dieren tegenwoordig
weer tot ongeveer 3800 stuks aangegroeid is.
Ook op andere plaatsen bijv. in St. Anna
en in Stiermarken, in Zwitserland en in de
Salzburger Alpen werd de steenbok met
groote moeite en kosten weer ingevoerd, zoo
dat het aantal steenbokken op het oogenblik
4200 stuks bedraagt.
Wat de schoen is voor den bergbeklimmer
is de hoef voor den steenbok. De hoef heeft
een harde rand, zoodat hij een ideaal klim-
werktuig vormt.
Daarom kan een groote zware steenbok
klimmen tegen rotswanden die voor men-
schen absoluut ontoegankelijk zijn.
Zijn ruwe beharing maakt het mogelijk,
dat hij den strengen .bergwinter zonder na
deel kan doorstaan. Zijn kleur is zwartbruin
terwijl zijn gewicht niet zelden 240 pond be-
MALLE DRIES.
door
W. B. Z.
20e vervolg.)
,,'t Was of ik mij zelve redde van iets heel
donkers."
„Kerel, Dries, wat een zegen zou dat zijn.
Laten we samen alles uitpraten, alles, wat
daar nog zit aan angstige gedachten."
„Ja, alles samen uitpraten, over dat vree-
selijke, dat ze ooi-log noemen. Maar nu niet.
Nu ga ik slapen. Ik ga heerlijk slapen. Jij
gaat nog lang niet weg, hè?"
„Neen. ik ga nog lang niet weg. Wel te rus
ten!" Andries de la Brève sloot zijn oogen.
Iets als een glimlach gleed over zijn bleeke
gezicht en hij mompelde: „uitpraten, alles
uitpraten."
„Zoo is 't goed." fluisterde de dokter tegen
den heer Wiitzen. Deze slaap is heilzame me
dicijn. Komt U vanmiddag nog eens weer."
In een wonderlijke stemming keerde Hans
Wützen terug naar vrouw en kind. Als hij van
één ding spijt had, dan was 't zeker wel. dat
hij zoovele jaren had laten voorbijgaan zon
der zich om Dries de la Brève te bekommeren.
Of had de dorpsdokter gelijk, dat Dries nu
pas door dit ongeluk scheen wakker te wor
den?
„Hans", zei mevrouw Wützen. „nu je dezen
man hebt teruggevonden mag je hem nooit
meer los laten."
„Ik zou hem ook nooit meer los kunnen la
ten," besloot de heer Wützen.
HOOFDSTUK 10.
Een feestelijke intocht.
Het geheele auto-ongeluk liep wonder bo
ven wonder veel beter af, dan iemand had
durven denken. Alleen van de auto was niet
veel meer bruikbaar. Daar scheen men zich
echter niets van aan te trekken. De men-
schenlevens waren immers van oneindig
grootere waarde. Toen mevrouw Wützen dat
eens tegen haar man beweerde, zei hij op
ernstigen toon: „Behalve in oorlogstijd vrouw
dan heeft een menschenleven alleen maar
waarde, als 't een wapen kan gebruiken."
„Nu niet bitter zijn Hans, alles is zoo won
derlijk goed afgeloopen."
„Dat is 't vrouw. En daar kan ik nooit
dankbaar genoeg voor zijn. Vandaag vooral
is 't een gloriedag voor me, nu ook Dries het
ziekenhuis mag verlaten."
„Dat is juist een week na ons," vervolgde
mevrouw en ze keek blij naar buiten, waar
Mia aan 't ballen was met een paar dorps
kinderen.
„Als oom en tante er niet op tegen hebben
wou ik mijn vacantie nog wel een paar we
ken verlengen. We beginnen nu pas te genie
ten van de omgeving, van de menschen, van
alles en alles."
„Daar heb je Lotte de la Bröve! Wat loopt
ze weer kwiek!"
Juffrouw Bi-ef dacht er niet over voorbij
te loopen. Er was zoo'n vriendschappelijke
verhouding ontstaan tusschen de gasten van
't hotel (zooals ze in het dorp steeds werden
genoemd) dat juffrouw de la Brève al haar
nieuwtjes voor hen bewaarde.
Mia Wützen was een dagelij ksche gast van
't kleine huisje aan den dijk. Vandaag moes
ten ze allemaal komen: de Wützens en de
van Wengens. Vandaag kwam Andries thuis!
't Was Woensdag. De zomer was al ver
heen. De weken waren voor Dries maanden
geworden. Ten slotte was zuster Lotte weer
naar haar eigen huisje gegaan. Dries kon het
nu wel zonder haar stellen. Hij had het. daar
goed en was tevreden Bloemen en vruchten
ontbraken nooit in het ziekenvertrek bezoek
evenmin. Nu was 't net zoo'n stralende dag
als dien lsten Juli.
.(Wordt vervolgd), j
DE LEGENDE VAN DEN INKTVISCH.
Nieuw-Zeelandsch sprookje.
Er waren eens twee parelvisschers, onaf
scheidelijke vrienden: Amaho en Tanare. Zoo
dra zij 's morgens hun hutten verlieten, waren
zij bij elkaar. Samen zwommen ze in de kreek
en samen doken ze in het heldere water, zon
der zich te bekommeren om de vele haaien,
die in die streken voorkomen. Als eenige voor
zorg namen ze slechts een groot scherp mes
mee, dat hen in geval van nood te pas kon
komen.
De blanke mannen waren gekomen en had
den de inboorlingen de groote waarde doen
beseffen van de glanzende bolletjes, die voor
komen in sommige oesters en waaraan ze voor
dien weinig waarde hadden gehecht.
En nu gebeurde het, dat Tanare meer ge
luk had dan Amaho. De hoeveelheid parels, die
hij bovenbracht, was wel twee maal zoo groot
als die van Amaho. Deze beweerde, dat het
slechts toeval was en verdubbelde zijn pogin
gen. Zorgvuldig zocht hij de oesterbanken af.
Maar het was tevergeefs. Het scheen, dat al
leen Tanare pareloesters kon vinden.De oes
ters, die Amaho boven bracht, waren alle leeg.
„Het is de schuld van Tripapahu, den boo-
zen geest, die mij plagen wil", zei Amaho in
zichzelf. En vanaf dat oogenblik werd hij stil
en zwijgzaam en bemoeide zich niet meer
met zijn kameraad. Tanare bood hem, eenigs-
zins verlegen, aan zijn buit te deelen, maar
Amaho weigerde woedend dit bewijs van
vriendschap. En alsof het lot er mee speelde,
had Tanare van dit oogenblik af nog meer ge
luk, terwijl de ander minder en minder ving.
Een duistere haat maakte zich van Amaho
meester en hij besloot wraak te nemen op
hem, dien hij tot nog toe altijd aLs een broe-
HOE DE JONGENS OUDE ANNE HIELPEN
Jan, Ed en Kees spraken af, wat ze dezen
Woensdagmiddag zouden doen. Veel zin om
naar het bosch te gaan hadden ze niet, om
dat de lucht niet veel goeds voorspeldie en
het over een uur of wat wel zou gaan rege
nen. En om nu den geheelen dag thuis te
zitten, leek hun ook niet erg prettig. „Wel,
laten we dan wat op de markt gaan rond
snuffelen." opperde Ed.
„Ja, dat is een idee: ik mag een zakmes
koopen en kan dan meteen ééntje uitzoeken,"
was het antwoord van Kees.
Even later togen ze dus op weg naar de
markt. Het was er een heele drukte. Spoedig
kwamen ze aan een kraampje, waar ook zak
messen werden verkocht. De keus was na
tuurlijk niet gemakkelijk. Er waren ook zoo
veel mooie messen en lang zoo duur niet, als
de jongens hadden gedacht. Tenslotte kocht
Kees een zakmes met twee messen en nog
een kurketrekker. Ze gingen de heele markt
over en alle kraampjes langs. Op den hoek
van en der rijen stalletjes stond oude Anne,
die een mooi bloemenstalletje had Haar bloe
men waren altijd mooi en versch en dikwijls
kochten de jongens wat bij haar, zoodat ze
hen al goed kende. Dit keer bleven ze alleen
even een praatje met haar maken, want ze
hadden thuis bloemen genoeg. Ze kregen
ieder een toffee van Anne, bedankten haar
vriendelijk en liepen weer verder.
Ze waren een heel eind verder, toen ze een
hevig lawaai hoorden en schreeuwende men
schen. Haastig .snelden ze naar het geluid
toe en wat zagen ze daar? Anne's stalletje lag
heelemaal ondersteboven, alle bloemen lagen
op den grond, alle pulletjes waren stuk, het
kraampje zelf lag ook heelemaal uit elkaar.
Gelukkig was Anne zelf ongedeerd Ze hoor
den toen, dat een paard van een groen tekar
op hol was geslagen en Anne's kraampje
omver had gegooid. De tranen stonden Anne
in de oogen. „O, wat moet ik nu beginnen,
zei ze zacht. „Alles is stuk, zelfs het zeil is
gescheurd en al het hout van mijn stalletje
is kapot. Nu kan ik hier toch niet meer staan
De drie jongens liepen treurig naar huis
toe. „Zouden wij haar niet met iets kunnen
helpen?" vroeg Jan. „Ja maar op welke ma
nier dan?" was de wedervraag van Kees. „Ze
is altijd zoo vriendelijk voor ons; we moeten
toch iets verzinnen."
Langen tijd spraken de jongens erover.
Eindelijk kwam Kees op het idee om met z'n
drieën een tafel voor haar in elkaar te tim
meren, welke ze dan zou kunnen gbruiken,
tot dat ze weer een echt kraampje had. Jan
vertelde, dat hij nog wel veel hout thuis had.
wat toch niet gebruikt werd. Een hamer en
spijkers zouden er ook wel te vinden zijn. Zoo
gezegd, zoo gedaan.
Thuis gingen de jongens dadelijk aan het
werk. De voorraad hout, die op zolder bij
Jan lag, was grooter dan ze gedacht hadden
en de tafel, die ze timmerden was er een van
flinke afmetingen. Er was zelfs nog genoeg
hout voor een paar krukjes.
„Ja." zei Jan, toen ze klaar waren, „dat is
nu allemaal goed en wel, maar nu zit Anne
in de open lucht. En als het regent heeft ze
niets, waar ze onder schuilen kan."
Dat was waar! De jongens dachten ernstig
na. Toen was Ed het, die een pracht idee
kreeg. „Ik weet wat, ik weet wat," juichte hij.
„Wij hebben thuis nog een groote ouderwet-
sche paraplu. Als ik die aan moeder vraag,
mogen we die vast wel hebben."
In optocht ging het naar Eds huis, En toen
ze daar verteld hadden, wat ze van plan wa
ren, kregen ze onmiddellijk de paraplu en van
Eds moeder nog een warme shawl voor het
oude vrouwtje.
Toen weer naar de markt. Anne was er
nog/Maar ©ah, wat keek ze ibedroefd. Dat duur
de niet lang, want toen de jongens haar ver
teld hadden, wat ze voor haar gedaan had
den, klaarde haar gezicht heelemaal op. „Jul
lie zijn echte lieverds," zei ze dankbaar. „Nu
is het de moeite niet meer waard, om het
stalletje nog op te zetten. Maar morgen ben
ik hier weer, hoor!"
Den volgenden dag zat Anne inderdaad
achter baar nieuwe stalletje. En als je naar
het plaatje kijkt, kun je zien, hoe blij ze is,
met het geschenk van Jan en Kees en Ed.
OP DEN BODEM DER ZEE.
door W. B.—Z.
HOE ZE ZICH ER UIT REDDEN.
De gierigheid'der Schotten is iets, dat over
de heele wereld bekend is en waarmee in de
geheele wereld de spot wordt gestoken.
Er waren eens drie Schotten, Mac, Patrick
en Edgar geheeten, die te zamen een clubje
gevormd hadden, dat tot doel had zooveeel
mogelijk van het leven te genieten, maar
er niets voor te betalen. Overal, waar het
niets kostte, kon men het drietal vinden: op
lezingen, tentoonstellingen, bij optochten,
enz. enz.
Op zekeren dag woonden zij weer een gra
tis lezing bij. Het onderwerp, waarover ge
sproken zou worden, luidde: „Vrijgevigheid"
Aan het eind van zijn redevoering, kondig
de de spreker aan, dat hij een kleine inza
meling zou houden. Daarvan schrok Patrick
zoo, dat hij flauw viel. Mac en Edgar begre
pen dadelijk, wat hun te doen stond. De een
greep Patrick bij het hoofd, de ander bij de
beenen en zoo brachten ze hem naar buiten
Ze waren gered; hadden niets behoeven te
geven!
Waar het zeepaardje zwemt
En de vissschen zijn
Waar de zeesterren groeien,
Daar is het zoo fijn,
Daar bloeien ook bloemen
Van allerlei kleur
Die bloemen zoo mooi
Maar helaas zonder geur.
Daar is het heel stil als bij ons in den nacht
En toch een geflonker van kleurenpracht.
Krab. kwallen en oesters genieten ermee
Van die sprookjeswereld daar diep in de zee.
VERRASSING.
DE WRAAK DER BLOEMEN.
Mientje is een slordig meisje, niet alleen
laat ze altijd en overal haar speelgoed zwer
ven; maar ze schijnt het ook heerlijk te vin
den alles te vernielen en stuk te maken. Haar
boeken zijn, zonder kaft. hebben gescheurde
bladen en zitten vol vlekken. En geen van
haar poppen heeft nog al haar armen en
beenen.
Op haar verjaardag brengt haar vriendin
netje Edith haar een prachtige bouquet bloe
men uit haar eigen tuintje. In 't begin is
Mientje er erg blij mee en ze zet ze op de
tafel in haar kamertje. Telkens gaat ze er
even naar kijken. Maar dat verveelt haar al
gauw en het duurt niet lang of ze begint de
mooie bloemen stuk te maken.
..Die bladeren zouden gekarteld veel
mooier zijn!" en ze zet de schaar er in. Dan
trekt ze de rozen van hun stelen en knipt de
blaadjes van de margrieten af. Als er ein
delijk niets meer in de vaas staat dan een
paar kale stengels bekijkt ze haar vernielings
werk toch een beetje ongerust. Wat zal moe
der er van zeggen? Dat zal wel een flink
standje geven!
Als ze moeder hoort komen, stopt ze vlug
de treurige overblijfselen van de straks zoo
mooie bouquet onder haar bed.
Om te zien. wat bovenstaand wirwar van
lijntjes voorstelt, moet je de vakjes, waarin je
een punt ziet staan, met potlood of inkt zwart
maken. Je krijgt dan een zoogenoemde sil-
houetteekening, dat is een teekening, waarvan
de figuren zwart zijn gemaakt.
r.
's Avonds slaapt ze in, zonder er meer aan
te denken. Maar plotseling hoort ze een
zwak gerucht. En een vreemd licht schijnt
in haar kamer.
En ineens ziet ze zich omringd door een
menigte kleurige en geurige wezentjes. Ze
herkent ze: het zijn de bloemen van haar
bouquet. Maar wat willen ze van haar?
„Slecht, ondeugend meisje! Kijk eens, hoe
je ons toegetakeld hebt! zegt 't wezentje, dat
de roos geweest moet zijn. Alle jurkjes zijn
gescheurd, gerafeld en gekreukt en zien er
uit als vodden.
„Jij hebt ons gekweld, gepijnigd! Nu is het
onze beurt. Kom. zusters, wij gaan ons wre
ken." En alle bloemen sprmgen op haar en
steken haar met hun dorens.
Mientje wil om hulp roepen: maar ze kan
niet, een verschrikkelijke angst verlamt haar
bewegingen. Eindelijk gelukt het haar een
kreet te slaken enze ontwaakt, bevend
en trillend, in de armen van haar moeder.
„Die nare bloemen," snikte Mientje. „Oh,
wat doet mijn hoofd pijn."
Moeder weet niet. dat er gebeurd is en zij
wil al een dokter laten halen. Maar dan ver
telt Mientje haar droom en moeder begrijpt
alles.
De sterk geurende bloemen onder het bed
hebben het meisje hoofdpijn bezorgd. Vlug
genden dag juist dook op de plaats, waar on
der water de val lag, trok hij aan den draad
en danste van vreugde langs den oever. Plot
seling bleef zijn voet haken in een slinger
plant en hij viel voorover in het water, pre
cies in zijn eigen val, terwijl Tanare zich met
behulp van zijn mes had kunnen bevrijden.
Gevangen in de slingerplanten, zijn
hoofd in een zak, worstelde Amaho om
vrij te komen, terwijl Tanare, die niet wist
wat er gebeurd was, hem zocht en hem riep.
Ondertusschen was Amaho op den bodem
van de zee terecht gekomen, Eindelijk slaagde
hij erin, den zak, die hem belette te zien, van
zijn hoofd te trekken. Voor zich zag hij een
afzichtelijk wezen, dat met open mond lachte.
„Ja", zei het monster, „ik ben Tripapahu en
je bent in mijn macht. Wees maar niet bang.
want je zult niet verdrinken. Die zak, dien je
zooeven van je gezicht trok, zal voortaan je
hoofd zijn en je ledematen zullen veranderen
in lianen. Je zult zelf een levende val worden.
Je heele leven zul je vervolgd worden door de
menschen en je geheele leven zul je door
brengen in de duistere diepten van de zee.
Amaho wilde roepen, smeeken, zijn armen
uitstrekken naar den geest. Maar hij zag zijn
armen veranderen in zwarte grijparmen.
Verschrikt zagen de visschers een nieuw
monster in de kreek. Tanare, die tenslotte be
grepen had, hoe alles in zijn werk gegaan was,
vertelde hun de geschiedenis; maar de blan
ken haalden hun schouders op en zeiden- „Dat
is een reusachtige inktvisch".
De parelvisschers duiken echter niet in het
water, zonder vooraf goed uitgekeken te heb
ben, of hun doodsvijand Amaho niet in de
buurt is. Verstopt onder de rotsen loert hij
naar hen met zijn wreede oogen.
der had beschouwd. Met behulp van slinger
planten en oude zakken vervaardigde hij een
net, dat hij onder water verborg, juist boven
de banken, die Tanare den volgenden dag af
zou zoeken. Een draad, die Amaho vanaf het
land dient kon trekken, zou de val sluiten
en het den ongelukkige onmogelijk maken
weer boven water te komen. Amaho was ervan
overtuigd, dat zijn geluk zou keeren, zoo
dra Tanare weg was. En toen Tanare den vol-