RDAGAVOND
In het land van de koffie.
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Stroomaf langs de Athabaskarivier.
H.D. VERTELLING
ii
ZATERDAG 9 JANUARI 1937
TT A ART E M'S DAGBLAD
7
In een tweepersoons vouwboot.
Dagen lang reeds waren onze gedachten er
mee bezig geweest. Midden in het mooiste
gletscherpanorama had telkens een van bei
den gezegd: Laten we dit niet vergeten of
laten we dat vooral meenemen. Het is ook
geen kleinigheid een week lang met boot en
tent de wildernis in, een tocht van misschien
5 dagen, maar met pech kan het tien en meer
worden. En dan alles voor twee personen
mee in een opvouwbare boot van 5 M. lang en
90 c.M. breed. En nu zal het dan gebeuren. De
vrachtauto staat voor, de 'boot wordt inge
laden. 2 zakken met tenten, één met dons
dekens, 2 zakjes met kleeren, alles zooveel
mogelijk waterdicht, 2 brooden (voor 7 dagen),
dus ook bakpoeder, boter, spek en blikjes met
van alles en nog wat. Schrijfmap, taschjes met
fototoestellen, rubberzak met films en wat al
niet meer. Er is een leelijke versperring van
boomstammen dwars over de rivier even be
neden Jasper, maar ze zullen ons wel even
bij een zijrivier brengen vanwaar we veilig
kunnen vertrekken. De bedoeling is best, we
rijden een paar mijl langs den grooten weg en
komen bij de bewuste kreek. Ongeveer 2 c.M.
water, daar zou een badkurk nog stranden.
Wij kijken elkaar eens aan en dan den chauf
feur. Gaat zeker niet, mijnheer. Best, dan
zullen we maar langs de kreek naar de groote
rivier zien te komen. Er was een afrit en daar
stonden nog twee auto's. Wilde kampeerders
zouden we hier zeggen. De weg eindigt bij de
breede steenige bedding van de kreek, maai
de chauffeur rijdt kalm door en volgt een
poosje de steenige bedding, een keer of vier
dwars door het riviertje heensnijdend. Als de
kreek te smal wordt gaat het den oever op,
over een grasvlakje, door wat laag wilgenhout,
weer eens door de la-eek. Er lijkt geen eind aa.n.
Uitstappen en te voet verder gaan verkennen.
Na een kwartier loopen komt een spoordijk
in zicht, van daaraf zien we heel in de verte
een laagte, daar kan de rivier stroomen. Mijn
heer gaat U nu door om aan de rivier een goed
plekje te zoeken, dan zie ik den wagen op
deze oude spoorbaan te krijgen en kom ik wel
bij U. Zoo gezegd, zoo gedaan. Een half uur
later stond ik aan de rivier op een mooie zand
en grindbank vol hertensporen. Terug om de
auto te halen. Net op tijd om te helpen een
gat te dichten met takken en een brug te ver
sterken met een paar boomstammen en
jawel hoor. Om 11 uur vertrokken stond om
4 uur onze auto aan den rivieroever. Te laat
om nog scheep te gaan, dus afladen en ten
ten opslaan. De auto verdween en daarmee
onze laatste verbinding met de beschaving.
Vlug de tentjes opgezet, wat gegeten en net
als we de boot zullen gaan in elkaar zetten be
gint het te stortregenen! Nu ja, dan morgen!
Kun je net denken. Hebben we daar niet drie
volle dagen lang in die kleine canotentjes naai
den regen zitten, liggen, hangen kijken. Drie
volle dagen geteerd op onze kostbare proviand.
Eindelijk de derde dag een zonnig half uurtje.
De boot in elkaar! Maar bij de laatste schroef-
moer begon het alweer te sauzen. Pas den
vierden dag, half bewolkt, maar we moeten.
We hebben geen dag meer te verspelen! Van
daag of heelemaal niet, want we zitten 25 kilo
meter van den naasten winkel af. Dus gaan.
De boot te water, tenten, dekens, voorraden,
alles gestuwd en waarempel, als alles geladen
is, is er nog net plaats voor ons beiden ook.
Kent ge dié booten? De onze is een Berger
vouwboot, groote tweepersoons toermodel.
Buitenhuid rubber en canvas in zeven lagen
afwisselend, latten en spanten van esschen-
hout, bovendek van canvas, dan houten kuip-
rand en daarbinnen het zoogenaamde spat
dek, dat om het middel sluit. Je zit er dus
in als in een. Eskimokajak, getweeën achter
elkaar. Voorin, in de punt alle eetwaar, keuken
gerei enz. achterin de tenten en blikjes, het
groote gewicht. Ieder heeft zijn donsdeken en
flanellenlaken in een rol onder de knieën,
rechts vlak naast mij hangt de Agfa-Movex,
de filmcamera met telelenzen in een water
dichten zak met ritssluiting, links hangt de
Contax met telelens, lichtmeter en kompas,
onder mijn kuiten nog een rubbertasch met
wisselzak en fotomateriaal, rechts een regen
jas, links de vetlaarzen, mocassins aan de
voeten, vlak onder het spatdek de anorak, de
paddeljacket met kap over het hoofd, nauw
sluitend om polsen en middel, voor regen en
ruw water. Zoo steken we van wal en meteen
heeft de stroom ons te pakken. Allemenschen
wat gaat dat hard. En middenin blijven, den
stroom volgen anders kom je in de ondiepten.
De wal is rotsachtig aan den eenen, een grind
bank aan den anderen kant, dan aan weers
kanten grindbanken, met zwaar dennenhout
bezet. Grindbank midden voor eilanden blijk
baar.
Op goed geluk volgen we den sterksten
stroom. Tot opeens de oevers uiteen wijken
en het Jaspermeer voor ons ligt. Dat geeft
verademing. Rustig water, lage oevers waar
achter bergwanden hoog oprijen. Rondom
hoo'ge kalkrotsen, prachtig gelaagd en met
heel mooie glooiingen overal. Alleen vóór ons
zijn de bergen lager, eigenlijk zijn het slechts
met sparren begroeide heuvelruggen. Daar
tusschendooi' voert de rivier ons naar de
vlakte. Over het meer gaat het langzaam,
maar als dit zich vernauwt 'en weer rivier
wordt is het nog harder aanpooten. want als
je niet stevig doorroeit is de boot onbestuur
baar. Je moet flink meer snelheid houden
dan het water, maar daar ligt ook leuks in.
Alleen is het natuurlijk altijd snel handelen
als plots een rotsblok of igirindlbank opduikt,
of een zijtak, tóch de 'hoofdrivier blijkt te
zijn. Wij zijn nog nieuwelingen in het vak,
nemen nog wel eens te veel de (buitenbocht,
verzeilen dan in den sterksten stroom met- de
sterkste igoiven, die dan over ons spatdek
slaan. Van voren, van links, van rechts
overal schuinrkopjes. En toch heet dit een
snelle rivier, maar niets bijzonders. Brule
Lake een tweede imeer brengt weer verade
ming. Steil rijzen de kalkrotsen aan weers
kanten hoog 'boven de met sparrebosch be
groeide heuvels uit, links van het meer ge
scheiden door een lage landstrook waar be
halve dennen en sparren nogal wat populie
ren staan. Daar huizen de bevers, die ons in
het kamp af en toe bezochten. Rechts zijn
lage zandduinen met helm en peppels be
groeid. Daar staat alles vol hertensporen,
maar vandaag zien we geen wild. Na de over
vloedige regens is er overal water genoeg en
hoeven ze niet aan het meer te komen om 1
te drinken! Lui voort peddelende eten we
een boterham uit het vuistje en filmen ons
afscheid van de bergen want straks begint
de tocht door de voorgebergten, de foothills,
die ons in eenige dagen tot in de vlakte zal
brengen. Het meer vernauwt. Voor klaar?
Dat bet eekent: is het spatdek goed afgeslo
ten, de paddeljacket flink over den opstaan-
den rand getrokken. Parachute in orde? Dat
is een op den rug gebonden windkussen, dat
het blijven drijven makkelijker maakt als
je omgeslagen bent en probeert de onder -
deelen van je uitrusting weer tot één geheel
samen te voegen. Valscherm van den wa-
tertoerist noemen we dat. We spreken af,
dat we ons niet ongerust zullen maken zoo
lang het mijn kameraad, die voor zit, niet
over de schouders slaat. Want we zijn voor
dit deel erg gewaarschuwd'. De rivier loopt er
tusschen steile hooge oevers en is zeel* snel.
Wees vooral voorzichtig bij de spoorbrug,
daar Liggen kolossale rotsblokken midden in
het kanaal, maar die zal je bij hoog water
wel niet zien. Verder volgende raad: Houd in
't algemeen het midden van den stroom;
komt er wit water in zicht, dan de binnen-
bocht houden, maar zoo dicht mogelijk langs
de groote golven anders strand je op de
grindbank aan die binnenbocht. En als- 't
niet vertrouwd lijkt uitstappen en gaan kij
ken! Dat laatste is een prachtige raad. Stel
je voor hooge steile oevers, gemiddelde snel
heid van den stroom 10 Kilometer per uur,
dat is kalm fietsen. In het midden waar wij
varen is het 20 Kilometer. Nu is er op 500
Meter afstand een hindernis. Voordat je
aan den kant bent zit je er al middenin en
dan komen nog de landingsmoeilijkheden in
ondiep water met sterken stroom, 't Beste
hopen, Vertrouwen op een (beetje hulp van
hoogerhand, op je bootje en op eigen kracht,
Vooruit Zus. Kalm peddelen tot de rivier wild
wordt en dan maar wild mee. En we hebben
gepeddeld en geschreeuwd. Rechts, rechts,
rechts, om een grindbank of met alle macht
links om te hooge golven te vermijden. Het
spatdek zat elk oogenblik onder |en dan
stuift het water over het zijboord. De voor
man splitst de golf met zijn deel van de boot
en vlak voor de tweede krullen de golftoppen
op tot onder zijn oksels. Af en toen is er even
verademing, breeder rivier, rustiger water.
Maar verder is het haast één groote jacht.
Vóór de spoorbrug is het vrij kalm, wij kun
nen rustig uitkijken. De rivier maakt er
juist een bocht op een nauw punt. Onder de
brug overal witte koppen, wat altijd een
teeken van diep water is. Dus maar tusschen
de eerste en tweede pijler door, die een meter
of tien uiteen staan. Met een 20 kilometer
vaart schieten we er op aan in wielend wa
ter. Daar pakt een golfwieling den achter
kant van de boot en zet haar een meter op
zij. Rechts, rechts, rechts, ja, 't lukt. De te
rugkaatsende golf tegen den pijler doet de
rest en met 2 meter ruimte suizen wij er
langs heen. De voorpunt du.kt in een golf,
snijdt er door. Nog 2 groote hobbels waar we
overheen dansen en de kalme breede rivier
ligt weer voor ons. Kameraad kijkt zegevie
rend om, en lacht.
Dat is gelukt! En heerlijk glijden we voort
langs het prachtige panorama, de brug is
voorbij, een nachtmerrie minder. Tot na een
kwartiereen ijzeren spoorbrug zichtbaar
wordt. Dat moet de gevaarlijke zijn! De an
dere was cement met houten bovenbouw en
wij zijn voor de ijzeren gewaarschuwd. Nog
200 Meter. Alles klaar. Uitstappen en ver
kennen onmogelijk. Binnenbocht tusschen 2e
en 3e pijler. Probeeren!
Dl'. W. G. N. VAN DER SLEEN.
Indrukken uit het moderne Brazilië.
Vergeleken bij de op prozaïsche productie
ingestelde nuchterheid van Argentinië maakt
het grootendeels tropische Brazilië allicht een
indruk van exotische romantiek.
Inderdaad is daar wel eenige reden voor.
Want de meeste Braziliaansche steden, hoe
zakelijk hare bezigheden ook mogen zijn, zien
zich tenminste gezegend door de natuurlijke
schoonheid van een benijdenswaardige om
geving. Om het even of men nu Rio de Ja
neiro, de luisterrijke federale hoofdstad neemt,
dan wel het eerwaarde Bahia, voormalige zetel
van het Portugeesche gezag, opeenhooping van
zooveel kerken als er dagen in het jaar zijn.
of Santos,'de koffiehaven, waar de baaltjes
„troost" in eentonige opeenvolging door een
tapis roulant in het onverzadelijke ruim van
een zeeschip gespuwd worden, steeds en over
al ziet men rondom het stadsbeeld een be
koorlijke omlijsting van tropische liefelijk
heid. Dit samenstel nu is het, dat den Euro
peaan die in Brazilië zijn werkzaamheden
heeft, tot een vriend van dat land maakt. Deze
het oog streelende genoeglijkheid doet hem
vele andere dingen over het hoofd zien, van
die kleine onvolkomenheidjes, waar de nieuwe
ling zich misschien nog even aan stoot, maar
die de geacclimatiseerde vreemdeling vergoed
weet door zoovele andere, betere, vlottere
eigenschappen dan waaraan wij in ons pre
cieze vaderland gewend zijn.
Ook Brazilië is modem geworden, zij het ook
niet op die harde en meer Noord-Amerikaan-
sche manier welke Buenos Aires met zooveel
succes van New York heeft nagevolgd. Even
eens in Rio de Janeiro en in Sao Paulo zijn de
huizen ten hemel uitgegroeid, met veel meer
verdiepingen dan strict noodig zou zijn. Zelfs
bemoeit zich de Overheid daar te lande met
de hoogte der nieuwe gebouwen. Er is in de
laatste jaren te Rio de Janeiro wederom een
grondige schoonmaak gdhouden onder de
laatste heuvels, die het centrum der stad in
zijn volle ontplooiing belemmerden. Radicaal
heeft men die hindernissen opgeruimd, ge
sloopt, afgegraven. Heele heuvels verdwenen,
met huizen en al, uit het stadssilhouet. Hun
puin werd naar den oever van de baai gekruid,
om aldaar te dienen via het aanplempen van
een nieuwe strook land, die buiten de be
bouwde kom een onbedorven kans schiep om
een grootsch stadsbeeld te ontwerpen. In ons
Gezicht op Sao Paulo. de tweede stad van
Brazilië.
bedachtzame vaderland zou allicht geopperd
worden, „dat er met de plaatsruimte gesmeten
is". Maar de Braziliaan lacht daarom: in
plaats van een benepen en rommelige water
kant kreeg hij een eleganten boulevard, een
park aan zee, een vierdubbele asfaltbaan te
midden van palmen eri" bloemen. En nu het
terrein dat na de afbraak overbleef? Midden
in de stad juist in de kostbaarste buurt,
strekt zich nog heden een gedeeltelijke kale
vlakte uit, licht golvend naar een centraal
punt dat zich een meter of wat boven water
pas blijft verheffen. Liet men hier aan de be
bouwing vrij spel, dan zouden er misschien
opnieuw van die gedrochtelijke speculatie-
huizen verrijzen, zonder smaak, zonder stijl,
zonder klasse. In plaats daarvan heeft de
Overheid voorgeschreven, dat daar alleen maar
huizen van minsten tien verdiepingen mogen
komen. Of ze mooi zullen worden is een
kwestie van latere zorg. Hoofdzaak is dat er
geen klungelige bouwsels worden neergeplakt,
die de waarde van de buurt omlaaghalen. En
inderdaad ziet men er aarzelend de eerste
kloeke gebouwen verrijzen. Geheel afgezien
van hun aesthetische waarde: ze valoriseerren
die stadswijk doordat ze forsch en waardig
zijn. Het voorloopig doel is bereikt! Overigens
helpen het gulle klimaat en de krachtige bodem
mee om er een aantrekkelijke omlijsting bij
te leveren. Er is noch te Rio de Janeiro, noch
te Sao Paulo een hoekje te vinden waar men
niet tevens eens aardig doorkijkje krijgt tus
schen palmen en andere sierboomen door. Al
dus hebben beide groote steden, de eene met
anderhalf, de andere met één millioen in
woners een zeker cachet van landelijkheid be
houden, een vriendelijk karakter dat hen tot
aangename woonplaatsen maakt.
Wie over Brazilië wil spreken, kan onmoge
lijk het woord „koffie" negeeren. Dit geweldige
massaproduct is van ouds de ruggegraat van
de Braziliaansche welvaart geweest. Er waren
tijden dat Brazilië meer dan drievierde van de
wereldconsumptie aan koffie leverde. Dit aan
deel is inmiddels wat ingeschrompeld, maar
nog steeds voorziet Brazilië ongeveer de helft
der wereld van dat geurige product; en als
het een kans zag, zou het ons allen met kof
fieboontjes overstrooien. Want de overpro
ductie aangewakkerd door vroegere jaren van
onbedre'igden voorspoed, heeft hier schrikba
rende afmetingen aangenomen. De roode klei
der binnenlanden van Sao Paulo brengt koffie
bij stroomen voort. Ware lawines van koffie
rolden uit die vruchtbare hoogvlakte omlaag
naar Santos, de groote uitvoerhaven. Een
groot deel heeft nooit het oceaanscihp bereikt.
Millioenen balen moesten verbrand of in zee
geworpen worden, om erger te voorkomen. En
nog steeds is de positie van dit kostbare arti-
ken geenszins veilig. Men confereert met de
concurrenten uit Colombia en Guatemala om
teeltbeperking in te voeren. Zelf heeft Brazilië
er reeds het mes in gezet door een deel der
oudere plantages aan de koffieproductie te
onttrekken, door er katoen te gaan planten,
en sinaasappelen, of wat er nog meer vatbaar
blijkt voor export naar aandere werelddeelen.
Elders in de wereld groeit koffie in bescheiden
tuinen, of op een enkele boschhelling onder
schaduwboomen. In Brazilië echter rijdt men
per auto urenlang, dagenlang, door niets dan
laantjes van eentonige koffieheesters, keurig
op rij en gelid gepoot. Af en toe vertoont zich
een „fazenda" of plantage, met langgerekte
daken en uitgestrekte betonvelden. Daar wordt
de geplukte koffie gewasschen, gedroogd, ont
bolsterd en ontvliesd, om eindelijk in zakken
de treinreis naar Santos te beginnen, waar het
gereede product gesorteerd zal worden, en ten
slotte den weg zal vinden naai- het ruim van
een vrachtboot. Soms honderdduizend balen
en meer tegelijk in één schip. Een mailboot
alleen laadt in een hal ven dag zooiets van
20.000 balen, terwijl de passagiers ondertus-
schen langs de blanke stranden van Santos
boeren, of opgetogen terugkeeren van een wel
geslaagd uitstapje anar Sao Paulo. Op de kade
van Santos, en op de asfaltstraten van het
onpretentieuze havenstadje (dat intusschen
in bevolkingscijfer Utrecht voorbij streeft)
liggen de groene boontjes achteloos verspreid.
Men trapt er op. Koffie kost niets, in Brazilië.
Het „kleintje koffie" dat men den heelen dag
door te slurpen krijgt., kost 200 reis, dat is op
het oogenblik precies 2VZ cent. Na een maal
tijd in een restaurant of hotel krijgt men zijn
koffie gratis achterna geserveerd. Wie in een
inrichting van goeden stijl een kopje koffie
zou bestellen, riskeert dat hij een even vreemd
figuur slaat als wie op een Duitsche „Wein-
terrasse" om een glas bier zou durven vragen.
In Brazilië is de koffie echter een product
van de hoogere binnenlanden geworden, in
plaats van, zooals vroeger, een plantage
artikel uit warme streken. De slavernij is af
geschaft, en vrije arbeiders zoekeiï bij voor
keur een koel klimaat op. Sindsdien zijn de
tropische kuststrooken vrijwel waardeloos ge
worden. Men heeft deze slechs gedeeltelijk
kunnen valoriseeren door er bananen te plan
ten, een cultuur, die betrekkelijk weinig zorg
vereischt. Een woudstreek wordt gerooid, de
boomen worden verbrand, of wel ze verrotten
vanzelf, en tusschen de stronken schieten de
pisangstengels omhoog. Vooral rondom Santos
is dit een teelt van beteekenis géwordén, want
er komen vanzelf in die drukke haven vele
schepen, met koelinstallaties, en deze zijn het,
die aanzienlijke hoeveelheden van deze sma
kelijke tropen vruchten meenemen naar Lon
den, Southampton, Amsterdam, Antwerpen.
Ook een Nederlandsohe onderneming, de Ba
nanen Import Maatschappij te Amsterdam,
heeft zich op den invoer van deze Braziliaan
sche soort toegelegd, die kwetsbaarder maar in
ruil dan ook geuriger en smakelijker is dan de
meer vulgaire types uit Centraal Amerika.
Rondom Santos zijn alle Deltaterreinen rond
om de lagunes en alle heuvelhellingen die te
gen het binnenlandsche bergplateau opglooien
met bananen beplant. Smalspoortjes en ka
belbaantjes zorgen voor het vervoer naar den
oever van een der vele kreeken, en van daar af
gaat de lading per schuit verder, tot onder de
grijparmen van de scheepslier.
Aldus is Brazilië een mengsel van groot-
sChoepsche voortbrenging aan natuurproduc
ten, met hier en daar een kern van zeer mo
derne grootsteedschheid, forsch, nieuw, zake-
kelijk. Maar steeds belangwekkend en geriefe
lijk.
Mr. W. J. VAN BALEN.
Tabak en Liefde.
door IWAN MODOLVAN.
Serge, mijn beste vriend, en ik rooken dik
wijls 's avonds met elkaar een pijpje. Daarbij
amuseeren wij ons kostèlijk. Wij zitten in ge
makkelijke stoelen in den rooden gloed van
den haard en genieten van de pittige tabak.
Onze gesprekken vlotten echter bijna nooit.
Bijvoorbeeld: Serge: In dit licht ziet je pijp
er heelemaal donkerbruin uit. Ik (na een
half uur): Ja. Ook praten we vaak over
het pijpenschoonmaken of laten onze fanta
sie over tabaksmengingen den vrijen loop.
Op zekeren dag was de prettige stemming
weg. Wij waren alle twee op Sasja verliefd.
Wij spraken er niet over. Maar de gestoorde
harmonie bij het rooker. toonde ons, dat wij
de verbitterdste vijanden waren geworden. De
pijpen gingen dikwijls uit en het stille tijds
verloop tusschen een „gesprek" bedroeg nu
reeds een uur.
Sasja kondigde haar bezoek aan: ,.ïk wou
eens zien, wat jullie op je rookavondjes eigen
lijk doen. Houden jullie je dus op een overval
voorbereid."
Wij lieten geen woord van pi-otest hooren.
Bij het rooken, dat we nu deden, stoorde
geen derde. En zeker niet, als Sasja die derde
was.
Plotseling stond ze bij ons in de kamer.
„Daar zijn alleen maar mannen toe in staat.
Die stank, die jullie maken! Jullie moesten
je zelf eens met die belachelijke dingen onder
je neus in den spiegel zien!"
Onze pijpen gingen heel gauw uit. Wij ver
borgen ze beschaamd in onze étuis, want
Sasja snoof demonstratief. Daar het toen niet
meer zoo gemoedelijk was, dronken wij ont
zaglijk veel whiskey. Onversneden. Alleen
barbaren gieten er sodawater bij.
Serge werd rood, toen ik den volgenden
dag in een café bij hem ging zitten. In het
aschbakje naast hem glom verraderlijk de
rest van een sigaret. Ik haalde met een iro
nisch glimlachje mijn sigarettendoosje te
voorschijn, haalde een sigaret er uit en stak
die aan. Serge grijnsde verbitterd. Wij spra
ken niet met elkaar, we lazen zwijgend de
kranten. Slechts wanneer een van ons een
sigaret opstak, glimlachte ik iederen keer en
grijnsde Serge verbitterd. Zichtbaar verlang
den wij allebei naai- een behoorlijk pijpje
tabak.
Bij Sasja maakte ik intusschen vorderingen.
Maar ik was altijd een beetje jaloersch. Had
zij Serge misschien óók gezegd, dat hij, als hij
wat om haar gal, zijn pijp moest opgeven? En
had zij hem toen ook gezegd, dat ze slechts
van kleine, dikke mannen houden kon, zoo
als zij tegen mij gezegd had, dat zij slechts
groote, slanke mannen mocht? Maar dit staat
vast. dat Serge reeds eenige dagen bij het
avondeten een zeer goeden eetlust toonde.
(Tusschen haakjes: ik dronk 's middags geen
mouihier meer, om niet te dik te worden).
De toestand was ondraaglijk. Eenige weken
had het reeds geduurd, toen Serge een be
sluit nam: „Zeg. Misja, zoo gaat het niet
langer. Wij kunnen niet beiden met Sasja
trouwen. Nu moet ik weg, maar om negen uur
ben ik weer terug. Wij zullen bij een goede
sigaret de aangelegenheid ridderlijk oplossen.
De overwonnene mag dan weer pijpen rooken."
Daardoor dwong hij mij tot handelen.
Een half uurtje later ging ik naar Sasja.
Zij ontving mij in haar kamer. Het aschbakje
was boordevol. Daarbij beweerde ze, dat ze
overdag slechts zeer weinig rookte. Maar ik
maakte daar geen opmerking over, daarvoor
was ik te opgewonden.
„Sasja, ik houd van je en wil met je trou
wen."
„Zijn jullie soms in complot? Serge was
daarvoor zooeven ook al hier."
„De schurk! De bespreking zal vanavond wél
stormachtig worden."
Zij gaf mij geen antwoord, maar wel zeer
veel hoop. Daarentegen heb ik op haar belofte
van geheimhouding verklapt, dat ik vanavond
met Serge over haar zou spreken. Toen nam
ik afscheid, want zij moest zich kleeden om
dien avond uit te gaan.
Serge kwam precies om negen uur. Hij was
zeer vroolijk. maar veranderde heel snel, toen
hij mijn woede zag. Wij streden heftig, rook
ten oneindig veel sigaretten en dronken on
eindig veel whiskey zonder soda. Toen ik hem
Beweeglijke, losse schouders zijn van het
grootste belang voor een goede houding, voor
prettig, gemakkelijk bewegen, maar vooral
ook voor een goede ademhaling. Daarom is
Oefening 41, die tot doel
heeft de schouders los te
maken, al héél belang
rijk. We zouden u daar
om dringend willen aan
raden, deze oefening
niet alleen deze week,
maar ook als afwisse
ling bij volgende series,
trouw op het dagelijk-
sche gymnastische me
nu te zetten. De armen
worden lo=ïes gebogen,
waarna met de punt
van den elleboog zoo
groot mogelijke cirkels van voor naar achte
ren gemaakt worden. Het tempo niet te slap
en de schouders zooveel mogelijk laten hel
pen om de cirkels grooter te krijgen. Eerst
twintig maal in acliterwaartsc'ne richting,
dan tien maal voorwaarts. Dan hetzelfde
nog eens, maar bij eiken cirkel even op de
teenen komen staan. (Oefening 41 a).
Oefening 42
kan hier
mooi bij aan
sluiten, want
als ai de voor
gaande oefe-
ningen en-
thouist door
geworsteld hebt, zult u allicht neiging heb
ben, er even bij te gaan liggen. We gaan vol
ledig gestrekt op den grond liggen en hef
fen "energiek een been hoog en gestrekt van.
den grond. Weer snel, maar zacht neerleg
gen en het andere been opgooien. Afwisse
lend elk been tienmaal. Deze oefening bij1
voorkeur op een stofvrijen bodem, maar zelfs
dan nog door den neus ademhalen.
In neerslachtige buien
kunt u Oefening 43 toepas
sen, Als tegenslagen u het
hoofd doen bukken, och,
dan kunt u allicht het hee
le bovenlichaam in de ma
laise laten deelen! (Zie de
teekening). Dan met lichte,
veerende bewegingen de
handen tien centimeter
van den grond, deze steeds
dieper laten zakken. Tot u
den grond raakt, maar
zonder de knieën ook imaar
iets te buigen! Als u deze
oefening dagelijks doet,
zult u zien, hoe speciaal hierbij snelle vor
deringen gemaakt kunnen worden. U kunt
met platte handen aan den grond komen,
hoe ongelooflijk het ook klinkt! Deze oefe
ning kunt u ook doen, terwijl de handen ge
leidelijk een halven cirkel rond de voeten
beschrijven
Aan jongeren kinderen zouden we deze
zware rek-oefening niet aanraden. Maar ook
volwassenen moeten hierbij niet onvoorzich
tig te werk gaan, vooral wanneer zij niet
veel aan sport gedaan hebben.
Oefening 44
is weer een hupoefe-
ning.
Veerkrachtig hup
pend op één voet, het
andere been losjes
heen en weer laten
slingeren. Na taen
huppen overgaan op
den anderen voet. Dit
is niet alleen een uit
stekende oefening-
voor de spieren van
voet en been, maar
ook worden ademha
ling en bloemsom- v
:~op geweldig aange
zet en het uithou-
houdingsvermogen vergroot.
Herhaaldelijk bereiken ons verzoeken om
exemplaren van vorige series „Blijft Fit!"
Wilt u deze verzoeken aan de Administratie
van Haarlem's Dagblad richten?
Alle overige inlichtingen en ook adviezen
betreffende lichamelijke opvoeding worden
gaarne verstrekt door ondérgeteekende.
JULES KAMMEIJER.
Lich. Opv, M. O.
,^7
zoo zag zitten, klein, dik, mij met een paar
oogen, waaruit goedmoedigheid straalde, aan
kijkend, maakte een gevoel van ontroering
zich van mij meester. Het was toch jammer
van mijn besten vriend. Wat baatte elke rid
derlijke oplossing, als Sasja toch van m ij
hield. Het zou zeer bedroefd zijn, maar daar
tegenover stond weer het genot, dat hij onbe
perkt tabak zou kunnen rooken.
„Zeg, Serge, ik geloof, dat deze ridderlijke
oplossing niet veel zin zal hebben, Sasja houdt
van mij."
Verdwenen was de goedmoedige glans in zijn
oogen, „Je raaskalt, magere Hein! Van mij
houdt ze. Ze heeft me gezegd, dat ze magere
mannen niet kan uitstaan!"
„Jij raaskalt, vet varken! Van mij houdt
ze. Ze heeft tegen mij gezegd, dat ze dikke
kerels niet kan uitstaan!"
De bespreking werd verder gevoerd en werd
zeer stormachtig. Juist toen het zoover was,
dat wij den strijd met woorden verwisselden
voor dien der handen, werd er gebeld. Wij
streken onze haren glad en zetten een vrien
delijk glimlachend gezicht, terwijl wij eikaars
dassen recht trokken.
Even later trad Sasja de kamer binnen.
„Wat is dat? Waarom zijn jullie zoo rood?"
„Het is hier zoo warm!"
Ik merk niet veel van die warmte. Ik zie
alleen maar walm. Hoe kan een mensch toch
zooveel rooken! En hoe kan een mensch de
asch zoo op het tapijt laten vallen! En hoe
kan een mensch zooveel drinken! Jullie bent
me een paar cavaliers! Ik kom jullie halen om
het verlovingsfeest mee te helpen vieren van
Iwan en mij ik heb namelijk niets in huis
en jullie hebt niet eens een druppeltje
whisky voor mij overgehouden! Breng asje
blieft vlug wat cognac. O. jongens, ik be>- toch
zoo gelukkig! Twan is een orachtjongen!"
Toen zij ons even later verliet de cognac
was op en wij hadden de uitnoodiging om mee
te gaan niet aangenomen haalden Serge en
ik vliegensvlug onze pijpen voor den dag. Wij
stopten ze met een verwonderlijke snelheid en
rookten dien nacht tot vier uur in den morgen,