RDAGAVOND In het land van de koffie. BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Stroomaf langs de Athabaskarivier. H.D. VERTELLING ii ZATERDAG 9 JANUARI 1937 TT A ART E M'S DAGBLAD 7 In een tweepersoons vouwboot. Dagen lang reeds waren onze gedachten er mee bezig geweest. Midden in het mooiste gletscherpanorama had telkens een van bei den gezegd: Laten we dit niet vergeten of laten we dat vooral meenemen. Het is ook geen kleinigheid een week lang met boot en tent de wildernis in, een tocht van misschien 5 dagen, maar met pech kan het tien en meer worden. En dan alles voor twee personen mee in een opvouwbare boot van 5 M. lang en 90 c.M. breed. En nu zal het dan gebeuren. De vrachtauto staat voor, de 'boot wordt inge laden. 2 zakken met tenten, één met dons dekens, 2 zakjes met kleeren, alles zooveel mogelijk waterdicht, 2 brooden (voor 7 dagen), dus ook bakpoeder, boter, spek en blikjes met van alles en nog wat. Schrijfmap, taschjes met fototoestellen, rubberzak met films en wat al niet meer. Er is een leelijke versperring van boomstammen dwars over de rivier even be neden Jasper, maar ze zullen ons wel even bij een zijrivier brengen vanwaar we veilig kunnen vertrekken. De bedoeling is best, we rijden een paar mijl langs den grooten weg en komen bij de bewuste kreek. Ongeveer 2 c.M. water, daar zou een badkurk nog stranden. Wij kijken elkaar eens aan en dan den chauf feur. Gaat zeker niet, mijnheer. Best, dan zullen we maar langs de kreek naar de groote rivier zien te komen. Er was een afrit en daar stonden nog twee auto's. Wilde kampeerders zouden we hier zeggen. De weg eindigt bij de breede steenige bedding van de kreek, maai de chauffeur rijdt kalm door en volgt een poosje de steenige bedding, een keer of vier dwars door het riviertje heensnijdend. Als de kreek te smal wordt gaat het den oever op, over een grasvlakje, door wat laag wilgenhout, weer eens door de la-eek. Er lijkt geen eind aa.n. Uitstappen en te voet verder gaan verkennen. Na een kwartier loopen komt een spoordijk in zicht, van daaraf zien we heel in de verte een laagte, daar kan de rivier stroomen. Mijn heer gaat U nu door om aan de rivier een goed plekje te zoeken, dan zie ik den wagen op deze oude spoorbaan te krijgen en kom ik wel bij U. Zoo gezegd, zoo gedaan. Een half uur later stond ik aan de rivier op een mooie zand en grindbank vol hertensporen. Terug om de auto te halen. Net op tijd om te helpen een gat te dichten met takken en een brug te ver sterken met een paar boomstammen en jawel hoor. Om 11 uur vertrokken stond om 4 uur onze auto aan den rivieroever. Te laat om nog scheep te gaan, dus afladen en ten ten opslaan. De auto verdween en daarmee onze laatste verbinding met de beschaving. Vlug de tentjes opgezet, wat gegeten en net als we de boot zullen gaan in elkaar zetten be gint het te stortregenen! Nu ja, dan morgen! Kun je net denken. Hebben we daar niet drie volle dagen lang in die kleine canotentjes naai den regen zitten, liggen, hangen kijken. Drie volle dagen geteerd op onze kostbare proviand. Eindelijk de derde dag een zonnig half uurtje. De boot in elkaar! Maar bij de laatste schroef- moer begon het alweer te sauzen. Pas den vierden dag, half bewolkt, maar we moeten. We hebben geen dag meer te verspelen! Van daag of heelemaal niet, want we zitten 25 kilo meter van den naasten winkel af. Dus gaan. De boot te water, tenten, dekens, voorraden, alles gestuwd en waarempel, als alles geladen is, is er nog net plaats voor ons beiden ook. Kent ge dié booten? De onze is een Berger vouwboot, groote tweepersoons toermodel. Buitenhuid rubber en canvas in zeven lagen afwisselend, latten en spanten van esschen- hout, bovendek van canvas, dan houten kuip- rand en daarbinnen het zoogenaamde spat dek, dat om het middel sluit. Je zit er dus in als in een. Eskimokajak, getweeën achter elkaar. Voorin, in de punt alle eetwaar, keuken gerei enz. achterin de tenten en blikjes, het groote gewicht. Ieder heeft zijn donsdeken en flanellenlaken in een rol onder de knieën, rechts vlak naast mij hangt de Agfa-Movex, de filmcamera met telelenzen in een water dichten zak met ritssluiting, links hangt de Contax met telelens, lichtmeter en kompas, onder mijn kuiten nog een rubbertasch met wisselzak en fotomateriaal, rechts een regen jas, links de vetlaarzen, mocassins aan de voeten, vlak onder het spatdek de anorak, de paddeljacket met kap over het hoofd, nauw sluitend om polsen en middel, voor regen en ruw water. Zoo steken we van wal en meteen heeft de stroom ons te pakken. Allemenschen wat gaat dat hard. En middenin blijven, den stroom volgen anders kom je in de ondiepten. De wal is rotsachtig aan den eenen, een grind bank aan den anderen kant, dan aan weers kanten grindbanken, met zwaar dennenhout bezet. Grindbank midden voor eilanden blijk baar. Op goed geluk volgen we den sterksten stroom. Tot opeens de oevers uiteen wijken en het Jaspermeer voor ons ligt. Dat geeft verademing. Rustig water, lage oevers waar achter bergwanden hoog oprijen. Rondom hoo'ge kalkrotsen, prachtig gelaagd en met heel mooie glooiingen overal. Alleen vóór ons zijn de bergen lager, eigenlijk zijn het slechts met sparren begroeide heuvelruggen. Daar tusschendooi' voert de rivier ons naar de vlakte. Over het meer gaat het langzaam, maar als dit zich vernauwt 'en weer rivier wordt is het nog harder aanpooten. want als je niet stevig doorroeit is de boot onbestuur baar. Je moet flink meer snelheid houden dan het water, maar daar ligt ook leuks in. Alleen is het natuurlijk altijd snel handelen als plots een rotsblok of igirindlbank opduikt, of een zijtak, tóch de 'hoofdrivier blijkt te zijn. Wij zijn nog nieuwelingen in het vak, nemen nog wel eens te veel de (buitenbocht, verzeilen dan in den sterksten stroom met- de sterkste igoiven, die dan over ons spatdek slaan. Van voren, van links, van rechts overal schuinrkopjes. En toch heet dit een snelle rivier, maar niets bijzonders. Brule Lake een tweede imeer brengt weer verade ming. Steil rijzen de kalkrotsen aan weers kanten hoog 'boven de met sparrebosch be groeide heuvels uit, links van het meer ge scheiden door een lage landstrook waar be halve dennen en sparren nogal wat populie ren staan. Daar huizen de bevers, die ons in het kamp af en toe bezochten. Rechts zijn lage zandduinen met helm en peppels be groeid. Daar staat alles vol hertensporen, maar vandaag zien we geen wild. Na de over vloedige regens is er overal water genoeg en hoeven ze niet aan het meer te komen om 1 te drinken! Lui voort peddelende eten we een boterham uit het vuistje en filmen ons afscheid van de bergen want straks begint de tocht door de voorgebergten, de foothills, die ons in eenige dagen tot in de vlakte zal brengen. Het meer vernauwt. Voor klaar? Dat bet eekent: is het spatdek goed afgeslo ten, de paddeljacket flink over den opstaan- den rand getrokken. Parachute in orde? Dat is een op den rug gebonden windkussen, dat het blijven drijven makkelijker maakt als je omgeslagen bent en probeert de onder - deelen van je uitrusting weer tot één geheel samen te voegen. Valscherm van den wa- tertoerist noemen we dat. We spreken af, dat we ons niet ongerust zullen maken zoo lang het mijn kameraad, die voor zit, niet over de schouders slaat. Want we zijn voor dit deel erg gewaarschuwd'. De rivier loopt er tusschen steile hooge oevers en is zeel* snel. Wees vooral voorzichtig bij de spoorbrug, daar Liggen kolossale rotsblokken midden in het kanaal, maar die zal je bij hoog water wel niet zien. Verder volgende raad: Houd in 't algemeen het midden van den stroom; komt er wit water in zicht, dan de binnen- bocht houden, maar zoo dicht mogelijk langs de groote golven anders strand je op de grindbank aan die binnenbocht. En als- 't niet vertrouwd lijkt uitstappen en gaan kij ken! Dat laatste is een prachtige raad. Stel je voor hooge steile oevers, gemiddelde snel heid van den stroom 10 Kilometer per uur, dat is kalm fietsen. In het midden waar wij varen is het 20 Kilometer. Nu is er op 500 Meter afstand een hindernis. Voordat je aan den kant bent zit je er al middenin en dan komen nog de landingsmoeilijkheden in ondiep water met sterken stroom, 't Beste hopen, Vertrouwen op een (beetje hulp van hoogerhand, op je bootje en op eigen kracht, Vooruit Zus. Kalm peddelen tot de rivier wild wordt en dan maar wild mee. En we hebben gepeddeld en geschreeuwd. Rechts, rechts, rechts, om een grindbank of met alle macht links om te hooge golven te vermijden. Het spatdek zat elk oogenblik onder |en dan stuift het water over het zijboord. De voor man splitst de golf met zijn deel van de boot en vlak voor de tweede krullen de golftoppen op tot onder zijn oksels. Af en toen is er even verademing, breeder rivier, rustiger water. Maar verder is het haast één groote jacht. Vóór de spoorbrug is het vrij kalm, wij kun nen rustig uitkijken. De rivier maakt er juist een bocht op een nauw punt. Onder de brug overal witte koppen, wat altijd een teeken van diep water is. Dus maar tusschen de eerste en tweede pijler door, die een meter of tien uiteen staan. Met een 20 kilometer vaart schieten we er op aan in wielend wa ter. Daar pakt een golfwieling den achter kant van de boot en zet haar een meter op zij. Rechts, rechts, rechts, ja, 't lukt. De te rugkaatsende golf tegen den pijler doet de rest en met 2 meter ruimte suizen wij er langs heen. De voorpunt du.kt in een golf, snijdt er door. Nog 2 groote hobbels waar we overheen dansen en de kalme breede rivier ligt weer voor ons. Kameraad kijkt zegevie rend om, en lacht. Dat is gelukt! En heerlijk glijden we voort langs het prachtige panorama, de brug is voorbij, een nachtmerrie minder. Tot na een kwartiereen ijzeren spoorbrug zichtbaar wordt. Dat moet de gevaarlijke zijn! De an dere was cement met houten bovenbouw en wij zijn voor de ijzeren gewaarschuwd. Nog 200 Meter. Alles klaar. Uitstappen en ver kennen onmogelijk. Binnenbocht tusschen 2e en 3e pijler. Probeeren! Dl'. W. G. N. VAN DER SLEEN. Indrukken uit het moderne Brazilië. Vergeleken bij de op prozaïsche productie ingestelde nuchterheid van Argentinië maakt het grootendeels tropische Brazilië allicht een indruk van exotische romantiek. Inderdaad is daar wel eenige reden voor. Want de meeste Braziliaansche steden, hoe zakelijk hare bezigheden ook mogen zijn, zien zich tenminste gezegend door de natuurlijke schoonheid van een benijdenswaardige om geving. Om het even of men nu Rio de Ja neiro, de luisterrijke federale hoofdstad neemt, dan wel het eerwaarde Bahia, voormalige zetel van het Portugeesche gezag, opeenhooping van zooveel kerken als er dagen in het jaar zijn. of Santos,'de koffiehaven, waar de baaltjes „troost" in eentonige opeenvolging door een tapis roulant in het onverzadelijke ruim van een zeeschip gespuwd worden, steeds en over al ziet men rondom het stadsbeeld een be koorlijke omlijsting van tropische liefelijk heid. Dit samenstel nu is het, dat den Euro peaan die in Brazilië zijn werkzaamheden heeft, tot een vriend van dat land maakt. Deze het oog streelende genoeglijkheid doet hem vele andere dingen over het hoofd zien, van die kleine onvolkomenheidjes, waar de nieuwe ling zich misschien nog even aan stoot, maar die de geacclimatiseerde vreemdeling vergoed weet door zoovele andere, betere, vlottere eigenschappen dan waaraan wij in ons pre cieze vaderland gewend zijn. Ook Brazilië is modem geworden, zij het ook niet op die harde en meer Noord-Amerikaan- sche manier welke Buenos Aires met zooveel succes van New York heeft nagevolgd. Even eens in Rio de Janeiro en in Sao Paulo zijn de huizen ten hemel uitgegroeid, met veel meer verdiepingen dan strict noodig zou zijn. Zelfs bemoeit zich de Overheid daar te lande met de hoogte der nieuwe gebouwen. Er is in de laatste jaren te Rio de Janeiro wederom een grondige schoonmaak gdhouden onder de laatste heuvels, die het centrum der stad in zijn volle ontplooiing belemmerden. Radicaal heeft men die hindernissen opgeruimd, ge sloopt, afgegraven. Heele heuvels verdwenen, met huizen en al, uit het stadssilhouet. Hun puin werd naar den oever van de baai gekruid, om aldaar te dienen via het aanplempen van een nieuwe strook land, die buiten de be bouwde kom een onbedorven kans schiep om een grootsch stadsbeeld te ontwerpen. In ons Gezicht op Sao Paulo. de tweede stad van Brazilië. bedachtzame vaderland zou allicht geopperd worden, „dat er met de plaatsruimte gesmeten is". Maar de Braziliaan lacht daarom: in plaats van een benepen en rommelige water kant kreeg hij een eleganten boulevard, een park aan zee, een vierdubbele asfaltbaan te midden van palmen eri" bloemen. En nu het terrein dat na de afbraak overbleef? Midden in de stad juist in de kostbaarste buurt, strekt zich nog heden een gedeeltelijke kale vlakte uit, licht golvend naar een centraal punt dat zich een meter of wat boven water pas blijft verheffen. Liet men hier aan de be bouwing vrij spel, dan zouden er misschien opnieuw van die gedrochtelijke speculatie- huizen verrijzen, zonder smaak, zonder stijl, zonder klasse. In plaats daarvan heeft de Overheid voorgeschreven, dat daar alleen maar huizen van minsten tien verdiepingen mogen komen. Of ze mooi zullen worden is een kwestie van latere zorg. Hoofdzaak is dat er geen klungelige bouwsels worden neergeplakt, die de waarde van de buurt omlaaghalen. En inderdaad ziet men er aarzelend de eerste kloeke gebouwen verrijzen. Geheel afgezien van hun aesthetische waarde: ze valoriseerren die stadswijk doordat ze forsch en waardig zijn. Het voorloopig doel is bereikt! Overigens helpen het gulle klimaat en de krachtige bodem mee om er een aantrekkelijke omlijsting bij te leveren. Er is noch te Rio de Janeiro, noch te Sao Paulo een hoekje te vinden waar men niet tevens eens aardig doorkijkje krijgt tus schen palmen en andere sierboomen door. Al dus hebben beide groote steden, de eene met anderhalf, de andere met één millioen in woners een zeker cachet van landelijkheid be houden, een vriendelijk karakter dat hen tot aangename woonplaatsen maakt. Wie over Brazilië wil spreken, kan onmoge lijk het woord „koffie" negeeren. Dit geweldige massaproduct is van ouds de ruggegraat van de Braziliaansche welvaart geweest. Er waren tijden dat Brazilië meer dan drievierde van de wereldconsumptie aan koffie leverde. Dit aan deel is inmiddels wat ingeschrompeld, maar nog steeds voorziet Brazilië ongeveer de helft der wereld van dat geurige product; en als het een kans zag, zou het ons allen met kof fieboontjes overstrooien. Want de overpro ductie aangewakkerd door vroegere jaren van onbedre'igden voorspoed, heeft hier schrikba rende afmetingen aangenomen. De roode klei der binnenlanden van Sao Paulo brengt koffie bij stroomen voort. Ware lawines van koffie rolden uit die vruchtbare hoogvlakte omlaag naar Santos, de groote uitvoerhaven. Een groot deel heeft nooit het oceaanscihp bereikt. Millioenen balen moesten verbrand of in zee geworpen worden, om erger te voorkomen. En nog steeds is de positie van dit kostbare arti- ken geenszins veilig. Men confereert met de concurrenten uit Colombia en Guatemala om teeltbeperking in te voeren. Zelf heeft Brazilië er reeds het mes in gezet door een deel der oudere plantages aan de koffieproductie te onttrekken, door er katoen te gaan planten, en sinaasappelen, of wat er nog meer vatbaar blijkt voor export naar aandere werelddeelen. Elders in de wereld groeit koffie in bescheiden tuinen, of op een enkele boschhelling onder schaduwboomen. In Brazilië echter rijdt men per auto urenlang, dagenlang, door niets dan laantjes van eentonige koffieheesters, keurig op rij en gelid gepoot. Af en toe vertoont zich een „fazenda" of plantage, met langgerekte daken en uitgestrekte betonvelden. Daar wordt de geplukte koffie gewasschen, gedroogd, ont bolsterd en ontvliesd, om eindelijk in zakken de treinreis naar Santos te beginnen, waar het gereede product gesorteerd zal worden, en ten slotte den weg zal vinden naai- het ruim van een vrachtboot. Soms honderdduizend balen en meer tegelijk in één schip. Een mailboot alleen laadt in een hal ven dag zooiets van 20.000 balen, terwijl de passagiers ondertus- schen langs de blanke stranden van Santos boeren, of opgetogen terugkeeren van een wel geslaagd uitstapje anar Sao Paulo. Op de kade van Santos, en op de asfaltstraten van het onpretentieuze havenstadje (dat intusschen in bevolkingscijfer Utrecht voorbij streeft) liggen de groene boontjes achteloos verspreid. Men trapt er op. Koffie kost niets, in Brazilië. Het „kleintje koffie" dat men den heelen dag door te slurpen krijgt., kost 200 reis, dat is op het oogenblik precies 2VZ cent. Na een maal tijd in een restaurant of hotel krijgt men zijn koffie gratis achterna geserveerd. Wie in een inrichting van goeden stijl een kopje koffie zou bestellen, riskeert dat hij een even vreemd figuur slaat als wie op een Duitsche „Wein- terrasse" om een glas bier zou durven vragen. In Brazilië is de koffie echter een product van de hoogere binnenlanden geworden, in plaats van, zooals vroeger, een plantage artikel uit warme streken. De slavernij is af geschaft, en vrije arbeiders zoekeiï bij voor keur een koel klimaat op. Sindsdien zijn de tropische kuststrooken vrijwel waardeloos ge worden. Men heeft deze slechs gedeeltelijk kunnen valoriseeren door er bananen te plan ten, een cultuur, die betrekkelijk weinig zorg vereischt. Een woudstreek wordt gerooid, de boomen worden verbrand, of wel ze verrotten vanzelf, en tusschen de stronken schieten de pisangstengels omhoog. Vooral rondom Santos is dit een teelt van beteekenis géwordén, want er komen vanzelf in die drukke haven vele schepen, met koelinstallaties, en deze zijn het, die aanzienlijke hoeveelheden van deze sma kelijke tropen vruchten meenemen naar Lon den, Southampton, Amsterdam, Antwerpen. Ook een Nederlandsohe onderneming, de Ba nanen Import Maatschappij te Amsterdam, heeft zich op den invoer van deze Braziliaan sche soort toegelegd, die kwetsbaarder maar in ruil dan ook geuriger en smakelijker is dan de meer vulgaire types uit Centraal Amerika. Rondom Santos zijn alle Deltaterreinen rond om de lagunes en alle heuvelhellingen die te gen het binnenlandsche bergplateau opglooien met bananen beplant. Smalspoortjes en ka belbaantjes zorgen voor het vervoer naar den oever van een der vele kreeken, en van daar af gaat de lading per schuit verder, tot onder de grijparmen van de scheepslier. Aldus is Brazilië een mengsel van groot- sChoepsche voortbrenging aan natuurproduc ten, met hier en daar een kern van zeer mo derne grootsteedschheid, forsch, nieuw, zake- kelijk. Maar steeds belangwekkend en geriefe lijk. Mr. W. J. VAN BALEN. Tabak en Liefde. door IWAN MODOLVAN. Serge, mijn beste vriend, en ik rooken dik wijls 's avonds met elkaar een pijpje. Daarbij amuseeren wij ons kostèlijk. Wij zitten in ge makkelijke stoelen in den rooden gloed van den haard en genieten van de pittige tabak. Onze gesprekken vlotten echter bijna nooit. Bijvoorbeeld: Serge: In dit licht ziet je pijp er heelemaal donkerbruin uit. Ik (na een half uur): Ja. Ook praten we vaak over het pijpenschoonmaken of laten onze fanta sie over tabaksmengingen den vrijen loop. Op zekeren dag was de prettige stemming weg. Wij waren alle twee op Sasja verliefd. Wij spraken er niet over. Maar de gestoorde harmonie bij het rooker. toonde ons, dat wij de verbitterdste vijanden waren geworden. De pijpen gingen dikwijls uit en het stille tijds verloop tusschen een „gesprek" bedroeg nu reeds een uur. Sasja kondigde haar bezoek aan: ,.ïk wou eens zien, wat jullie op je rookavondjes eigen lijk doen. Houden jullie je dus op een overval voorbereid." Wij lieten geen woord van pi-otest hooren. Bij het rooken, dat we nu deden, stoorde geen derde. En zeker niet, als Sasja die derde was. Plotseling stond ze bij ons in de kamer. „Daar zijn alleen maar mannen toe in staat. Die stank, die jullie maken! Jullie moesten je zelf eens met die belachelijke dingen onder je neus in den spiegel zien!" Onze pijpen gingen heel gauw uit. Wij ver borgen ze beschaamd in onze étuis, want Sasja snoof demonstratief. Daar het toen niet meer zoo gemoedelijk was, dronken wij ont zaglijk veel whiskey. Onversneden. Alleen barbaren gieten er sodawater bij. Serge werd rood, toen ik den volgenden dag in een café bij hem ging zitten. In het aschbakje naast hem glom verraderlijk de rest van een sigaret. Ik haalde met een iro nisch glimlachje mijn sigarettendoosje te voorschijn, haalde een sigaret er uit en stak die aan. Serge grijnsde verbitterd. Wij spra ken niet met elkaar, we lazen zwijgend de kranten. Slechts wanneer een van ons een sigaret opstak, glimlachte ik iederen keer en grijnsde Serge verbitterd. Zichtbaar verlang den wij allebei naai- een behoorlijk pijpje tabak. Bij Sasja maakte ik intusschen vorderingen. Maar ik was altijd een beetje jaloersch. Had zij Serge misschien óók gezegd, dat hij, als hij wat om haar gal, zijn pijp moest opgeven? En had zij hem toen ook gezegd, dat ze slechts van kleine, dikke mannen houden kon, zoo als zij tegen mij gezegd had, dat zij slechts groote, slanke mannen mocht? Maar dit staat vast. dat Serge reeds eenige dagen bij het avondeten een zeer goeden eetlust toonde. (Tusschen haakjes: ik dronk 's middags geen mouihier meer, om niet te dik te worden). De toestand was ondraaglijk. Eenige weken had het reeds geduurd, toen Serge een be sluit nam: „Zeg. Misja, zoo gaat het niet langer. Wij kunnen niet beiden met Sasja trouwen. Nu moet ik weg, maar om negen uur ben ik weer terug. Wij zullen bij een goede sigaret de aangelegenheid ridderlijk oplossen. De overwonnene mag dan weer pijpen rooken." Daardoor dwong hij mij tot handelen. Een half uurtje later ging ik naar Sasja. Zij ontving mij in haar kamer. Het aschbakje was boordevol. Daarbij beweerde ze, dat ze overdag slechts zeer weinig rookte. Maar ik maakte daar geen opmerking over, daarvoor was ik te opgewonden. „Sasja, ik houd van je en wil met je trou wen." „Zijn jullie soms in complot? Serge was daarvoor zooeven ook al hier." „De schurk! De bespreking zal vanavond wél stormachtig worden." Zij gaf mij geen antwoord, maar wel zeer veel hoop. Daarentegen heb ik op haar belofte van geheimhouding verklapt, dat ik vanavond met Serge over haar zou spreken. Toen nam ik afscheid, want zij moest zich kleeden om dien avond uit te gaan. Serge kwam precies om negen uur. Hij was zeer vroolijk. maar veranderde heel snel, toen hij mijn woede zag. Wij streden heftig, rook ten oneindig veel sigaretten en dronken on eindig veel whiskey zonder soda. Toen ik hem Beweeglijke, losse schouders zijn van het grootste belang voor een goede houding, voor prettig, gemakkelijk bewegen, maar vooral ook voor een goede ademhaling. Daarom is Oefening 41, die tot doel heeft de schouders los te maken, al héél belang rijk. We zouden u daar om dringend willen aan raden, deze oefening niet alleen deze week, maar ook als afwisse ling bij volgende series, trouw op het dagelijk- sche gymnastische me nu te zetten. De armen worden lo=ïes gebogen, waarna met de punt van den elleboog zoo groot mogelijke cirkels van voor naar achte ren gemaakt worden. Het tempo niet te slap en de schouders zooveel mogelijk laten hel pen om de cirkels grooter te krijgen. Eerst twintig maal in acliterwaartsc'ne richting, dan tien maal voorwaarts. Dan hetzelfde nog eens, maar bij eiken cirkel even op de teenen komen staan. (Oefening 41 a). Oefening 42 kan hier mooi bij aan sluiten, want als ai de voor gaande oefe- ningen en- thouist door geworsteld hebt, zult u allicht neiging heb ben, er even bij te gaan liggen. We gaan vol ledig gestrekt op den grond liggen en hef fen "energiek een been hoog en gestrekt van. den grond. Weer snel, maar zacht neerleg gen en het andere been opgooien. Afwisse lend elk been tienmaal. Deze oefening bij1 voorkeur op een stofvrijen bodem, maar zelfs dan nog door den neus ademhalen. In neerslachtige buien kunt u Oefening 43 toepas sen, Als tegenslagen u het hoofd doen bukken, och, dan kunt u allicht het hee le bovenlichaam in de ma laise laten deelen! (Zie de teekening). Dan met lichte, veerende bewegingen de handen tien centimeter van den grond, deze steeds dieper laten zakken. Tot u den grond raakt, maar zonder de knieën ook imaar iets te buigen! Als u deze oefening dagelijks doet, zult u zien, hoe speciaal hierbij snelle vor deringen gemaakt kunnen worden. U kunt met platte handen aan den grond komen, hoe ongelooflijk het ook klinkt! Deze oefe ning kunt u ook doen, terwijl de handen ge leidelijk een halven cirkel rond de voeten beschrijven Aan jongeren kinderen zouden we deze zware rek-oefening niet aanraden. Maar ook volwassenen moeten hierbij niet onvoorzich tig te werk gaan, vooral wanneer zij niet veel aan sport gedaan hebben. Oefening 44 is weer een hupoefe- ning. Veerkrachtig hup pend op één voet, het andere been losjes heen en weer laten slingeren. Na taen huppen overgaan op den anderen voet. Dit is niet alleen een uit stekende oefening- voor de spieren van voet en been, maar ook worden ademha ling en bloemsom- v :~op geweldig aange zet en het uithou- houdingsvermogen vergroot. Herhaaldelijk bereiken ons verzoeken om exemplaren van vorige series „Blijft Fit!" Wilt u deze verzoeken aan de Administratie van Haarlem's Dagblad richten? Alle overige inlichtingen en ook adviezen betreffende lichamelijke opvoeding worden gaarne verstrekt door ondérgeteekende. JULES KAMMEIJER. Lich. Opv, M. O. ,^7 zoo zag zitten, klein, dik, mij met een paar oogen, waaruit goedmoedigheid straalde, aan kijkend, maakte een gevoel van ontroering zich van mij meester. Het was toch jammer van mijn besten vriend. Wat baatte elke rid derlijke oplossing, als Sasja toch van m ij hield. Het zou zeer bedroefd zijn, maar daar tegenover stond weer het genot, dat hij onbe perkt tabak zou kunnen rooken. „Zeg, Serge, ik geloof, dat deze ridderlijke oplossing niet veel zin zal hebben, Sasja houdt van mij." Verdwenen was de goedmoedige glans in zijn oogen, „Je raaskalt, magere Hein! Van mij houdt ze. Ze heeft me gezegd, dat ze magere mannen niet kan uitstaan!" „Jij raaskalt, vet varken! Van mij houdt ze. Ze heeft tegen mij gezegd, dat ze dikke kerels niet kan uitstaan!" De bespreking werd verder gevoerd en werd zeer stormachtig. Juist toen het zoover was, dat wij den strijd met woorden verwisselden voor dien der handen, werd er gebeld. Wij streken onze haren glad en zetten een vrien delijk glimlachend gezicht, terwijl wij eikaars dassen recht trokken. Even later trad Sasja de kamer binnen. „Wat is dat? Waarom zijn jullie zoo rood?" „Het is hier zoo warm!" Ik merk niet veel van die warmte. Ik zie alleen maar walm. Hoe kan een mensch toch zooveel rooken! En hoe kan een mensch de asch zoo op het tapijt laten vallen! En hoe kan een mensch zooveel drinken! Jullie bent me een paar cavaliers! Ik kom jullie halen om het verlovingsfeest mee te helpen vieren van Iwan en mij ik heb namelijk niets in huis en jullie hebt niet eens een druppeltje whisky voor mij overgehouden! Breng asje blieft vlug wat cognac. O. jongens, ik be>- toch zoo gelukkig! Twan is een orachtjongen!" Toen zij ons even later verliet de cognac was op en wij hadden de uitnoodiging om mee te gaan niet aangenomen haalden Serge en ik vliegensvlug onze pijpen voor den dag. Wij stopten ze met een verwonderlijke snelheid en rookten dien nacht tot vier uur in den morgen,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 13