RDACAVOND
H.D.
Blijft Fit!
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Ervaringen
Taxi-chauffeur.
VERTELLING
H
Hoe het vorstelijk huwelijk
op Bali werd gevierd.
ZATERDAG 13 FEBRUARI 1937
HAARLE M'S DAGBEAD
7
van een
Bonnetjes
Hoeveel chauffeurs zullen er zijn, die nog
nooit een bekeuring gehad hebben? Het zullen
er wel niet veel zijn!
Want om een bekeuring op te loopen be
hoeft men nu juist niet een groot ongeluk te
veroorzaken. De motorpolitie is paraat en dat
is maar goed ook. Je hoeft op den weg niet
veel bokkesprongen te maken, want ze heb
ben je zoo te pakken.
Mijn eerste bekeuring kreeg ik in het holst
van den nacht ergens onder Scherpenzeel. Ik
had een vrachtje gehad naar Arnhem en op
den terugweg werd er plotseling met een lan
taarn gezwaaid. Ik stop en er verschijnt een
gemeenteveldwachter.
„Weet u wel dat u hier niet harder mag
rijden dan dertig kilometer? U rijdt hier in de
bebouwde kom!"
„Zoo agent, ik heb anders nog geen huis
gezien
„Nee, die staan hier niet zoo veel, maar u
reed er minstens vijftig en dat is hier ver
boden".
Ik word een beetje kriegel en zeg:
„Jonge, jonge, wat een snelheid hè, en dat
bij die drukte, gewoon onverantwoordelijk!"
M'n zaak is meteen verloren!
„Ja, hoort u eens, onverantwoordelijk of
niet, ik moet mijn plicht doen. En daarmee
uit!"
„Nu, gaat uw gang, maar maak het kort,
anders sta ik hier om drie uur nog".
Juist als het „bonboekje" te voorschijn komt
begint het te regenen, en even later plenst
een wolkbreuk naar omlaag!
Hij loopt hard om mijn wagen heen, maar
ik begrijp zijn bedoeling. Snel sluit ik het
portier van binnen af en hij kan rukken en
trekken, maar open gaat het niet.
„Laat me even binnen zitten, anders regent
alles nat".
„Waar ziet u me eigenlijk voor aan? Denkt
u misschien dat ik zoo gek zal zijn om u
lekker droog een bonnetje voor mij te laten
schrijven? Als u uw plicht moet doen, moet u
het ook bij slecht weer doen!"
Met moeite slikt hij nog juist een heel lee-
lijk woord in!
Dan komt hij maar weer aan den anderen
kant en in den stroomenden regen begint hij
dan aan het schrijven van mijn bonnetje.
Ik moet mijn naam en adres opgeven en
m'n papieren laten zien.
„Laat u die papieren alstublieft niet zoo nat
regenen? Daarvoor zijn ze te duur!"
Andermaal zegt hij bijna een leelijk woord!
Dan zegt hij plotseling:
„Noemt u dat menschelijk, om iemand, die
zijn plicht doet, daarin tegen te werken?"
„Werk ik dan tegen? Ik ben u zelfs terwille!
Ik geeft u direct mijn naam en adres en ik
heb niets eens geprobeerd om te ontsnappen
„Nee, maar u laat mij wel buiten in den giet-
regen staan, terwijl u zelf droog blijft en ik
de grootste moeite heb om den boel droog te
houden!"
Nu wordt het mij toch al te bar!
„Man, het lijkt wel of ik nog blij moet zijn
op den koop toe, om een bekeuring te krijgen
in het holst van den nacht, op een weg, waar
geen kip loopt! Noemt u dat dan mensche
lijk?"
„Plicht is plicht!"
„En daarmee ui,t!" vul ik aan. „U bent ver
plicht om mij te hekeuren, maar ik ben niet
verplicht om u daarbij onderdak te verschaf
fen!"
Hij is woest! Ik krijg het duplicaat van
mijn bon en ik kan gaan. Maar dan wil ik
hem toch nog graag dat leelijke woord laten
zeggen, dat hij tweemaal heeft ingeslikt.
„Nu agent, ik zal maar aannemen dat u er
ook niets aan doen kan. Het is voor u ook geen
pretje. Als u misschien een sigaar rooken
wilt
„Alstublieft, meneer!"
dan heb ik er niets op tegen hoor,
agent, ga gerust je gang!"
Ik geef vol gas! Maar zóó snel kan ik niet
wegrijden, of ik hoor hem toch nog net dat
leelijke woord zeggen!
Meerijden
Als je tegenwoordig met een wagen rijdt en
je komt aan den buitenkant van de stad, dan
ontmoet je daar altijd heele rijen menschen,
die willen meelijden. Zij steken hun hand op
en trachten iets smeekends in hun blik te
leggen. In den tijd, waarvan ik schrijf, ge
beurde dat slechts heel.zelden en als je een
chauffeurspet op had, zoodat ze konden zien.
dat het een taxi was, waar je mee reed, dan
lieten ze je altijd ongemoeid passeeren!
Op een avond had ik een vrachtje gehad
naar de stad en op den terugweg had ik mijn
pet naast mij gelegd.
Juist als ik een zijstraat in wil slaan om
naar de garage te rijden, steekt op den hoek
een heer zijn hand op Ik stop.
Ik heb heelemaal geen gedachte aan een
„meerijder", en als de heer mij vraagt:
„Kan ik met u mee naar Hillegom?" dan
zeg ik „zeker meneer", en ik houd het portier
voor hem open!
Ik rijd naar Hillegom en daar schuif ik de
tusschenruit open en vraag, waar meneer
zijn moet.
„O, zet me er hier maar uit, ik woon daar
in die zijstraat".
„Alstublieft, meneer", en ik noem den prijs.
,Wat zegt U? Maar ik heb u toch gevraagd
om te mogen meerijden!"
„Meerijden?zeg bent u nou heele
maal
En dan zeg ik plotseling brutaal:
„Als je niet gauw betaalt, rijd ik regelrecht
naar het politiebureau!"
Dit maakt zichtbaar indruk en hij begint te
stotteren:
„Maar meneer, ik bbben wwwerkloos en ik
mmmoest naar Haarlem om een bbbaantje en
nu is dat ook wwweer misgeloopen en ik had
gggeen geld meer
„Zoo", zeg ik, „zit de vork zoo aan den steel,
„maar ik hoef toch zeker die strop niet te
lijden?"
„Nu, gaat u dan even mee naar mijn huis.
dan zullen we zien wat mijn vrouw nog heeft"
We rijden naar zijn huis.
Een bleeke vrouw doet open. Boven huilt eer
kind. We komen in een klein, slecht gemeubi
leerd vertrek. Het is er onbehaaglijk en half
donker.
Dan doet hij zijn vrouw het verhaal. Hoe hij,
zooals hij wel meer heeft gedaan, een auto
heeft aangehouden en hoe achteraf bleek dat
het een taxi was en dat die chauffeur die
strop niet kon lijden.... En hoeveel zij nou
nog had
De vrouw is zichtbaar geschrokken, maar
zonder een woord gaat zij naar een armzalig
linnenkastje en haalt daaruit een bakje met
geld. Zij schudt het leeg op tafel. Eén vijf en
zestig.
Plotseling kan ik het niet meer aanzien. Ik
sta op en grijp mijn pet. „Houd dat geld! Maar
kijk in 't vervolg alsjeblieft een beetje uit,
want ze zijn niet allemaal zoo gek als ik!"
En voor ze van hun verbazing zijn bekomen
sta ik al buiten en haal mijn longen vol met
frissche lucht.
Ik ben kwaad en blij tegelijk!
Ik rijd naar huis in een stemming, die ik
niet kan beschrijven. Als ik binnen kom heeft
de baas een kwade bui, omdat ik zoo lang ben
weggebleven. Vier klanten heeft hij moeten
wegsturen! Als ik hem mijn wedervaren ver
tel, zegt hij:
„Dat is heelemaai mooi, we zijn toch hiel
en gunder geen philanthropen. Dan betaal je
dat zelf maar!"
„Dat is goed", zeg ik groot.
Maar als we Zaterdags afrekenen, staat er
geen vrachtje naar Hillegom op mijn week
kaart.
Waarom kan een bij maar één
maal steken en een wesp ver
scheidene malen?
Wanneer een bij haar ar.gel gebruikt schiet
zij er gewoonlijk zelf het leven bij in! Dat
komt zoo. Een bijenangel heeft erg veel weg
van een paar kleine dolken met gekartelde
ranaden als de snede van een zaag. Die kleine
dolken steken m een schede, die ook het ver
gif bevat, dat een bij in een steekwond ver
spreidt. Wanneer een bij nu b.v. in de hand
steekt, dan drijft ze eerst de schede in het
vleesch en laat daarna de „dolken" zakken.
Maar dan komen de moeilijkheden. Want het
ongelukkige insect komt tot de ontdekking dat
het, juist door de gekartelde randen, de „dol
ken" niet kan terug trekken. En bij haar wan
hopige pogingen om zich te bevrijden, wordt
de bij gewoonlijk zoo zwaar gewond, dat ze
sterft.
Met de wesp staat het heel anders. De ran
den van den wespenangel zijn zoo glad als de
kling van een degen en de wesp kan haar ge
duchte wapen dan ook heel vlug en gemak
kelijk weer terugtrekken.
ZOO ZIJN ZE.
door
J. P. BALJé.
et was een oude, ingewortelde ge
woonte der vier vrienden, een
intiem, gezellig dinéetje te geven,
wanneer zijzelf of één van hun
vrouwen jarig waren. Van die gewoonte
weken zij nooit af. Zonder er bepaald drukte
bij te maken, werd het altijd een gezellige
avond, de vriendschapsbanden werden er te
hechter door, vooral wanneer wat later op
den avond de vroolijkheid gestimuleerd werd
door enkele glaasjes druivennat.
Zoo was er dan nu bij de Burink's een
dinéetje. Emmy Burink werd vijfendertig,
dus daar moest op geklonken worden. Maar
vooraf had ze haar gasten een heerlijk
dinéetje voorgezet, waar nog maanden over
nagepraat zou worden. Want het was van
algemeene bekendheid, en de andere
dames waren er niet eens meer jaloersch op,
aangezien Emma's superioriteit op dat punt
absoluut vaststond ze kon uitstekend
koken. Toen dan ook het dessert genuttigd
was, had ze allerlei complimentjes in ont
vangst te nemen, en toen de heeren wat al
te uitbundig werden, werden zij door de dames
met vereende krachten de eetkamer uitge
werkt, en staken ze in de huiskamer hun
sigaartje op. De dames moesten eerst de boel
opruimen.
„Hèhè", zuchtte Mortelmans, „dat was weer
af! Wil je wel gelooven, dat ik voor twee dagen
genoeg heb!"
„Nou!" glunderde De Bree, „jij hebt toch
maar een vrouwtje uit duizenden, Karei. Zoo
vindt je er geen tweede".
Hermans deed een bedachtzaam trekje aan
zijn sigaar, en hij knikte bevestigend, ,,'t Is
waar", zei hij, „je vrouw kookt subliem, Karei".
Hij keek naar het gloeiende .puntje, en dan
weer naar den gastheer. Het was merkbaar,
dat hij nóg iets op het hart had.
„Je moet we niet kwalijk nemen, kerel", zei
hij plots, „je weet, dat ik je vrouw graag mag,
en dat ik haar erg waardeer. Maar des te
gekker vind ik het, dat zehoe zal ik zeg-
Brieven van een Controleur B.B.
Dit zou een heel lange kroniek kunnen wor
den over de Kerstviering, Oud en Nieuw en de
huwelijksfeesten in Indië, maar daar de laat
ste alles overschaduwen, zal ik ditmaal van de
eerste maar niet reppen. U hebt natuurlijk
allemaal al een en ander in de couranten en
tijdschriften over de viering in Indië gelezen;
ook de film van ons tweede vaderland gezien,
maar wat ik nu zal trachten te beschrijven,
van wat ik hier op Bali meemaakte in het
kleine plaatsje Bangli, daar hebt u geen van
allen eenig idee van.
Op den zevenden Januari hadden we alles
in Kloengkoeng meegevierd; mijn huls was
prachtig versierd en in orde gemaakt voor de
bijna 200 gasten, onder wie 50 schoolkinderen
die Hollandsch kennen; in de voorgalerij hing
een bijzonder mooie gekleurde vergrooting van
het bekende portret van Prinses Juliana en
Prins^Bernhard, door een Balischen onderwij
zer %femaakt; ik had 4 radiotoestellen laten
plaatsen om zoo iedereen mee te laten luiste
ren; we leefden alles intens mee; hadden ook
's avonds feest en vuurwerk, maar het was
alles niets in vergelijking van wat ik daarna
op Bangli meemaakte. Het was uniek en stil
makend mooi, iets wat je zelden meemaakt en
ik ben er van overtuigd dat het huwelijk van
Prinses Juliana en Prins Bernhard nergens
met zooveel wijding is gevierd. Dit alles
heusch zonder plaatselijk chauvinisme.
Ik zal trachten er een ware voorstelling van
te geven, al weet ik vooruit, dat het mij niet
zal gelukken, dat mooie juist te beschrijven.
We zaten aan op een verhooging, vanwaar je
van dichtbij de groote, mooi versierde bamboe
feesttent kon zien, met daaromheen een groote
open ruimte. Dat alles was leeg en lag mooi
helder in de zon. In de buurt speelden twee
mooie Balische gongs en gamelans. Toen
kwam de optocht, Eerst vier aan vier, de vier
honderd schoolkinderen, de kleine meisjes
parmant voorop in hun kleurige en keurige
sarongetjes, toen de jongens; allen met wap
perende Hollandsche vlaggetjes; een groote
vlag voorop. Daarachter een vijftigtal Bari-
sans, soldateske kerels in half Balische, half
militaire, maar heel mooie en kleurige unifor
men. Dan, in 2 rijen, een honderdtal lans
dragers met een ruimte van 4 Meter tusschen
elke rij, links en rechts. En halverwege in die
dubbele rij gevat (dus dat begon na het pas
seeren van de eerste vijftig speerdragers)
kwamen de vrouwen met de offers, voorop de
„dames d'honneur", twee heel mooie Balische
meisjes in kleurige sarong, en de borst om
wikkeld met een goudgelen doek; op het
hoofd een gouden kroontje. En daarachter, in
haast eindelooze rij, want het waren er zes
honderd, en ze liepen één voor en één achter
elkaar, de vrouwen, die de offers brachten,
jong en oud, allen in de bekende forsche Bali
sche houding, met de offerschaal op het hoofd.
Die allen kwamen door de mooie poort het
terrein binnen. De schoolkinderen betrokken
de wacht in de loods, de speerdragers stelden
zich op als wakers rondom het gebouw, links
en rechts van een soort wandelpad, waar ze
bij hun speer neerknielden. Daar tusschen-
door schreden de vrouwen, in langen stoet,
een voor een. steeds meer. zoodat ze eindelijk
in drie rijen dik liepen en zoo om de loods
heen trokken, allen met het offer op haar
hoofd. In het verlengde van de loods zat, weer
in een afzonderlijk gebouwtje, de pedanda te
bidden en te offeren. Dit alles ging nog ge
paard met opwindende muziek van de opge
stelde gongs. Na den derden omgang traden
de vrouwen de loods binnen, één voor één zet
ten ze in het midden hun offer neer, zoodat
het heele middenvak met de ronde schalen
was bezet. De vrouwen knielden er in een
dikke rij omheen. Er was nu een eind gekomen
aan hun wandeling, die minstens 7 K.M. lang
was geweest, en die ze straks weer terug zou
den maken. De schoolkinderen stelden zich
op den achtergrond op. wij ambtenaren en
gasten aan den anderen kant. En daarom
heen, in dichte rijen, duizenden Baliërs. Nu
werden de deksels van de offerschalen weg
genomen en kwamen de offers te zien, alle
met de grootste devotie en zorg klaar gemaakt
en bedekt met fijn uitgeknipte en gevlochten
matjes van blad en bekroond met roode bloe
men. Zes honderd stuks, dertig regelmatige
rijen van twintig. De gongs hielden nu op met
slaan en er heerschte een plechtige stilte, al
leen verbroken door het hooge geklingel van
de pedanda-bel met aandachtig gebed en of
ferande. In deze wonderlijk plechtige stilte
leek het echt of je in een kathedraal was. Ik
ben niet zoo gauw onder den indruk van iets,
maar dit pakte mij aan: op zoo wonderbaar
mooie wijze werd hier voor het geluk van het
vorstelijk paar gebeden en geofferd door een
duizend eenvoudige Baliërs. Een moment om
nooit te vergeten. En deze plechtigheid heeft
drie achtereenvolgende dagen plaats gehad
en kwam spontaan bij de bevolking op; we
waren allen diep onder den Indruk. Die offers
bestaan uit diverse rijstsoorten, vruchten en
bloemen, speciaal klaar gemaakt, zooals ze
altijd voor een huwelijk doen, alles keurig
verzorgd, versierd en gerangschikt. Na een
half uur was de dienst afgeloopen en trokken
de vrouwen, na eerst hun offer weer gehaald
te hebben, naar huis, weer een wandeling van
minstens 7 K.M. De muziek begon weer, de
dansen begonnen en gingen door tot ver na
middernacht. Ook waren er nog kinderspelen
en vuurwerk.
Nu ik dit alles verteld heb van het kleine
plaatsje Bangli op ons mooie eiland, omdat
het werkelijk den kroon spande, moet ik toch
nog even terugkomen op Kloengkoeng, waar
ook 400 vrouwen op dezelfde wijze de offers
kwamen brengen op een der andere feestda
gen. Ze kwamen allen uit het district Tenboe-
koe, hadden een wandeling van 6 K.M. achter
den rug, ook met de offerschaal op het hoofd,
maar aldoor in den regen, zoodat ze er moe
uitzagen. Gelukkig klaarde het weer op: alles
ging wat eenvoudiger dan op Bangli, maar
toen het gebed was afgeloopen, stond de
Anale Agoeng op, ik eveneens; we gingen links
en rechts van het portret van Prinses Juliana
en Prins Bernhard staan en toen las hij van
een lontarblad (dat wil zeggen van een soort
boek van lontarbladen) in het Balineesch een
heel langen gelukwensch voor, op een eigen
aardig zangerige manier, die daarop door den
Javaanschen dokter in het Maleisch werd ver
taald. Daarop bedankte ik voor de op zoo bui
tengewoon mooie wijze gebrachte hulde en
voor de offers. Die lontar, die heel mooi be
werkt is en verpakt in een geel zijden fou-
draal, zend ik morgen via den resident aan
Prinses Juliana en Prins Bernhard.
's Werelds grootste brug bij nacht. De verleden jaar gereed gekomen brug, die
San Francisco met Oakland verbindt, slingert zich in den nacht als een
reusachtige slang over het watervlak.
gen'k weet nietzoo.zoo.ver
bazend tón sieraden houdt. Ik weet wel, 't is
tegenwoordig mode is, met bellen in de ooren
te loopen, die op je schouders bengelen, maar
vind jij nou zelf
Karei feurink lachte. „Laat die vrouwen hun
pretje. Ze houden nu eenmaal van uiterlijk
vertoon, en sieraden zijn ze stapel op".
Hermans schudde glimlachend het hoofd.
„Dat moet ik juist ontkennen", zei hij met klem.
„Lize, mijn vrouw, denkt er precies zoo over
als ik. Voor we trouwden "neb ik haar al ge
zegd: Lize, kind, al dat barbaarsche gedoe van
ringen, kettinkjes en belletjes, halssnoeren en
weet ik veel, daar heb ik een gruwelijke hekel
aan. Ik vind het kannibaalsch. Een inboorling
loopt met een ring door zijn neus. of door z'n
lippen, en wij lachen daarom. Terecht! Maar
moeten we ook niet lachen om de kannibaal-
sche gewoonte ringen om de vingers, arm
banden om de polsen of zelfs om de enkels
te dragen? Ze was het roerend met me eens.
Ze draagt nooit sieraden, nooit!"
„Maar ze verlangt er natuurlijk wèl naar",
wierp De Bree tegen. „Zoo zijn de vrouwen
immers allemaal
Hermans wond zich een beetje op. „Geen
kwestie van, Lize is niet zoo, ze ls vaak de
eerste om mij op het belachelijke van die
slavenketenen te wijzen, die sommige vrouwen
dragen. Lize is anders!"
Burink, de gastheer, was opgestaan, en had
stil een blik geworpen in de kamer, waar de
dames nog waren. Hij wenkte Hermans nader
bij.
„Kijk eens", zei hij rustig, „de dames zijn de
cadeautjes nog even aan het bewonderen. Let
eens op de oogen van je vrouw, ze houdt juist
Emma's nieuwste parelsnoer in de han
den
Hermans keek en even zweeg hij. Er was iets
in de oogen van zijn vrouw, dat hem ver
wonderde.
„Ach wat", zei hij dan, „onzin. Lize moet
natuurlijk meedoen, ze zou Emma's jaardag
heelemaal vergallen, als ze die dingen niet
bewonderde
Maar er bleef den heelen avond iets pein-
zends in zijn blik, als hij naar zijn vrouw keek.
Een paar maanden later was Lize jarig. De
vrienden waren weer allen bij elkaar, en Her
mans werd er stevig tusschen genomen door
de heeren, wanthij had z'n vrouw een
prachtige gouden ring met een briljantje ge
geven.
„Waar blijf je nou met je principes? spotte
De Bree, „nou ga je toch zelf ook weer terug
naar de kannibalen!"
Hermans zei heel weinig, hij lachte nu en
dan maar eens, of hij haalde de schouders
verontschuldigend op.
„Mijn principes zijn onveranderd", zei hij.
maar ja
Meer niet.
Toen de laatste gasten verdwenen waren
sloeg Lize haar armen om zijn hals. en ze
kuste hem met tranen in de oogen.
„Karei", zei ze, „Karei, wat vond ik dat lief
van je".
Hij deed nog een beetje onverschillig. „Och,
meid", kwam hij, ,,'k had nu eenmaal gemerkt,
dat jij ook aan dat soort prullen waarde hech
ten kon. Toen Emma jarig was, keek je naar
haar halssnoer met oogen, kind, met oogen.
Wel, toen meende ik je ook maar zoo'n op-
schikje te moeten geven. Dat is alles".
Ze wreef haar wang tegen de zijne.
„Nee, Karei", zei ze zacht, „dat is niet alles.
Het is niet alleen om dat „opschikje" zooals
je het noemt. Natuurlijk ik beken het eerlijk,
ik ben er erg mee in mijn schik. Maar het
heerlijkste, vent, vind ik, dat je, om mij een
plezier te doen, het er voor over gehad hebt,
de spot van je vrienden te verdragen. Je wist,
dat die komen zou, en vele mannen zouden
hun principes door dik en dun hebben ver
dedigd en gehandhaafd. Jij hebt getoond,
Karei, dat je méér aan mij hebt gedacht, en
dat was mijn mooiste verjaardagscadeau
als straks hem het belletje noodt de behan
delkamer binnen te komen, krijgt de arts
een opgewekte patient voor zich.
Een breiwedstrijd met een niet venvacht
einde. In Boston in de Vereenigae Staten
werd onlangs een bieiwedstrijd uitgeschre
ven. 200 dames gaven zich hiervoor aan en
nog net voor de sluiting van den aangeeftijd
meldde zich nog iemand aan, die wilde mee
dingen. Tot verbazing van de 200 dames was
de laatste een man en nog wel een man op
leeftijd. Na lang over en weer praten werd hij
tot den wedstrijd toegelaten. Maar tot ver
bazing van de 200 deelneemsters was na af
loop van den wedstrijd de uitspraak der jury
dat de mannelijke deelnemer in den kortsten
tijd het mooiste paar sokken had gebreid.
Wachtende patiënten en aquaria. Een
patient in een wachtkamer zit in den regel
min of meer te piekeren over zijn kwaal ge
durende zijn wachttijd. Uit verveling neemt
hij 't een of ander tijdschrift ter hand, maar
in den regel is het oud-nieuws voor hem. En
als het zijn beurt is om binnen te komen, is
hij gewoonlijk min of meer nerveus. Sommige
artsen dokters zoowel als tandartsen
hebben er wat op gevonden om hun patiën
ten frisch van geest de wachtkamer te doen
verlaten; ze hebben n.l. in de wachtkamer
een aquarium gezet. Gewoonlijk begint de
patient eerst uit verveling naar de diertjes
te kijken, maar weldra raakt hij zoo in hun
bewegingen verdiept, dat hij heelemaal ver
geet waarom hij in de kamer gekomen is en
De eerste oefening, nummer 61, is nogal
lastig, omdat het, behalve een romp- en been
oefening, ook een evenwichtsoefening is. Gaat
u eens hoog uitgestrekt, met de armen langs
het hoofd op uw teenen staan. Nu tamelijk
langzaam de beenen buigen, en daarbij den
romp zoover mogelijk naar links draaien.
Weer terug, en dan naar rechts, met de ar
men zijwaarts. Al is het misschien met kra
kende knieën, probeert u het toch maar twin
tig maal vol te houden!
Oefening 62 is
een slank- en
lenigmakende
oefening bij uit
nemendheid!
Languit op den
rug liggend, de
beenen snel, gebogen optrekken, waarbij de
knieën zoo dicht mogelijk bij het gezicht
komen. Veel moeilijker wordt de oefening als
u de beenen eerst gestrekt optilt, en pas op
het laatste moment, dus als ze verticaal zijn,
buigt (oefening 62a). Doet u nummer 62 en
62 a om de beurt, elk tien maal. En niet alleen
vandaag, maar iederen dag!
Oefening 63 is
meer bedoeld
als een extra
oefening voor
heeren. Jas en
vest uit. de stoe
len een beetje
opzij, en aan den slag! We beginnen in „lig-
steun", dat is met gestrekt lichaam op handen
en voeten steunend. Nu rechter arm en linker
been hoog optillen; direct weer neerzetten en
afwisselen met het andere been en anderen
arm. Twintig maal volhouden!
Na papa's kranige solo die zeker de volle,
verdiende bewondering zal oogsten, komen
onder nummer 64 weer een paar nuttige voet
oefeningen.
Oefening 64. Door het onnatuurlijke leven,
het vele fietsen, auto- en tramrijden, worden
de voeten steeds zwakker. Het gevolg is, dat
tal van menschen aan min of meer ernstige
voetgebreken lijden. Het is van het grootste
belang, door intense oefeningen de spieren
van den voet te versterken. Laat vooral ook
uw kinderen de oefeningen 60 (verschenen in
het nummer van 6 Februari) en 64 veel en
lang doen!
De eerste raad, dien we u geven, is: MaaJc
groote wandelingen en loop daarbij zoo nu en
dan eens hoog op de teenen.
Oefening 64 b. Zittend op den grond met
rechte beenen, de teenen zoo ver mogelijk naar
den grond buigen; daar-
na zoo hoog mogelijk
van den grond. Dertig
maal! Maar denkt u er
aan; de hielen blijven
op den grond en de knieën worden niet ge
bogen
Oefening 64 c. Op één been staande, met
den anderen voet een potlood oprapen.
U moet werkelijk als vaste gewoonte dage
lijks een kwartiertje voor uw voeten over heb
ben! U zult zien, dat dan dat ellendig vermoei
de gevoel wegblijft. Uw loop zal veerkrachtiger
worden; u zult zich gelukkiger voelen!
JULES KAMMEIJER,
Leeraar Lich. Opv. M.O,