Bij de Hollanders rondom loronto, HJD.*"V ertellimi ZATERDAG 3 APRIL 1937 HAARLEM'S DAGBLAD 13 Hoe zij op de been geholpen werden. De Holland-Marsh, waar de selderij groeit. Ik zie hem nog staan bij het open haard vuur in het gezellige vergaderzaaltje van het kampeerterrein bij Field in het hart van het Rotsgebergte. Een lange, slanke figuur; een kaal hoofd, maar een paar tintelende oogen: een open hemd en loshangend leeren vestje er over en een lange leeren broek met dik, zwart geitehaar aan den buitenkant. Met een diepe, melodieuze stem zong hij de oude Engelsche liederen mee en zette af en toe een nieuw in, luisterde gretig naar de verhalen van wereld boemelaars, die de schoonheid van Hawaii af wogen tegen die van Bali en vertelde zelf van ranches, boerderijen, waar hij gewerkt had en waar de brievenbus aan het hek precies vijf mijl van de voordeur van het huis af lag. Wij babbelden wat en maakten nader kennis. Met stille verbazing las ik op zijn kaartje Reve rend KSt. Stephens Church. Toronto. Een Engelsche dominéü! „Dus jullie komen bij mij logéeren en dan zal ik je het werk van de Hollandsche boeren rond Toronto laten zien", waren zijn laatste woorden, toen hij den vol genden morgen zijn tentje achter in den keu- rigen twoseater geborgen had en wegreed, helaas in andere richting dan wij. Want zul ke menschen, die in alle kringen thuis zijn, ontmoet je veel te weinig! Toen wij Rev. K weer zagen, wachtte hij ons voor de pastorie naast de kerk in zijn eenvoudig ambtsgewaad op. De post kwam juist aanwandelen en over handigde hem een stapeltje van een dertigtal brieven, hij merkte mijn vragenden blik op en zei: „De groote massa komt pas vanavond en morgen. Mijn avondspreekbeurt wordt altijd 's Zondagsavonds door de radio uitgezonden, nu al tien jaar lang en reken maar op vijftig brieven in de week gemiddeld. Verder dan Australië hooren ze mij zelden! En dat weer met zoo'n vroolijke flikkering in zijn oogen, die het begrijpelijk maakt, dat deze man, die zoo midden in het gewone leven staat, de juiste woorden weet te vinden om elke week weer tienduizenden te boeien en met onge duld het uur te doen afwachten, waarop de wereldbekende stem van den Herder zal weerklinken aan zoo menig ziekbed, in me nige hut aan den rand der wildernis, overal waar de radio aan eenzame menschen wat afwisseling brengt in den langen werktijd, verstrooiing, muzikaal genot, maar vooral ook troost van het geloof. Ik heb die duizenden brieven eens doorgekeken en was blij, dezen man ook weer vriend te mogen noemen. Onze eerste dag was gewijd aan de Jaarbeurs, die elk jaar in Toronto gehouden wordt, die da gelijks door een 200.000 menschen wordt be zocht. Bovendien was het Labour-day, de dag van den werkman, alle zaken gesloten en dus niet veel anders te zien dan menschen, maar daarvoor gaan de meeste menschen ook naar een jaarbeurs toe. En er waren prachtige gras velden, gezellige zitjes en je kon er zien, dat Canada's industrie ook al in staat is om voor een groot deel in de behoefte van een bevol king te voorzien en dat de rest in hoofdzaak met- British-made wordt aangevuld. De eeni- ge Hollandsche naam, dien ik vond was die van een firma uit Lisse in de bloemenafdeeling. Wij genoten nog eens na bij den stand van de Nationaal Parken, kregen nog wat inlich tingen over Canadian Pacific en Canadian National Railways en bovendien een aardig idee van de grootte van deze stad, die eens de hoofdstad van het Engelsche Canada wies, toen de Franschen nog in Montreal en Quebec huisden. Thans heeft Toronto driekwart mil- lloen inwoners tegen 60.000 in 1871. Dit laatste cijfer ter vergelijking met Winnipeg, dat 65 jaar geleden goed geteld 241 zegge tweehon derd één en veertig inwoners had tegen nu 250.000. Dit land groeit toch wel ontzettend hard en ik vermoed, dat er op Toronto's jaar beurs ook voor onze industrie nog heel wat te doen zou zijn. En, ik herhaal het, de Hol landers staan hier goed aangeschreven! Ook rondom Toronto, want zoowel ten Zuiden als ten Noorden van de stad liggen belangrijke Hollandsche nederzettingen. Hamilton, een dertig mijl bezuiden Toronto, ligt in de zooge naamde Niagara fruit-belt, een streek, die om zijn vruchtboomen-rijkdom vergelijkbaar zou zijn met onze Betuwe en daar verzorgen hon derden Hollanders hun perziken, appels, pe ren, aardbeien enz. Hamilton bezit dan ook een Hollandschén predikant en de kolonie daar behoort zeker tot de oudste van Canada. Benoorden Toronto daarentegen, bij Bradford, ligt. de jongste Nederlandsche kolonie, Ansnor- veld. De Hollanders hebben daar in de buurt vroeger ook wel een belangrijke rol gespeeld, getuige de naam van een ander gehucht; Hol land Landing aan de Holland River en uit het veenmoeias aan oevers van deze rivier is nu kortelings met hulp van onze regeering, met steun van het Canadeesche Gouvernement en van de provincie Ontario een welvarende ne derzetting verrezen, vooral dank zij den Hol landschén consul Nordheimer en een reeds lang ter plaatse werkenden Hollander, den heer Snor. Deze nederzetting heeft een even merkwaar dige als interessante geschiedenis. Om te be ginnen is Holland-landing niet zooals men verwachten kon de landingsplaats van de Hollanders, maar die van een Engelschen ma joor. die Holland heette en werkte bij den landverkenningsdienst van het oude Canada in tijden dat nog slechts een enkele Indiaan zich af en toe in de moerassen langs de rivier waagde en blanken in deze streek nog niet waren gezien. En toch doet de landstreek I sterk aan Holland denken, door zijn groote I vlakke uitgestrektheid en den zwarten veen- bodem, waar de voet veerend in weg zinkt. Echt veen is het niet, maar wel zwarte, vette aarde, die voor een zeer groot deel uit half vergane planten bestaat en dus een buiten gewoon goeden bodem voor de cultuur, vooral van groenten, oplevert. De groote waarde van dit land werd een tien tal jaren geleden erkend. Het was in den goeden tijd en het kostte weinig moeite een som van 300.000 dollar bijeen te brengen om het moerasland naar de rivier te draineeren en zoodoende bebouwbaar en zelfs bewoon baar te maken. Allereerst werd een kanaal gegraven van een vijf en twintig kilometers lang, ruim twee meter diep en 10 tot 20 M. breed, dat het ge- heele moeras dusdanig omringt, dat alle zij rivieren van den stroom, die midden door het moeras heen loopt, worden onderschept. Het kanaal mondt in de hoofdrivier uit, vlak be neden een daarin aangelegde dam, waarbij een electrisch werkend gemaal is geplaatst, dat de rivier kan leegpompen en daardoor het door een 2 M. hoogen dijk omgeven moeras kan draineeren. Het gemaal begint automa tisch te werken bij een bepaalden waterstand in de rivier. Op deze wijze zijn thans een kleine 3000 Hectare gedraineerd, Het moeras was oorspronkelijk begroeid met biezen, moe rasgrassen en wat wilgenboschjes. Dadelijk na de drooglegging werd het land gebroken met een groote veenploeg, die voren maakte van 65 cM. breed en 15 cM. diep. Daarna ging een zware schijf cultivator 8 a 10 keer over lief land heen, maar toen was de grond ook prach tig fijn verdeeld en kon met wat eggen en rol len plantklaar worden gemaakt. Een geringe hoeveelheid kunstmest werd toegevoegd en het planten kon beginnen. Nu. wanneer de crisis niet even plotseling over dit land geko men was als over Europa. Het halfvoltooide openleggen van het ter rein moest worden gestaakt. Er kon niet ge plant en niet geoogst worden, de landrente kon niet worden betaald en het land viel te rug aan de dorpen waaraan het voor de vor ming van het syndicaat had toebehoord. En in deze voorgeschiedenis ligt een heel leelijke voetangel voor de verdere ontwikkeling van de Holland Marsh en het is goed daarop met een te wijzen. Slechts van een klein gedeelte van het land, gelukkig o.a. dat waar onze Hollanders opzitten, staat vast, dat het syn dicaat daar nooit weer rechten op kan doen gelden, maar de onzekerheid van den titel van het eigendomsrecht van het verdere ingedijk te land is hoofdoorzaak, dat verdere ontgin ning moet wachten tot de zeer langdurige, civiele procedure, die er over wordt gevoerd, is afgeloopen. Na de eerste débacle bleven slechts enkele geïnteresseerden in het veen werken, os. een zekere Prof. Day, dien ik er ontmoette, vroeger aan een landbouwschool werkzaam en thans bezig zijn eigen theorieën in practijk te brengen enanderen met zijn moeizaam vergaarde practische en theoreti sche kennis voor te lichten. Verder lag het vlakke land verlaten tusschen de met graan en weiden bedekte heuvels en velen waren van meening, dat men de dijken maar moest doorsteken en het water weer in het moeras toelaten om de wilde vogels er weer gelegen heid tot nestelen te geven. Gelukkig is dat niet gebeurd. De heer Snor, vertegenwoordiger in de provincie Ontario voor de Stichting Land verhuizing Nederland, die haar kantoren heeft op Bezuidenhout 97 in den Haag en buiten wiens advies om geen enkele Neder lander in den vreemde werk moest trachten te vinden, deze heer Snor ontdekte de Hol land Marsh, zooals het terrein daar genoemd werd en vond den weg om onder gebruikma king van deze streek een aantal vrijwel ge strande Hollanders weer op den been te hel pen. Al degenen, die vóór de jaren 1928 en '29 naar Ontario waren gekomen, waren, vooral ook door de goede zorgen van de heeren Nordheimer en Snor volkomen geslaagd. We zullen bij hem ook nog eens gaan kijken. Maar wie vlak vóór of in de crisisjaren uit kwam had een buitengewoon zwaren dobber, omdat de meeste kolonisten hier immers be ginnen met schulden maken om gereedschap, een huis zaai- en pootgoed enz. te kunnen koopen. Meestal kan deze schuld in een paar jaar tijd worden ingelost, maar den emigran ten van 1928 en '29 lukte dat niet. Ze bleven noodlijdend, konden geen rente en zeker geen aflossing betalen en vervielen geleidelijk aan den steun of moesten gesteund werk, wegaan leg en dergelijke helpen verrichten. Dat kwam in Canada veel voor. Dank zij weer beiden ge noemden mannen werd nu het Provinciaal Gouvernement van Ontario bereid gevonden deze menschen op de been te helpen. Men meende per gezin 600 dollar noodig te hebben. Het Canadeesche Gouvernement leende hiervan 200, de provincie 200 dollar, echter op voorwaarde, dat de gemeente er 200 bij zou doen. Toen de gemeenten daarvoor te arm bleken, ging er een noodkreet naar het moe derland en werd verhoord. Onze regeering stelde per gezin de vereischte 300 gulden be schikbaar, een zeer goede maatregel, daar an ders de kans groot was, dat de gezinnen op regeeringskosten naar Nederland hadden moe ten worden teruggebracht en hier natuurlijk meteen weer aan den steun waren gekomen. Zoo kwam dus de zaak na veel moeite in kannen en kruiken. Achttien gezinnen, hon- derdacht man sterk, kregen elk 600 dollar, die onder het waakzaam oog van den heer Snor en dus van de Stichting Landverhuizing Ne derland ongeveer aldus werden besteed. Twee honderd dollar voor het materiaal om een huis te bouwen, wat ze verder natuurlijk zelf moes ten doen, 100 dollar om een plek van 2 hectare te ploegen, de stompen te verwij deren, met cultivator en eg te behandelen, dus plantklaar te maken; dan een kleine 100 dollar voor zaad, wat kunstmest en kleine gereedschappen (de groote werden gezamenlijk coöperatief aange schaft en gebruikt) en dan bleef nog een 200 dollar per gezin over, bestemd om in kleine maandelijksche betalingen aan de gezinnen te worden voorgeschoten gedurende de twee jaar, die zouden moeten verloopen voordat de eerste oogst kon worden verkocht. Ge ziet, erg dik zal de spoeling niet geweest zijn, maar. onze menschen hebben het gered en dat strekt hun en dus den anderen Hollanders tot eer. Wat dünkt u van een opbrengst van 1250 dol lar voor een halve hectare selderij? Een ver dienste van 1000 dollar per Hectare is niet alleen heel goed mogelijk, maar wordt vaak overtroffen en dan begrijpt men hoe al spoe dig naast de zelf gebouwde huizen een een voudig kerkje verrees, waar voorloopig een der boeren zelf preekte. Bovendien werd er een jaar geleden een school geopend, ook door de gemeente zelf gebouwd en alle kranten in de provincie wijdden heele kolommen aan de Hollanders van de Holland Marsh, die daar in zoo korten tijd er in geslaagd waren, niet al leen weer stevig op eigen beenen te komen staan, maar ook al een eigen school te kun nen openen. Het was een groote dag voor de nederzetting. De minister van onderwijs kwam over en constateerde, dat er onder de 25 in geschreven leerlingen, 24 vlasblond waren en één lichte brunette. Het onderwijs wordt in het het Engelsch gegeven en een der jeugdige boeren antwoordde op de vraag van den mi nister of hij Hollander was met: „No sir, Ca nadian". En dat is toch eigenlijk maar goed ook. De kinderen moeten straks leven in een Engelsch land. hun waren brengen naar de Engelsche markt, al hopen we dat ze het moe derland, dat hun ouders toch mede op tie been heeft geholpen, niet zullen vergeten. Vol gende week naar Ansnorvelden verder. Dr. v. d. SLEEN Elevatoren langs de spoorlijn der Canadian Pacific, om het graan in op te slaan. Op reis met Joosje. Nee, het zou me niet verwonderen, als Joosje op een dag begon te praten! Joosje is Paulientje's oudste en dierbaarste pop. Joosje trekt sinds vijf jaar overal en altijd met ons mee en heeft zoodoende meer van den we reldbol gezien, dan menig volwassen mensch. Als Joosje op 't laatste nippertje vóór een wandeling haar voile bloemetjesjurk wenscht aan te trekken, omdat ze in haar fluweelen pakje gewoon stikt van de hitte, wacht de heele familie geduldig tot zij onder Paulien tje's leiding gereed is. Omdat Joosje haar schoenen in 't stations- toilet had verloren, hebben wij eens een trein gemist. Om Joosje terug te vinden hebben we uren lang in regen en wind over de hei geloopen. Joosje kreeg in Holland van de naaiende en breiende tantes een compleet uitzetje, en is er dus op gesteld aan 't eind van ons Euro- peesch verlof de reis naar Genua overland te maken. Paulientje heeft de suggestie mijner zijds dat het zoo rustig zou wezen, als alle poppenbagage in de hutkoffer werd gepakt, verontwaardigd afgewezen. „Een week lang aan boord in een gesloten koffer liggen, ter wijl wij in den trein reizen? Nee, mam. zoo iets kun je met Tineke en beer probeeren. maar van Joosje krijg je dat nooit gedaan. Vooral, nu ze juist dat beeldige cape'tje van tante Reina heeft gekregen". Een blik op Joosjes vastberaden poppenge- zïcht heeft mij ervan overtuigd, dat dit de waarheid was en zoo reizen we op een prillen lentedag door 't lieve Hollandsche land de grens tegemoet en Joosje zit schrijlings in de lus, die bij het raampje werd bevestigd tot arm-steun voor wie urenlang naar buiten tuurt, en telt, met Paulientje, de molens. Hun hooge stemmen breken de beklemming van 't eentonig rhythme der wielen, waarnaar alle groote menschen in de coupé luisteren: voor-het-laatst, voor-het-laatst, voor-het- aller-aller-laatstD.w.z. Paulientje praat en Joosje luistert en begrijpt; ik ben er van overtuigd dat ze begrijpt. „Zie je dien dikken vetten molen, Joos? Dat is de twintigste. Leuk hè? Precies de twintigste en dan zoo'n dikke vette! Straks komen de douanen. Die nemen de sigaretten van de mijnheeren mee. Maar jij hoeft niet bang te zijn poppen mogen best over de grens". Verbeeld ik het mij, of fonkelde er even een vonk van spot in Joosje's lichtblauwe poppenoogen? Bang voor een douanier? Zij niet! „Nee, Joos, er komen geen molens meer; we zijn te dicht bij de grens. Molens krijgen we niet meer te zien, die zijn alleen maar in Holland. Net als opa's en duinen. Hè mam mie? Die zijn alléén maar in Holland?" Voor-het-laatst, voor-het-laatst, voor-het- aller-aller-laatst De trein stopt. Er stapt een familie in: man. vrouw, dochtertje van een jaar of vijf. en een oude dame, waarschijnlijk de grootmoeder, Fransch sprekende Belgen. Er wordt met woorden en gebaren overlegd over de plaatsen van menschen en bagage; grootmoeder en kleinkind vinden een plekje in onze coupé, vader en moeder schuiven verder in den vollen trein. Terwijl zij zich het manteltje van tijgervel en de blauwe slobbroek door oma laat uittrek ken, kijkt het meisje met felle aandacht naar Joosje en Paulientje. Paulientje ziet met open mond naar 't exotisch gedoe; Joosje zit. half omgewend, schrijlings in de armlus. „Com ment t'appelles tu?" zegt het kind, zoodra het zich bevrijd voelt van de grootmoederlijke handen, tegen Paulientje. Ik leg uit. dat mijn dochtertje geen Fransch verstaat, en „Pauli ne" heet. „E toi?" vraag ik „Marie-Estelle et elle?" zij wijst op Joosje. „Joséphine". antwoord ik, naar mijn beste weten vertalend. „Ah Joséphine Bakèr mais elle n'est pas noire" converseert het vlotte overbuurtje voort. „Mam, wat zegt ze toch", dwingt Pau lientje aan mijn andere zijde. Als 't gesprek voor haar is vertaald, proest ze van het lachen „verbeeld je, Joosje zwart! En ze heet ook geen Josephine, maar Joos, hè Joos?" Joosje wordt op de bank gezet. Het vreemde kind strijkt bewonderend over 't poppenmanteltje van rood fluweel. Paulientje doet een greep in Rancune Een kopje thee voor zich uit dragend liep Martje Versteegh de trap op naar boven, waar Henk voor zijn artsexamen zat te werken. En als hij er door was! Dan nog maar hopen op een aanstelling hier of daar, zoodat ze trou wen konden. Papa had nog al invloed, het zou wel in or de komen, dacht ze luchthartig. Van de kruiwagen moest je het tegen woordig toch maar in de eerste plaats hebben. Ze stootte met haar elleboog de deur open, zette het kopje voor hem neer en drukte vluchtig een kus op zijn haar. Dan treuzelde ze nog wat in de kamer rond, boog zich over een bak hyacinten voor het raam, waar ze de stralen van het al warme voorjaarszonnetje over haar rond gezichtje liet spelen. Juist toen ze weer stil de kamer verlaten wilde, zag ze dat Henk op haar lette en glim lachend bleef ze bij de deur staan. „Zoo, ga je weer weg". „Ja, jonk, ik wou je niet storen". Zij kwam al wat dichter naar hem toe, maar toen ze zag dat zijn aandacht weer bij zijn boeken was, glipte ze opnieuw naar de deur. Opeens veerde Henk op. „Nee, wacht nog even. ga eens even zitten, ikkewou je nog wat zeggen". Eenigszins ongerust door zijn ongewone stem, keek ze met groote ooge naar hem op. „Ik vraag me in den laatsten tijd wel eeris af Martje, of ik wel genoeg van je hou. Ze zat ongemakkelijk op de punt van een stoel en ofschoon ze het zelf merkte, kon ze zich niet verroeren. Ze slikte een paar maal krampachtig, maar spreken deed ze niet. Nu was er plotseling iets ongekend vree- selijks in haar prettig, gelijkmatig bestaan ge komen. Met een schok herinnerde ze zich. dat ze vaag eens aan die mogelijkheid gedacht had. Maar wanneer was dat dan geweest? ..Hoehoe kan dat? 't Is toch zeker niet waar". Ze barste ineens in snikken uit. Wat kon ze nog zegen. Hij zei het toch zoo dui delijk. De jonge man schoof onrustig op zijn stoel heen en weer, dan ineens sprong hij op en haar in zijn armen trekkend, hoorde ze ge heel onverwachts hem zeggen: „Maar dom, klein meisje, wat voor een dag is het vandaag, 1 April immers, nou dan mag je toch Zij liet hem den zin niet afmaken. Hem wild van zich afduwend riep ze met een stem vol verontwaardiging „Een mop? Ajasses, misbruik jij je liefde voor zoo'n flauwe grap? Bahwat sma keloos!" „Maar als je naar een slachtoffer zocht", vervolgde ze met overslaande stem, „dan ben ik blij, dat ik dat dan tenminste was. Je had bijv. tegen je zusje kunnen zeggen: draag het als een man, maar je hond is daarnet overre- len. Nou trek het je niet aan, 't is 1 April of zoo iets". „Toe nou Mart. sla nou niet zoo door." „Maar wat bezielde je dan toch, ik kon me ook niet indenken, dat jij niet Hij maakte plotseling een ongeduldig ge baar. .Maar dat is het juist kindje en als ze hem vragend, toch nog niet geheel gerust aan ziet, vervolgt hijdaarnet heb ik te veel ge zegd. t Is inderdaad een flauw grapje. Toe gegeven. Maar nu zou ik misschien weer te weinig zeggen, als ik je in de waan liet dat het maar een mop was. En dat is het niet heelemaal. Je hebt daarstraks heel terecht gezegd, dat het je onbestaanbaar zou lijken als ik niet meer van je hield. Mij ook, laat ik je dit ter geruststelling zeggen! Maar je bent al die jaren gewend geweest me aan je voeten te zien. Je bent altijd zoo heel zeker van me geweest. Indertijd al toen je kiezen moest tusschen Henny en mij ja. ja. weerde hij af, ik weet al wat je zeg gen wil: ik koos toch jou. Maar de manier waarop je me wachten liet Je zag toen al zoo'n soort vazal in me. Iemand waar je altijd op kunt rekenen en die er altijd is, trouw.enfin vul zelf maar in. 't Schijnt altijd wel zoo te wezen bij elk verliefd paar is er altijd een die geeft en een die neemt. Maar alles is tenslotte mijn eigen schuld, ik heb je te veel verwend. En als je nu zegt zooveel van me te houden dan heb je dat meesterlijk weten te verber gen." „Word je nu niet een beetje onredelijk?" ,,'k Hoop het". ..En", ging hij verbitterd voort, „als ik je 's avonds kom halen, nooit ben je klaar en als ik je dan eindelijk in mijn armen heb en juist iets dwaas tegen je wil zeg gen dan ineens kom je met alledaagsche din gen, dan moet je direct nog lijm koopen of je hebt, God mag weten wie dien middag gezien. Of me dat interesseeren kan? En dan tuimel ik met een smak in dè wer kelijkheid terug". „Tja", eindigde hij plots wat verlegen, „ik heb het dus uit een soort rancune gedaan." Ik wilde jou eens even laten voelen, wat het is te hunkeren en niet te krijgen!" Maar Martje was opgesprongen en zich te gen hem aanvlijend zei ze met een schuchter stemmetje. „Ik vind dat ik de straf heel erg verdiend heb. Ik wist niet dat ik zoo te kort geschoten was. Zou je nu alsjeblieft iets heel liefs willen zeggen en mag ik dan een klein beetje dwaas doen?" ANNE LANDWEER. de poppenkoffer en stalt zwijgend de verdere garderobe uit. Marie-Estelle kijkt, keurt en betast. Het gaat alles met korte, voorzichtige bewegingen. Marie Estelle houdt één van Joosjes jurken in de hoogte en wijst: die. Paulientje steekt haar de pop toe en de vlugge Fransche vingertjes beginnen het man teltje los te knoopen. Een moment wil de grootmoeder protesteeren. Marie-Estelle is te vrijpostig, maar ik beduid: „laat maar, het is juist zoo aardig". Dan zien alle groote men schen toe, hoe de twee kinderhoofdjes, het gitzwarte, gladgeshingle-de kopje van Marie- Estelle en Paulientjes blonde vlechtenstaart- jes. zich over Joosje buigen. Fluisterend worden de opmerkingen ge maakt: „Des enfants sont toujours des enfants".... „Zij hebben geen taal noodig". „Gaat Marie-Estelle een verre reis maken?" vraag ik aan de grootmoeder. „Naar Zuid Amerika ik begeleid hen tot Marseille, daar embarkeeren zij". Ze zucht even en legt de hand op het zwarte haar van het kleindochtertje. „Et Pauline?" „Naar Genua ook embarkeeren. Wij gaan naar Oost Indië a Java". Joosje heeft een strandpyjama aan: triom fantelijk houdt Paulientje haar in de hoogte en Marie-Estelle klapt juichend in de hand jes: „ah, comme elle est jolie". Eén moment zien de grootmoeder en ik el kaar aan en onze oogen staan vol tranen. Om de twee kleintjes, die straks zoo'n lange, lange reis moeten maken, elk naar een ander werelddeel. Om dit onbekommerd speeluur, midden in de drukte van de internationale express. Om Joosje, de oude. dierbare pop, met 't vaak opgelapte lijf en het bolbleeke cellu loid gezicht, waarvan de blos sinds lang is af- gewasschen, En omdat de wielen in eentonige cadans ratelen: Voor-het-laatst, voor-het- laatst, voor-het-aller-aller-laatst. Partir. Op 't moment, dat de trein aan het rijden zal gaan, als de wielen al langzaam aan 't wentelen slaan en het sein wordt geheven Als er ergens iets sist en er ergens iets draait en een hand op 't perron met een zakdoekje zwaait was je liever gebleven. Want hier zijn je vrinden, je huis en je straten en ginds is het ver en alleen en verlaten. Je wenscht. dat die trein nog maar even bleef staan op 't moment, dat de wielen aan 't wentelen slaan. Eens heb je met vreugde je plannen gemaakt. Eens ben je verliefd op de verte geraakt waar de wolken heen drijven. En je hebt op die wolken kasteelen gebouwd, en je hebt op 't geluk en de toekomst gebouwd, want je kon niet meer blijven Maar nu. nu het uur van vertrek is gekomen en de trein neemt je mee naar het land van je droomen, nu wensch je, dat even de tijd stil bleef staan op 't moment, dat de wielen aan 't wentelen slaan. Al lokt in de verte het Groot Avontuur in die laatste minuten van het laatste uur, als het sein wordt geheven 'Als er ergens iets knarst en er ergens iets blaast en als alles je toeroept: „dit is voor het laatst" was je liever gebleven. Je wilt nog iets zeggen, iets weiïschen, iets hooren, maar 't gaat in het went'len der wielen verloren, want nooit is het leven nog stil blijven staan als eenmaal de fluit voor 't vertrek was gegaan. DE GOOCHELAAR EN HET BANKBILJET. De brandweer van de Amerikaansche stad Thrapson organiseerde onlangs een feest, waarvan de voornaamste attractie een va riétéprogramma was. Er werden eenige ar- tisten gehuuurd. o.a. ook een toovenaar die buitengewoon handig moest zijn. Toen de goochelaar het podium betrad, werd hij luide toegejuicht. Hij hield een kort toespraakje en vroeg tenslotte,'of een van de aanwezigen hem een bankbiljet wilde geven, dat na af loop weer teruggegeven zou worden. Een brandweerman gaf een bankbiljet., waarop de goochelaar begon te goochen, Zorgvuldig vouwde hij het papiertje op en deed het in een lucifersdoosje, waarna hij het verbrand de. Vervolgens gaf hij den brandweerman een ander lucifersdoosje, waarin volgens zijn zeggen, het bankbiljet zat. Het doosje werd geopend, maar er zat niets in. Het publiek, dat iets bijzonders verwachtte, werd onrustig, maar de goochelaar zelf was het meest ge schrokken en begon wanhopig naar het bankbiljet te zoeken. Het publiek dacht nu, dat hij een bedrieger was. en liet hem fouil- leeren. Maar het bankbiljet werd niet gevon den. Zelfs de politie moest er aan te pas ko men. Ten einde raad gaf de goochelaar den brandweerman een ander bankbiljet en ver dween zonder zijn honorarium in ontvangst te willen nemen. O, neem me niet kwalijk. (Everybody's Weekly.).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 15