UIT HET VERLEDEN
H.D.'V ertellimi
In Thijsse's Hof.
ZATERDAG S JUNI 1937
HAAELE M'S dagblad
TALLEYRAND
1754—1838
Wanneer hij zijn linkeroog half sluit en
Zijn onderlip naar voren schuift, pas dan op!
heeft een der tijdgenooten van Talleyrand
eens gezegd over den man die in den lering
zijner vrienden als den „Heer van het Nood
lot", in die zijner vijanden als den „manken
duivel" bekend stond. Inderdaad hadden ve
len reden bevreesd voor hem te zijn, want,
zooals zijn biograaf het uitdrukt, „een naald
is stom, vergeleken bij zijn tong". Natuurlijk
heeft men gepoogd een verklaring te vinden
voor het feit dat Talleyrand zulk een meester
was in het maken van bijtende, sarcastische
opmerkingen. Wellicht is het juist die te zoe
ken in een gebeurtenis uit zijn kinderjaren.
TALLEYRAND
Charles Maurice was de oudste zoon van
Graaf Charles Daniël de Talleyrand—Périgord.
Onmiddellijk na zijn geboorte uit het ouder
lijk huis verwijderd, werd hij in een boeren
dorp aan de zorgen eener min toevertrouwd,
een in de 18e eeuw bij adellijke families veel
vuldig toegepaste methode, zich de last van
kinderen te besparen. Hij bracht als een gewo
ne boerenzoon te haren huize zijn jeugd door.
Hetzij door de onoplettendheid zijner ver
zorgster, hetzij door eigen schuld deed hij als
kleine jongen een val, die hem kreupel maak
te. Toen hij op zijn twaalfde jaar naar Parijs
teruggebracht werd om daar zijn opvoeding te
krijgen, was zijn been zoo vergroeid, dat het
onmogelijk bleek het opnieuw te zetten. In
een familieraad der Talleyrands werd toen
besloten dat zijn jongere broer voortaan zou
gelden als de oudste en dienst zou nemen in
het leger, terwijl de oudste wegens zijn mank
heid tot jongste werd verklaard en geestelijke
zou worden. Van dit oogenblik af werd de
knaap die tot dusverre een gewone, vroolijke
en onbezorgde rekel was geweest, zwijgzaam,
gesloten, eerzuchtig. Af en toe doken zijn
oorspronkelijke eigenschappen weer op en
zijn omgeving verbaasde zich dan over zijn
ongedwongen opgewektheid, zijn luchthartig
heid zelfs, maar gewoonlijk was hij somber,
wantrouwend, achterdochtig. De ontgooche
ling in zijn kind jaren deed hem voorgoed het
vertrouwen in de menschen verliezen; eigen
lijk minachtte hij iedereen en voor zijn vlijm
scherpe spot was niemand veilig. Hij doorzag
de menschen volkomen in hun kleinheid, be
krompenheid, eigenwaan en eerzucht, hij ver
achtte hen om die eigenschappen en gebruik
te hen als marionetten. Zijn fijne politieke
neus waarschuwde hem altijd tijdig voor de
fouten der regeeringen die hij diende en han
dig staatsman en geslepen diplomaat die hij
was, wendde hij steeds op het juiste oogenblik
het roer en koos de zijde van den persoon of
de groep, waarin hij toekomst zag.
Toen hij bij het uitbreken der revolutie in
1789 als bisschop zitting nam in de Staten-
Generaal, koos hij weldra partij tegen de
geestelijkheid en tegen de kerk. Hij was een
der ontwerpers van de wet waarbij de kerke
lijke goederen aan den staat werden getrok
ken en de geestelijken tot staatsambtenaren
werden gemaakt. Dit optreden werd hem dooi
den Paus zoo kwalijk genomen, dat Talley
rand uit al zijn functies ontheven en geëx
communiceerd werd. Vriend van Mirabeau en
Sieyès steunde hij aanvankelijk den Koning
tegen den derden stand, maar diende daarna
met evenveel ijver de Republiek. In 1795 be
noemde het Directoire hem tot Minister van
Buitenlandsche Zaken. Maar ook het Direc
toire stond wankel en Talleyrand sloot zich
aan bij Bonaparte. Jaren diende hij den Kei
zer, maar toen deze steeds in nieuwe oorlo
gen naar uitbreiding van macht streefde, be
greep zijn sluwe minister dat de bom een
maal moest barsten en wapende zich voor het
geval Napoleon het onderspit zou moeten
delven. Heimelijk bereidde hij den terugkeer
der Bourbons op den Franschen troon voor. In
middels had hij een belangrijk aandeel geno
men in de onderhandelingen tusschen den
Keizer en den Paus betreffende de positie van
den Franschen clerus. Uit dankbaarheid voor
zijn bemoeiingen hief Pius VII toen de excom
municatie op en onthief den oud-bisschop van
zijn geestelijke wijding. Zelfs werd zijn vroe
ger gesloten huwelijk thans kerkelijk wettig
verklaard.
Na den val van Napoleon werd Talleyrand
onmiddellijk door Lodewijk XVTH tot prins
verheven en tot lid van de Kamer, opper
kamerheer en daarna tot Minister van Bui
tenlandsche zaken benoemd. Op het Ween-
sche congres wist hij tusschen de mogendhe
den een verwarring van strijdige belangen te
scheppen, de partijen listig tegen elkaar uit
te spelen en daardoor voor Frankrijk de
gunstigste bepalingen te bedingen. Maar het
duurde niet heel lang of de groote intrigant
wendde zich ook van de Bourbons af. Mede
m&i zijn steun gelukte het in 1830 aan Louis-
Philippe van Orleans de macht in handen te
krijgen. Nog werd Talleyrand gezant van
Frankrijk in Londen, waar hij een Britsch-
Frausche alliantie tot stand bracht. Toen trok
hij zich uit het openbare leven terug en stierf
eenige jaren nadien.
Zoo was, kort geschetst, de levensloop van
den man, van wien talrijke gezegden en
aphorismen thans nog bekend zijn. Zoodra de
berichten van den Russischen veldtocht West-
Europa bereikten, was het Talleyrand die de
situatie kortweg definieerde met „Dit is het
begin van het einde". Toen hij eens in een
diplomatiek gesprek veel meer zeide dan ge
woonlijk en men hem naar de reden vroeg,
was zijn antwoord: Den mensch is de taal ge
geven om zijn gedachten te verberegn.
Toen een bejaarde graaf, die het hof
maakte aan een jonge vrouw, Talleyrand
vroeg welk geschenk deze hem zou aanraden
zijn geliefde te vereeren, erbij voegend dat
het hoogst zeldzaam, ja uniek moest zijn,
keek de oude vos hem strak aan en antwoord
de droogjes: Geef haar één van de haren op
uw hoofd als ge kunt. Ik zet het iemand
haar een tweede te verschaffen.
Mijn hartstocht voor Madame de Talley
rand, zeide hij eens, was weldra uitge-
bluscht, omdat zij niets dan schoonheid bezit
en schoonheid zonder aanvalligheid is een
vischhaak zonder lokaas. Behalve gebrek aan
aanvallligheid had Madame de Talleyrand
echter ook een volkomen gebrek aan geest.
Hierover troostte zich haar echtgenoot even
wel met de woorden: Een verstandige vrouw
compromitteert soms haar man; een domme
vrouw altijd zichzelf.
Iemand deed in zijn gezelschap een poging
een politicus van naam te verdedigen met de
woorden: Maar zijn gedachten zijn toch dik
wijls diep. Talleyrand kuchte eens en merkte
op: Ja, diep en hol.
Hoe komt het toch, vroeg een staatsman
hem eens, dat Napoleon in zoo korten tijd
zijn doel, keizer te worden, bereikte? Doordat
niemand geloofde dat hij het zou bereiken,
was het antwoord.
Toen Napoleon zich met de Spaansche aan
gelegenheden ging bemoeien, verzette zijn
minister zich tegen zijn politiek. De keizer
profiteerde van de ruzie tusschen den
Spaanschen koning Karei IV en zijn zoon
Ferdinand, bewoog den vorst afstand te doen
ten behoeve van den troonsopvolger en dezen
ten behoeve van hemzelf. Toen Napoleon
vroeg waarom hij deze handelwijze afkeurde,
antwoordde Talleyrand: Omdat kronen dingen
zijn die men verovert en niet dingen die men
gapt. De keizer werd woedend en schold zijn
minister gedurende tien minuten de huid
vol. „Daar zal ik in ieder geval voor zorgen,
dat gij mij niet overleeft!" riep hij tenslotte
uit. Talleyrand stond al dien tijd rustig voor
het haardvuur en wuifde zich koelte toe met
zijn steek. Maar op deze laatste woorden des
keizers maakte hij een eerbiedige buiging en
zei op hoffelijken toon: Ik verzeker Uwe Ma
jesteit, dit is niet de eenige reden, waarom ik
Haar een lang leven toewensch.
Fouché heeft een groote minachting voor
het menschdom, zeide Napoleon eens. Ja,
antwoordde Talleyrand, hij kent zichzelf.
Bepaald dreigend was zijn repliek op de
vraag van Lodewijk XVII, hoe hij het toch
klaar gespeeld had eerst het Directoire en
daarna Napoleon ten val te brengen: Sire,
daarvoor heb ik niets hoeven doen. Er is iets
in mij dat ongeluk brengt aan alle regee
ringen die mij veronachtzamen.
Toen na den terugkeer van Lodewijk XVIII
opnieuw een Kamer werd gevormd, uitte een
aanzienlijk hoveling zijn voldoening over de
keuze. Dat zijn tenminste menschen met een
geweten! riep hij uit. Ja, zeide Talleyrand,
sommigen zelfs met twee.
Misschien is het karakter van dezen man,
die herhaaldelijk grooten invloed heeft uitge
oefend op de Europeesche politiek van een
halve eeuw, door hemzelf wel het best ge
karakteriseerd in deze uitlating: Men verwijt
mij, dat ik Keizer Napoleon ontrouw ben ge
worden. Welnu, ik heb geen voiv ooit langer
gevolgd, dan hij zijn verstand. Als men naar
die maatstaf mijn daden beoordeelt, zal men
moeten erkennen, dat ik buitengewoon con
sequent ben geweest.
Maar het is zeker niet vreemd, dat diezelfde
man getuigde: Niemand weigert mij zijn gun
sten en iedereen zijn vertrouwen.
P. H. SCHRÖDER
PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE
RADIO CENTRALE OP ZONDAG 6 JUNI.
Progr. I Hilversum I.
Progr. II Hilversum II.
Progr. III 8.30 Parüs Radio. 9.00 Fransch
Brussel. 11.05 Keulen. 1.20 Vlaamsch Brussel,
I.30 Keulen, 2.50 Fransch Brussel, 4.20 Keulen.
6.20 Vlaamsch Brussel, 6.50 Keulen 7.50
Vlaamsch Brussel, 8.20 Motala, 10.10 Diversen,
10.20 Fransch Brussel, 10.50 Beromiinster,
II.20 Boedapest.
Progr. IV 8.30 Vlaamsch Brussel. 11.20 Parijs
Radio, 12.50 Droitwich, 4.20 London Regional,
4.50 Droitwich, 5.20 London Regional. 7.20
Vlaamsch Brussel. 7.50 Pauze, 7.55 Droitwich,
9.25 Droitwich, 11.00 Berlijn.
Progr. V 8.00—12.00 Diversen..
PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE
RADIO-CENTRALE
op Maandag 7 Juni 1937.
Progr. I. Hilversum I.
Progr. II. Hilversum II.
Progr. III. 8.00 Keulen; 10.20 Deutschland-
sender; 10.50 Keulen; 11.05 Droitwich: 12.20
Vlaamsch Brussel: 2.20 Keulen; 3.20 Droit
wich; 3.55 Diversen: 4.20 Droitwich; 5.20
Keulen: 5.50 Parijs Radio; 6.20 Keulen; 7.05
Parijs Radio: 6.20 Keulen; 7.05 Parijs Radio;
7.20 Keulen; 8.20 Fransch Brussel; 3.50 Lon
don Regional; 9.20 Keulen; 10.20 Droitwich;
11.20 Berlijn.
Progr. IV. 8.00 Vlaamsch Brussel; 9.20
Pauze: 10.35 London Regional; 12.50 Droit
wich; 1.35 London Regional; 5.20 Droit
wich; 6.40 London Regional; 7.20 Droitwich,
9.40 Rome; 10.20 Vlaamsch Brussel; 10.30
„Je lacht weer
LUIGI PIRANDELLO.
Ook dezen nacht werd de arme signor
Anselmo wakker geschrikt doordat zijn
vrouw een kwaadaardigen ruk aan zijn arm
gaf en hem toeriep: „Je lacht weer!"
Versuft, nog slaapdronken en hijgend door
het plotseling overeind springen liet hij het
verwijt langs zich heen gaan, en zich de be
haarde borst krabbend, zeide hij: „Alweer?
Vannacht ook al weer?"
„lederen nacht lach je. lederen nacht"'
schreeuwde de vrouw hem toe, bleek van
kwaadheid.
Signor Anselmo kwam wat overeind, steun
de op zijn elleboog en voortgaande met zich
met de andere hand de borst, te krabben,
zeide hij een beetje bits:
„Ben je er wel zeker van? Misschien maak
ik een beweging met de lippen, voortkomend
uit de maag. en dat zie je dan voor lachen
aan".
„Neen je lacht, je lacht, je lachther
haalde zij driemaal. „En wil je hooren hoe?
Zoo!" En zij bootste den breeden lach na,
dien haar man iederen nacht in den droom
deed hooren. Verbaasd, deemoedig cn bijna
ongeloovig vroeg signor Anselmo: „Lach ik
zoo?" „Ja, zoo precies zoo" -zeide zij en
na de inspanning van dien nagebootstep
lach, liet zij uitgeput het hoofd weer in de
kussens terug vallen en de armen over het
dek uitspreidend, zuchtte zij: „O God, mijn
hoofd!
In de kamer flikkerde, op het punt van uit
te gaan, een nachtlichtje voor de beeltenis
van de Madonna di Loreto, op een tafeltje,
en bij iedere flikkering van het lichtje leek
het of al de meubels op en neer dansten.
Kwaadheid en teleurstelling, toorn en
droefheid dansten op dezelfde manier op en
neer in den geest van signor Anselmo. om
die onbegrijpelijke lachbuien, van iederen
nacht in den droom, die zijn vrouw deden
vermoeden, dat hij, al slapend ik weet niet
welke zaligheden genoot, terwijl zij slape
loos naast hem lag. wanhopig om die voort
durende hoofdpijnen, asthma, hartkloppin
gen en al die mogelijke en denkbeeldige
kwalen van een sentimenteele vrouw om en
bij den vijftigjarigen leeftijd.
„Zal ik de kaars aansteken?" vroeg hij.
„Ja steek die maar aan" antwoordde zij
„en geef mij gauw de twintig druppeltjes in
een slokje water"'.
Signor Anselmo stak de kaars aan en
sprong zoo gauw hij kon het bed uit. Toen
hij zoo in nachtgewaad en op bloote voeten
voorbij de spiegelkast ging om het druppel-
fleschje met de druppeltjes te krijgen, zag
hij zich zelf in den spiegel en hief hij onwil
lekeurig de hand omhoog, om de lange lok
haar waarmede hij zich verbeeldde zijn kaal
hoofdigheid te kunnen verbergen, van zijn
voorhoofd naar boven te strijken. Zijn vi-ouw
zag van uit haar bed die beweging, en riep
hem met een hoonend gelach toe: „Hij
maakt zijn haar in orde. „Hij heeft den
moed dit te doen, zelfs midden in den
nacht", terwijl ik lig te sterven".
Signor Anselmo keerde zich om alsof hij
verraderlijk door een adder gebeten was en
met zijn wijsvinger naar zijn vrouw wijzend,
schreeuwde hij haar toe: „Lig jij te sterven?"
„Ik wou" luidde haar antwoord op kla-
gelijken toon, „dat de Heer je eens een klein
beetje, niet eens veel, liet voelen van wat ik
op dit oogenblik uit sta".
„Dank je wel, liever niet" bromde signor
Anselmo. „Als je weikelijk ziek was zou je er
niet over gedacht hebben mij van dien on
willekeurige handbeweging een verwijt te
makenO jé, hoeveel heb ik er wel laten
vallen?" En met een toornige beweging gooi
de hij het water weg. waarin hij in plaats
van twintig, wie weet hoeveel druppeltjes
van het zenuwstillend mengsel had laten
vallen. Hij was nu genoodzaakt, zoo in nacht
gewaad en op bloote voeten, naar de keuken
te gaan om ander water te halen.
„Ik lach meneer, ik lach" prevelde
hij bij zichzelf, terwijl hij op zijn teenen, met-
de aangestoken kaars in de hand. de lange
gang dooi-liep.
Uit een kamer, van welke de deur open
stond. die tot de gang toegang gaf. kwam een
zwak kinderstemmetje: „Grootvader!''
Het was de stem van een zijner vijf klein
kinderen. de stem van Suzanne, de oudste,
van wie signor Anselmo het meest hield en
die hij Susi noemde. Twee jaren geleden, bij
den dood van zijn eenigen zoon, had hij die
vijf kleinkinderen, met hunne moeder bij
zich in huis genomen. Zijn schoondochter,
een slechte vrouw, had op achttien jarigen
leeftijd, zijn armen zoon in haar strikken
gevangen, en was gelukkig vond signor
Anselmo eenige nxaanden geleden uit zijn
huis weggeloopen met een zeker heerschap,
die een intiemen vriend van zijn zoon ge
weest was. Zoo waren de vijf weezen, waar
van de oudste, Susi, nauwelijks acht jaar oud
was. toevertrouwd gebleven aan de zorgen
van hun grootvader, omdat hun grootmoe
der, die lijdend was aan allerlei kwalen! niet
voor hen zorgen kon en niet eens de kracht
had om voor zichzelve te zorgen. Hetgeen
evenwel niet verhindeixle dat zij er aanmer
king op maakte, als de oude signor Anselmo
onwillekeurig de hand aan het hoofd bracht,
om de vijf en twintig haren, die hem nog
overgebleven waren, in orde te brengen
en wel omdat zij, trots al hare kwalen, nog
hevig jaloersch gebleven was. Alsof hij. op
den teederen leeftijd van zes en vijftig jaren,
met zijn witte baard en kaal hoofd, te mid
den van de ellende, die het lot over hem ge
bracht had, met vijf kleinkinderen ten zij
nen laste, voor wie hij met zijn klein tracte-
ment nauwelijks te eten had, met zijn hart
nog in diepen rouw over het verlies van zijn
geliefden zoon. er nog aan dacht of nog aan
denken kon allerlei mooie vrouwen het hof
te maken! Lachte hij daarover misschien in
de nachtelijke uren? Ja dat zou het wel zijn
Wie weet hoeveel vrouwen hem iederen nacht
in den droom kusten naar hartelust!
De boosheid waarmede zijn vrouw hem
iederen nacht wakker schudde, de woede,
waarmede zij hem toeriep: „Je lacht weer"
hadden geen andere oorzaak dan haar ja-
loersehheid. En wat was die jaloerschheid
anders dan een stukje helsche steen, dat zijn
noodlot aan zijn vrouw in handen gegeven
had, om zich te vermaken met het vererge
ren der wonden, waarmede dat noodlot heel
zijn leven en bestaan bezaaid had.
Omdat Susi hem riep, zette signor Ansel
mo, ten einde de andere kleinkinderen niet
wakker te maken, de brandende kaars in
de gang bij de deur trad in het donker het
slaapkamertje binnen. Tot overmaat van
ramp voor haar grootvader, die zooveel van
haar hield, was Susi's lichaamsbouw niet
goed, haar eene schouder was veel hooger
dan de andere en bovendien scheef gegroeid
en iederen dag meer begon haar halsje te ge
lijken op een teeren bloexxistengel, die niet
krachtig genoeg was het te groote hoofd te
dragen Ach dat arme hoofd van de kleine
Sxxsi!
Signor Anselmo boog zich voorover over
Susi's bedje, opdat het kind hare magere
armpjes om zijxi hals kon leggexi en fluister
de haar toe:
„Susi, ik heb weer gelachen van nacht!"
Susi keek hem aan met een uitdrukking-
van verwoxidering en verdriet tegelijk en
zeide op vragenden tooxx: „Van nacht ook
alweer?"
„Ja", axxtwoordde haar grootvader, „hard
heb ik gelachen. Maar laat mij xxu gaan. lie
veling, want ik moet wat water voor groot
moeder gaaxi halen. Slaap lekker, en droom
maar van prettige dingen, waar je ook om
lachen kunt. Goeien nacht".
Hij kuste het kind op haar hoofd, stopte
haar warm toe onder de dekens en ging
daarop naar de keuken om water te halen.
IJvërig geholpen door zijn noodlot had
signor Anselmo het zoo ver gebracht in zijn
filosofische ovex-peinzingen, dat hij. zonder
evenwel afstand te doen van het geloof in
diep in zijn hart gewortelde eerlijke gevoe
lens. niet meer de troost bezat van te ge-
looven en te hopen in een God. die beloont
en vergoedt. En nu hij aan een zoodanig God
niet meer gelooven kon, kon hij evenmin ge-
looven, al had hij dit wel gewild aan een
plaagzieken duivel, die zich binnen in hem
geplaatst had en die hem iederen nacht
deed lachen, met de bedoeling de ergste ver
denkingen op te wekken in het gemoed van
zijn jaloersche vrouw.
Hij was er zeker van, absoluut zeker, dat
hij nog nooit, iets gedroomd had, hetwelk
dat lachen had opgewekt. Eigenlijk di-oomde
de hij in het geheel niets nooit. Iederen
avond viel hij, steeds op hetzelfde uur, in
een loodzwaren. zwarten, harden, diepen
slaap, waaruit het hem heel veel moeite
kostte wakker te worden. En bij het ontwa
ken waren zijn oogleden zoo zwaar als twee
grafsteenen.
Als er dus geen duivel was, die deze lach
buien deed ontstaan zoo redeneerde sig
nor Anselmo en er evenmin droomen
waren, die dit lachen opwekten, dan bleef ex-
geen andere oplossing over, dan dat dit
lachen de uiting was van een ixieuwe ziekte,
misschien wel een inwendige kramp of stuip
trekking welke dat wondex-lijke geluid
veroorzaakte dat op lachen geleek. Den vol
genden dag zou hij er den jongen docter
eens over spreken, den specialist in zenuw
ziekten, die nu en dan z'n vrouw kwam be
zoeken.
Behalve voor zijn medische hulp, liet deze
jonge specialist zich door zijn patiënten een
vergoeding betalen voor het vex-lies zijner
haren, die door zijn zware studie vroegtijdig
uitgevallen waren en voor de verzwakking
van zijn gezichtsvermogen dit door dezelfde
reden al te vroegtijdig ontstaan was. En
naast zijn speciale medische kennis van ze
nuwziekten bood deze jonge medicus aan
zijn patiënten nog iets anders speciaals gra
tis aan. namelijk zijn oogen achter brillegla-
zen van verschillende kleur, één geel en één
gx-oen. Sloot hij het gele dan gaf hij een
knipoogje met iaet groene en legde hij alles
uit. Ja van alles gaf hij een uitlegging, en
zulks met een zoo wondei'baarlijke duidelijk
heid, dat het aan iedereen, zelfs aarx hen
die aan de ziekte sterven moesten, volko
men bevrediging gaf.
„Zeg mij eens docter" vroeg signor An
selmo hem „is het mogelijk dat iemand in
den slaap lacht, zonder er bij te droomen?"
Ter beantwoording van die vraag begon de
joxxge medicus signor Anselmo de nieuwste
en meest gangbare theoriën over den slaap
en over het droomen te verkondigen. Hij
sprak daartoe ongeveer een half uur, zijn
betoog doorspekkend met allerlei Grieksche
woox-den, welke de betrekking van den me
dicus zoo respectabel maken. Tenslotte gaf
hij als zijn meening te kennen dat wat signor
Anselmo meende onbestaanbaar was. Zon
der er bij te droomen was het onmogelijk in
den slaap dergelijke lachgeluiden voort te
brengen.
„Maar ik zweer u, docter, dat ik werkelijk
nooit droom, dat ik nog nooit iets gedroomd
heb!" x-iep signor Anselmo uit. zich boos.ma
kend over den boosaax-digen glimlach, waar
mede zijn vrouw de uitspraak van den medi
cus had aangehoox-d.
„Dat denkt u maar" antwoordde de
docter, terwijl hij opnieuw het gele oog sloot
en met het groene knipoogde. „Dat- denkt u
maar. In werkelijkheid droomt u. dat staat
vast. Maar u kunt zich die dx-oomen niet
herinneren omdat u te vast slaapt. Gewoon
lijk herinneren wij ons alleen dan wat wij
gedroomd hebben, wanneer de sluiers van
den slaap, om het zoo uit te dnikken, wat
lichter gewoi-den zijn".
„Dus", vx-oeg signor Anselmo, „lach ik dus
in den slaap, om datgene wat ik in den
droom zie en doe?"
„Ongetwijfeld. U droomt van vroolijke din
gen en dan lacht u".
„Maar dat is toch schandelijk!" riep
signor Anselmo uit. „Ik ben dus vroolijk. ten
minste als ik dx-oom. en ik weet er niets van.
Want ik zweer u dat ik er wei-kelijk niets
van weet! Mijn vrouw schudt mij wakker
en i-oept mij toe: „Je lacht weer", en ik kijk
haar haar met de grootste vex-bazing aan,
omdat ik niet weet dat ik gelachen heb,
noch waarom ik gelachen heb".
Maar enfin het was dan nu eenmaal zoo.
En blijkbaar moest het zoo wezen. De natuur
hielp hem in 't geheim, in den droom uit
al zijn zoi-gen. Zoodra hij de oogen gesloten
en in slaap gevallen was, bevrijdde de na
tuur zijn geest van al zijn ellende, en voerde
hem, licht als een veer door de frissche pa
den van prettige droomen. Zij onthield hem
wel is waar, wreedaardig, de herinnering
aan wie weet welke heerlijke zaligheden,
maar zij gaf hem die droomen toch als een
vergoeding voor zijn leed, en gaf er zijn
geest nieuwe kracht mee, om den volgenden
dag in staat te zijn de verdrietelijkheden en
den tegenspoed van het noodlot te dragen,
Als hij nu thuis kwam van zijn wex-k nam
hij de kleine Susi op zijn schoot, die zoo
prachtig het lachen, dat hij iederen nacht
deed. kon nadoen, doordat zij het haar groot
moeder zoo dikwijls had hooren herhalen.
Dan liefkoosde hij het ouwelijke kindex-ge-
zichtje van Susi en vroeg haar: .Busi hoe
lach ik oox al weer? Laat mij eens hooren
hoe vroolijk ik lach".
Het kind wierp dan het hoofdje achter
over en liet uit haar tenger ziekelijk halsje
een vroolijk lachen klinken, een vollen har-
telijken lach.
Signor Anselmo luisterde en genoot, zij
het ook met tranen in de oogen bij het zien
van dit ziekelijk kinderhalsje; en hoofd
schuddend keek hij door het raam naar
buiten en fluisterde met een zucht: ..Wie
weet hoe gelukkig ik iederen nacht ben, Susi!
Wie weet hoe gelukkig ik in den droom ben,
als ik daarin zoo lachen kan".
Helaas, helaas werd ook den armen signor
Anselmo deze laatste illusie ontnomen. Want
eenmaal gelukte het hem, bij het ontwaken,
zich den droom te heiïnneren, die hem had
doen lachen.
Die droom was de volgende. Hij zag voor
zich een breede trap, waax-op, met heel veel
moeite en steunend op zijn stok, een zekere
Torella, een oud-collega van hem, met krom
me beenen naar boven klauterde. Achter To
rella aan klom naar boven, diens chef Ri-
dotti, die er een wreed vermaak in schepte
met zijn stok te slaan tegen den stok van
Torella, wiens kromme beenen hem het op
gaan der trap moeilijk maakten, zoodat hij
genoodzaakt was daarbij stevig 0p zijn stok
te steunen. Toen Torella tenslotte dit plagen
van Ridotti niet langer kon uithouden, boog
hij zich voorover, hield zich met beide han
den aan een trede van de trap vast, en be
gon. als een muilezel, achteruit te trappen
naar Ridotti. Deze lachte boosaardig, en het
achteruit trappen van Torella behendig ont
wijkend. trachtte hij de punt van zijn stok
op wreede wiïze te steken in het midden van
Torella's zitvlak, een poging, welke hem ten
slotte gelukte. Toen signor Anselmo, bij het
zien van dit tooneel wakker werd met een
onwillekeurigen lach nog op de lippen, voel
de hij zich met ziel enlicixaam in een af
grond nederstorten. „God. God. was dat het
dan tenslotte waarom hij 's nachts lachte?
Om zulke flauwe, laffe grappen?" Zijn mond
trok samen tot een grijns van diepe walg en
afkeer en langen tijd bleef hij voor zich uit
staren. „Was dat nu alles, waarom hij lach
te? Bestond daarin nu het geluk, hetwelk
hij geloofd had iederen nacht in den droom
te genieten? O! God, o God!"
To Wat tenslotte zijn filosophische geest,
met wien hij reeds sedert verscheidene jaren
in zichzelf placht te spreken, hem ook dit
maal te hulp kwam en hem aantoonde dat
het toch heel natuurlijk was dat hij om
zxxlke onzin lachte. Waarover wilde hij dan
eigenlijk lachen? In zijn omstandigheden
moest hij wel stompzinnig worden om nog
ie kunnen lachen.
Hoe zou hij nog over iets anders kunnen
lachen?
Fx-ansch Brussel; 10.45 London Regional;
11.20 Droitwich.
Progr. V. 8.007.00 Diversen.
7.C0 Eigen gramofoonplaten concert: Dans
muziek.
1 I'll stand by, Victor Sylvester; 2 The Ja
panese Sandman, Joe Daniels. 3 Walspot-
pourri 2e deel. Reginald Dixon; 4 Piano
Medlev le deel. Charley Kunz: 5 Nagasaki.
Nat Gonella: 6 Sweetheart, let's grow old
together. Victor Sylvester; 7 Pianomedley 2e
deel. Charley Kunz; 8 Slow Foxtrot medley,
Fred Stein; 9 Drummer goes to town, Regi
nald Dixon; 11 Someone stole Gabriels Horn.
Nat Gonella; 12 Tiger Rag, Nat Gonella; 13
Tango Medley. Fx-ed Stein; 14 Follow the
fleet, Casani club orkest; 15 Ol' man river.
Nat Gonella.
8.0012.00 Diversen.
Wat
«laar in zit
komt er in terug
Als de waschmanden binnen
komen, wordt iedere wasck
zorgvuldig gesorteerd en van
het begin tot het einde geheel
afzonderlijk behandeld.Vergissen
is menschelijk, maar door on«
moderne systeem is zoekraken
practisch uitgesloten. Voor Uw
wasch staan wij in.
Gedeeltelijke Mangelwasch 20 ct. p. K.G.
Algeheele Mangelwatch .25 et. p. K.G.
Eenvoudige opmaakwasch. 30 ct. p. K G.
N»«mt U do proef eens, stuur ons even ondersteunde coupon
Wilt U a.s. dag uur
peoefwasch halen bij
Wasscherlj
J. BEELEX A Zn
Bleekersvaartweg 13 - Heemstede - Tel. 28189
(Adv. ingez. MedJ
De Geldersche roos.
De Duinroosjes in vak XII staan nu al
eenige weken in vollen bloei en houden het
nog wel een poosje uit. De Hondrozen gaan
juist beginnen en over eenige dagen volgt
dan de Eglantier.
Al die rozen hebben de eigenschap, dat zij
zich in of kort na hun bloeitijd ook uitbreiden
door wortelopslag en ik constateer nu dag op
dag dat er nieuwe duinroosloten uit den
grond komen opschieten om de helling al
dichter en dichter te bezetten. Bovenaan heb
ben wij een partijtje nieuwe planten gezet.
Ze zijn goed aangeslagen evenals de groote
hondsrozen en een enkele Eglantier, die wij
van minder gunstige plaatsen naar deze zon
nige plek hebben overgebracht. En meteen
zoi'ge.n wij er voor,( dat het kale witte zand
in die plantstrook spoedig een begroeiing
krijgt van klein goed.
Dat zal weinig moeite kosten. De ruimte tus
schen de oudere roosjes is reeds heelemaal be
zet met drieklexnïge viooltjes, met Sedum,
Wondklaver. Kegelsilene, Oorsilene en Pim
pernel. De Kegelsilene is een van onze fraaiste
plantjes en kenmerkend voor het
Kennemerduin.
Ook de Geldersche Rozen staan in vollen
bloei. Nu weet iedereen, dat dit heelemaal
geen rozen zijn( maar verwanten van de ge
wone Vlier. Onze mooiste struiken ervan
staan langs den vijver ter hoogte van bank 6
en bank 7. De groote vlakke bloeistruiken lij
ken wel op die van de Vlier, maar onder
scheiden zich door de buitenste kringen van
groote witte „lobbloemen". Die hebben geen,
of haast geen meeldraden of stampers, maar
schijnen te dienen om de insecten naar de
echt complete bloemen midden in de tuil te
lokken. In mijn „Omgang met Planten"
heb ik verteld, hoe ik na het wegplukken van
al de lobbloemen inderdaad het insectenbe-
zoek aan zoo'n struik zag verminderen.
Langen tijd heeft men geloofd, dat die lok-
bloem tot model heeft gediend voor de heral
dische bloem, die in het oude wapen van
Gelderland prijkte en die nu nog voorkomt in
de gexneentewapens van Gelder, Lochem,
Goch en Zaltbommel. Ge vindt een aardig
verhaaltje hierover in Van Eeden's „Onkruid".
In een artikel in „Eigen Volk" betoogt Dr.
Uittien echter uitvoerig, dat die bloem in het
Geldersche wapen hoogstwaarschijnlijk een
mispelbloem is en in geen geval een Gelder
sche Roos.
In het eind van de zestiende eeuw komt de
naam „Geldersche Roos" gaandeweg in de
tuin- en kruidboeken te voorschijn en dan
wordt er inderdaad mee bedoeld de gekweekte
plant die wij tegenwoordig ook Sneeuwbal
noemen. De wilde plant dus onze struiken
aan den vijver is sinds dien tijd ook be
kend als ..Wilde Sneeuwbal".
Zij groeit liefst op een vochtige plaats en
wordt dan hier en daar (waar?) ook wel „Wa
tervlier" genoemd. Ook de Franschen spreken
van „sureau d'eau", de Engelschen van „wa-
ter-elder" en de Duitschers van „Wasserho-
lunder".
De plant heeft in alle talen nog dozijnen
andere namen, doch onder invloed van de
tuin- en kruidboeken hebben de namen van
Guelder-rose en Rose de Gueldres burger
recht gekregen en onze mooie provincie heeft
dus ten doop gestaan voor een plaxxt. die over
het heele Noordelijke Halfrond voorkomt, in
Azië, Europa en Noord-Amerika.
Een prachtige struik. Hij wil in den Hof
heel goed groeien en slaat er ook op uit zaad,
evengoed als in alle eenigszins vochtige bosch-
jes in de duinen. Midden in de donkere bosch-
jes blijven ze klein en kruipend maar wan
neer er licht komt, dooi'dat de boomen afster
ven of gekapt worden, dan schieten ze snel op.
Kijk daar eens naar uit in de vakken II en X,
die pas gekapt zijn. Daar gebeuren ook al
lerlei andere heel leuke dingen.
JAC. P. THIJSSE.