UIT HET VERLEDEN H.D.'V ertellimi In Thijsse's Hof. ZATERDAG S JUNI 1937 HAAELE M'S dagblad TALLEYRAND 1754—1838 Wanneer hij zijn linkeroog half sluit en Zijn onderlip naar voren schuift, pas dan op! heeft een der tijdgenooten van Talleyrand eens gezegd over den man die in den lering zijner vrienden als den „Heer van het Nood lot", in die zijner vijanden als den „manken duivel" bekend stond. Inderdaad hadden ve len reden bevreesd voor hem te zijn, want, zooals zijn biograaf het uitdrukt, „een naald is stom, vergeleken bij zijn tong". Natuurlijk heeft men gepoogd een verklaring te vinden voor het feit dat Talleyrand zulk een meester was in het maken van bijtende, sarcastische opmerkingen. Wellicht is het juist die te zoe ken in een gebeurtenis uit zijn kinderjaren. TALLEYRAND Charles Maurice was de oudste zoon van Graaf Charles Daniël de Talleyrand—Périgord. Onmiddellijk na zijn geboorte uit het ouder lijk huis verwijderd, werd hij in een boeren dorp aan de zorgen eener min toevertrouwd, een in de 18e eeuw bij adellijke families veel vuldig toegepaste methode, zich de last van kinderen te besparen. Hij bracht als een gewo ne boerenzoon te haren huize zijn jeugd door. Hetzij door de onoplettendheid zijner ver zorgster, hetzij door eigen schuld deed hij als kleine jongen een val, die hem kreupel maak te. Toen hij op zijn twaalfde jaar naar Parijs teruggebracht werd om daar zijn opvoeding te krijgen, was zijn been zoo vergroeid, dat het onmogelijk bleek het opnieuw te zetten. In een familieraad der Talleyrands werd toen besloten dat zijn jongere broer voortaan zou gelden als de oudste en dienst zou nemen in het leger, terwijl de oudste wegens zijn mank heid tot jongste werd verklaard en geestelijke zou worden. Van dit oogenblik af werd de knaap die tot dusverre een gewone, vroolijke en onbezorgde rekel was geweest, zwijgzaam, gesloten, eerzuchtig. Af en toe doken zijn oorspronkelijke eigenschappen weer op en zijn omgeving verbaasde zich dan over zijn ongedwongen opgewektheid, zijn luchthartig heid zelfs, maar gewoonlijk was hij somber, wantrouwend, achterdochtig. De ontgooche ling in zijn kind jaren deed hem voorgoed het vertrouwen in de menschen verliezen; eigen lijk minachtte hij iedereen en voor zijn vlijm scherpe spot was niemand veilig. Hij doorzag de menschen volkomen in hun kleinheid, be krompenheid, eigenwaan en eerzucht, hij ver achtte hen om die eigenschappen en gebruik te hen als marionetten. Zijn fijne politieke neus waarschuwde hem altijd tijdig voor de fouten der regeeringen die hij diende en han dig staatsman en geslepen diplomaat die hij was, wendde hij steeds op het juiste oogenblik het roer en koos de zijde van den persoon of de groep, waarin hij toekomst zag. Toen hij bij het uitbreken der revolutie in 1789 als bisschop zitting nam in de Staten- Generaal, koos hij weldra partij tegen de geestelijkheid en tegen de kerk. Hij was een der ontwerpers van de wet waarbij de kerke lijke goederen aan den staat werden getrok ken en de geestelijken tot staatsambtenaren werden gemaakt. Dit optreden werd hem dooi den Paus zoo kwalijk genomen, dat Talley rand uit al zijn functies ontheven en geëx communiceerd werd. Vriend van Mirabeau en Sieyès steunde hij aanvankelijk den Koning tegen den derden stand, maar diende daarna met evenveel ijver de Republiek. In 1795 be noemde het Directoire hem tot Minister van Buitenlandsche Zaken. Maar ook het Direc toire stond wankel en Talleyrand sloot zich aan bij Bonaparte. Jaren diende hij den Kei zer, maar toen deze steeds in nieuwe oorlo gen naar uitbreiding van macht streefde, be greep zijn sluwe minister dat de bom een maal moest barsten en wapende zich voor het geval Napoleon het onderspit zou moeten delven. Heimelijk bereidde hij den terugkeer der Bourbons op den Franschen troon voor. In middels had hij een belangrijk aandeel geno men in de onderhandelingen tusschen den Keizer en den Paus betreffende de positie van den Franschen clerus. Uit dankbaarheid voor zijn bemoeiingen hief Pius VII toen de excom municatie op en onthief den oud-bisschop van zijn geestelijke wijding. Zelfs werd zijn vroe ger gesloten huwelijk thans kerkelijk wettig verklaard. Na den val van Napoleon werd Talleyrand onmiddellijk door Lodewijk XVTH tot prins verheven en tot lid van de Kamer, opper kamerheer en daarna tot Minister van Bui tenlandsche zaken benoemd. Op het Ween- sche congres wist hij tusschen de mogendhe den een verwarring van strijdige belangen te scheppen, de partijen listig tegen elkaar uit te spelen en daardoor voor Frankrijk de gunstigste bepalingen te bedingen. Maar het duurde niet heel lang of de groote intrigant wendde zich ook van de Bourbons af. Mede m&i zijn steun gelukte het in 1830 aan Louis- Philippe van Orleans de macht in handen te krijgen. Nog werd Talleyrand gezant van Frankrijk in Londen, waar hij een Britsch- Frausche alliantie tot stand bracht. Toen trok hij zich uit het openbare leven terug en stierf eenige jaren nadien. Zoo was, kort geschetst, de levensloop van den man, van wien talrijke gezegden en aphorismen thans nog bekend zijn. Zoodra de berichten van den Russischen veldtocht West- Europa bereikten, was het Talleyrand die de situatie kortweg definieerde met „Dit is het begin van het einde". Toen hij eens in een diplomatiek gesprek veel meer zeide dan ge woonlijk en men hem naar de reden vroeg, was zijn antwoord: Den mensch is de taal ge geven om zijn gedachten te verberegn. Toen een bejaarde graaf, die het hof maakte aan een jonge vrouw, Talleyrand vroeg welk geschenk deze hem zou aanraden zijn geliefde te vereeren, erbij voegend dat het hoogst zeldzaam, ja uniek moest zijn, keek de oude vos hem strak aan en antwoord de droogjes: Geef haar één van de haren op uw hoofd als ge kunt. Ik zet het iemand haar een tweede te verschaffen. Mijn hartstocht voor Madame de Talley rand, zeide hij eens, was weldra uitge- bluscht, omdat zij niets dan schoonheid bezit en schoonheid zonder aanvalligheid is een vischhaak zonder lokaas. Behalve gebrek aan aanvallligheid had Madame de Talleyrand echter ook een volkomen gebrek aan geest. Hierover troostte zich haar echtgenoot even wel met de woorden: Een verstandige vrouw compromitteert soms haar man; een domme vrouw altijd zichzelf. Iemand deed in zijn gezelschap een poging een politicus van naam te verdedigen met de woorden: Maar zijn gedachten zijn toch dik wijls diep. Talleyrand kuchte eens en merkte op: Ja, diep en hol. Hoe komt het toch, vroeg een staatsman hem eens, dat Napoleon in zoo korten tijd zijn doel, keizer te worden, bereikte? Doordat niemand geloofde dat hij het zou bereiken, was het antwoord. Toen Napoleon zich met de Spaansche aan gelegenheden ging bemoeien, verzette zijn minister zich tegen zijn politiek. De keizer profiteerde van de ruzie tusschen den Spaanschen koning Karei IV en zijn zoon Ferdinand, bewoog den vorst afstand te doen ten behoeve van den troonsopvolger en dezen ten behoeve van hemzelf. Toen Napoleon vroeg waarom hij deze handelwijze afkeurde, antwoordde Talleyrand: Omdat kronen dingen zijn die men verovert en niet dingen die men gapt. De keizer werd woedend en schold zijn minister gedurende tien minuten de huid vol. „Daar zal ik in ieder geval voor zorgen, dat gij mij niet overleeft!" riep hij tenslotte uit. Talleyrand stond al dien tijd rustig voor het haardvuur en wuifde zich koelte toe met zijn steek. Maar op deze laatste woorden des keizers maakte hij een eerbiedige buiging en zei op hoffelijken toon: Ik verzeker Uwe Ma jesteit, dit is niet de eenige reden, waarom ik Haar een lang leven toewensch. Fouché heeft een groote minachting voor het menschdom, zeide Napoleon eens. Ja, antwoordde Talleyrand, hij kent zichzelf. Bepaald dreigend was zijn repliek op de vraag van Lodewijk XVII, hoe hij het toch klaar gespeeld had eerst het Directoire en daarna Napoleon ten val te brengen: Sire, daarvoor heb ik niets hoeven doen. Er is iets in mij dat ongeluk brengt aan alle regee ringen die mij veronachtzamen. Toen na den terugkeer van Lodewijk XVIII opnieuw een Kamer werd gevormd, uitte een aanzienlijk hoveling zijn voldoening over de keuze. Dat zijn tenminste menschen met een geweten! riep hij uit. Ja, zeide Talleyrand, sommigen zelfs met twee. Misschien is het karakter van dezen man, die herhaaldelijk grooten invloed heeft uitge oefend op de Europeesche politiek van een halve eeuw, door hemzelf wel het best ge karakteriseerd in deze uitlating: Men verwijt mij, dat ik Keizer Napoleon ontrouw ben ge worden. Welnu, ik heb geen voiv ooit langer gevolgd, dan hij zijn verstand. Als men naar die maatstaf mijn daden beoordeelt, zal men moeten erkennen, dat ik buitengewoon con sequent ben geweest. Maar het is zeker niet vreemd, dat diezelfde man getuigde: Niemand weigert mij zijn gun sten en iedereen zijn vertrouwen. P. H. SCHRÖDER PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE RADIO CENTRALE OP ZONDAG 6 JUNI. Progr. I Hilversum I. Progr. II Hilversum II. Progr. III 8.30 Parüs Radio. 9.00 Fransch Brussel. 11.05 Keulen. 1.20 Vlaamsch Brussel, I.30 Keulen, 2.50 Fransch Brussel, 4.20 Keulen. 6.20 Vlaamsch Brussel, 6.50 Keulen 7.50 Vlaamsch Brussel, 8.20 Motala, 10.10 Diversen, 10.20 Fransch Brussel, 10.50 Beromiinster, II.20 Boedapest. Progr. IV 8.30 Vlaamsch Brussel. 11.20 Parijs Radio, 12.50 Droitwich, 4.20 London Regional, 4.50 Droitwich, 5.20 London Regional. 7.20 Vlaamsch Brussel. 7.50 Pauze, 7.55 Droitwich, 9.25 Droitwich, 11.00 Berlijn. Progr. V 8.00—12.00 Diversen.. PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE RADIO-CENTRALE op Maandag 7 Juni 1937. Progr. I. Hilversum I. Progr. II. Hilversum II. Progr. III. 8.00 Keulen; 10.20 Deutschland- sender; 10.50 Keulen; 11.05 Droitwich: 12.20 Vlaamsch Brussel: 2.20 Keulen; 3.20 Droit wich; 3.55 Diversen: 4.20 Droitwich; 5.20 Keulen: 5.50 Parijs Radio; 6.20 Keulen; 7.05 Parijs Radio: 6.20 Keulen; 7.05 Parijs Radio; 7.20 Keulen; 8.20 Fransch Brussel; 3.50 Lon don Regional; 9.20 Keulen; 10.20 Droitwich; 11.20 Berlijn. Progr. IV. 8.00 Vlaamsch Brussel; 9.20 Pauze: 10.35 London Regional; 12.50 Droit wich; 1.35 London Regional; 5.20 Droit wich; 6.40 London Regional; 7.20 Droitwich, 9.40 Rome; 10.20 Vlaamsch Brussel; 10.30 „Je lacht weer LUIGI PIRANDELLO. Ook dezen nacht werd de arme signor Anselmo wakker geschrikt doordat zijn vrouw een kwaadaardigen ruk aan zijn arm gaf en hem toeriep: „Je lacht weer!" Versuft, nog slaapdronken en hijgend door het plotseling overeind springen liet hij het verwijt langs zich heen gaan, en zich de be haarde borst krabbend, zeide hij: „Alweer? Vannacht ook al weer?" „lederen nacht lach je. lederen nacht"' schreeuwde de vrouw hem toe, bleek van kwaadheid. Signor Anselmo kwam wat overeind, steun de op zijn elleboog en voortgaande met zich met de andere hand de borst, te krabben, zeide hij een beetje bits: „Ben je er wel zeker van? Misschien maak ik een beweging met de lippen, voortkomend uit de maag. en dat zie je dan voor lachen aan". „Neen je lacht, je lacht, je lachther haalde zij driemaal. „En wil je hooren hoe? Zoo!" En zij bootste den breeden lach na, dien haar man iederen nacht in den droom deed hooren. Verbaasd, deemoedig cn bijna ongeloovig vroeg signor Anselmo: „Lach ik zoo?" „Ja, zoo precies zoo" -zeide zij en na de inspanning van dien nagebootstep lach, liet zij uitgeput het hoofd weer in de kussens terug vallen en de armen over het dek uitspreidend, zuchtte zij: „O God, mijn hoofd! In de kamer flikkerde, op het punt van uit te gaan, een nachtlichtje voor de beeltenis van de Madonna di Loreto, op een tafeltje, en bij iedere flikkering van het lichtje leek het of al de meubels op en neer dansten. Kwaadheid en teleurstelling, toorn en droefheid dansten op dezelfde manier op en neer in den geest van signor Anselmo. om die onbegrijpelijke lachbuien, van iederen nacht in den droom, die zijn vrouw deden vermoeden, dat hij, al slapend ik weet niet welke zaligheden genoot, terwijl zij slape loos naast hem lag. wanhopig om die voort durende hoofdpijnen, asthma, hartkloppin gen en al die mogelijke en denkbeeldige kwalen van een sentimenteele vrouw om en bij den vijftigjarigen leeftijd. „Zal ik de kaars aansteken?" vroeg hij. „Ja steek die maar aan" antwoordde zij „en geef mij gauw de twintig druppeltjes in een slokje water"'. Signor Anselmo stak de kaars aan en sprong zoo gauw hij kon het bed uit. Toen hij zoo in nachtgewaad en op bloote voeten voorbij de spiegelkast ging om het druppel- fleschje met de druppeltjes te krijgen, zag hij zich zelf in den spiegel en hief hij onwil lekeurig de hand omhoog, om de lange lok haar waarmede hij zich verbeeldde zijn kaal hoofdigheid te kunnen verbergen, van zijn voorhoofd naar boven te strijken. Zijn vi-ouw zag van uit haar bed die beweging, en riep hem met een hoonend gelach toe: „Hij maakt zijn haar in orde. „Hij heeft den moed dit te doen, zelfs midden in den nacht", terwijl ik lig te sterven". Signor Anselmo keerde zich om alsof hij verraderlijk door een adder gebeten was en met zijn wijsvinger naar zijn vrouw wijzend, schreeuwde hij haar toe: „Lig jij te sterven?" „Ik wou" luidde haar antwoord op kla- gelijken toon, „dat de Heer je eens een klein beetje, niet eens veel, liet voelen van wat ik op dit oogenblik uit sta". „Dank je wel, liever niet" bromde signor Anselmo. „Als je weikelijk ziek was zou je er niet over gedacht hebben mij van dien on willekeurige handbeweging een verwijt te makenO jé, hoeveel heb ik er wel laten vallen?" En met een toornige beweging gooi de hij het water weg. waarin hij in plaats van twintig, wie weet hoeveel druppeltjes van het zenuwstillend mengsel had laten vallen. Hij was nu genoodzaakt, zoo in nacht gewaad en op bloote voeten, naar de keuken te gaan om ander water te halen. „Ik lach meneer, ik lach" prevelde hij bij zichzelf, terwijl hij op zijn teenen, met- de aangestoken kaars in de hand. de lange gang dooi-liep. Uit een kamer, van welke de deur open stond. die tot de gang toegang gaf. kwam een zwak kinderstemmetje: „Grootvader!'' Het was de stem van een zijner vijf klein kinderen. de stem van Suzanne, de oudste, van wie signor Anselmo het meest hield en die hij Susi noemde. Twee jaren geleden, bij den dood van zijn eenigen zoon, had hij die vijf kleinkinderen, met hunne moeder bij zich in huis genomen. Zijn schoondochter, een slechte vrouw, had op achttien jarigen leeftijd, zijn armen zoon in haar strikken gevangen, en was gelukkig vond signor Anselmo eenige nxaanden geleden uit zijn huis weggeloopen met een zeker heerschap, die een intiemen vriend van zijn zoon ge weest was. Zoo waren de vijf weezen, waar van de oudste, Susi, nauwelijks acht jaar oud was. toevertrouwd gebleven aan de zorgen van hun grootvader, omdat hun grootmoe der, die lijdend was aan allerlei kwalen! niet voor hen zorgen kon en niet eens de kracht had om voor zichzelve te zorgen. Hetgeen evenwel niet verhindeixle dat zij er aanmer king op maakte, als de oude signor Anselmo onwillekeurig de hand aan het hoofd bracht, om de vijf en twintig haren, die hem nog overgebleven waren, in orde te brengen en wel omdat zij, trots al hare kwalen, nog hevig jaloersch gebleven was. Alsof hij. op den teederen leeftijd van zes en vijftig jaren, met zijn witte baard en kaal hoofd, te mid den van de ellende, die het lot over hem ge bracht had, met vijf kleinkinderen ten zij nen laste, voor wie hij met zijn klein tracte- ment nauwelijks te eten had, met zijn hart nog in diepen rouw over het verlies van zijn geliefden zoon. er nog aan dacht of nog aan denken kon allerlei mooie vrouwen het hof te maken! Lachte hij daarover misschien in de nachtelijke uren? Ja dat zou het wel zijn Wie weet hoeveel vrouwen hem iederen nacht in den droom kusten naar hartelust! De boosheid waarmede zijn vrouw hem iederen nacht wakker schudde, de woede, waarmede zij hem toeriep: „Je lacht weer" hadden geen andere oorzaak dan haar ja- loersehheid. En wat was die jaloerschheid anders dan een stukje helsche steen, dat zijn noodlot aan zijn vrouw in handen gegeven had, om zich te vermaken met het vererge ren der wonden, waarmede dat noodlot heel zijn leven en bestaan bezaaid had. Omdat Susi hem riep, zette signor Ansel mo, ten einde de andere kleinkinderen niet wakker te maken, de brandende kaars in de gang bij de deur trad in het donker het slaapkamertje binnen. Tot overmaat van ramp voor haar grootvader, die zooveel van haar hield, was Susi's lichaamsbouw niet goed, haar eene schouder was veel hooger dan de andere en bovendien scheef gegroeid en iederen dag meer begon haar halsje te ge lijken op een teeren bloexxistengel, die niet krachtig genoeg was het te groote hoofd te dragen Ach dat arme hoofd van de kleine Sxxsi! Signor Anselmo boog zich voorover over Susi's bedje, opdat het kind hare magere armpjes om zijxi hals kon leggexi en fluister de haar toe: „Susi, ik heb weer gelachen van nacht!" Susi keek hem aan met een uitdrukking- van verwoxidering en verdriet tegelijk en zeide op vragenden tooxx: „Van nacht ook alweer?" „Ja", axxtwoordde haar grootvader, „hard heb ik gelachen. Maar laat mij xxu gaan. lie veling, want ik moet wat water voor groot moeder gaaxi halen. Slaap lekker, en droom maar van prettige dingen, waar je ook om lachen kunt. Goeien nacht". Hij kuste het kind op haar hoofd, stopte haar warm toe onder de dekens en ging daarop naar de keuken om water te halen. IJvërig geholpen door zijn noodlot had signor Anselmo het zoo ver gebracht in zijn filosofische ovex-peinzingen, dat hij. zonder evenwel afstand te doen van het geloof in diep in zijn hart gewortelde eerlijke gevoe lens. niet meer de troost bezat van te ge- looven en te hopen in een God. die beloont en vergoedt. En nu hij aan een zoodanig God niet meer gelooven kon, kon hij evenmin ge- looven, al had hij dit wel gewild aan een plaagzieken duivel, die zich binnen in hem geplaatst had en die hem iederen nacht deed lachen, met de bedoeling de ergste ver denkingen op te wekken in het gemoed van zijn jaloersche vrouw. Hij was er zeker van, absoluut zeker, dat hij nog nooit, iets gedroomd had, hetwelk dat lachen had opgewekt. Eigenlijk di-oomde de hij in het geheel niets nooit. Iederen avond viel hij, steeds op hetzelfde uur, in een loodzwaren. zwarten, harden, diepen slaap, waaruit het hem heel veel moeite kostte wakker te worden. En bij het ontwa ken waren zijn oogleden zoo zwaar als twee grafsteenen. Als er dus geen duivel was, die deze lach buien deed ontstaan zoo redeneerde sig nor Anselmo en er evenmin droomen waren, die dit lachen opwekten, dan bleef ex- geen andere oplossing over, dan dat dit lachen de uiting was van een ixieuwe ziekte, misschien wel een inwendige kramp of stuip trekking welke dat wondex-lijke geluid veroorzaakte dat op lachen geleek. Den vol genden dag zou hij er den jongen docter eens over spreken, den specialist in zenuw ziekten, die nu en dan z'n vrouw kwam be zoeken. Behalve voor zijn medische hulp, liet deze jonge specialist zich door zijn patiënten een vergoeding betalen voor het vex-lies zijner haren, die door zijn zware studie vroegtijdig uitgevallen waren en voor de verzwakking van zijn gezichtsvermogen dit door dezelfde reden al te vroegtijdig ontstaan was. En naast zijn speciale medische kennis van ze nuwziekten bood deze jonge medicus aan zijn patiënten nog iets anders speciaals gra tis aan. namelijk zijn oogen achter brillegla- zen van verschillende kleur, één geel en één gx-oen. Sloot hij het gele dan gaf hij een knipoogje met iaet groene en legde hij alles uit. Ja van alles gaf hij een uitlegging, en zulks met een zoo wondei'baarlijke duidelijk heid, dat het aan iedereen, zelfs aarx hen die aan de ziekte sterven moesten, volko men bevrediging gaf. „Zeg mij eens docter" vroeg signor An selmo hem „is het mogelijk dat iemand in den slaap lacht, zonder er bij te droomen?" Ter beantwoording van die vraag begon de joxxge medicus signor Anselmo de nieuwste en meest gangbare theoriën over den slaap en over het droomen te verkondigen. Hij sprak daartoe ongeveer een half uur, zijn betoog doorspekkend met allerlei Grieksche woox-den, welke de betrekking van den me dicus zoo respectabel maken. Tenslotte gaf hij als zijn meening te kennen dat wat signor Anselmo meende onbestaanbaar was. Zon der er bij te droomen was het onmogelijk in den slaap dergelijke lachgeluiden voort te brengen. „Maar ik zweer u, docter, dat ik werkelijk nooit droom, dat ik nog nooit iets gedroomd heb!" x-iep signor Anselmo uit. zich boos.ma kend over den boosaax-digen glimlach, waar mede zijn vrouw de uitspraak van den medi cus had aangehoox-d. „Dat denkt u maar" antwoordde de docter, terwijl hij opnieuw het gele oog sloot en met het groene knipoogde. „Dat- denkt u maar. In werkelijkheid droomt u. dat staat vast. Maar u kunt zich die dx-oomen niet herinneren omdat u te vast slaapt. Gewoon lijk herinneren wij ons alleen dan wat wij gedroomd hebben, wanneer de sluiers van den slaap, om het zoo uit te dnikken, wat lichter gewoi-den zijn". „Dus", vx-oeg signor Anselmo, „lach ik dus in den slaap, om datgene wat ik in den droom zie en doe?" „Ongetwijfeld. U droomt van vroolijke din gen en dan lacht u". „Maar dat is toch schandelijk!" riep signor Anselmo uit. „Ik ben dus vroolijk. ten minste als ik dx-oom. en ik weet er niets van. Want ik zweer u dat ik er wei-kelijk niets van weet! Mijn vrouw schudt mij wakker en i-oept mij toe: „Je lacht weer", en ik kijk haar haar met de grootste vex-bazing aan, omdat ik niet weet dat ik gelachen heb, noch waarom ik gelachen heb". Maar enfin het was dan nu eenmaal zoo. En blijkbaar moest het zoo wezen. De natuur hielp hem in 't geheim, in den droom uit al zijn zoi-gen. Zoodra hij de oogen gesloten en in slaap gevallen was, bevrijdde de na tuur zijn geest van al zijn ellende, en voerde hem, licht als een veer door de frissche pa den van prettige droomen. Zij onthield hem wel is waar, wreedaardig, de herinnering aan wie weet welke heerlijke zaligheden, maar zij gaf hem die droomen toch als een vergoeding voor zijn leed, en gaf er zijn geest nieuwe kracht mee, om den volgenden dag in staat te zijn de verdrietelijkheden en den tegenspoed van het noodlot te dragen, Als hij nu thuis kwam van zijn wex-k nam hij de kleine Susi op zijn schoot, die zoo prachtig het lachen, dat hij iederen nacht deed. kon nadoen, doordat zij het haar groot moeder zoo dikwijls had hooren herhalen. Dan liefkoosde hij het ouwelijke kindex-ge- zichtje van Susi en vroeg haar: .Busi hoe lach ik oox al weer? Laat mij eens hooren hoe vroolijk ik lach". Het kind wierp dan het hoofdje achter over en liet uit haar tenger ziekelijk halsje een vroolijk lachen klinken, een vollen har- telijken lach. Signor Anselmo luisterde en genoot, zij het ook met tranen in de oogen bij het zien van dit ziekelijk kinderhalsje; en hoofd schuddend keek hij door het raam naar buiten en fluisterde met een zucht: ..Wie weet hoe gelukkig ik iederen nacht ben, Susi! Wie weet hoe gelukkig ik in den droom ben, als ik daarin zoo lachen kan". Helaas, helaas werd ook den armen signor Anselmo deze laatste illusie ontnomen. Want eenmaal gelukte het hem, bij het ontwaken, zich den droom te heiïnneren, die hem had doen lachen. Die droom was de volgende. Hij zag voor zich een breede trap, waax-op, met heel veel moeite en steunend op zijn stok, een zekere Torella, een oud-collega van hem, met krom me beenen naar boven klauterde. Achter To rella aan klom naar boven, diens chef Ri- dotti, die er een wreed vermaak in schepte met zijn stok te slaan tegen den stok van Torella, wiens kromme beenen hem het op gaan der trap moeilijk maakten, zoodat hij genoodzaakt was daarbij stevig 0p zijn stok te steunen. Toen Torella tenslotte dit plagen van Ridotti niet langer kon uithouden, boog hij zich voorover, hield zich met beide han den aan een trede van de trap vast, en be gon. als een muilezel, achteruit te trappen naar Ridotti. Deze lachte boosaardig, en het achteruit trappen van Torella behendig ont wijkend. trachtte hij de punt van zijn stok op wreede wiïze te steken in het midden van Torella's zitvlak, een poging, welke hem ten slotte gelukte. Toen signor Anselmo, bij het zien van dit tooneel wakker werd met een onwillekeurigen lach nog op de lippen, voel de hij zich met ziel enlicixaam in een af grond nederstorten. „God. God. was dat het dan tenslotte waarom hij 's nachts lachte? Om zulke flauwe, laffe grappen?" Zijn mond trok samen tot een grijns van diepe walg en afkeer en langen tijd bleef hij voor zich uit staren. „Was dat nu alles, waarom hij lach te? Bestond daarin nu het geluk, hetwelk hij geloofd had iederen nacht in den droom te genieten? O! God, o God!" To Wat tenslotte zijn filosophische geest, met wien hij reeds sedert verscheidene jaren in zichzelf placht te spreken, hem ook dit maal te hulp kwam en hem aantoonde dat het toch heel natuurlijk was dat hij om zxxlke onzin lachte. Waarover wilde hij dan eigenlijk lachen? In zijn omstandigheden moest hij wel stompzinnig worden om nog ie kunnen lachen. Hoe zou hij nog over iets anders kunnen lachen? Fx-ansch Brussel; 10.45 London Regional; 11.20 Droitwich. Progr. V. 8.007.00 Diversen. 7.C0 Eigen gramofoonplaten concert: Dans muziek. 1 I'll stand by, Victor Sylvester; 2 The Ja panese Sandman, Joe Daniels. 3 Walspot- pourri 2e deel. Reginald Dixon; 4 Piano Medlev le deel. Charley Kunz: 5 Nagasaki. Nat Gonella: 6 Sweetheart, let's grow old together. Victor Sylvester; 7 Pianomedley 2e deel. Charley Kunz; 8 Slow Foxtrot medley, Fred Stein; 9 Drummer goes to town, Regi nald Dixon; 11 Someone stole Gabriels Horn. Nat Gonella; 12 Tiger Rag, Nat Gonella; 13 Tango Medley. Fx-ed Stein; 14 Follow the fleet, Casani club orkest; 15 Ol' man river. Nat Gonella. 8.0012.00 Diversen. Wat «laar in zit komt er in terug Als de waschmanden binnen komen, wordt iedere wasck zorgvuldig gesorteerd en van het begin tot het einde geheel afzonderlijk behandeld.Vergissen is menschelijk, maar door on« moderne systeem is zoekraken practisch uitgesloten. Voor Uw wasch staan wij in. Gedeeltelijke Mangelwasch 20 ct. p. K.G. Algeheele Mangelwatch .25 et. p. K.G. Eenvoudige opmaakwasch. 30 ct. p. K G. N»«mt U do proef eens, stuur ons even ondersteunde coupon Wilt U a.s. dag uur peoefwasch halen bij Wasscherlj J. BEELEX A Zn Bleekersvaartweg 13 - Heemstede - Tel. 28189 (Adv. ingez. MedJ De Geldersche roos. De Duinroosjes in vak XII staan nu al eenige weken in vollen bloei en houden het nog wel een poosje uit. De Hondrozen gaan juist beginnen en over eenige dagen volgt dan de Eglantier. Al die rozen hebben de eigenschap, dat zij zich in of kort na hun bloeitijd ook uitbreiden door wortelopslag en ik constateer nu dag op dag dat er nieuwe duinroosloten uit den grond komen opschieten om de helling al dichter en dichter te bezetten. Bovenaan heb ben wij een partijtje nieuwe planten gezet. Ze zijn goed aangeslagen evenals de groote hondsrozen en een enkele Eglantier, die wij van minder gunstige plaatsen naar deze zon nige plek hebben overgebracht. En meteen zoi'ge.n wij er voor,( dat het kale witte zand in die plantstrook spoedig een begroeiing krijgt van klein goed. Dat zal weinig moeite kosten. De ruimte tus schen de oudere roosjes is reeds heelemaal be zet met drieklexnïge viooltjes, met Sedum, Wondklaver. Kegelsilene, Oorsilene en Pim pernel. De Kegelsilene is een van onze fraaiste plantjes en kenmerkend voor het Kennemerduin. Ook de Geldersche Rozen staan in vollen bloei. Nu weet iedereen, dat dit heelemaal geen rozen zijn( maar verwanten van de ge wone Vlier. Onze mooiste struiken ervan staan langs den vijver ter hoogte van bank 6 en bank 7. De groote vlakke bloeistruiken lij ken wel op die van de Vlier, maar onder scheiden zich door de buitenste kringen van groote witte „lobbloemen". Die hebben geen, of haast geen meeldraden of stampers, maar schijnen te dienen om de insecten naar de echt complete bloemen midden in de tuil te lokken. In mijn „Omgang met Planten" heb ik verteld, hoe ik na het wegplukken van al de lobbloemen inderdaad het insectenbe- zoek aan zoo'n struik zag verminderen. Langen tijd heeft men geloofd, dat die lok- bloem tot model heeft gediend voor de heral dische bloem, die in het oude wapen van Gelderland prijkte en die nu nog voorkomt in de gexneentewapens van Gelder, Lochem, Goch en Zaltbommel. Ge vindt een aardig verhaaltje hierover in Van Eeden's „Onkruid". In een artikel in „Eigen Volk" betoogt Dr. Uittien echter uitvoerig, dat die bloem in het Geldersche wapen hoogstwaarschijnlijk een mispelbloem is en in geen geval een Gelder sche Roos. In het eind van de zestiende eeuw komt de naam „Geldersche Roos" gaandeweg in de tuin- en kruidboeken te voorschijn en dan wordt er inderdaad mee bedoeld de gekweekte plant die wij tegenwoordig ook Sneeuwbal noemen. De wilde plant dus onze struiken aan den vijver is sinds dien tijd ook be kend als ..Wilde Sneeuwbal". Zij groeit liefst op een vochtige plaats en wordt dan hier en daar (waar?) ook wel „Wa tervlier" genoemd. Ook de Franschen spreken van „sureau d'eau", de Engelschen van „wa- ter-elder" en de Duitschers van „Wasserho- lunder". De plant heeft in alle talen nog dozijnen andere namen, doch onder invloed van de tuin- en kruidboeken hebben de namen van Guelder-rose en Rose de Gueldres burger recht gekregen en onze mooie provincie heeft dus ten doop gestaan voor een plaxxt. die over het heele Noordelijke Halfrond voorkomt, in Azië, Europa en Noord-Amerika. Een prachtige struik. Hij wil in den Hof heel goed groeien en slaat er ook op uit zaad, evengoed als in alle eenigszins vochtige bosch- jes in de duinen. Midden in de donkere bosch- jes blijven ze klein en kruipend maar wan neer er licht komt, dooi'dat de boomen afster ven of gekapt worden, dan schieten ze snel op. Kijk daar eens naar uit in de vakken II en X, die pas gekapt zijn. Daar gebeuren ook al lerlei andere heel leuke dingen. JAC. P. THIJSSE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 9