Het leven van Frans Hals J
D I N 5 D A G 29 JUNI 1937
H A A RLE M'S D A G B E A D
5
Nieuw historisch onderzoek ver
werpt verschillende legendes.
De heer G. D. Gratama, directeur van het Frans Halsmuseumop xoiens initiatief de
groote stukken van den meester, die de kern vormen van het Frans Hals-Museum, in de
jaren 19181925 gerestaureerd toerden, toont met behulp van twee glaasjes, waartusschen
tets van de oude vernislaag gestreken is, hoe zeer deze vernislaag indertijd de werkelijke
schoonheid der schilderijen verborgen heeft.
et historisisme is een wezenlijk ken
merk van het geestelijke leven onzer
dagen. De historische romans
gewoonlijk opgebouwd rondom het
leven van menschen, die een belangrijke
rol hebben gespeeld in de geschiede
nis, en het onderzoek naar den levensloop
van beroemde menschen, gebaseerd op nieuwe
navorschmgen van de in archieven bewaarde
documenten men zou ook kunnen zeggen:
de „portraits romans" en de „portraits his-
toires", nemen op het oogenblik in de lite
ratuur van alle volkeren een groote plaats in.
Onze tijd heeft dit gemeen met vroegere tijd
perken, die wij romantisch noemen, waarin
echter bij nadere beschouwing de volkeren
de geschiedenis opnieuw hebben gedicht.
Houdt men zich voor oogen, dat elke tijd zijn
eigen voorstelling vormt van de geschiedenis
en dus ook van de menschen in de geschie
denis, dan valt het niet moeilijk een verkla
ring te vinden voor het feit, dat er van Frans
Hals, een der grootste portretschilders aller
tijden, wel een „portrait roman", men zou
zelfs beter kunnen zeggen een legendarisch
portret, maar geen „portrait histoire" be
staat. Het leven van Frans Hals trok namelijk
pas weer belangstelling, toen de schilders en
kunsthistorici van het impressionisme in den
grooten meester den Haarlemsche school een
soort voorlooper gingen zien. In dien tijd ga
ven de Fransche schilderkunst en literatuur
den toon aan in Europa. De Fransche kunst
historicus T. Thoré, bekender onder het pseu
doniem W. Burger, was dan ook de eerste, die
uitvoerige essays over Frans Hals schreef. Na
hem kwam de Duitscher Dr. W. Bode. Beiden
gingen in hun werk uit van de archivalische
onderzoekingen van Dr. A. van der Willigen,
die uit processtukken, aanteekeningen der gil
den en kerkboeken in de Haarlemsche archie
ven bijeen had gezocht, wat er nog aan do
cumenten over het leven van den meester te
vinden was. Zijn boek „Haarlemsche schil
ders" verscheen in 1870 onder den titel „Les
artistes de Haarlem. Notices historiques avec
un précis sur la gilde de St. Lucas", in uitge-
breideren vorm bij „Hérittés F. Bohn" in
Haarlem, in het Fransch, wat eveneens be
wijst. hoezeer het Frans Hals-onderzoek on
der Franschen invloed begon te komen.
Het nieuwe kunstenaarstype van het im
pressionisme was de „artiste maudit", de „ver
vloekte kunstenaar", die zijn plaats in de maat
schappij niet kon vinden, die zich daarom
tenslotte bewust uit de maatschappij terug
trok, die zelfs alle maatschappelijke banden
negeerde, zijn toevlucht zocht in het avon
tuur of de roes en, gewoonlijk ellendig, te gron
de ging.
Een blik op het werk van Frans Hals zou
nu weliswaar ook de analysten van het im
pressionistische levensgevoel hebben kunnen
leeren, dat deze schilder der uitgelaten schut
tersmaaltijden, van den „Rommelpotspeler",
het „Visschersmeisje", de „Malle Babbe" en
andere volkstypen, niet slechts zeer nauw
verbonden was met de maatschappij van zijn
tijd, namelijk met de burgerij van Haarlem,
maar dat hij ook een zeer groote liefde ge
koesterd moet hebben voor de aan den zelf
kant van deze maatschappij levende, maar
voor haar typeerende menschen. De door van
der Willigen verzamelde documenten over zijn
leven bewijzen bovendien, dat Hals in de vrije
stad Haarlem inderdaad een burger onder de
burgers is geweest. Want hij heeft in den bes
ten tijd van zijn leven een rol in het St. Lucas-
gilde gespeeld, hij was „beminnaar" van de
Rederijkerskamer „De Wijngaardranken" en
werd, toen hij op hoogen leeftijd stierf, niet
op het kerkhof rondom den St. Bavo begra
ven, waar de gewone burgers der stad hun
laatste rustplaats vonden, maar bijgezet in
een graf in het koor der kerk, een eer, die
slechts hèn te beurt viel, die zich voor de
stad bijzonder verdienstelijk hadden gemaakt.
Deze Frans Hals heeft de glans der in lange
tientallen jaren van strijd veroverde vrijheid
op de feestmaaltijden der burgergarde-of fi-
cierij doen vallen en hij heeft deze glans zelfs
nog gezien onder de verweerde tronies der
arme straatmuzikanten en de kroegbazinnen
van het slag van Hille Bobbe. Het nieuwe
burgerlijke zelfbewustzijn zat hem in het
bloed en hij stak het niet onder stoelen en
banken. Hij schilderde de schuttersmaaltijden
niet als „besloten gezelschap", maar als open
bare aangelegenheid. Weliswaar ziet men aan
de fijne uniformen van deze officieren, dat
zij niet meer in den eigenlijken krijgsdienst
gedragen werden, maar op de gezichten der
dragers ligt de herinnering aan de glorierijke
dagen, waarin de Haarlemsche burgergarde
naar man had gestaan tegenover het Spaan-
sche despotisme en met het glas in de hand
drinken zij op de komende gouden eeuw. Voor
de pathetische verheerlijking van het he
roïsche. die typeerend is voor het eigenlijke
barok, heeft Hals geen gevoel. Dat bewijzen
zijn portretten der lansknechtenleiders. Als
hij hen schildert is hij dat, wat men tegen
woordig „doodgewone nuchtere Hollander"
zou noemen. Wars van alle pathos, alleen de
feiten ziend, ontdoet hij deze soldeniers van
den nimbus der heldhaftigheid, schildert hij
hen als vechtersbazen en grootsprekers.
Zou men dus het „portrait roman" van
dezen Frans Hals willen scheppen, dan zou
men hem tegen den achtergrond moeten plaat
sen van het geestelijke landschap van dat
Holland, welks levensgevoel afkeerig is van
elk despotisme en absolutisme en waaraan de
dichter Heinsius omstreeks denzelfden tijd
uitdrukking heeft gegeven in de verzen:
De vogel is alleen geboren om te snijden
Met vleugelen de locht, de peerden om te
rijden,
De muylen om het pack te dragen, of de
lijn
Te trecken met den hals, en wij om vrij
te zijn.
Dit levensgevoel komt ook tot uiting in de
vroege werken van Rembrandt en in vele
dichtwerken van Joost van den Vondel. Het
is het Hollandsche levensgevoel in de eerste
tientallen jaren der gouden eeuw. En de zelf
bewuste burger Frans Hals van dit „portrait
roman" is ook niet in tegenspraak met den
ouden Frans Hals, die zoo in nood geraakte,
dat hij van de gemeente Haarlem een jaar-
lijksche ondersteuning kreeg van 200 Carolus-
gulden; hij verklaart integendeel het feit, dat
de kunst van den ouden meester niet meer
in den smaak viel bij de menschen, die de
eerste kwarteeuw niet uit ervaring kenden en
die, kinderen van een nieuwen tijd, behagen
schepten in een nieuwe kunst. Het lot der
armoede en het niet langer begrepen worden,
dat Hals beschoren was. heeft hij met vele
kunstenaars uit zijn tijd men hoeft weder
om slechts aan Rembrandt en Vondel te den
ken gedeeld
Maar deze Frans Hals, die slechts te be
grijpen is in de Hollandsche sfeer der vroege
zeventiende eeuw, konden en wilden de kunst
historici van het impressionisme, die, met het
oog op den kunstenaar en de kunst van hün
tijd bezig waren, een nieuwe geschiedenis ver
dichting te scheppen, niet zien. Zij zagen in
de schilderkunst van hun tijdgenooten een
zeker verwantschap met de schilderkunst van
deze Hollandsche meesters uit de 17e eeuw en
zij maakten daarom van hem ook een kunste
naarstype, dat een zekere gelijkenis vertoon
de met het kunstenaarstype uit hün tijd.
Het ontwerp van een „portrait histoire", dat
van der Willigen met zijn archivalische on
derzoekingen gemaakt had, bood daartoe zoo
goed als geen gelegenheid. Daarentegen be
helsden de anecdotes, die Houbraken in zijn
„Groote Schouwburg der Nederlandsche
Kunstschilders" van Hals vertelt en die Jacob
Campo Weijerman, de beruchte Hollandsche
avonturier, schilder en pamflettist in de 18e
eeuw in zijn levensbeschrijving der Neder
landsche schilders uit heeft gesponnen, rijke
lijk stof tot het scheppen der Frans Hals
legende, die in den loop der tijden de histori
sche waarheid volkomen overwoekerd heeft.
Houbraken was een jongen, toen Hals, op
meer dan tachtigjarigen leeftijd, stierf. Zelfs
de lieden, die als kinderen Hals in zijn glans-
tijd gekend hadden, waren, toen de schilder
schrijver aan zijn boek begon, al grijsaards of
dood. Hals leefde al 54 jaren niet meer. toen
Houbrakens boek in 1717 verschean. En in
dezen tijd gold de meester, ofschoon zijn
groote stukken in de schuttersdoelen en
openbare instellingen van Haarlem hingen,
als een ster van de tweede grootte. Het beste
bewijs daarvoor zijn de illustraties in Houbra
kens boek. Want Frans Hals moet daarin een
bladzijde deelen met Wensl. Koebergen,
een schilder van den Aartshertog Al-
bertus te Brussel (1589—1621), Lucas van
Het graf van Frans Hals in het Koor van de
St. Bavó.
Uden en Wijbrecht de Geest, de zwager
van Rembrandt en hofschilder aan het hof
te Leeuwarden. Anthony van Dijk daaren
tegen, die met zijn hofstijl de overgang vormt
naar het rococo, deelt de eer slechts met Joan
de Heem, een vermaard bloemenschilder en
vader van den eveneens beroemden stilleven
schilder, die m zijn tijd zeer geprezen werd,
„omdat hij het Goud en Zilver als schotelen,
schalen, enz. natuurlijk wist na te bootsen
alsof het waarlijk Goud en Zilver was", en
die 2000 gulden voor één doek kreeg. Daaren
tegen is Adriaan van Ostade, die eerst een
leerling van Frans Hals was en die later on
der den invloed van Rembrandt „boerehutjes,
keetjes, binnenhuisjes met al hun bouwvalli-
gen huisraad, herbergjes en kroegjes met hun
gantschen toestel zoodanig geestig en natuur
lijk heeft weten te verbeelden, als oit iemand
gedaan heeft", de werkelijke lieveling van
het publiek geweest in Houbrakens tijd. Want,
gelijk het een protagonist toekomt, heeft hij
een heele, met allerijl laat-barokke krullen
versierde pagina voor zich alleen.
Aan den anderen kant echter bevat Hou
brakens boek die anecdotes, waaruit men zon
der veel moeite den hartstochtelijken, zelfs
teugelloozen en haast demonischen mensch
en kunstenaar Frans Hals kon opmaken, die
in de wij kunnen dat nu weer zeggen
ietwat sentimenteele voorstelling paste, die de
menschen der laatste vijftig jaren zich zoo
graag van een kunstenaar hebben gemaakt.
Er wordt daar met een zeker welbehagen ver
teld, hoe Hals den armen Adriaan Brouwer
ontdekte en, tegen slechten kost, eigenlijk
zeer gewetenloos, exploiteerde, door hem, af
gezonderd van zijn andere leerlingen, op een
zolderkamertje te laten werken en zijn wer
ken als die van een „vreemden meester" te
verkoopen, tot Brouwer, door Adriaan van
Ostade ontdekt en opgestookt, er na een mis
lukte ontvluchtingspoging voorgoed van door
ging, om in Amsterdam, geprotegeerd door
een herbergier, fortuin te maken. Verder kan
men er lezen, dat de meester eiken avond „tot
aan den keel toe vol drank" was, zoodat zijn
leerlingen hem dikwijls uit de kroeg moesten
halen, opdat hij niet in de gracht zou loopen.
Het zou te ver voeren al deze anecdotes na
te vertellen. Houbraken geeft bij geen enkele
aan, waar hij ze vandaan heeft. Maar dat be
lette de scheppers der Frans Ha'.slegende niet
hen als stof over te nemen. En zoo leeft Hals
bij het nageslacht voort als een meester in
het schilderen, die liet leven niet aan kon, die,
door groote hartstochten beheerscht, niet van
zins en in staat was concessies te doen aan
zijn opdrachtgevers, die in de roes wel niet
trachtte te vergeten, dat de tijden verander -
Een schildersatelier omstreeks 1650. Prent van
Adriaan van Ostade in het Teyler's Museum
te Haarlem. Frans Hals heeft zelf geen etsen
en authentieke teekeningen nagelaten. Gedu
rende de groote tentoonstelling in het Frans
Hals Museum zal het Teyler's Museum prenten
en teekeningen der Haarlemsche School en
uit den tijd van Frans Hals tentoonstellen.
den, die echter de herinnering aan den groo-
ten tijd wakker hield en die zich, als hij op
drachten kreeg, om zoo te zeggen op zijn mo
dellen wierp als op slachtoffers om hen te
maken tot een soort geniale caricaturen, zoo
als de Duitsche kunstgeleerde Richard Ha-
mann zich in zijn „Geschichte der Kunst"
uitdrukt.
Het einde van dit kunstenaarsleven is in de
legende bijzonder dramatisch. Want volgens
deze legende zou de grijze meester zoo in nood
zijn geraakt, dat hij door het Oude Mannen'
huis, dat door zijn naam er bestaat tóch
een wrekende gerechtigheid! als Frans
Hals-Museum wereldberoemd werd, óf door
de gemeente Haarlem ondersteund moest
worden. Tenslotte zou hij, om zijn steun te
verdienen, de later zoo beroemd geworden
stukken met -de regenten van het Oude Man
nenhuis en de regentessen van het Oude
Vrouwenhuis hebben moeten schilderen. En
de demonische grijsaard zou zich gewroken
hebben, daar de mannen en vrouwen, die hem
zooveel oneer aandeden, niet te schilderen als
de fijne lieden, die zij waren, maar als een
soort „liefdadigheidshyena's". Het ontroeren
de drama wordt besloten door het feit, dat de
doode meester op armenkosten begraven werd.
Deze Frans Hals-legende is inderdaad niet
slechts sentimenteel, zij is ook zeer effectvol.
Helaas echter houdt zij bij een historisch on
derzoek geen stand. Misschien draagt de groo
te Frans Hals-tentoonstelling, waarmee het
Frans Hals Museum zijn 75-jarig bestaan fees
telijk herdenkt en die zijn verdienste voor het
Frans Hals-onderzoek voorloopig bekroont, er
toe bij. dat de legende geheel ontzenuwd zal
worden.
Want het werk van den kunstenaar Frans
Hals zal wel voor eeuwig voor den mensch
Frans Hals moeten getuigen. De documenten
die over hem bewaard zijn gebleven, zijn zoo
schaars, dat het wel niet zal gelukken een
werkelijk „portrait histoire" te maken van den
kunstenaar, die de menschen uit zijn tijd zoo
levenswaar heeft geschilderd
De eerste dertig jaren van zijn leven liggen
volkomen in het duister. Omstreeks 1584 moet
hij in Antwerpen geboren zijn. Want hij wordt
in vele documenten Frans Hals uit Antwer
pen genoemd. Zijn vader was echter geboortig
uit Haarlem. Sommigen zeggen, dat hij een
patriciër was, die met zijn familie voor het
oorlogsrumoer in de Noordelijke provincies
naar het Zuiden der Nederlanden vluchtte.
Anderen veronderstellen echter, dat de vader
van Frans Hals een eenvoudig wever was, die
in de bloeiende textielindustrie van Antwer
pen werk zocht, toen het de Haarlemsche we
verijen tengevolge van den oorlog slecht ging.
maar die naar Haarlem terugkeerde, toen de
Noord-Hollanders de overhand kregen en na
het sluiten van den Scheldemond handel en
nijverheid van Antwerpen bijna tot stilstand
kwamen. Iets zekers weet men niet. Want het
geboortebericht van Frans Hals is tot op he
den niet gevonden. De Hamburgsche schilder
Mathias Scheits heeft in 1679, 13 jaren na
den dood van Hals, in een hem toebehoorend
exemplaar van het Schilderboek van Carel
van Mander eenige notities neergeschreven
over schilders, die hij, zooals hij schrijft, per
soonlijk heeft gekend, o.a. ook over Frans
Hals. Daarin staat, dat deze „treffelike Con-
terfeiter" heeft geleerd bij „Carel Vermander
van Molenbeke". Daar deze in 1604 gestorven
is, moet Hals als jongeling van 16, 17 jaren
reeds in Haarlem gewoond hebben. Het eer
ste werk, dat van hem bewaard is gebleven, is
een schutterstuk uit het jaar 1617. Het toont
hem ons reeds op het hoogtepunt van zijn
scheppen. Toen hij het schilderde, was hij
ongeveer 32 jaren oud, een leeftijd dus. waar
op Rembrandt reeds de Nachtwacht geschil
derd had. Men stelle zich nu voor, hoe de
Rembrandt-onderzoekers in het duister zou
den tasten, als zij voor de „Nachtwacht" niets
van Rembrandts ontwikkeling als mensch en
als kunstenaar zouden weten!
Uit denzelfden tijd nu is een der weinige
oorkonden afkomstig, die ons iets vertellen
over Frans Hals als mensch. Het is de be
ruchte „capitulatio Frans Hals", die zich in
het Memoriaal der burgemeesteren van Haar
lem van 20 Februari 1616 bevindt. Wegens
mishandeling van zijn vrouw Anneke Harms
opgeroepen, belooft Frans Hals zich voortaan
van dronkenschap en andere uitspattingen te
zullen onthouden. Anneke Harms moet in het
zelfde jaar gestorven zijn. Geen oorkonde be
richt van haar dood en de oorzaak daarvan.
Maar Hals trouwt op 16 Februari 1617 met
Lysbeth Reyniers uit Zaandam. En Lysbeth
Reyniers schenkt hem na negen dagen al het
eerste kind.
Nu schrijft ook Scheits, dat Hals „in sein
Jeeigt wat lüstig van leven geweest is", maar
tegelijkertijd, dat de meester „doen hij out
was ende met sein Schildern (het welck nu
nit meer wass als weleer) nit meer de Kost
verdienen kon", door de overheid van Haar
lem „seker geit" heeft gehad. Uit andere oor
konden weten wij, dat hij op hoogen leeftijd
eerst een voorschot van 150 gulden voor 11
jaar en 50 voor zijn onderhoud, later voor
den duur van zijn leven een jaarlijksche rente
X-&V -■
De ingang van het Frans Hals Museum aan het Groot-Heiligland in zijn huldigen vorm en
de poort van het Oude-Mannenhuis, zoorals zij op een zeldzame, vergeelde prent, in het
bezit van het Haarlemsche Gemeente-archief, is afgebeeld. Men kan er op zien, dat de
linksche van de drie oude mannen, die de oude poort versierden, bij de vernieuwing vervangen
is door een kustenaar en dat het embleem in het midden eveneens verrijkt werd met een
kunstenaarswapen.
b*i I -,w -
s>&«j-0 c IJf.-ri v-
l**\
b r "S" J"4 «i
ty5y fvu.- CXA Ï4 - -*
Dc oorkonde, die Frans Hals als mensch tot vloek werd: de zoogenaa „c-apuiuah.. .n
het Memoriaal der burgemeesteren van Haarlem uit 1616, waarin de meester belooft zich
van dronkenschap te zullen onthouden.
van 200 Carolus-gulden heeft gekregen. Scheits
voegt er echter uitdrukkelijk aan toe, dat hij
deze rente „om de deugt seinder Korist" ver
kregen heeft, dat dus de stad Haarlem zich
verplicht voelde den ouden meester, die eens
een zoo groote rol in het leven der stad had
gespeeld, van den hongerdood te redden.
De „capitulatie" en het snelle huwelijk na
den dood van zijn eerste vrouw hebben het
aanzien van Hals bij de burgerij dus niet ge
schaad. Inderdaad bestaat er ook geen oor
konde, waaruit men zou kunnen concludee-
ren, dat Hals het gegeven woord niet gehou
den heeft. Het feit dat hij met Lysbeth Rey
niers bijna vijftig jaren getrouwd is geweest
en dat hij zijn talrijke kinderen de jongens
werden haast allemaal onder leiding van hun
vader uitstekende schilders steeds weer
graag tot model heeft genomen, recht
vaardigt veeleer de veronderstelling, dat het
tweede huwelijk van Hals gelukkig is ge
weest. Kan men het- feit, dat zijn dochter Sara
een tijd lang een ietwat losbandig leven heeft
geleid, ja, dat zij zelfs eenigen tijd in het
werkhuis opgesloten moest worden, op het
conto van haar vader schrijven? Dat zou
dwaas zijn. Zooals het dwaas zou zijn, hem
den nood, die later den schilder van den
vroolijken lach tot het einde van zijn leven
vergezelde, als menschelijke schuld aan te
wrijven. Want wij moeten niet vergeten, dat
hij een oorlogskind en in onrustige tijden op
gegroeid was, dat hij tenslotte, toen in 1643
de vrede van Munster gesloten werd, reeds
een man van over de 64 jaren was.
Hij begreep den nieuwen tijd niet meer. En
de nieuwe tijd begreep hem niet. Onder dit
aspect krijgt een ander document uit het jaar
1652 een geheel andere beteekenis, dan de
aanhangers der Frans Hals-legende er aan
plegen te geven. In deze oorkonde, een nota-
rieele overeenkomst, schrijft namelijk Fran-
chois Hals, Meesterschilder, op den bakker
Jan Ykessz. voor schulden ter hoogte van 200
Carolus-gulden voor „geleverd en gehaald
brood", alsmede voor eenige kleine geleende
bedragen, over: drie bedden met toebehooren
en peluwen, een eiken kast, een eiken tafel
en 5 schilderijen, waaronder één van Carel
van Mander, de andere van Frans Hals en
zijn zoons.
Twee bladzijden van de illustraties bij Hou
brakens Groote Schouwburg der Nederland
sche Koxistschilders".
Frans Hals (rechts beneden met hoedis in de
oogen der menschen van het beginnende rococo
een ster van de tweede grootte en geen ver
heven genie, dat zijn tijd en de zelfbeivuste
burgerij van het nieuwe, vrije Holland het
zuiverst representeert. Met drie andere, tegen
woordig haast uitsluitend aan de kunsthistorici
bekende schilders moet hij één bladzijde
deelen. Maar reeds toen vertelden de volgens
nieuwe conventies levende menschen talrijke
anecdotes over hem, die hem als mensch tot
den representant van het legendarisch gewor
den „vroolijke oude Holland" maken.
Anthony van Dijk (boven), Joan van Heem
(beneden).
Dat deze oorkonde inderdaad slechts be
schouwd moet worden als teeken van den on
verdienden nood, die in het gezin van Hals
heerschte, blijkt uit het feit, dat de voor zijn
geld bevreesde bakker Ykessz. Hals het vrucht
gebruik der genoemde stukken tot op on be
paalden termijn toestond. Evenmin kan er
sprake van zijn, dat Hals zijn oude dagen in
het Oude Mannenhuis gesleten heeft onder
den strengen tucht der regenten en dat hij
op armenkosten begraven is. Lysbeth Reyniers
heeft hem namelijk overleefd. En ook zij werd
niet in het Oude Vrouwenhuis onder dak ge
bracht, zooals wij meteen zullen zien. Het
begrafenisboek der St. Bavo behelst op 1 Sep
tember 1666 de mededeeling, dat voor de ope
ning van graf 56 in het koor vier gulden be
taald zijn. Dat is de eenige oorkonde over den
dood van den meester. Zijn weduwe kreeg
echter pas in 1675, hoogbejaard en in nood
geraakt, weer ondersteuning en wel 14 stui
vers per week. Of haar zoon Frans, eveneens
meester-schilder, die in 1678 voor den duur
van één jaar in Haarlem een huis huurde,
toen nog in de stad woonde, is niet na te gaan.
Men weet ook niet wanneer zij gestorven en
hoe zij begraven is. Daar de nieuwe tijd zich
voor Frans Hals niet meer interesseerde, heeft
hij het geheim van zijn leven mee in het graf
;enomen.
GERTH SCHREINER