N 3 De Frans Hals Tentoonstelling UIT HET VERLEDEN ABD-EL-KADER. 1807—1882. Hoogtepunten. ZATERDAG 3 JULI 1937 HAAELE U'S DAGBLAD 10 Getemd is de leeuw, die als schrik dei- woestijnen Zoo lang om zijn prooi heeft gebruld; Die elk, die hem zag, in de vlakte verschijnen. Met vreeze des doods heeft vervuld, En op het bestookte gebied der Alg'rijnen Geen heerscher heeft naast zich geduld. Geschoten is de aad'laar, geknot in zijn schachten Hoe breed hij zijn vlerken ontplooi'; Met klauw en met snavel beproeft hij zijn krachten, Maar schudt zich den kop aan zijn kooi En blijft in zijn kerker verdorren en smachten Der smart en der wanhoop ten prooi. Zoo bezong, in romantische vereering voor den vrijheidsheld Abd-el-Kader. onze vader- landsche dichter-predikant-geschiedschrijver Bernard ter Haar den ondergang van den man, die jaren streedt tegen het in Noord- Afrika opdringende Fransche imperialisme. Heel Nederland blaakte omstreeks 1840 van geestdrift voor den edelen, onversaagden, rid derlijken kampvechter en gloeide van ver ontwaardiging over de misdadigheid, de bloed dorst en de onmenschelijkheid der Franschen. Precies zoo leefden onze ouders den strijd tusschen Boer en Brit mee en vergaten dat in dezelfde eeuw der Nederlanders een vrijheids held als Dipo Negoro hadden bevochten, on der vrijwel gelijke omstandigheden. Abd-el-Kader. Abd-el-Kader, of om precies te zijn, Sidi el Hadsji Abd el Kader Ben Mahiddin, bezat in zijn familiearchief een stamboom, waaruit bleek dat hij in rechte lijn afstamde van Fatma, de dochter van Mohammed. Als spruit van een zoo oud en eerwaardig priesterge slacht deed hij reeds op zijn achtste jaar een pelgrimstocht van Marokko, waar een zijner voorvaderen zich had gevestigd, naar het graf van den Profeet. Toen moet hij reeds blijken gegeven hebben van buitengewone scherpzinnigheid en men voorspelde den knaap een schitterende toekomst. Gedreven door zijn fatiek geloof en ontembare eerzucht deed de jonge Abd-el-Kader alles om zich voor te bereiden op de groote taak die hem wachtte, maar waarvan hij zich nog geen voorstelling kon vormen. Toen Frankrijk omstreeks 1830 begon met de veroverigen van Algiers, was het Abd-el- Kader plotseling duidelijk wat Allah van hem verlangde. Hij liet zich uitroepen tot Emir van Maskara, trok, omstuwd door een jui chende menigte, die stad binnen en begon een guerilla-oorlog tegen den indringer. Binnen enkele jaren erkenden alle stammen tusschen Maskara en de zee hem als hun hoofd en de Fransche generaal Desmichels was gedwon gen een vrede te teekenen, die de onafhan kelijkheid van dit gebied- bezegelde. Maar voor Abd-el-Kader was deze vrede slechts een wapenstilstand. Tusschen hem, den afstammeling van Mohammed, den voor vechter van den Islam en de Christenen was geen blijvende vrede denkbaar. Bovendien was het verdrag in uitermate slecht Arabisch opgesteld en las de Emir daaruit allerlei be palingen totaal anders dan ze door de Fran schen waren bedoeld. En tenslotte wanneer een Europeesche staat zich geroepen voelde zijn bescha ving te brengen aan een onontwikkeld volk waar ter wereld ook, heeft hij zich van die „cultureele taak" hooit laten weerhouden door iets als een overeenkomst. De vijandelijkheden begonnen dus alweer heel spoedig. Talrijke generaals werden uit gezonden om den vermetelen Sultan deze titel voerde Abd-el-Kader sedert de stammen der provinciën Oran en Titeri hem als hun heeft erkend hadden te verslaan, maar keer op keer mislukten hun pogingen. Deels was dit te wijten aan het veldheerstalent van hun tegenstander, maar in nog grooter mate aan zijn sterke persoonlijkheid. Abd-el-Kader oefende op wie hem ont moette een onweerstaanbare bekoring uit. Hij was niet groot van gestalte, maar zijn fijn- besneden gelaat teekende wilskracht en zelfbewust was zijn blik. Als zoovele groote legeraanvoerders uit de geschiedenis leefde hij uitermate sober en deelde met zijn soldaten alle vermoeienissen en bezwaren zijner veld tochten. Men zou hem zegt een historie schrijver. kunnen vergelijken met een kruis ridder: hij strijdt voor een ideaal en voor zijn God. Wanneer hij bidt is hij een asceet, wanneer hij spreekt een souverein, wanneer hij strijdt een soldaat. Ofschoon Abd-el-Kader aan alle stammen die zijn heerschappij aanvaardden, belastin gen oplegde ik moet wel schatting eischen. zeide hij zelf, anders zouden zij dadelijk aan mijn macht gaan twijfelen gebruikte hij die nooit ten eigen bate. Zijn persoonlijk be zit bestond uit een stuk grond dat door t.wee spanossen kon worden bewerkt, een kudde schapen, wier vleesch hij zijn gasten voor zette en wier wol voldoende was voor de klee ding van hem en de zijnen, een paar koeien, geiten en kameelen en natuurlijk een stel voortreffelijke rijpaarden. Zijn tent was hoogsteenvoudig ingericht, de vorst placht met gekruiste beenen op een matje te zitten, omringd door soldaten van zijn lijfwacht. Over zijn tent stond een tweede gestulpt, in de ruimte tusschen beide sliepen zijn dienaren. Abd-el-Kader was steeds voor ieder te spre ken. behandelde alle aangelegenheden zooveel mogelijk zeil, sprak recht, deelde gunstbe wijzen uit, strafte, ja. genas zelfs zieken. Ve len verzekeren dat zij door een handoplegging voor goed van hun kwalen waren bevrijd. Hij zelf schreef die gave toe aan de kracht van het gebed en eischte dan ook van al zijn ondergeschikten, dat zij hun godsdienstige plichten trouw vervulden. „Velen mijner on derdanen hebben met ware Mosemin niets dan den naam gemeen", zeide hij„nu staat een Christen ver beneden een Mohammedaan, een Jood beneden een Christen, een heiden bene den een Jood en een varken beneden een hei den. maar een mensch die niet bidt staat be neden een varken." Streng handhaafde hij ook den wekelijk- sehen vastendag, -eveneens door den Profeet voorgeschreven: van twee uur voor zonsop gang tot zonsondergang mocht dan in zijn Kamp geen hap gegeten, geen slok gedronken zelfs geen reukwerk genoten worden. Rooken had hij zelfs geheel en al verboden. Abd-el-Kader is ongetwijfeld een stxeng vorst geweest. Maar tevens ging de roep van groote rechtvaardigheid en edelmoedigheid van hem uit. En zijn heilig geloof in de zaak die hij voorstond, wist hij jarenlang over te brengen op zijn onderdanen. Het gelukte hem tenslotte zelfs de Franschen uit bijna al hun vestingen en versterkte steden te verdrijven. Toen begon generaal Bugeaua een wreeden vemielingsoorlog. Hij slaagde er in, eenige belangrijke punten te heroveren en zond van daaruit her en derwaarts vliegende legertjes, die dorpen en steden bezetten, plunderden en in brand staken en zich daarna snel weer te rug trokken. Langzamerhand begon Abd-el- Kader gebrek te krijgen aan wat een leger noodig heeft. ZijAeenige kans op redding bestond nog in eenoondgenootschap met den Sultan van Marokko, maar deze wees uit vrees voor Frankrijk elke gemeenschap met zijn geloofsgenoot af en sloot zich zelfs bij den vijand aan. Tusschen de Fransche en Marok- kaansche troepen gedrongen, verdedigde Abd-el-Kader zich met den moed der wan hoop. Hij wist een voorloopige overwinning te behalen op den Sultan, maar den volgenden dag keerde de krijgskans, zoodat hij naar Fransch gebied de wijk moest nemen. Daar overhandigde hij zijn zwaard aan den aan voerder en verkreeg de belofte dat hij per schip naar Si-Jean d'Acre zou worden ge voerd, waar hem de vrijheid zou worden terug gegeven. Een invloedrijk lid van de Koninklijke familie, de Hertog van Anmale, bevestigde deze overeenkomst met den meesten nadruk, maar dacht er niet over zich er aan te hou den. Abd-el-Kader ging in goed vertrouwen scheep, maar werd regelrecht naar Frankrijk vervoerd, waar hij jaren lang van de eene ge vangenis naar de andere werd gebracht. Blijkbaar was de vrees groot, dat de geduchte vijand erin zou slagen te ontsiappen. Einde lijk, m 1852, schonk Lodewijk Napoleon, toen President van de Tweede Fransche Republiek en later Keizer, hem de vrijheid. Men kan veilig aannemen dat de geestkracht van Abd-el-Kader toen gebroken was. Hij genoot een pensioen van de Fransche regee ring. woonde afwisselend in Parijs en in het Oosten, werd zelfs toen hij de Christenen van Damascus tegen een vervolging door de Mohammedanen beschermde, begiftigd met het grootkruis van het Legioen van Eer en stond aan de zijde van Keizerin Eugénie, toen zij m 1869 het Suez-kanaal opende. Maar wat er in zijn ziel omging, toen zijn doods vijanden hem aldus met eerbewijzen over laadden, kan men zich wel voorstellen. Na zijn invrijheidsstelling wijdde hij zich hoofdzakelijk aan godsdienstig-wijsgeerige studiën, een zijner werken genoot zelfs de eer van een Fransche vertaling. In 1882 overleed hjj te Damascus. P. H. SCHRÖDER. DE NIEUWE FRÖBELSCHOOL IN HAARLEM-NOORD. Als hoofd voor de fröbel- of kleuterschool, die door de Ned. Herv. Kerk op het oogenblik tegenover de Marnixschool in de van Egmond straat in Haarlem-Noord gebouwd wordt, is benoemd Mej. G. A. R. Weber, alhier, die voor enkele jaren eerst kweekelinge en daarna on derwijzeres was aan de fröbelschool in de Co- lensostraat. PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE RADIO CENTRALE OP ZONDAG 4 JULI. Progr. I Hilversum H. Progr. II Hilversum I. Progr. m 3.30 Parijs Radio. 10.20 Fransch Brussel, 10.50 Keulen. 1.20 Vlaamsch Brussel, 1.30 Fransch Brussel. 2.35 Vlaamsch Brussel. 3.20 Parijs Radio, 6.20 Keulen, 7.50 London Regional, 8.20 Fransch Brussel, 10.55 Keulen. Progr. IV 8.30 Vlaamsch Brussel. 12.50 Parijs Radio. 1.50 Droitwich. 2.20 Diversen. 2.40 Droitwich, 5.20 London Regional, 7.05 Droit wich, 9.05 Diversen, 9.30 Droitwich. 11.10 Wee- nen. Progr. V 8.3012.00 Diversen. PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE RADIO CENTRALE OP MAANDAG 5 JULI 1937. Progr. I Hilversum n. Progr. II Hilversum I. Progr. III. 8.— Keulen. 10.20 Pauze. 10.35 Parijs Radio. 11.05 Londen Regional. 12.50 Ned. Brussel. 2.20 Droitwich. 3.50 Diversen 4.20 Keulen. 5.20 Parijs Radio. 6.20 London Regional. 7.20 Ned. Brussel. 7.50 London Re gional. 8.20 Fransch Brussel. 9.— Parijs Radio. 10.50 Keulen. Progr. IV. 8.Ned. Brussel. 9.20 Lile. 9.50 Pauze. 10.35 Droitwich. 1.35 London Regional 5.20 Droitwich. 6.20 Diversen. 6.40 Droitwich 9.40 London Regional. 10.20 Fransch Brus sel. Progr. V. 8.007.00 Diversen. 7.00 Eigen gramofoomplatenconcert. Dans muziek. 1. I gotta see a man about a girl, The Masqueraders. 2. Caravan of Dreams, Henry Hall. 3. Don't ever leave me, The Masqueraders 4. Paris Noel, Du Perron Arg. orkest. 5. Sweet music, Lud. Gluskin. 6. Jump on the wagon, The Masqueraders 7. Here's to you and love, Henry Hall. 8. Midnight in Paris. L. P. Acc. Band. 9. Tango Mio, Du Perron Arg. orkest. 10. Haunting me. Leu Fillis and his orch. 11. Way back home, Henry King. 12. Moonlight Madness, Fed Lewis. 13. Poor little romany, Scott Wood. 14. Way down on Honolulu Bay, Leu Fillis and his orch. 15. Goodnight, Fed. Lewis. 16. Kiss me goodnight, Henry King. 8.0012.00 Diversen. ONS KNIPPATROON. Eenvoudige ia-pon voor frisch weer. De meeste vrouwen houden er wel van een paar japonnen meer te hebben, dan strikt noodzakelijk is. Wat zegt U nu van de hierneven afgebeelde japon? Het is een buitengewoon mooi model, dat bij iedere gelegenheid gedragen kan wor den. Als materiaal kan men zoowel stof als zijde kiezen. Een kopmouwtje, ronde revers en een knoopsluiting vormen de afwerking van deze japon. Benoodigd materiaal: 4 M. stof van 100 c.M. breedte. Het patroon is te verkrij gen in maat 46: bovenwijdte: 107 c.M.; taille wijdte: 90 c.M. en heupwijdte: 120 c.M. Door het al of niet aanknippen van naden, kan men het patroon passend maken voor het eigen figuur. Prijs van het patroon 26 cent. Het is van heden af gedurende een week te verkrijgen bij de bureaux van dit blad, Gr. Houtstraat 93 en Soendaplein 37. Nu ze met alle cieele omrai is, en eenig' Aan nipt. v( u ze met alle plechtigheid eener offi- omraming geopend verklaard eenige markante stukken, al dan niet verscholen achter bewon derende bezoekérs of uitleggende kenners, als foto hun weg door de pers aan het afleggen zijn, zal men in den lande een résumé willen hebben, van wat er in Haarlem aan buiten gewoon bijzonders thans te zien is. Want be halve voor de direct bij de kunststudie betrok kenen is het geboden quantum van dien aard, dat de meer gewone kunstliefhebber, om zijn vreugde aan Hals' genialiteit te beleven, mis schien voor een kleine vingerwijzing naar de hoogtepunten van dit feest erkentelijk zal zijn. Nu verkeert Haarlem met de Hals'en in een zelfde gunstig geval als Amsterdam met de Rembrandts. Beide steden kunnen als middel punten der geleende schoonheid met een on vergelijkelijk schoon eigen bezit paradeeren, Haarlem zelfs nog in grooter mate dan de hoofdstad want het is absoluut onmogelijk een begrip van Frans Hals te hebben, zonder de Haarlemsche Schutters- en Regentenstukken te kennen. Laten wij nu maar geen raadsel tjes opgeven in den geest van: „hoeveel Ne derlanders kennen het Frans Halsmuseum en hoeveel Haarlemmers kennen die doeken goed?" Laat ons blij zijn, dat een betrouwbaar antwoord op die vragen zoo uiterst moeilijk te verkrijgen zou zijn, dat niemand er aan denkt, ze serieus te stellen en ons verheugen over de groote waarschijnlijkheid, dat een zeer groot aantal Nederlanders, aangetrokken door het festijn, thans Frans Hals gaan ontdekken in wat betrekkelijk jaren lang voor hun hand gelegen heeft. Die groote figurencomposities worden slechts zelden door een enkel portret geëvenaard en zijn terecht de trots van ieder rechtgeaard Haarlemmer. Nu zijn door de welwillendheid van velen die parelen om kranst door diamanten en vormen, zoo gezet, een stedelijke tooi die, slechts eenmaal ge toond. de beschouwers zal verbazen. Tot die diamanten rekenen wij in de eerste plaats die werken, welke het buitenland uit zijn mu- seumbezit afstond, altemaal doeken die zich in een jarenlange reputatie van onbestreden schoonheid verheugen en waarvan het vaak moeite genoeg gekost heeft ze naar Haarlem te krijgen. Zoo bijvoorbeeld het Heerenpor tret uit het weinig aan Hollanders bekende Musée Jacquemart-André te Parijs, welk mu seum het eigendom is van het Institut de France en waar tot nu toe als regel gold, dat nimmer iets werd uitgeleend. Het prachtige portret van den man met slappen hoed uit het Museum van Kassei brengt den beschou wer alweer de geniale losheid van Hals' schutterstukken in herinnering, terwijl dat van Stefaan Geraerdts, uit het Antwerpsch museum aantoont hoezeer Hals ook voor de grandezza zijner modellen toegankelijk was. Grandezza en elegantie vindt men ook in dat meergenoemde portret van Schade van Westrum dat het Museum van Praag afstond. Het Koninklijk Museum van Brussel wordt ernstig en vorstelijk door het portret van den geleerden Johannes Hoornbeek vertegenwoor digd; het kunsthistorisch Museum in Weenen (dat om zijn Breughels beroemd is) zond een fraai portret van een onbekenden jongen man. Het staatsmuseum van Dresden, nog steeds een pelgrimsoord voor wie in de oude Nederlandsche kunst belang stelt, liet zich met twee heerenportretten evenmin onbe tuigd. Haarlem is de stad Keulen grooten dank verschuldigd, daar uit het Wallraf-Richartz- museum dier stad een der gaafste en Hals' kunst op diens volle kracht typeerende genre schilderijen kwam ik bedoel het Visschers- meisje uit 1635 dat onder de vele hier aan wezige visschersjongens en meisjes qualita- tief uitmunt en mij aan de prachtige Zigeu nerin uit het Louvre doet denken. Deze laatste heeft men helaas niet voor Haarlem kunnen verkrijgen al was de Fran sche Regeering ons ter wille door een hee renportret uit haar landsbezit af te staan. Uit Keulen kwamen bovendien nog twee por tretten, een heer en een dame, pendanten, die tot het allerbeste behooren. Behalve het reeds genoemde heerenportret leverde Kassei nog de prachtige „zingende jongens" en het Brusselsch museum stond ook nog zijn exemplaar van Willem van Heythuyzen af terwijl zelfs uit Stockholm medewerking werd verkregen door den vioolspeler Daniël van Aken te logeeren te krijgen. Aan medewerking van de Europeesche Mu sea heeft het der gemeente Haarlem dus, naar men ziet, niet ontbroken. Vrij algemeen is in gezien dat het hier een kunstmanifestatie van hooge orde kon worden, die in Nederland werd aangericht. En waar het niet mogelijk bleek een bijzonder belangrijk stuk tijdelijk los te krijgen kon dat nog vaak door een soortgelijk exemplaar vervangen worden. Zoo zal men de Heks van Haarlem uit Berlijn niet in haar geboortestad terug zien. Doch wat het Ber- lijnsche Museum niet kon of niet wilde, deed het Metropolitan-museum in New York, door zijn Heks Hille Bobbe aan Holland af te staan. Daar de Wallace collectie in Londen nimmer uitleent moest men den beroemden Officier daar met rust laten. Maar die enkele onver vulde wenschen werden weer ruimschoots ver goed door een aantal beroemde stukken uit particulier bezit, zooals de Luitspeler van Alfred Beit en de Man met de Luit van Baron de Rothschild. Om nog te zwijgen van den nooit buiten Leerdam in Holland vertoonden lachenden jongen met kruik, die thans op de affiches prijkt, die voor deze tentoonstelling over de wereld verspreid zijn en die dus thans een populariteit geniet welke die zijns makers bijna tijdelijk evenaart. En nu hebben wij nog slechts enkele grepen gedaan uit den voorraad van honderd vijftien Halsen, ons be perkend in hoofdzaak tot het museaal bezit ter wereld. Genoeg echter om te doen zien dat zoo iets geen tweede maal volbracht kan wor den als waarmee thans het 75-jarig bestaan van Haarlem's museum gevierd wordt. Maar er is nog meer. Een aantal Halsen die de laatste jaren in de litteratuur met groote belangstelling ge volgd zijn, kan men nu in Haarlem om zoo te zeggen in levenden lijve aantreffen. Het meest interessante daarvan is misschien wel het por tret van Verdonck, den man met de ezels kinnebak dat thans het eigendom der Natio nal Gallery van Schotland is. Verdonck heeft namelijk jarenlang in plaats van dat vreemd soortig gebeente waarmee Simson de Filistij nen versloeg, een breedgeranden hoed in den arm gehouden. Tot men op een gegeven oogenblik tot de ontdekking kwam dat die hoed er niet door Frans Hals, doch door een lateren ...verbeteraar" overheen geschilderd was omdat men zoo'n ezelsfragment te onaan genaam om altijd naar te kijken vond. Een verwijdering dier overschildering bracht de oorspronkelijke peinture van Frans Hals weer voor den dag en zoo ziet men de schilderij thans weer onverknoeid zooals ze uit de han den van den maker moet zijn gegaan. De vele Frans Halsen die bovendien de laatste jaren ontdekt zijn en die nog pas sinds korten tijd in de litteratuur over den meester voorkomen, zijn door de goede zorgen van de eigenaars hier mede aanwezig, waardoor het mogelijk is, ze met de vanouds erkende schoonheid te verge lijken en in hun verder bestaan een glimp van haar glorie mee te dragen. Ook deze dragen door hun aanwezigheid onder het andere talrijke particuliere bezit ertoe bij de Haar lemsche manifestatie hoogst interessant te maken. Geen Nederlander, die in kunst belang stelt, zal ze willen verzuimen. J. H. DE BOIS. „Jongen met Kan", bezit van het Fami lie-Vrouwenhofje van mevr. Van Aerden te Leerdam. VOOR DEN- -POLITIERECHTER ALS DE POLITIEK IN HET SPEL KOMT. In Beverwijk kwam een steuntrekker aan het stempellokaal, waar bonnen verstrekt werden en terwijl hij voor het loket stond, viel zijn oog op de verkiezingsleuze„Mussert wint!" ergens op een muur gekalkt. Dat was voor hem aanleiding tegenover den ambtenaar achter het loket een beschouwing te gaan houden over Stalin en Mussert, die zich geen van beiden in zijn sympathie moch ten verheugen. Op dat oogenblik kwam er een achter hem staan, die hem toeriep: „Hou zee, kameraad!" hetgeen er op wees, dat die politiek anders dacht dan de toegesprokene. Deze zou toen gezegd hebben: „Met zulke viezerikken spreek ik niet," waarop de man, die „Hou zee" had geroepen, hem in zijn nek greep, zijn bril afrukte en dit voorwerp op de steenen stuk wierp, voor welk feit die man nu moest terechtstaan. Hij was echter niet ver schenen. De politierechter meende, dat de uitdruk king, door getuige gebezigd, provoceerend was geweest, waarop getuige zei, dat deze niet den man gold, die „Hou zee, kameraad" had geroepen, maar aan het adres van Stalin en Mussert was gericht, Hij zou die woorden dan ook niet gezegd hebben in antwoord op het „Hou zee kameraad", maar reeds voor dien tijd. Denkt u, vroeg de politierechter den getui ge, in de gelegenheid te komen om met Sta lin te spreken? Alsjeblieft niet, zei getuige, die op dat on derhoud blijkbaar niet gesteld was. Ik denk ook niet, dat Stalin u zou verstaan, zei de rechter, dus vind ik het vreemd, dat u die uitdrukking tegen Stalin richtte en niet tegen den man achter u. ,,'t Was toch niet tegen hem." verweerde getuige zich zwakjes. Maar de „Hou zee" man had den ander toch geen pijn mogen doen of zijn bril ver nielen en daarom eischte de officier tegen hem f 10 boete met f 2.85 schadevergoeding, welken eisch de politierechter toewees STEENEN, EEN BIJL EN EEN DOODKIST Twee overburen in Hillegom keken elkaar al eenigen tijd met weinig vriendschappelijke blikken aan, sinds er tusschen hen een klein grensgeschil was ontstaan. Oorlogen hebben vaak grensgeschillen tot grondslag. Als de vaders ruzie hebben, trekken hun afstammelingen gewoonlijk partij en doen dat op hun manier en zoo zou het vier- of vijfjarig zoontje van de eene partij bij het zien van overbuurman de tong hebben uitge stoken en gezegd: Piet Kwal, waardoor Piet zich geweldig gekrenkt gevoelde. Ook zou de moeder van het knaapje zich eveneens aan de zijde van haar echtgenoot hebben geschaard en tegen Piet gezegd heb ben, dat zij eventueel voor zijn doodkist zou bijdragen, wat Piet niet beschouwde als een blijk van edelmoedigheid om Piet's eventueele weduwe financieel te steunen, maar als een uiting van verlangen in Piet's vroegtijdigen dood. Dat waren dus al voorposten gevechten in verband met het grensgeschil. 't Behoeft dan ook niet te verwonderen, dat op een Zaterdag de vijandelijkheden werden geopend door Piet, die, zijn buren voor hun deur ziende zitten, een halven klinker naar hen gooide, die op vijandelijk terrein beland de, maar geen slachtoffers maakte. De te genpartij nam overhaast de vlucht binnens huis en grendelde de deur. Meer projectielen kwamen er dien dag niet. Den volgenden dag echter had de tegen partij zich gevechtsklaar gemaakt en munitie verzamel.d in den vorm van een stapel stee nen, zoodat, toen Piet de anderen weer voor hun deur zag en weer een klinker naar hen gooide, de tegenpartij antwoordde door zoo veel steenen, als ze kon grijpen, naar Piet te werpen, waarmee het gevecht dus in vollen gang geraakte. Piet was echter door het bombardement niet verslagen, integendeel. Ziende, dat hij op het gebied van steenengooien in de min derheid was, zocht hij doeltreffender aanvals wapen; hij stoof zijn schuur binnen, greep een bijl en, deze als een Indianenhoofdman boven het hoofd zwaaiende, overschreed hij de grens en stormde op den vijand toe onder het uiten van helsche moordplannen. Man en vrouw wachtten hem niet af, weken terug in het portaal en trokken de deur dicht, zoodat de bijl den muur raakte en er een gleuf in de pleister achterliet, waarin, zooals de politie later constateerde, het scherp van Piet's bijl paste en welke stille getuige Piet de das omdeed. Nog verbrijzelde de bijl een deurruitje, wat de bedreigde partij van het klompenhok verder terugdreef naar de woonkamer, doch hiermee eindigden de vijandelijkheden. Nu kwam de sanctie. Piet mocht al bewe ren, dat hij niet met steenen had gegooid en geen bijl in de hand had gehad, ja, dat hij de bedreigde partij was geweest en de ande ren, als gezegd, reeds om zijn doodkist dach ten, de bijlhak in den muur was te veelspre kend en zoo in overeenstemming met de ver klaringen der tegenpartij, dat de vernieling van de deurruit als bewezen werd aangeno men en Piet veroordeeld werd tot f 15 boete overeenkomstig den eisch. De bijl moet ver nietigd worden. RODDELEN Als men een aantal dominosteenen in een rij achter elkaar zet en dan den achtersten omduwt, tuimelen achtereenvolgens al de anderen oi%. Precies zoo gaat het met een kletspraatje op een dorp; in minder dan geen tijd is het rond en 't hoeft dan ook niet te verbazen, dat de Purmerender, die vernam, dat er over hem heel leelijk werd gesproken, vier en zestig dominosteenen moest opzetten voor hij aan 't eind van de rij kwam, De laat ste steen was een juffrouw, die daarvóór een jongen, de volgende de moeder van den jon den enz. Maar achter de juffrouw was geen andere steen, die tegen haar opgevallen was en daarom bracht de gesmade Purmerender haar voor den rechter. De juffrouw erkende tegen den jongen gezegd te hebben: „Zeg te gen je moeder dat(volgde de belang rijke mededeeling.) „Waarom moest de jongen die boodschap overbrengen?" vroeg de rechter. „Ik ben een vriendin van zijn moeder en als ik een nieuwtje weet, vertel ik het haar," was het antwoord. „Hoe kwam U er aan?" werd gevraagd. „Ik had het gehoord van en ze noemde een naam, dien ze tevoren nooit had ge noemd, omdat ze zich nooit had herinnerd, van wien ze 't gehoord had. Eén ding was echter volgens haar niet in den haak en dat was, dat de beleedigde in één dag alle 64 dominosteenen had opgezet, of, zooais de juffrouw het zei, de 64 adressen was afgeloopen. „Waarom mag dat niet?" vroeg de rechter. Dat wist de juffrouw niet, maar neen, dat was toch niet, zooals 't behoorde en ze meen de, dat hierin voor haar een verschoonende omstandigheid school. De rechter kon 't niet vinden, maar vond het geroddel verschrikke lijk en de officier eischte een flinke boete: f 25 of 15 dagen. De rechter was het er geheel mee eens.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 14