N
3
De Frans Hals Tentoonstelling
UIT HET VERLEDEN
ABD-EL-KADER.
1807—1882.
Hoogtepunten.
ZATERDAG 3 JULI 1937
HAAELE U'S DAGBLAD
10
Getemd is de leeuw, die als schrik dei-
woestijnen
Zoo lang om zijn prooi heeft gebruld;
Die elk, die hem zag, in de vlakte
verschijnen.
Met vreeze des doods heeft vervuld,
En op het bestookte gebied der Alg'rijnen
Geen heerscher heeft naast zich geduld.
Geschoten is de aad'laar, geknot in zijn
schachten
Hoe breed hij zijn vlerken ontplooi';
Met klauw en met snavel beproeft hij zijn
krachten,
Maar schudt zich den kop aan zijn kooi
En blijft in zijn kerker verdorren en
smachten
Der smart en der wanhoop ten prooi.
Zoo bezong, in romantische vereering voor
den vrijheidsheld Abd-el-Kader. onze vader-
landsche dichter-predikant-geschiedschrijver
Bernard ter Haar den ondergang van den
man, die jaren streedt tegen het in Noord-
Afrika opdringende Fransche imperialisme.
Heel Nederland blaakte omstreeks 1840 van
geestdrift voor den edelen, onversaagden, rid
derlijken kampvechter en gloeide van ver
ontwaardiging over de misdadigheid, de bloed
dorst en de onmenschelijkheid der Franschen.
Precies zoo leefden onze ouders den strijd
tusschen Boer en Brit mee en vergaten dat in
dezelfde eeuw der Nederlanders een vrijheids
held als Dipo Negoro hadden bevochten, on
der vrijwel gelijke omstandigheden.
Abd-el-Kader.
Abd-el-Kader, of om precies te zijn, Sidi el
Hadsji Abd el Kader Ben Mahiddin, bezat
in zijn familiearchief een stamboom, waaruit
bleek dat hij in rechte lijn afstamde van
Fatma, de dochter van Mohammed. Als spruit
van een zoo oud en eerwaardig priesterge
slacht deed hij reeds op zijn achtste jaar een
pelgrimstocht van Marokko, waar een zijner
voorvaderen zich had gevestigd, naar het
graf van den Profeet. Toen moet hij reeds
blijken gegeven hebben van buitengewone
scherpzinnigheid en men voorspelde den
knaap een schitterende toekomst. Gedreven
door zijn fatiek geloof en ontembare eerzucht
deed de jonge Abd-el-Kader alles om zich
voor te bereiden op de groote taak die hem
wachtte, maar waarvan hij zich nog geen
voorstelling kon vormen.
Toen Frankrijk omstreeks 1830 begon met
de veroverigen van Algiers, was het Abd-el-
Kader plotseling duidelijk wat Allah van hem
verlangde. Hij liet zich uitroepen tot Emir
van Maskara, trok, omstuwd door een jui
chende menigte, die stad binnen en begon een
guerilla-oorlog tegen den indringer. Binnen
enkele jaren erkenden alle stammen tusschen
Maskara en de zee hem als hun hoofd en de
Fransche generaal Desmichels was gedwon
gen een vrede te teekenen, die de onafhan
kelijkheid van dit gebied- bezegelde.
Maar voor Abd-el-Kader was deze vrede
slechts een wapenstilstand. Tusschen hem,
den afstammeling van Mohammed, den voor
vechter van den Islam en de Christenen was
geen blijvende vrede denkbaar. Bovendien
was het verdrag in uitermate slecht Arabisch
opgesteld en las de Emir daaruit allerlei be
palingen totaal anders dan ze door de Fran
schen waren bedoeld.
En tenslotte wanneer een Europeesche
staat zich geroepen voelde zijn bescha
ving te brengen aan een onontwikkeld volk
waar ter wereld ook, heeft hij zich van die
„cultureele taak" hooit laten weerhouden
door iets als een overeenkomst.
De vijandelijkheden begonnen dus alweer
heel spoedig. Talrijke generaals werden uit
gezonden om den vermetelen Sultan deze
titel voerde Abd-el-Kader sedert de stammen
der provinciën Oran en Titeri hem als hun
heeft erkend hadden te verslaan, maar
keer op keer mislukten hun pogingen. Deels
was dit te wijten aan het veldheerstalent van
hun tegenstander, maar in nog grooter mate
aan zijn sterke persoonlijkheid.
Abd-el-Kader oefende op wie hem ont
moette een onweerstaanbare bekoring uit. Hij
was niet groot van gestalte, maar zijn fijn-
besneden gelaat teekende wilskracht en
zelfbewust was zijn blik. Als zoovele groote
legeraanvoerders uit de geschiedenis leefde hij
uitermate sober en deelde met zijn soldaten
alle vermoeienissen en bezwaren zijner veld
tochten. Men zou hem zegt een historie
schrijver. kunnen vergelijken met een kruis
ridder: hij strijdt voor een ideaal en voor
zijn God. Wanneer hij bidt is hij een asceet,
wanneer hij spreekt een souverein, wanneer
hij strijdt een soldaat.
Ofschoon Abd-el-Kader aan alle stammen
die zijn heerschappij aanvaardden, belastin
gen oplegde ik moet wel schatting eischen.
zeide hij zelf, anders zouden zij dadelijk aan
mijn macht gaan twijfelen gebruikte hij
die nooit ten eigen bate. Zijn persoonlijk be
zit bestond uit een stuk grond dat door t.wee
spanossen kon worden bewerkt, een kudde
schapen, wier vleesch hij zijn gasten voor
zette en wier wol voldoende was voor de klee
ding van hem en de zijnen, een paar koeien,
geiten en kameelen en natuurlijk een stel
voortreffelijke rijpaarden. Zijn tent was
hoogsteenvoudig ingericht, de vorst placht met
gekruiste beenen op een matje te zitten,
omringd door soldaten van zijn lijfwacht.
Over zijn tent stond een tweede gestulpt, in de
ruimte tusschen beide sliepen zijn dienaren.
Abd-el-Kader was steeds voor ieder te spre
ken. behandelde alle aangelegenheden zooveel
mogelijk zeil, sprak recht, deelde gunstbe
wijzen uit, strafte, ja. genas zelfs zieken. Ve
len verzekeren dat zij door een handoplegging
voor goed van hun kwalen waren bevrijd.
Hij zelf schreef die gave toe aan de kracht
van het gebed en eischte dan ook van al zijn
ondergeschikten, dat zij hun godsdienstige
plichten trouw vervulden. „Velen mijner on
derdanen hebben met ware Mosemin niets dan
den naam gemeen", zeide hij„nu staat een
Christen ver beneden een Mohammedaan, een
Jood beneden een Christen, een heiden bene
den een Jood en een varken beneden een hei
den. maar een mensch die niet bidt staat be
neden een varken."
Streng handhaafde hij ook den wekelijk-
sehen vastendag, -eveneens door den Profeet
voorgeschreven: van twee uur voor zonsop
gang tot zonsondergang mocht dan in zijn
Kamp geen hap gegeten, geen slok gedronken
zelfs geen reukwerk genoten worden. Rooken
had hij zelfs geheel en al verboden.
Abd-el-Kader is ongetwijfeld een stxeng
vorst geweest. Maar tevens ging de roep van
groote rechtvaardigheid en edelmoedigheid
van hem uit. En zijn heilig geloof in de zaak
die hij voorstond, wist hij jarenlang over te
brengen op zijn onderdanen. Het gelukte hem
tenslotte zelfs de Franschen uit bijna al hun
vestingen en versterkte steden te verdrijven.
Toen begon generaal Bugeaua een wreeden
vemielingsoorlog. Hij slaagde er in, eenige
belangrijke punten te heroveren en zond van
daaruit her en derwaarts vliegende legertjes,
die dorpen en steden bezetten, plunderden en
in brand staken en zich daarna snel weer te
rug trokken. Langzamerhand begon Abd-el-
Kader gebrek te krijgen aan wat een leger
noodig heeft. ZijAeenige kans op redding
bestond nog in eenoondgenootschap met den
Sultan van Marokko, maar deze wees uit vrees
voor Frankrijk elke gemeenschap met zijn
geloofsgenoot af en sloot zich zelfs bij den
vijand aan. Tusschen de Fransche en Marok-
kaansche troepen gedrongen, verdedigde
Abd-el-Kader zich met den moed der wan
hoop. Hij wist een voorloopige overwinning te
behalen op den Sultan, maar den volgenden
dag keerde de krijgskans, zoodat hij naar
Fransch gebied de wijk moest nemen. Daar
overhandigde hij zijn zwaard aan den aan
voerder en verkreeg de belofte dat hij per
schip naar Si-Jean d'Acre zou worden ge
voerd, waar hem de vrijheid zou worden terug
gegeven. Een invloedrijk lid van de Koninklijke
familie, de Hertog van Anmale, bevestigde
deze overeenkomst met den meesten nadruk,
maar dacht er niet over zich er aan te hou
den. Abd-el-Kader ging in goed vertrouwen
scheep, maar werd regelrecht naar Frankrijk
vervoerd, waar hij jaren lang van de eene ge
vangenis naar de andere werd gebracht.
Blijkbaar was de vrees groot, dat de geduchte
vijand erin zou slagen te ontsiappen. Einde
lijk, m 1852, schonk Lodewijk Napoleon, toen
President van de Tweede Fransche Republiek
en later Keizer, hem de vrijheid.
Men kan veilig aannemen dat de geestkracht
van Abd-el-Kader toen gebroken was. Hij
genoot een pensioen van de Fransche regee
ring. woonde afwisselend in Parijs en in het
Oosten, werd zelfs toen hij de Christenen
van Damascus tegen een vervolging door de
Mohammedanen beschermde, begiftigd met
het grootkruis van het Legioen van Eer en
stond aan de zijde van Keizerin Eugénie, toen
zij m 1869 het Suez-kanaal opende. Maar wat
er in zijn ziel omging, toen zijn doods
vijanden hem aldus met eerbewijzen over
laadden, kan men zich wel voorstellen.
Na zijn invrijheidsstelling wijdde hij zich
hoofdzakelijk aan godsdienstig-wijsgeerige
studiën, een zijner werken genoot zelfs de
eer van een Fransche vertaling. In 1882
overleed hjj te Damascus.
P. H. SCHRÖDER.
DE NIEUWE FRÖBELSCHOOL IN
HAARLEM-NOORD.
Als hoofd voor de fröbel- of kleuterschool,
die door de Ned. Herv. Kerk op het oogenblik
tegenover de Marnixschool in de van Egmond
straat in Haarlem-Noord gebouwd wordt, is
benoemd Mej. G. A. R. Weber, alhier, die voor
enkele jaren eerst kweekelinge en daarna on
derwijzeres was aan de fröbelschool in de Co-
lensostraat.
PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE
RADIO CENTRALE OP ZONDAG 4 JULI.
Progr. I Hilversum H.
Progr. II Hilversum I.
Progr. m 3.30 Parijs Radio. 10.20 Fransch
Brussel, 10.50 Keulen. 1.20 Vlaamsch Brussel,
1.30 Fransch Brussel. 2.35 Vlaamsch Brussel.
3.20 Parijs Radio, 6.20 Keulen, 7.50 London
Regional, 8.20 Fransch Brussel, 10.55 Keulen.
Progr. IV 8.30 Vlaamsch Brussel. 12.50 Parijs
Radio. 1.50 Droitwich. 2.20 Diversen. 2.40
Droitwich, 5.20 London Regional, 7.05 Droit
wich, 9.05 Diversen, 9.30 Droitwich. 11.10 Wee-
nen.
Progr. V 8.3012.00 Diversen.
PROGRAMMA VAN DE HAARLEMSCHE
RADIO CENTRALE OP MAANDAG
5 JULI 1937.
Progr. I Hilversum n.
Progr. II Hilversum I.
Progr. III. 8.— Keulen. 10.20 Pauze. 10.35
Parijs Radio. 11.05 Londen Regional. 12.50
Ned. Brussel. 2.20 Droitwich. 3.50 Diversen
4.20 Keulen. 5.20 Parijs Radio. 6.20 London
Regional. 7.20 Ned. Brussel. 7.50 London Re
gional. 8.20 Fransch Brussel. 9.— Parijs
Radio. 10.50 Keulen.
Progr. IV. 8.Ned. Brussel. 9.20 Lile. 9.50
Pauze. 10.35 Droitwich. 1.35 London Regional
5.20 Droitwich. 6.20 Diversen. 6.40 Droitwich
9.40 London Regional. 10.20 Fransch Brus
sel.
Progr. V. 8.007.00 Diversen.
7.00 Eigen gramofoomplatenconcert. Dans
muziek.
1. I gotta see a man about a girl, The
Masqueraders.
2. Caravan of Dreams, Henry Hall.
3. Don't ever leave me, The Masqueraders
4. Paris Noel, Du Perron Arg. orkest.
5. Sweet music, Lud. Gluskin.
6. Jump on the wagon, The Masqueraders
7. Here's to you and love, Henry Hall.
8. Midnight in Paris. L. P. Acc. Band.
9. Tango Mio, Du Perron Arg. orkest.
10. Haunting me. Leu Fillis and his orch.
11. Way back home, Henry King.
12. Moonlight Madness, Fed Lewis.
13. Poor little romany, Scott Wood.
14. Way down on Honolulu Bay, Leu Fillis
and his orch.
15. Goodnight, Fed. Lewis.
16. Kiss me goodnight, Henry King.
8.0012.00 Diversen.
ONS KNIPPATROON.
Eenvoudige ia-pon voor frisch weer.
De meeste vrouwen houden er wel van een
paar japonnen meer te hebben, dan strikt
noodzakelijk is.
Wat zegt U nu van de hierneven afgebeelde
japon? Het is een buitengewoon mooi model,
dat bij iedere gelegenheid gedragen kan wor
den. Als materiaal kan men zoowel stof als
zijde kiezen. Een kopmouwtje, ronde revers en
een knoopsluiting vormen de afwerking van
deze japon. Benoodigd materiaal: 4 M. stof
van 100 c.M. breedte. Het patroon is te verkrij
gen in maat 46: bovenwijdte: 107 c.M.; taille
wijdte: 90 c.M. en heupwijdte: 120 c.M. Door
het al of niet aanknippen van naden, kan men
het patroon passend maken voor het eigen
figuur.
Prijs van het patroon 26 cent. Het is van
heden af gedurende een week te verkrijgen bij
de bureaux van dit blad, Gr. Houtstraat 93
en Soendaplein 37.
Nu ze met alle
cieele omrai
is, en eenig'
Aan nipt. v(
u ze met alle plechtigheid eener offi-
omraming geopend verklaard
eenige markante stukken, al
dan niet verscholen achter bewon
derende bezoekérs of uitleggende kenners, als
foto hun weg door de pers aan het afleggen
zijn, zal men in den lande een résumé willen
hebben, van wat er in Haarlem aan buiten
gewoon bijzonders thans te zien is. Want be
halve voor de direct bij de kunststudie betrok
kenen is het geboden quantum van dien aard,
dat de meer gewone kunstliefhebber, om zijn
vreugde aan Hals' genialiteit te beleven, mis
schien voor een kleine vingerwijzing naar de
hoogtepunten van dit feest erkentelijk zal zijn.
Nu verkeert Haarlem met de Hals'en in een
zelfde gunstig geval als Amsterdam met de
Rembrandts. Beide steden kunnen als middel
punten der geleende schoonheid met een on
vergelijkelijk schoon eigen bezit paradeeren,
Haarlem zelfs nog in grooter mate dan de
hoofdstad want het is absoluut onmogelijk
een begrip van Frans Hals te hebben, zonder
de Haarlemsche Schutters- en Regentenstukken
te kennen. Laten wij nu maar geen raadsel
tjes opgeven in den geest van: „hoeveel Ne
derlanders kennen het Frans Halsmuseum en
hoeveel Haarlemmers kennen die doeken
goed?" Laat ons blij zijn, dat een betrouwbaar
antwoord op die vragen zoo uiterst moeilijk
te verkrijgen zou zijn, dat niemand er aan
denkt, ze serieus te stellen en ons verheugen
over de groote waarschijnlijkheid, dat een zeer
groot aantal Nederlanders, aangetrokken door
het festijn, thans Frans Hals gaan ontdekken
in wat betrekkelijk jaren lang voor hun hand
gelegen heeft. Die groote figurencomposities
worden slechts zelden door een enkel portret
geëvenaard en zijn terecht de trots van
ieder rechtgeaard Haarlemmer. Nu zijn door
de welwillendheid van velen die parelen om
kranst door diamanten en vormen, zoo gezet,
een stedelijke tooi die, slechts eenmaal ge
toond. de beschouwers zal verbazen. Tot die
diamanten rekenen wij in de eerste plaats die
werken, welke het buitenland uit zijn mu-
seumbezit afstond, altemaal doeken die zich
in een jarenlange reputatie van onbestreden
schoonheid verheugen en waarvan het vaak
moeite genoeg gekost heeft ze naar Haarlem
te krijgen. Zoo bijvoorbeeld het Heerenpor
tret uit het weinig aan Hollanders bekende
Musée Jacquemart-André te Parijs, welk mu
seum het eigendom is van het Institut de
France en waar tot nu toe als regel gold, dat
nimmer iets werd uitgeleend. Het prachtige
portret van den man met slappen hoed uit
het Museum van Kassei brengt den beschou
wer alweer de geniale losheid van Hals'
schutterstukken in herinnering, terwijl dat
van Stefaan Geraerdts, uit het Antwerpsch
museum aantoont hoezeer Hals ook voor de
grandezza zijner modellen toegankelijk was.
Grandezza en elegantie vindt men ook in dat
meergenoemde portret van Schade van
Westrum dat het Museum van Praag afstond.
Het Koninklijk Museum van Brussel wordt
ernstig en vorstelijk door het portret van den
geleerden Johannes Hoornbeek vertegenwoor
digd; het kunsthistorisch Museum in Weenen
(dat om zijn Breughels beroemd is) zond een
fraai portret van een onbekenden jongen
man. Het staatsmuseum van Dresden, nog
steeds een pelgrimsoord voor wie in de oude
Nederlandsche kunst belang stelt, liet zich
met twee heerenportretten evenmin onbe
tuigd.
Haarlem is de stad Keulen grooten dank
verschuldigd, daar uit het Wallraf-Richartz-
museum dier stad een der gaafste en Hals'
kunst op diens volle kracht typeerende genre
schilderijen kwam ik bedoel het Visschers-
meisje uit 1635 dat onder de vele hier aan
wezige visschersjongens en meisjes qualita-
tief uitmunt en mij aan de prachtige Zigeu
nerin uit het Louvre doet denken.
Deze laatste heeft men helaas niet voor
Haarlem kunnen verkrijgen al was de Fran
sche Regeering ons ter wille door een hee
renportret uit haar landsbezit af te staan.
Uit Keulen kwamen bovendien nog twee por
tretten, een heer en een dame, pendanten, die
tot het allerbeste behooren. Behalve het reeds
genoemde heerenportret leverde Kassei nog de
prachtige „zingende jongens" en het Brusselsch
museum stond ook nog zijn exemplaar van
Willem van Heythuyzen af terwijl zelfs uit
Stockholm medewerking werd verkregen door
den vioolspeler Daniël van Aken te logeeren
te krijgen.
Aan medewerking van de Europeesche Mu
sea heeft het der gemeente Haarlem dus, naar
men ziet, niet ontbroken. Vrij algemeen is in
gezien dat het hier een kunstmanifestatie van
hooge orde kon worden, die in Nederland werd
aangericht. En waar het niet mogelijk bleek
een bijzonder belangrijk stuk tijdelijk los te
krijgen kon dat nog vaak door een soortgelijk
exemplaar vervangen worden. Zoo zal men de
Heks van Haarlem uit Berlijn niet in haar
geboortestad terug zien. Doch wat het Ber-
lijnsche Museum niet kon of niet wilde, deed
het Metropolitan-museum in New York, door
zijn Heks Hille Bobbe aan Holland af te staan.
Daar de Wallace collectie in Londen nimmer
uitleent moest men den beroemden Officier
daar met rust laten. Maar die enkele onver
vulde wenschen werden weer ruimschoots ver
goed door een aantal beroemde stukken uit
particulier bezit, zooals de Luitspeler van
Alfred Beit en de Man met de Luit van Baron
de Rothschild. Om nog te zwijgen van den
nooit buiten Leerdam in Holland vertoonden
lachenden jongen met kruik, die thans op de
affiches prijkt, die voor deze tentoonstelling
over de wereld verspreid zijn en die dus thans
een populariteit geniet welke die zijns makers
bijna tijdelijk evenaart. En nu hebben
wij nog slechts enkele grepen gedaan uit den
voorraad van honderd vijftien Halsen, ons be
perkend in hoofdzaak tot het museaal bezit
ter wereld. Genoeg echter om te doen zien dat
zoo iets geen tweede maal volbracht kan wor
den als waarmee thans het 75-jarig bestaan
van Haarlem's museum gevierd wordt. Maar
er is nog meer.
Een aantal Halsen die de laatste jaren in
de litteratuur met groote belangstelling ge
volgd zijn, kan men nu in Haarlem om zoo te
zeggen in levenden lijve aantreffen. Het meest
interessante daarvan is misschien wel het por
tret van Verdonck, den man met de ezels
kinnebak dat thans het eigendom der Natio
nal Gallery van Schotland is. Verdonck heeft
namelijk jarenlang in plaats van dat vreemd
soortig gebeente waarmee Simson de Filistij
nen versloeg, een breedgeranden hoed in den
arm gehouden. Tot men op een gegeven
oogenblik tot de ontdekking kwam dat die
hoed er niet door Frans Hals, doch door een
lateren ...verbeteraar" overheen geschilderd
was omdat men zoo'n ezelsfragment te onaan
genaam om altijd naar te kijken vond. Een
verwijdering dier overschildering bracht de
oorspronkelijke peinture van Frans Hals weer
voor den dag en zoo ziet men de schilderij
thans weer onverknoeid zooals ze uit de han
den van den maker moet zijn gegaan. De vele
Frans Halsen die bovendien de laatste jaren
ontdekt zijn en die nog pas sinds korten tijd
in de litteratuur over den meester voorkomen,
zijn door de goede zorgen van de eigenaars hier
mede aanwezig, waardoor het mogelijk is, ze
met de vanouds erkende schoonheid te verge
lijken en in hun verder bestaan een glimp van
haar glorie mee te dragen. Ook deze dragen
door hun aanwezigheid onder het andere
talrijke particuliere bezit ertoe bij de Haar
lemsche manifestatie hoogst interessant te
maken. Geen Nederlander, die in kunst belang
stelt, zal ze willen verzuimen.
J. H. DE BOIS.
„Jongen met Kan",
bezit van het Fami
lie-Vrouwenhofje
van mevr. Van
Aerden te Leerdam.
VOOR DEN-
-POLITIERECHTER
ALS DE POLITIEK IN HET SPEL KOMT.
In Beverwijk kwam een steuntrekker aan
het stempellokaal, waar bonnen verstrekt
werden en terwijl hij voor het loket stond,
viel zijn oog op de verkiezingsleuze„Mussert
wint!" ergens op een muur gekalkt.
Dat was voor hem aanleiding tegenover den
ambtenaar achter het loket een beschouwing
te gaan houden over Stalin en Mussert, die
zich geen van beiden in zijn sympathie moch
ten verheugen.
Op dat oogenblik kwam er een achter hem
staan, die hem toeriep: „Hou zee, kameraad!"
hetgeen er op wees, dat die politiek anders
dacht dan de toegesprokene.
Deze zou toen gezegd hebben: „Met zulke
viezerikken spreek ik niet," waarop de man,
die „Hou zee" had geroepen, hem in zijn nek
greep, zijn bril afrukte en dit voorwerp op de
steenen stuk wierp, voor welk feit die man nu
moest terechtstaan. Hij was echter niet ver
schenen.
De politierechter meende, dat de uitdruk
king, door getuige gebezigd, provoceerend
was geweest, waarop getuige zei, dat deze
niet den man gold, die „Hou zee, kameraad"
had geroepen, maar aan het adres van Stalin
en Mussert was gericht, Hij zou die woorden
dan ook niet gezegd hebben in antwoord op
het „Hou zee kameraad", maar reeds voor
dien tijd.
Denkt u, vroeg de politierechter den getui
ge, in de gelegenheid te komen om met Sta
lin te spreken?
Alsjeblieft niet, zei getuige, die op dat on
derhoud blijkbaar niet gesteld was.
Ik denk ook niet, dat Stalin u zou verstaan,
zei de rechter, dus vind ik het vreemd, dat u
die uitdrukking tegen Stalin richtte en niet
tegen den man achter u.
,,'t Was toch niet tegen hem." verweerde
getuige zich zwakjes.
Maar de „Hou zee" man had den ander
toch geen pijn mogen doen of zijn bril ver
nielen en daarom eischte de officier tegen
hem f 10 boete met f 2.85 schadevergoeding,
welken eisch de politierechter toewees
STEENEN, EEN BIJL EN EEN DOODKIST
Twee overburen in Hillegom keken elkaar
al eenigen tijd met weinig vriendschappelijke
blikken aan, sinds er tusschen hen een klein
grensgeschil was ontstaan. Oorlogen hebben
vaak grensgeschillen tot grondslag.
Als de vaders ruzie hebben, trekken hun
afstammelingen gewoonlijk partij en doen
dat op hun manier en zoo zou het vier- of
vijfjarig zoontje van de eene partij bij het
zien van overbuurman de tong hebben uitge
stoken en gezegd: Piet Kwal, waardoor Piet
zich geweldig gekrenkt gevoelde.
Ook zou de moeder van het knaapje zich
eveneens aan de zijde van haar echtgenoot
hebben geschaard en tegen Piet gezegd heb
ben, dat zij eventueel voor zijn doodkist zou
bijdragen, wat Piet niet beschouwde als een
blijk van edelmoedigheid om Piet's eventueele
weduwe financieel te steunen, maar als een
uiting van verlangen in Piet's vroegtijdigen
dood. Dat waren dus al voorposten gevechten
in verband met het grensgeschil.
't Behoeft dan ook niet te verwonderen, dat
op een Zaterdag de vijandelijkheden werden
geopend door Piet, die, zijn buren voor hun
deur ziende zitten, een halven klinker naar
hen gooide, die op vijandelijk terrein beland
de, maar geen slachtoffers maakte. De te
genpartij nam overhaast de vlucht binnens
huis en grendelde de deur. Meer projectielen
kwamen er dien dag niet.
Den volgenden dag echter had de tegen
partij zich gevechtsklaar gemaakt en munitie
verzamel.d in den vorm van een stapel stee
nen, zoodat, toen Piet de anderen weer voor
hun deur zag en weer een klinker naar hen
gooide, de tegenpartij antwoordde door zoo
veel steenen, als ze kon grijpen, naar Piet te
werpen, waarmee het gevecht dus in vollen
gang geraakte.
Piet was echter door het bombardement
niet verslagen, integendeel. Ziende, dat hij
op het gebied van steenengooien in de min
derheid was, zocht hij doeltreffender aanvals
wapen; hij stoof zijn schuur binnen, greep
een bijl en, deze als een Indianenhoofdman
boven het hoofd zwaaiende, overschreed hij
de grens en stormde op den vijand toe onder
het uiten van helsche moordplannen.
Man en vrouw wachtten hem niet af, weken
terug in het portaal en trokken de deur dicht,
zoodat de bijl den muur raakte en er een
gleuf in de pleister achterliet, waarin, zooals
de politie later constateerde, het scherp van
Piet's bijl paste en welke stille getuige Piet
de das omdeed. Nog verbrijzelde de bijl een
deurruitje, wat de bedreigde partij van het
klompenhok verder terugdreef naar de
woonkamer, doch hiermee eindigden de
vijandelijkheden.
Nu kwam de sanctie. Piet mocht al bewe
ren, dat hij niet met steenen had gegooid en
geen bijl in de hand had gehad, ja, dat hij
de bedreigde partij was geweest en de ande
ren, als gezegd, reeds om zijn doodkist dach
ten, de bijlhak in den muur was te veelspre
kend en zoo in overeenstemming met de ver
klaringen der tegenpartij, dat de vernieling
van de deurruit als bewezen werd aangeno
men en Piet veroordeeld werd tot f 15 boete
overeenkomstig den eisch. De bijl moet ver
nietigd worden.
RODDELEN
Als men een aantal dominosteenen in een
rij achter elkaar zet en dan den achtersten
omduwt, tuimelen achtereenvolgens al de
anderen oi%. Precies zoo gaat het met een
kletspraatje op een dorp; in minder dan geen
tijd is het rond en 't hoeft dan ook niet te
verbazen, dat de Purmerender, die vernam,
dat er over hem heel leelijk werd gesproken,
vier en zestig dominosteenen moest opzetten
voor hij aan 't eind van de rij kwam, De laat
ste steen was een juffrouw, die daarvóór een
jongen, de volgende de moeder van den jon
den enz. Maar achter de juffrouw was geen
andere steen, die tegen haar opgevallen was
en daarom bracht de gesmade Purmerender
haar voor den rechter. De juffrouw erkende
tegen den jongen gezegd te hebben: „Zeg te
gen je moeder dat(volgde de belang
rijke mededeeling.)
„Waarom moest de jongen die boodschap
overbrengen?" vroeg de rechter.
„Ik ben een vriendin van zijn moeder en als
ik een nieuwtje weet, vertel ik het haar," was
het antwoord.
„Hoe kwam U er aan?" werd gevraagd.
„Ik had het gehoord van en ze noemde
een naam, dien ze tevoren nooit had ge
noemd, omdat ze zich nooit had herinnerd,
van wien ze 't gehoord had.
Eén ding was echter volgens haar niet in
den haak en dat was, dat de beleedigde in één
dag alle 64 dominosteenen had opgezet, of,
zooais de juffrouw het zei, de 64 adressen was
afgeloopen.
„Waarom mag dat niet?" vroeg de rechter.
Dat wist de juffrouw niet, maar neen, dat
was toch niet, zooals 't behoorde en ze meen
de, dat hierin voor haar een verschoonende
omstandigheid school. De rechter kon 't niet
vinden, maar vond het geroddel verschrikke
lijk en de officier eischte een flinke boete:
f 25 of 15 dagen.
De rechter was het er geheel mee eens.