De betooverde Villa. Het Amerikaansche opleidingsschip voor de koopvaardij .Nantucket" is Vrijdag in de Amsterdamsche haven aangekomen en nam ligplaats aan den steiger der Holland Amerika Lijn De Nationale Vijfkamp werd Vrijdag besloten met een veldloop op de Leusderheide, waarvan hierboven een snapshot Aan den voet van het Marinemonument te Den Helder legde Z. K H. Prins Bernhard ter gelegenheid van zijn bezoek aan de stad Vrijdag een krans FEUILLETON Naar het Engelsch Dewerkt door J. R. VAN RUN. (Nadruk verboden) 28) Sir Charles vergat het laatste poesje van een snor te voorzien. „U zei: verleden jaar. Kunt u den datum noemen?" „Ja, het was zeventien Maart". „De naam Anaïs schijnt u een heeleboel te zeggen", ging Sir Carles voort. „Kent u die dame in kwestie". „Niet persoonlijk. Maar ik hoorde een paar jaar geleden, dat ze eerste klas werk deed in valsch bankpapier". „Wie is ze?" Molloy aarzelde. „Ze noemen haar made moiselle Anaïs. Vóór den oorlog is ze naar Rusland gegaan met een zekeren Paul Ka- razoff. Zóó heb ik het eerst van haar ge hoord, van Russische kameraden. Karazoff is in 1916 gestorven, en toen is zij weer naar Parijs gegaan en met dat andere werk be gonnen. Dat is al wat ik weet, heeren". „Heel veel is het niet", oordeelde Sir Char les. „Toch meer dan u eerst wist", pareerde Molloy. „Welke naam gaven die twee heeren op?" De Engelscliman zei, dat hij Robinson heette, de andere noemde zich Lebrun. Ze zullen natuurlijk wel anders geheeten heb ben. Naar de firma's heb ik niet geïnfor meerd" „Dat kon ik niet. lk sliep als een os en ze vertrokken vroeg. Ik heb alles verteld wat ik weet: ik hoo, dat u er iets aan hebt".Ter- „Hebt u die mannen gezien?" „Dat kon ik niet, ik sliep als een os en ze vertrokken vroeg. Ik heb alles verteld wat ik weet; ik hoop, dat u er iets an hebt". Ter wijl hij sprak, stond hij op. Jane zag door zijn grootdoenerij heen, dat hij zich niet op zijn gemak voelde en graag zoo gauw moge lijk weg wilde. „Het komt me voor", mengde ze zich in het gesprek, „dat hij wel meer weet, speciaal over die dame". „Dacht ik ook", viel Sir Charles haar bij. „Spreek op, Molloy. Hoe ziet ze er uit?" „Ik heb haar immers nooit gezien", hield Mollow vol. Daarom kunt u nog wel iets van haar uiterlijk weten" „Misschien hebben de kameraden er wel eens iets over gezegd", gaf Molloy na eenige aarzeling toe. „Laat eens kijken ik geloof, dat ze rood haar heeft". Het was Jane, die de volgende vraag stelde: ze had geen oog van Molloy af gehad. „Is die Anaïs een Frangaise?" vroeg ze op eens. „Van huis uit een Engelsche", verklaarde hij onwillig. Anaïs is niet bepaald een Engelsche naam", kwam' Sir Charley tusschenbeide. „Weet u ook of ze zoo heette en of ze uit Engeland kwam!" „Hm, ze noemden haar Rooie Annie" vóór ze naar Rusland vertrok. HOOFDSTUK XXVII. Amabel had het druk dien dag, om met Ellen de twee nieuwe slaapkamers in orde te brengen, die ze, zooals ze met Julian had af gesproken, in gebruik zou nemen. Ellen kon niet nalaten, haar gevoelens aangaande Miss Miller te luchten. „Ik begrijp niet, dat mijnheer Miller z'n zuster vanavond niet thuis wil hebben. Als je toch een paar dagen weg bent geweest, kom je niet graag in een leeg huis, een man tenminste niet". „Het laken ligt scheef aan jouw kant, Ellen", vermaande Amabel. „En je moest je opmerking over mijn vrienden liever vóór je houden!" „Vrienden!", snoof Ellen. „Een mooie jon gen! Een paar ochtenden geleden komt hij bij Eliza Moorshed in den winkel om een postzegel en een spoorboekje, hij moest met den trein van half tien naar Maxton. Ik haal 'm nog makkelijk zei-ie. En toen we 's avonds aan de thee zaten, komt die jonge, blonde Orchard binnen, die met de bus op Ledington rijdt. Hij kreeg een stoel en een kop thee, om- dat-ie nog familie is van Eliza d'r schoon zuster, en toen zegt-ie: ik heb den heelen dag menschen van Forsham naar Ledington gereden". „Mag dat soms niet?", informeerde Ama bel. „Het laken ligt nog niet recht, Ellen". „Van mij wel. Ze hoeven alleen niet te zeg gen, dat ze met den trein naar Maxton gaan en dan doodbedaard op de stoep van Queen's Hotel te setaan". „Maar Ellen Tom Orchard heeft 'm met zijn eigen oogen gezien. Om kwart over negen vertelt die vent. dat-ie den trein naar Maxton zal halen en om half twaalf ziet Tom 'm vijftig mijl d'r vandaan op een stoep, en hij wou niet ge zien worden ook, want toen mijnheer Bron- son er aan kwam in z'n Rolls Royce ook toevallig! sprong-Ie gauw het hotel weer in. Tom Orchard heeft het met z'n eigen oogen gezien". „Wat gaat het ons eigenlijk aan?", vond Amabel. „De sprei ligt achter je op den *toel". Met een somber gezicht legde Ellen de sprei uit. Maar haar woordenstroom was nog net gestuit. „Tom Orchard heeft mevrouw King ook ;ezien in Ledlington, met zooveel pak^s als 'e mar dragen kon. Je begrijpt niet waar ;ommige menschen het geld vandaan halen als ze niet eens hun rekeningen bij Eliza Moorshed kunnen betalen. Amabel stond uit het raam te kijken. „Ik zou maar voortmaken, Ellen", drong ze aan. „Er komt onweer opzetten. We zijn net op tijd klaar". Ellen keek naar de lucht en haasttte zich. Julian Forsham was bij de thee zeer stil. Telkens moest hij denken aan dat moment in het bosch, toen hij in een flits het gezicht van Annie Brown had meenen te zien. Ach teraf beschouwd was dit visioen echter een pure onmogelijkheid. De indruk moest een reflex zijn van Brownie's verhaal over het onweer; de herinnering, hoe Annie zich in haar schrik aan hem had vastgeklampt en het overeenkomstige gedrag van een andere bange vrouw, dien middag. Hoe kon made moiselle Lemoine de Frangaise met zwart haar, hem doen denken aan het dorpskind Annie met haar roode haar en een spraak, zooals die van Jenny? Mademoiselle Lemoine scheen een vrouw van de wereld, bereisd en ontwikkeld. En dat ze hem „Julian" had ge noemd? Och, een vrouw doet soms zulke on mogelijke dingen als haar zenuwen haar de baas worden! Misschien had de angst en zijn beschermende greep een vage verliefdheid voor een moment tot een felle vlam aange blazen. Neen, verbeelding had moeilijk bui- tensporiger te werk kunnen gaan. Verstrooid gaf hij antwoord op mis Mil ler's moeizame pogingen om de conversatie gaande te houden. Amabel sprak weinig, ze was blij dat ze kon stilzitten en uitrusten. Ze waren bijna klaar voor de thee, toen Anita King werd aangediend. .Mijnheer Brown komt me halen", vertelde ze. „Ik had hier al eeuwen vroeger willen zijn, maar ik moest schuilenvoor dat afschuwe lijke onweer. Raadt u eens, waar ik geschuild heb?", richtte ze zich tot miss Miller. „Toen ik die zwarte lucht zag. was ik vlak bij huis. En uw broer was zoo aardig voor me!" „En ik bij blij, dat u binnen kon", ver klaarde Anita Miller. Anita King liet zich op een stoel neerval leen. „Ik zou niet geweten hebben wat ik be ginnen moest, als ik buiten had moeten blij ven", hernam ze. „Ik ben zoo ontzettend bang voor onweer! Uw broer zal me wei vreeselijk gevonden hebben, want ik heb aldoor maar zitten beven en met dien verschrikkelijken donderslag gaf ik gewoon een gil Julian bracht haar een kop thee, en toen ze naar hem opzag, trof hem weer de ge lijkenis met Jenny; even scherpe trekken, de bruine oogen dicht bij elkaar, dezelfde dunne lippen. Maar hield hij zichzelf voor het was een gelijkenis van type, honderden vrouwen van dat modetype waren zoo.een type, dat hij niet kon uitstaan. „Mijnheer Miller was zóó vriendelijk, praat te Anita King voort, „hij heeft me nog hier heen gebracht ook, maar hij wou niet mee naar binnen komenZij ratelde aan één stuk door over den heer Bronson, waar ze zoo ontzettend prettig gelogeerd had en over het paviljoen, waarheen ze nu terug zou keeren, want het dak was gerepareerd en wéér over mijnheer Bronson, tot deze in eigen persoon verscheen om haar te halen. De rest van den avond ging zonder opmer kelijke gebeurtenissen voorbij. Toen Amabel miss Miller naar haar nieuwe kamer bracht, zei de gast, dat ze het een heel prettige kamer vond, maar dat, mevrouw Grey voor haar die neiuwe schikking niet had be- hoeevn te maken. Ze had het den vorlgen avond volkomen naar haar zin gehad. Katten kunnen evengoed onder het ééne raam komen vechten als onder het andere", besloot ze lachend. Amabel ging nog even naar de zitkamer terug. Julian stond voor den haard, klaar blijkelijk diep in gedachten. (Wordt vervolgdj,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 12