HET CONCERTGEBOUW-JUBILEUM.
Rechter zonder genade
Neerlands hoogste schoorsteen in aan
bouw. Ter bestrijding van de stofplaag
te Heerlen wordt op de Oranje Nassau-
mijn I een betonnen schoorsteen van
130 iroeter hoogte gebouwd
In het Concertgebouw te Amsterdam werd Donderdagavond ter gelegenheid van het gouden bestaanj»
feest van het Concertgebouw een gala-concert gegeven. Een overzicht van de eivolle zaal
Door het bestuur der Alg. Ned. Vereeniging voor
Vreemdelingenverkeer werd Donderdagmiddag te
Rotterdam aan boord van den .Statendam" een thee
georganiseerd, waarbij de nieuwe directeur der
vereeniging, mr. H. Planten (x), werd voorgesteld
Een prachtig ploegspan op de jaarlijksche ploeg-wedstrijden welke deze week weder
te Wokingham (Eng.) werden georganiseerd
leden der Nederlandsche Pomologische Vereeniging brachten Donderdag een bezoek aan een fruitboom-kweekerij te
Naarden. Een foto van de deelnemers tijdens de excursie
De Nederlandsche burgemeesters, die
een bezoek aan Harijs brengen, legden
een krans bij het graf van den Onbe
kenden Soldaat. Links: dr. W. de Vlugt,
burgemeester van Amsterdam; rechts:
de burgemeester van Rotterdam, de
heer Droogleever Fortuyn
De Hooge Commissaris voor Canada, Vincent Massey, is met
zijn echtgenoote van Londen naar New York vertrokken, om
zich van daar naar zijn standplaats te begeven
De Engelsche torpedo jager .Basilisk", die in de Middelland-
sehe Zee door een onderzeeër van onbekende nationaliteit
werd aangevallen
FEUILLETON
door
GEORG FROESCHEL.
2)
De gravin zat met haar dochter en haar
schoonzoon in de voorkamer, terwijl haar
beide kleinkinderen in de achterkamers speel
den. Plotseling kwamen de kinderen de voor
kamer binnenhollen en riepen; „Grootmama,
in de kamer is een groot gat in den vloer!"
Vlak daarop hoorde men snelle stappen in de
gang, de voordeur werd dichtgeslagen en
iemand vluchtte de trap af. De gravin, haar
dochter en haar schoonzoon riepen om hulp.
daar er hoogstwaarschijnlijk inbrekers in huis
waren. Dit hulpgeroep werd in den stillen
nacht gehoord en mynheer Seyffart, die zoo
juist de Stiewekinds verlaten had en het huis
uitgegaan was, zag hoe een gestalte uit de
huisdeur kwam en wegrende. Hij vervolgde
dien man en verschillende personen sloten
zich bij hem aan. Misschien zou de onbekende
ontkomen zijn, als niet toevallig een fiets
patrouille van de Schupo in de buurt geweest
was die den vluchteling achterna kon rijden.
Zij 'haalde hem bij den volgenden hoek in,
want hij was in een ondiepen kuil gevallen.
Wie die man was, weet U wel, Rittenwald, en
misschien weet U ook, dat men later tot de
ontdekking kwam, dat de stalen brandkast
van de Delta-Bouwonderneming met een
zuurstofapparaat geopend was geworden. Dat
is alles, wat wij tot nu toe weten en nu moet
D ons helpen en ons vertellen, hoe U in deze
geschiedenis terechtgekomen bent."
Door over een schop te vallen, die op den
wè'<* lag" Rittenwald zei dit zeer rustig en zoo
vlot, dat zijn eerste woord onmiddellijk volgde
op Questenberg's verzoek.
„Wat bedoelt U daarmede?" De rechter stel
de deze vraag om tijd te winnen en om zijn
verbazing over de gevatheid van den beklaag
de te verbergen.
„Ik ben over die schop gestruikeld en toen
hebben de agenten mij gearresteerd, omdat zij
den werkelijken dader niet te pakken konden
krijgen," verklaarde Rittenwald met ongekun
stelde bereidwilligheid.
Questenberg zag in, dat hij zijn eersten in
druk herzien moest. Dat was niet eén van de
gewone „zware" jongens, dat was een tegen
stander, die ook in een woordgevecht niet te
onderschatten was. De man sprak niet als een
gewoon arbeiderDe rechter bladerde in
de map om zekerheid te hebbenKarl
Rittenwaldautobankwerker. „Eigenaar
dig!"
„Dus die schop is de oorzaak van het geheele
gebeuren; waarom heeft U dat dan niet aan
de politie verteld?"
„Dat heb ik ook gedaan. Tot drie keer toe
heb ik hen gevraagd: „Zeg ezelskoppen, wat
moeten jullie van me? Maar denkt U, dat ze
daarop acht geslagen hebben? Een revolver
hebben ze me voor den neus gehouden
„Goed, maar de commissaris, die U onmid
dellijk na de arrestatie verhoord heeft, was
toch geen ezelskop, maar een nauwgezet
ambtenaar. Aan hem heeft U de kwestie ook
niet kunnen uitleggen!"
,Hem heb ik heelemaal niets verteld."
„En waarom heeft U hem niet gewezen op
de vergissing van de politieagenten?"
en „Omdat ik nijdig was. Van zooiets moet je
wel nijdig worden; ik vervolg met levensge
vaar een misdadiger en ik wordt ingerekend!
Wie vindt dat prettig? Dat is toch geen ma
nier van doen tegenover een fatsoenlijken ar
beider!"
„Dus U was kwaad gekrenkt eergevoel
nu'ja, goed Men zou kunnen aannemen, dat
onmiddellijk na de arrestatie niet genoeg
tegenwoordigheid van geest gehad had om een
plausibele verdediging of uitleg te verzuimen,
en dat U het daarom maar beter vond om bij
het eerste verhoor de gekrenkte, zwijgende
'persoon te spelen. Eerst later, nadat U er een
nachtje over geslapen had, heeft U het mooie
verhaaltje van de vervolging van een vluch
tenden inbreker verzonnen. Niet waar, dat zou
men ook kunnen aannemen?"
„Aannemen kan men alles, mijnheer de
rechter maar U moet kunnen bewijzen dat het
anders is geweest. Daarop komt het aan!"
.Maakt U zich maar geen zorgen, Ritten
wald, wij zullen het bewijzen!"
Het vizier was gevallen. Het koele tooneel-
spelen van den rechter had Rittenwalds zelf-
beheersching langzamerhand ondermijnd, had
hem zoo geprikkeld, dat hij rechtop was gaan
zitten om dezen gladden ambtenaar, die zich
zelf zoo oneindig veel knapper achtte dan hij,
zijn verachting in het gezicht te werpen. Dit
was de eerste keer in zijn loopbaan, dat
Questenberg niet tegenover een misdaad
stond, maar tegenover anarchie, die zich hoo-
nend tegenover de wet stelde. Twee begrippen,
die tot in de eeuwigheid vijandig tegenover
elkaar zouden staan, waren op dat oogenblik
vertegenwoordigt in deze twee menschen, die
tegenover elkaar zaten: „de wetteloosheid en
de macht van den Staat".
De anarchie had, toen zij zich zoo brutaal
ontblootte, haar standpunt verzwakt, maar
ook de macht van den staat had zich gedu
rende een fractie van een seconde vergeten,
zij had de grenzen van de wet overschreden.
Gedurende een seconde had Questenberg zich
niet gevoeld als rechter en hoeder van het
recht, niet als den verdediger van het welzijn
van den staat, maar hij had zijn „Wij zullen
het bewijzen!" als een toornig man, als een
vijand tot zijn tegenstander uitgeroepen. Niet
de beleediging van het recht, maar de per
soonlijke beleediging had hem gekwetst.
Slechts in het gevoel en in het willen, niet
door een handelwijze, had hij zijn plicht over
schreden. slechts een onmeetbaar oogenblik
Maar hij was te ver gegaan.
Hij bladerde reeds weer in de map en zijn
oogen straalden weer rust uit. „Het bewijs
tegen U zou zeer gemakkelijk te leveren zijn
geweest als wij op de brandkast sporen van
vingerafdrukken gevonden hadden. Maar de
heeren van de recherche vonden noch op de
inbrekerswerktuigen noch op de brandkast
een enkelen vingerafdruk. Hoe verklaart U
dat?"
„Hij zal handschoenen aangehad hebben",
verklaarde Rittenwald bereidwillig.
„Ja, hij kan handschoenen aangehad heb
ben; tegenwoordig werken de inbrekers- steeds
methandschoenen aan, de heeren zijn be
kwaam'in hun vak. Maar kunt U mij verkla
ren, hoe het komt, dat men in Uw jaszak een
paar grijze tricot handschoenen gevonden
heeft?" Questenberg keek naar de groote,
stevige handen van den beklaagde. ,.Of draagt
U altijd handschoenen?"
„Meestal", antwoordde Rittenwald met een
uitdagende onverschilligheid.
„Nu, dat klinkt erg geloofwaardig. Alle
bankwerkers zijn bijzonder gesteld op goed
verzorgde handen, speciaal midden in den
zomer!" Weer was het sarcasme van den rech
ter te scherp, te zeer met ergernis vermengd.
„Kunt U net zoo gemakkelijk verklaren, waar
om uw pak vol kalkvlekken zat, zooals iemand
het zou krijgen als hij door een gat in het
plafond gekropen was?"
„Ik heb U toch al gezegd, dat ik over die
schop gevallen ben, nou, toen heb ik die vlek
ken op mijn pak gekregen.
„Het is toch wel zeer merkwaardig, dat die
vlekken alleen aan de mouwen en op de on
derste helft van Uw broek zaten. De rest van
Uw pak vertoonde geen enkele vlek. Men zou
kunnen meenen, dat U zich alleen vuil ge
maakt had, op die plekken, die niet beschermd
werden door het asbest-schort, die de inbreker
gedragen had om zich te beschermen bij zijn
arbeid, met de zuurstofvlam. Het schort heeft
men bij de brandkast gevonden; hoe verklaart
U dan de eigenaardige groepeering van de
kalkvlekken?"
Rittenwald haalde zijn schouders op. „Als je
in een kuil valt, kan je er niet op letten, waar
ie vlekken krijgt. Dit is je reinste onzin."
Deze opmerking had feitelijk een strenge
berisping verdiend, maar de rechter liet haar
passeeren. want hij moest toegeven, dat de
man niet geheel en al ongelijk had. Een paar
handschoenen in een jaszak, een paar kalk
vlekken op een pak, dat waren zeer zwakke
bewijsgronden, waarop geen aanklacht geba
seerd kon worden. Het was mogelijk dat een
arbeider handschoenen in zijn zak had, hij
kon zeer gemakkelijk kalkvlekken op zijn pak
hebben. Als de man niet gedurende de vlucht
en vlak bij de plaats van het misdrijf gear
resteerd was geworden, dan zou niemand er
aan denken hem te verdenken. De rechter van
instructie stond er niet erg gunstig voor, er
bleven hem nog twee vragen.
„Wat deed U op 17 Augustus vlak voor mid
dernacht in de Burgstrasse voor U. zooals U
beweerd heeft, de vervolging van den inbreker
op U nam?"
„Ik maakte een wandelingetje. De Burg
strasse is toch een nette buurt en het is pret
tig om langs de Spree te loopen. Men heeft
een mooi gezicht op den Dom en op het Oude
Museum. Of is soms het wandelen in de Burg
strasse verboden?"
Questenberg legde hem met een handgebaar
het zwijgen op. De brutaliteiten van den be
klaagde gleden langs hem heen. want hij was
van plan zijn sterksten troef thans uit te
spelen.
..Waar was U vroeger op den avond? Waar
was U gedurende de uren, waarop de poging
tot inbraak in het kantoor van de Delta ge
pleegd werd? Waar was U op 17 Augustus tus-
schen tien en twaalf uur des nachts?" Daar
kwam het op aan, daar draaide de heele zaak
om. ,,Nu, antwoordt U eens, waar was U?" De
stem van den rechter sloeg een weinig over
door een met moeite bedwongen opwinding.
Karl Rittenwald stak zijn handen in zijn
broekzakken, strekte zijn beenen uit en zei
langzaam: „Dat herinner ik mij niet."
„U herinnert zich dat niet?"
(Wordt vervolgd.)