BLOEMBOLLENPLANTDAG TE NOORDWIJK.
Rechter zonder genade
Vele autoriteiten waren Woensdag te Den Haag tegenwoordig bij de
teraardebestelling van het stottelijk overschot van wijlen jhr. G. A. A.
Alting von Geusau, in leven oud-minister van Oorlog. V.r.n.l.minister
J. J. C.' van Dijk. minister-president dr. H. Colijn, oud-minister A. König,
generaal b d. T. Muller Massis en oud-minister mr. dr. L. N. Deckers
Te Noordwijk werd Woensdag ter nagedachtenis aan wijlen H. M. de Koningin-
Moeder een bloembollenplantdag gehouden, waarbij in het duin tienduizenden
bloembollen werden geplant
Door den burgemeester van Rotterdam, mr. P. Droogleever Fortuyn, werd
Woensdag te Ulvenhout de eerste steen gelegd voor het nieuwe vscantie-1
kinderhuis van het Rotterdamsch Vacantiekinderfeest
Stoyadinovitch, de Jugoslavische
premier, zet zijn handteekening in
het gouden boek na de kranslegging
op het graf van den Onbekenden
Soldaat te Parijs
Met den aanleg van den nieuwen rijksweg Sneek - Heerenveen vordert
men slechts langzaam, daar de bodem, welke uit veengrond bestaat,
over de geheele lengte (23 K.M.) tot 4 meter diep moet worden uit
gegraven
De Rallye Paper van Vorden is Woensdag begonnen. Luitenant H. van Schaik ©p
«Merry Mere» tijdens het afleggen van de dressuurproef
Met de «Christiaan Huygens» is Woensdag een detachement aan
vullingstroepen der Koloniale Reserve naar Indië vertrokken
Het in de Betuwe gelegen kasteel «De Doornenburg», dateerend uit
den tijd van- Gijsbrecht van Aemstel, wordt grondig gerestaureerd. De
ruïne in de steigers
FEUILLETON
door
GEORG FROESCHEL.
7).
„Ik zal hem klein krijgen!" zei (de rechter
tot zichzelf, terwijl hij met krampachtige vin
gers den rooden paal van de bushalte vastgreep
„ik ga eens zien, of hij 's nachts ook denzeif-
den moed heeft!"
„Niet alleen des nachts, maar ook in zijn
slaap heeft die kerel moed," dacht de rechter
toen hij, in de smalle galerij van de groote
hal van de gevangenis staande, door het kijk
gat in de cel van Karl Rittenwald keek. De
opzichter had van buiten de door staaldraad
beveiligde lamp in de cel aangedraaid, en het
blauw en wit geblokte beddegoed van de neer
geklapte brits lag daar in het volle licht. Lang
uitgestrekt lag Rittenwald. De deken liet zijn
borst, die gelijkmatig" op en neer ging, vrij.
De oogleden openden zich niet, trilden niet in
het licht. Rittenwald sliep in de gevangenis
net zoo rustig, diep en zonder droomen alsof
een heldere sterrenhemel zich over hem
welfde, alsof hij een milde zomernachtlucht
Inademde, die óver pas gemaaid hooiland
streek.
Dit alles stemde Questenberg, die een gevoel
had lang niet zulk een goed figuur te slaan,
nis hij met zijn goed geweten in zijn veeren
bed lag, niet zachter. „Maakt U maar open!"
beval hij den cipier.
„De vereerde rechter van instructie in
hoogsteigen persoon!" riep Rittenwald den bin
nentredende toe. toen hij bi; het knarsen van
Ie deur wakker werd en zooals alle natuur-
mensehen, direct volkomen wakker was. Ove
rigens scheen hem het nachtelijk bezoek van
tien rechter niet te verrassen, hij voelde zich
wegens het ongewone uur niet tot eenige
andere formaliteiten verplicht, richtte zich
niet op, trok zelfs de deken niet hoogèr, vouw
de slechts zijn armen onder zijn hoofd en
bleef lang uitgestrekt liggen.
„Goeden avond, Rittenwald, ik zie, dat U
zelfs des nachts goed geluimd bent." Questen
berg reikte zijn hoed aan den opzichter, die
in de deur was blijven staan en beduidde hem
het aan den muur bevestigde klapstoeltje neer
te slaan. Toen ging hij zitten, stak een sigaret
aan en reikte ook aan Rittenwald zijn étui:
„Neen, ik rook niet."
„Zoowaarom niet?"
„Wij rooken geen van allen."
„Ro'oken auto-bankwerkers niet? Zeker om
de benzine."
Rittenwald's blik toonde den rechter, dat
zijn opmerking niet erg geestig ..geweest was.
Maar hij vond hgt overbodig om een anderen
uitleg aan zijn weigering te geven. Een beetje
gewild veranderde Questenberg van thema.
„Ik wilde mij eens overtuigen, hoe U het bij
ons heeft en of het U aan niets ontbreekt.
Overdag heb ik geen tijd om in de gevangenis
te komen en daarom moet ik U zoo laat nog
storenU bent gewend hard te werken en
het nietsdoen zal zeker wel niet meevallen.
Hoe verdrijft U hier den tijd?"
„Radio hebben wij hier niet!"
„Wat bedoelt U daarmee?" vroeg de rechter
verbluft.
„Nu, vanmorgen las ik in de krant, dat U
vanavond voor de radio zou spreken.... „Uit
de praktijk-van een rechter van instructie
dat moet wel erg mooi geweest zijn en zoo
leerrijk. Wat jammer, dat ik dat gemist heb,
ik zou het zoo prettig gevonden hebben Uw
stem eens te hooren. En wat men zich
wenscht, dat schijnt de voorzienigheid ons in
den slaap te geven. Ik wist heelemaal niet.
dat U ook 's nachts Uw praktijk waarneemt."
Questenberg had zoo langzamerhand ge
leerd om, wanneer de tactiek het verlangde,
de opmerkingen van Rittenwald niet te hoo
ren, maar nu moest hij wel toegeven, dat er
met een pose van superieuriteit tegenover
dezen, gevangene niets .uit te richten,, viel. Hü
veranderde van toon en trachtte de kloof tus-
schen hem en zijn tegenstander te overbrug
gen door toe te geven, dat ook een rechter
voor beleediging vatbaar is. „Nou, dan zal ik
maar gaan", zei hij. „Ik ben niet zoo slagvaar
dig als U, ik kan tegen Uw tong niet op, U
bent mij te knap. Of dat per slot van reke
ning goed voor U zal zijn, dat moet U zelf we
ten. Ik geef echter openlijk toe, dat mij nog
nooit een man van Uw stand
„Van Uw standOfschoon de rechter
zijn zin zeer zeker met de een of andere vlei
ende opmerking had willen beëindigen, richtte
Rittenwald zich plotseling hoog op in het bed
en herhaalde, voor het eerst uit zijn koppige
rust opgeschrikt, voor het eerst zonder die
hoon waarvan hij zich tot nu toe bediend
had: „Van Uw standja, weet U dan wer
kelijk niet, wie ik ben?"
Questenberg reeds op het punt om weg te
gaan en al dicht bij de met ijzer beslagen
deur, bleef verrast staan en antwoordde, maar
nu weer geheel als rechter, als een ambtenaar,
die zijn vak kent: „Nu, ik dacht, dat U auto
bankwerker bent."
„Autobankwerker!" Met een beweging, die
veel te onstuimig was voor de nauwe cel,
sprong de gevangene uit het bed en stond met
gespannen armspieren, alsof hij voor een
schilder poseerde, voor de muur bij het raam.
„Ziet 'n autobankwerker er zoo uit?" Hij
strekte de armen zijdelings uit om zijn relt-
wijdte aan te toonen. „Gelooft U werkelijk,
dat ik mijn geheele leven aan een draaibank
gestaan heb? Weet U dan nog niet, wie ik
ben?"
„Karl Rittenwald!"
De man herhaalde den naam, dien de rech
ter genoemd had, maar hij herhaalde hem op
zulk een toon, dat de anonymiteit van hem
afviel, zooals bij het onthullen van een mo
nument het doek ter aarde zinkt en het beeld
aan de wereld toont. Het was een beeld, waar
in het tragische en het komische zeldzaam
vermengd waren, zooals de gevangene hoog
opgericht en met vlammende oogen onder het
getraliede venster stond en met een uitdruk
king van glogiende trots wachtte op de uit
werking, die dit „Ik ben Karl Rittenwald!!"
zou hebben.
Die uitwerking liet op zich wachten. Wel
werd hij er zich vaag van bewust, dat hij den
naam ergens roemrijk gehoord of dat hij er
over gelezen had en als hem dit overkomen
was in de salons van den- president van het
jerechtsof, dan zou hij zeker een verheugde
verbazing hebben getoond. Maar in een cel
van de gevangenis in Moabit vond hij een
mondaine beleefdheidskomedie geheel over
bodig. Hij stelde de hartstochtelijke spanning
van den ander teleur, hij veranderde in een
oogenblik trots in bittere schaamte en trof
den gevangene dieperen met meer smaad,
dan die hem met zijn brutaliteiten ooit ge
kwetst had, toen hij zei:- „Dat klinkt heel
mooi, waar wie is dat dan?"
Dat deed pijn, erg pijn. Maar Rittenwald
hield zich dapper en vertrok'geen spier op zijn
gezicht, slechts het licht in zijn oogen doofde
uit, en de gespannen spieren van zijn lichaam
werden slap, het jongenslichaam werd plot
seling ouder. Zooals een athleet, die voor den
fotograaf een opname heeft laten maken, en
na de pose zijn sportjas weer aantrekt, zoo
nam hij met een ruk de deken van het bed
en wikkelde zich daarin. Toen stapte hij met
losse schreden naar het bed, keerde om, liep
een paar keer de drie passen heen en weer,
-bleef staan, wees op het bed en zei: „Gaat U
zitten, mijnheer". Zijn stem klonk zacht en
voor het eerst sprak hij tot den rechter zon
der een ondertoon van verachting.
Zoo zitten dan deze twee tegenover elkaar,
de rechter in zijn donkere overjas en de glan
zende lakschoenen, die hij voor zijn eerste op
treden voor de microfoon noodig geacht had,
en de gevangene gehuld in een wollen deken
met naakte beenen, zijn handen los, in zijn
schoot. Questenberg rechtop op het geruite
kussen, Rittenwald met een ronden rug en ge
bogen hoofd op het smalle houten bankje.
„U weet dus niet wie Karl Rittenwald is,"
begint de gevangene. .Feitelijk heeft U mij
pijn gedaan. U bent wel nooit jong geweest.
Altijd maar boeken en paragrafen, schrijftafel
bureau, acten en -voorschriften, stof en
donkere lucht, niets 'dan eer en carrière ma
ken en daarbij bent U nauwelijks over de
dertig. Aan sport zult U wel nooit gedaan heb
ben?"
„Ik had geen tijd", antwoordde Questenberg.
Hij voelt zich opeens bevangen als een school
jongen. Zijn waardigheid beschermt hem niet
tegen den vorschenden blik en de zachte
doordringende stem van den ander. De rech
ter geeft zich over aan het verhoor, dat da
misdadiger hem afneemt.
„U hadt geen tijd, U bent nooit over een
weide' gehold, totdat Uw hart bonkte en toch
doorgerend. Zonder hart, zonder adem. slechts
met een wil. U heeft nog nooit over Uw
lichaam getriomfeerd, heeft nooit geweten,
dat U beenderen en spieren heeft, die zwellen
en strekken, dat men sterker zijn kan dan
men is en dat het lichaam meer waard is dan
de hersens. U heeft nooit gevochten
„Ik was in den oorlog, aan het front.
„Dat telt niet mee. Soldaat zijn is dwang
daar loopt men omdat men moet of omdat
men bang is. Niet op bevel, niet op comman
do moet men zich afbeulen. „Dan is het pas
goed. Dat is sport. En als men in de sport iets
bereikt, dan wint men meer als de kerels an
de kantoren, in bureaux, in zaken en op de
beurs. Verdienen kan men er niet bij en titels
of ridderorden krijgt men nietmaar men
wordt beroemd!" Rittenwald verheft zijn lang,
hoekig gezicht en ziet den rechter aan met
oogen, waarin een vlam brandt. „Beroemd
zijn, weet U, wat dat is?" U denkt misschien,
dat is hetzelfde als wat Schiller en Goethe en
al die andere koppen van gips op hun voet
stukken ook zijn? Onzin! Beroemd zijn is heel
iets anders. Elke schooljongen moet blozen en
zijn spraak verliezen, wanneer hij je ziet en
je hem bij toeval aankijkt en als je in je
blauwgroen pakje op het veld komt, dan be
staat er geen rijkskanselier, geen prins, of wie
dan ook op de tribune zit! Dan bestaat er
maar één Karl Rittenwald en tienduizend,
vijftigduizend roepen, brullen dien naam, tot
dat ze hun longen kapot geschreeuwd heb
ben.
(Wordt vervolgd.);