Rechter zonder genade
Op de Nieuwe Meer werden de zeilwedstrijden om den zilveren Meerbeker Een overzicht tijdens het groot kap-concours, dat Zondag ter gelegenheid van
gehouden, waarvan hierboven een typisch snapshot da international. kapperstentoonst.Ningjn^de Apollohal te Amsterdam werd
De Herfstrit van de K.N A.C. is in den nacht van Zaterdag
op Zondag op het traject Den Haag Zeist gehouden.
De laatste toebereidingen voor het vertrek
De terrier van H. K H. Prinses Juliana was ook aanwezig op de internationale Winnertentoonstel
ling van de Kynologenclub «De Hofstad'» in de Houtrusthallen te Den Haag, waar het fraaie dier
de belangstelling van velen trok
Het transporteeren van een «slachtoffer-, in een auto, te Etten-Leur tijdens de groote oefeningen, welke Zatordag door het
Roode Kruis in de provincies Noord Brabant en Zeeland zijn gehouden
De T. 5, de nieuwste twee-motorige Fokker luchtkruiser,
heeft Zaterdag op Schiphol met succes de eerste vlucht
gemaakt. Het toestel in de lucht
Het Roode Kruis
heeft Zaterdag in
de provincies Zee
land en Noord
Brabant uitgebrei
de oefeningen ge
houden. Een kijkje
op het stations
emplacement te
Etten-Leur
Mr. F. J. baron van Hövell tot Wester-
flier, werkzaam ter secretarie der ge
meente Eist, is benoemd tot burge
meester van Amstenrade (L)
FEUILLETON
door
GEORG FROESCHEL.
10)
De situatie was nieuw en intimideerend, en
de rechter deed niets om het haar gemakke
lijker te maken. Had hij massief en ongemoe
delijk achter een schrijftafel gezeten, dan zou
Irma onmiddellijk gedacht hebben: „Net als
op het woningbureau", en zou moeite gedaan
hebben hem door een glimlachje te vleien.
Had hij een hoffelijke buiging gemaakt, dan
zou het, zooals bij den dokter geweest zijn en
zou Irma direct met een opmerking over het
weer contact gemaakt hebben. Maar de slanke
heer van middelmatige grootte in een donker
colbert, een ietwat gele teint en de gewelfde
zwarte wenkbrauwen, en wiens ouderdom men
niet kon gissen, gedroeg zich noch hoffelijk,
noch onhoffelijk, vriendelijk, noch onvriende
lijk, maar als er zooiets bestaat in het
geheel niet. Hij stond een paar passen van een
bureau af. waarop een andere groote, licht
blonde man een document onderteekende hij
stond absoluut onbeweeglijk, keek haar aan
en zweeg.
Dit stomme spel van aankijken en aangeke
ken worden duurde eenige seconden en het
leek Irma een soort zwijgend examen toe.
waarbij zij alle sensaties van examen-koorts
beleefde. Zoo bekijkt een geleerde een speci
men op sterk water als hij het in zijn verza
meling rangschikt.
Eindelijk bewoog de rechter zich, wees op
een stoel naast zijn bureau; terwijl Irma na
derbij kwam en wilde gaan zitten draaide hij
zich om en scheen eerst dan op te merken dat
de groote blonde man en de heer aan de
schrijfmachine nog in de kamer waren. Met
een handgebaar en een blik beduidde hij den
referendaris om Rittenwald weg te laten bren
gen. Toen wachtte hij zwijgend tot de be
ambte verscheen en den gevangene, die Irma
met zijn scherpe lichte oogen goed opgenomen
had, door de deur naar buiten bracht. Vlak
daarop verdween de referendaris.
Nu eerst ging Questenberg zitten, sloeg een
documentenmap open en begon toonloos onge
ïnteresseerd, de zinnen vlug achter elkaar op
zeggend: „U bent Mevrouw Irma Stiewekind,
de vrouw van den industrieel Waldemar Stie
wekind, woont in de Brugstrasse 23, op de
tweede verdieping en moet als getuige uw ver
klaring afleggen over de op 17 Augustus ge
pleegde poging tot inbraak in de kantoren van
de Deltabouwmaatschappij. U bent verplicht
de volle 2uivere waarheid te zeggen en U kunt
nu of bij de behandeling beëedigd worden.
Wat weet van de inbraak?"
Irma deed moeite de woorden van den rech
ter te volgen en antwoordde snel: „Niets, ab
soluut niets". Questenberg greep in zijn vest
zakje en keek op zijn horloge: „Dus niets?"
„Dat wil zeggen, ik heb natuurlijk het ge
roep om hulp uit de eerste verdieping gehoord
en den volgenden dag hebben mijn man en
ons dienstmeisje verteld
„Neen, wat men U verteld heeft is hier van
geen nut U moet alleen maar vertellen, wat U
persoonlijk v%n de inbraak weet of beleefd
hebt".
„Van de inbraak heb ik niets gezien. De
Bouwmij. is in de parterre en wij wonen op
de tweede verdieping".
„Natuurlijk bij de inbraak zelf was u niet
aanwezig. U en Uw man waren boven in uw
flat. U had op dien avond een gast. niet
waar?"
Ja
,|Mr. Bruno Seiffart".
„Hoe laat ging hij van U weg?"
„Ik merkte het niet precies, het moet kort
voor twaalf geweest zijn".
„Dat komt uit".
.Mijnheer Seiffart heeft onmiddellijk .adat
hij uit het huis kwam een gestalte uit de voor
deur zien rennen. Deze voordeur moet de
vluchtende misdadiger met een valschen sleu
tel geopend hebben. De gestalte liep hard weg,
van het balcon klonk het geroep om hulp en
Mijnheer Seiffart begon de achtervolging van
den vluchteling. Dat weten wij. Maar wie deed
voor Uw gast de voordeur open?"
„Ik", zei Irma Stiewekind en bloosde. „Ons
dienstmeisje was namelijk al naar bed", voeg
de ze er in een sneller tempo aan toe, „en
mijn man was erg vermoeid van zijn kantoor
teruggekomen. Ik was den dag daarvoor met
ons kind van een Oostzeebadplaats teruggeko
men en wilde met een vriendin twee dagen
later naar Zwitserland
„U ging dus met Mijnheer Seiffart de trap
af", onderbrak Questenberg haar, „en maak
te voor hem de voordeur open".
Toen ging U weer terug de trap op. Wat ger
beurde er toen?"
„Ik begrijp niet, wat U bedoelt". Irma Stie
wekind scheen, terwijl zij met zulk een strenge
logica ondervraagd werd, noch kleiner en
teerder worden en geleek niettegenstaande
haar mantel met bontkraag, de slangenlede
ren schoentjes en het Parijsche handtaschje,
niet meer op de vrouw van een grootin
dustrieel.
Zij had den blik en de schuwe houding van
een kind, dat door haar vader de les gelezen
wordt.
Questenberg greep verstrooid naar zijn pijp.
die voor hem tusschen de wetboeken op de
schrijftafel lag en begon haar met behendige
kleine handgrepen uit den kleinen tabakszak
te stoppen, terwijl hij de eerste lagen met zijn
duim vastdrukte, vroeg hij: „U moet mij zeg
gen Mevrouw, of U op de trap ook iemand ge
zien heeft?"
„Neen
De blik van den rechter werd donker. „Heeft
U dan werkelijk niemand ontmoet?"
„Jawel
„Dat begrijp ik niet, Mevrouw Stiewekind".
Questenberg legde de pijp weg en keek Irma
recht in de oogen. „U heeft iemand ontmoet
en U hebt hem niet gezien?"
„Ja, want het was donker op de trap"
..Zoo". Questenberg stond op en begon, de
vingertoppen tegen elkaar gedrukt, in de ka
mer op en neer te loopen.
„Het was dus donker. Absoluut donker. Is er
dan geen verlichting in het trappenhuis?"
„Die was uitgegaan".
„Zoo, toen U met mijnheer Seiffart uit de
deur van Uw flat kwam. drukte u op de knop
van de lichtautomaat en het trappenhuis
werd verlicht. U ging beiden naar beneden,
U nam afscheid van uw gast aan de voordeur,
deed deze weer dicht en ging de trap op en
toen ging het licht uit?"
„Ja".
„Wanneer ging het licht uit, direct in het
begin of later?"
„Reeds toen ik de eerste trede opging".
„En wat gebeurde er toen?"
„Plotseling hoorde ik snelle stappen van
boven komen en in het donker liep iemand zoo
dicht langs mij heen, dat hfj mij aanraakte
en bijna omver stootte. Ik schrok vreeselijk.
Eerst kon ik mij niet bewegen, toen liep ik in
het donker naar boven en had zulk een angst,
dat ik het niet waagde, op de eerste verdie
ping op den lichtknop te drukken. In mijn op
winding kon ik van onze flatdeur het sleutel
gat niet vinden en sloeg met beide handen op
de deur, tot mijn man open deed. Toen hoor
den wij het hulpgeroep uit de flat van gravin
Rehkamp". Irma Stiewekinds bevangenheid
was geweken. Nu sprak zij levendig, haar
mondje ging, haar oogen, haar gehandschoen-
de handen deden als een pantomime mee.
„En U hebt de gestalt, die U aanraakte, niet
gezien? U weet niet, of ze groot of klein, of
het een man of een vrouw was?"
„Neen, ik heb niet het minste gezien. Het
was pikdonker, maar ik geloof, dat, te oordee-
len naar de voetstappen, het een man had
kunnen zijn".
„Het is wel jammer, dat de verlichting in
het trappenhuis zoo spoedig uitging. Nu, daar
aan kan men niets veranderen.
„Ik dank U, Mevrouw".
Irma stond op, nam haar taschje en was er
weer niet zeker van, of zij de rechter de hand
zou geven of niet. Juist toen zij besloten had
om zich met een hoofdknikje naar den uit
gang te wenden, hield Questenberg haar mei
een laatste vraag terug.
„Een oogenblikje nog, Mevrouw. Toen U
hier bij mij binnenkwam, stond er een groote
blonde man aan de schrijftafel, die iets onder
teekende en daarna door den beambte werd
weggeleid. Kent U dien man?"
Irma bedacht zich een oogenblik, herinner
de zich het lange hoekige gezicht en de bee-
nige gestalte van den arrestant en verklaarde
met beslistheid: „Neen, ik ken hem niet, ik
heb hem nog nooit gezien".
„Dat dacht ik wel".
Toen was het verhoor blijkbaar afgeloopen,
doch Questenberg bleef in dezelfde starre hou
ding staan, waarin Irma hem het eerst gezien
had. Hij dacht na, wilde reeds naar de deur
loopen om den referendaris binnen te roepen.
Toen nam hij een ander besluit. Halfluid en
meer tot zichzelf; zei hij; „Neen, we hebben
geen protocol noodig". Zijn houding ontspan
de zich. Hoffelijk begeleidde hij Irma tot aan
den drempel van zijn kamer en verzocht den
referendaris om de dame tot aan de hoofd
trap te brengen.
„Het gebouw is een echt labyrinth, men ver
dwaalt gemakkelijk bij ons en vindt den uit
gang niet meer
vu.
DE RECHTER BEKENT.
Zelfs de natuur verandert haar karakter
zoodra ze met de menschen te intiem wordt.
Men zou denken, dat een meer steeds een
meer, een bosch steeds een bosch blijft, dat
een woud wel door bijlen en vuur uitgeroeid,
een meer door de wetenschap van ingenieura
droog gelegd kan worden dat echter, als de
mensch ze niet vernietigt, blad en stam, golf
en waterweerschijn slechts hun eigen wetten
volgen. Het is mogelijk, dat dit ergens anders
is, maar aan den rand van de groote stad is de
natuur niet zoo sterk. Kijk maar eens naai- de
meren van het Grünewaldl
fWordt vervolgd,)