KRANIGE PRESTATIE VAN
HOLLANDSCHE JONGENS.
Avontuurlijke sleepreis van Buenos
Aires naar ons land.
Litteraire
Kantteekeningen.
VROOLIJKE MIDDAG
Eerste Ledenconcert
der H.O.V.
Geloof en Wetenschap.
ZATERDAG 30 OCTOBER 1937
HAARLEM'S DAGBLAD
7
Groofe moeilijkheden
zwaar weer
Alles te boven gekomen.
Vrijdagmiddag- te ruim vier uur is
van de reede van Cowes bjj het eiland
Wight naar IJmuiden vei trokken de
Nederlandsche baggermolen „Bever
wijk 16", gesleept door de slechts 35
meter lange Nederlandsche sleepboot
„Beverwijk 20", ten einde het laatste
traject af te leggen van een sleep
reis, die zelfs voor ons land, waar
men op het gebied van sleepvaarten
over langen afstand toch heel wat
gewend is en dat op dit gebied een
internationalen faam heeft, van bij-
zonderen aard mag worden geacht.
Omstreeks 1922 zond de Hollandsche maat
schappij voor aannemingen te Beverwijk een
hoeveelheid materiaal naar Argentinië voor
het verrichten van werkzaamheden voor het
aanleggen en verbeteren van havens. Het
werk werd na eenigen tijd gestaakt en de
genoemde maatschappij ging in andere han
den over. Aan het in Argentinië achtergeble
ven materiaal schreef men, aangezien het
sedert het staken der werkzaamheden onge
bruikt was gebleven, geen al te groote waarde
meer toe, zeker niet voldoende om de kosten
voor het vervoer naar Nederland er aan te
spendeeren.
Verwaarloosde schepen aan
eenzaam strand.
In het vroege voorjaar van dit jaar vertrok
ken echter drie jongelui, uit Nederland naar
Argentinië om eens na te gaan, of er aan
de achtergebleven goederen niet toch nog
iets kon worden gedaan om althans een deel
van de verloren waarde te redden.
Het waren de 26-jarige H. van Giffen, die
in het bezit is van zijn stuurmanscertificaat,
de 23-jarige S. Jongeling en de 19-jarige W.
H. Mellema.
Zij wisten, dat in Argentinië waren ach
tergebleven de in 1914 gebouwde Nederland
sche baggermolen „Beverwijk 16" lang 53
meter, breed 9.35 meter en hol 3.50
meter, alsmede de Nederlandsche sleepboot
„Beverwijk 20" lang 35 meter, breed 8 meter
en hol 3.80 meter, voorzien van een machine
van 8.50 P.K, Zij vonden dit materiaal echter
niet te Buenos Aires. Het bleek geheel on
beheerd te zijn achtergelaten op het verwij
derde Tigre-eiland, waar men over vrijwel
geen hulpmiddelen, noch over werkplaatsen
beschikte. Het eerste onderzoek wees reeds
uit, dat van de beide vaartuigen, die uit
prima materiaal gebouwd zijn, voornamelijk
het houtwerk veel had geleden. De jongens
besloten - zelf de beide vaartuigen in zoodani-
gen toestand te brengen, dat zij er mee naar
Buenos Aires konden komen, voor verdere re
paratie. Met ijzeren energie hebben zij ge
werkt om het zoo ver te krijgen, Op een
verlaten gedeelte van het strand van Tigre-
eiland, waarachter het bosch begint, nabij
een verwaarloosde, uit golfijzeren platen ge
bouwde loods, lagen de beide vaartuigen aan
een steiger, die geheel vergaan was.
Het eerste werk, dat de drie Hollandsche
jongens moesten doen, alvorens zij het be-
noodigde materiaal naar de beide schepen
konden brengen, was dan ook het bouwen
van een nieuwen steiger, waarvoor zij het
benoodigde hout uit het bosch haalden. Daar
na begon het eigenlijke répara tiewerk, on
der zeer moeilijke omstandigheden, tenge
volge van het klimaat, maar vooral door het
ontbreken van allerlei gereedschappen, zoo
dat men soms zijn toevlucht tot zeer pri
mitieve middelen moest nemen.
En in het begin van Juli waren zij zoo ver
gevorderd, dat zij met de beide vaartuigen
naar Buenos Aires konden vertrekken, waar
sleepboot en baggermolen in het dok gingen
voor het verrichten van de noodige werk
zaamheden aan de onderwaterdeelen. Maar
toen bleek ook, welk prachtig resultaat de
jongens met hun ijzeren -doorzettingsvermo
gen en hun taaien arbeid hadden bereikt. De
twee vaartuigen, waarvan men in Nederland
reeds had geloofd, dat zij als oud-roest af-
geschi'even moesten worden en nog slechts
geschikt zouden zijn voor verkoop aan den
slooper, bleken te voldoen aan alle eischen
die gesteld worden voor het verkrijgen van
de Lloyds-attesten, nadat gebleken was, dat
alle door de scheepvaartinspectie te Amster
dam voorgeschreven werkzaamheden, waar
over een instructiebrief was meegegeven,
waren uitgevoerd. Baggermolen en sleepboot
waren weer ten volle zeewaardig.
Waarom zou men dit kostbare materiaal,
dat weer volkomen bruikbaar was geworden,
niet weer terugbrengen naar Nederland?
Een gewaagd plan.
Het plan, dat de jongelui misschien
tijdens 't harde werk op Tigre-eiland
reeds toen voor oogen stond, nam
vasten vorm aan. Zij bepleitten het
zoo vurig, dat men er in Nederland
mee accoord ging, en twee Nederland
sche machinisten en een Nederland
sche stuurman werden naar Buenos
Aires gezonden, opdat er althans zes
Nederlanders zouden zijn die leiding
konden geven om het gewaagde
transport uit te voeren. Be 26-jarige
Van Giffen zou daarbij als gezag
voerder optreden.
Kapitein Van Giffen en Mellema Jr. kre
gen daarbij echter nog eerst gelegenheid, te
tonen dat zij niet alleen waardige nazaten
waren van de oude Hollandsche zeevaarders,
maar ook van de roemruchte Hollandsche
kooplieden, want zij hadden al hun handels
talenten noodig' om niet de dupe te worden
van de velen, die in een haven als Buenos
Aires va.n elk schip, waarmee iets gebeuren
moet, graantjes mee te pikken.
Te overwinnen moeilijk
heden
Dat de sleepreis zelf een zware en avon
tuurlijke onderneming zou worden, stond van
tevoren vast. Men moest te Buenos Aires een
bemanning monsteren en had daarbij niet
al te veel keus, zoodat men een samenraap
sel kreeg van zeelieden van verschillende
nationaliteiten, die niet de minste routine
hadden op het gebied van sleepreizen, zoo
dat de zes Nederlanders aan boord naast
hun verantwoordelijke taak van officier dik
wijls moesten meehelpen bij het verrichten
van het eenvoudigste matrozenwerk. Daarbij
komt, dat de 35 metende sleepboot „Bever
wijk 20" aanzienlijk blijft beneden de af
metingen van de sleepbooten, die gewoonlijk
voor lange afstandsreizen worden gebruikt,
terwijl men dit keer niet van Nederland om
de Zuid ging, met het voordeel van wind en
stroom, maar in omgekeerde richting, vrij
wel steeds tegen wind en stroom in, in een
voor een dergelijk transport al zeer ongun
stig jaargetijde, nl. winter in het Zuiden,
najaar in het Noorden.
Hachelijke avonturen.
Men heeft dan ook aan boord wel
hachelijke oogenblikken meege
maakt. Einde Juli vertrok men uit
Buenos Aires. Reeds terstond nadat
men buiten de La Plata-rivier was,
had men met zwaar weer te kampen,
dat zoodanig verergerde, dat men na
4 a 5 dagen tijdens een hevigen storm
den molen dreigde te verliezen, In het
hartje van den nacht brak de sleep
tros, alle hens aan dek om de zaak
te klaren. Vrij spoedig ziet men de
lichten van den baggermolen op de
golven dansen en vindt men den molen
terug, waarna men begint de sleep
tros te hieuwen.
De zes Hollanders werkten het
hardst, omdat zij de eenige werke
lijke zeelu met ervaring blijken te
zijn. Bij dat werk breekt de eerste
machinist een been en een matroos
wordt zoodanig over dek geslagen,
dat hij blijft liggen. Terwijl eener
zij ds de gewonden moeten worden
geholpen, moet men anderzijds
trachten, bij den teruggevonden mo
len te blijven, en de sleeptros weer
binnen te krijgen, wat.ondanks de
duisternis en huizenhooge golven ge
lukt.
Den volgenden morgen lean men weer een
normale verbinding tot stand brengen.
Dat was het eerste avontuur. Men liep Rio
de Janeiro binnen met de voorpiek van de
sleepboot vol water. De geléden schade werd
hersteld en twee dagen later was men weer
onderweg, naar Pernambuco om te bunke
ren. De jongens konden hun ongeduld nau
welijks bedwingen. Na één dag begon men
de lange reis naar het Antillen-eiland ISt.
Vincent. Het was een moeilijk traject, voort
durend tegen den wind in en met een be
perkten voorraad kolen aan boord. Veelal
liep men niet harder dan 3 mijl per uur.
Slechts twee dagen bleef men in St. Vin
cent. Toen begon de overtocht over den At-
lantischen Oceaan, met als doel Madeira.
Dagen lang zag men slechts lucht en water
en had men te worstelen met tal van moei
lijkheden zooals men die dikwijls ook in oude
scheepsjournalen leest. Door harden tegen
wind haalde men Madeira niet en met het
laatste beetje kolen kwam men te Las Pal-
mas op de Kanarische eilanden aan. Eenige
leden van de bemanning leden aan scheur
buik en moesten aan wal worden gebracht.
Groote hoeveelheden vruchten en versche
groenten werden ingeslagen, opnieuw werd
gebunkerd en na twee dagen vertrok men.
in de hoop, in één ruk IJmuiden te kunnen
halen.
Zeer zwaar weer.
Dat dit niet gelukt is, moet geweten wor
den aan het zeer zware weer in de Golf van
Blscaye en in het Engelsche Kanaal. Men
had de grootste moeite om van de Fransche
kust te komen. Van de sleepboot sloeg een
reddingboot, die op de brug stond, stuk, ter
wijl het dekhuis van den baggermolen af
sloeg en de molen bovendien lek raakte.
Niettemin bracht kapitein Van Giffen vier
dagen geleden het transport veilig op de
reede van Cowes. Het lek werd gevonden en
alles geklaard. Na een reisduur van meer
dan negentig dagen 'is thans het laatste ge
deelte begonnen. Nog slechts eenige dagen
en het transport, dat den overtocht over den
Atlantisc'hen Oceaan heeft volbracht, zal
de Noordzee zijn overgestoken en te IJmuiden
aankomen.
Het zal een mooie dag zijn voor
deze Hollandsche jongens, die op kra
nige wijze getoond hebben dat, wat
er ook aan uiterlijke dingen mag zijn
veranderd, dat ondanks de vervan
ging van het zeiLschip door het
stoom- en het motorschip, de geest
der oude zeevaarders ook bij de jon
gere generaties van ons volk nog al
tijd levend is.
A. Defresne. - De wonderlijke Fa
milie. - Uitgeverij De Spieghel.
Amsterdam.
Het is niet slechts een wonderlijke familie,
het is ook een wonderlijke roman, waarmee
deze week onze notities aanvangen. We zoo
lden liegen, zoo we zeiden dat wij de meer dan
vier honderd bladzijden met ongestoord genot
hadden doorgewerkt; daarvoor is deze zoo
veelzijdig begaafde auteur te royaal met zijn
philosophie en te zuinig met de voor een kunst
werk gewenschte zelfbeperking. Nu brengt
wellicht de wonderlijkheid dezer historie de
aanwezigheid dezer qualieiten vanzelf met zich
mee, doch dat neemt het onaangename van
de gewaarwording niet weg dat men soms
slechts het kletsvermogen van den auteur be
wondert om een oogenblik later zijn fantasie
te waardeeren en te erkennen dat hij den
lezer toch gevangen houdt met dit wonderlijke
vertelsel, dat nu eens het lugubere van een
verhaal van Edgar Poe nabij komt, dan weer
aan een haastig gecomponeerde detective-
story, door een psychiater in zijn vrijen tijd
gemaakt, doet denken. In ieder geval heeft de
lezer uit deze weinige woorden reeds kunnen
opmaken dat het geen gewoon boek is dat
Defresne ons aanbiedt. Integendeel. Uit de
geheimzinnigheid der gebeurtenissen komen
wij niet los en de schrijver heeft daar een bij
na kinderachtig plezier in. Als ik zegt hij
ergens (op pag. 96) u die gebeurtenissen zou
vertellen in de volgorde waarin ik ze mee
maakte, zou dat zoo'n chaotisch verhaal op
leveren, dat u er niets van begrijpen zoudt. En
hij vervolgt; „meent echter niet, dat er ook
maar een schijn van kans bestaat, dat u dit
nu, nu ik de gebeurtenissen verhalen ga, in
het mij eerst later duidelijk geworden verband,
wel zult doen. Geen kwestie van. Het komt er
immers op neer, dat ik u de scherven dei-
avonturen in den schoot smijt, u kunt dan
passen, schikken en meten, terwijl ik het ge
noegen smaak, dat het u toch niet zal lukken
er een geheel van te maken, hoewel dat er
later wel degelijk bleek te zijn".
Kijk, dat lijkt nu niet aardig van zoo'n
auteur. Wil hij ons voor den gek houden of
wel zoo vriendelijk zijn ons een beetje te ver
maken? En is dat soms ook het geval als hij
vreeselijk wijsgeerig ernstige dingen schijnt
te bespreken? Het zij hoe het zij, het resultaat
is dat de lezer per slot den schrijver niet hee-
lemaal au sèrieux neemt en dat zal zijn
wensch wel niet geweest zijn, noch lijkt het
mij billijk. Want hoewel de schrijfkunst in
dit boek niet boven een gladde behendigheid
uitkomt, zijn toch fantastische geesten van
deze soort bij ons te zeldzaam om niet bereid
te zijn ze ten volle te waardeeren.
Het lijkt onbegonnen werk onzen lezers in
een paar woorden de wonderlijke historie voor
te leggen. De „ik" die steeds aan het woord
is ge behoeft het daarom nog niet voor een
autobiografie te houden verzeilt op een
Zondagmiddag met een nieuwen kennis naar
diens woning ergens buiten op het land. Hij
komt in een zonderlinge familie terecht,
waarvan de leden alleen een eenigszins schim
achtig bestaan voeren, vol geheimzinnigheid
zitten, overigens niet bijster interessant zijn,
maar door die vraagteekensfeer, die de auteur
om ze heen weeft, interessant gaan lijken. En
den schrijver gelegenheid geven van allerlei
daartusschen door te vlechten over observatie,
geheugenstoornis, Waanvoorstelling, -foutieve
deducties in het denken enz. enz. Als er van
het goede niet een weinig te veel was zou het
alles nog aardiger zijn. Want dat is per slot
van rekening misschien het artistieke tekort
in deze „wonderlijke familie", dat de obsessie
ondanks al die wonderlijkheid uitblijft. De
schilderes Else Berg, die voor dit boek den
omslag teekende, heeft daarvan in een beetje
zwart-en-wit eigenlijk meer essentie gegeven
dan in vele tientallen pagina's tekst te vinden
is. Waaruit de oude wijsheid weer valt af te
lezen, dat het meesterschap uit de bewuste
beperking blijkt.
Nieuwe Boeken.
J. Ubink. In de vergulde Ton. Roman 205 pag.
Leiden Sijtlioff's U.M.
J. Saks. Eduard Douwes Dekker (Een uit
voerige studie over D.D. van 340 pag., groot
octavo, die, bij gedeelten en met tusschen-
poozen in Groot Nederland verscheen). Een
belangrijk boek van den bekenden socialist!
schen schrijver over de figuur Multatuli. Rot-
terd. W. L. en J. Brusse's U.M.
J. P. Valkema Blouw. Eensin een Mei
nacht. Een avontuurlijke roman. 262 pag.
Lochem. Uitg. Mij. De Tijdstroom. Een be
schaafd en vlot geschreven historische roman
uit den tijd van Napoleon waar Louis Bertrand
de hoofdpersoon van is,
Robert Nathan. De betoverde reis. (The en
chanted voyage). Uit het Amerikaansch ver
taald door Mea Mees Verwey. In de Kristallen
serie van de Uitgeverij v.h. Mees. Santpoort,
164 pag.
Elise Soer. Fata Morgana. Een roman uit
de negentiende eeuw. 189 pag. Lochem Uitg.
Mij. De Tijdstroom (De naam der schrijfster,
haar stijl en de titel zelfs van haar boek voe
ren ons inderdaad terug naar de negentiende
eeuw, die nog zoo boosaardig niet was. Waar
om geven sommige uitgevers hun boeken
geen geboortejaar mee!).
G. A. van der Lugt. De Mölle en andere ver
telsels, oet. Gelster. Met teekenings van Piet te
Lintum. 178 pag. Dezelfde uitgevers. („De
meeste van disse stukskes hebt in de Lochem-
sche kraante estaan onder den namen „Oet
Norman Davis, de Amerikaansche vertegenwoordiger op de negen-mogend-
hedeneonferentie (rechts) is te Parijs aangkomen op doorreis naar Brussel.
Gelster" umdat ze eschreven bunt in de tale
zooas die in Gelster esprokken wordt"). „An
ders hef 't heele spil niks met Gelster te -ma
ken".
Jan H. Eekhout. Warden, een Koning. Ro
man 236 pag. Nijkerk - Callenbach, De roman
van Warden een schaapherder op de Zeeuw-
sche Schorren in de mannelijke taal, die men
van Eekhout kent. Wij hopen op dit werk uit
voeriger terug te komen.
Joost van den Vondel. Gijsbrecht van Aem-
stel. In een luxe editie uitgegeven door de
Uitg. Mij. Joost van den Vondel te Amster
dam. Het is dit jaar 350 jaar geleden dat Von
del geboren werd en drie eeuwen her, dat zijn
Gijsbrecht van Aemstel het licht zag. Dit
laatste feit herdenken de uitgevers met dit
waarlijk schoone boek, waaraan zorgen noch
kosten gespaard zijn en dat toch door beschei
dener prijs dan de vroegere pracht-uitgaaf
van L. Simons en Derkinderen (bij de Erven
Bohn in Haarlem) moest kosten, bestemd
schijnt een groot deel van het Nederlandsen
publiek te bereiken. De in zwart en rood ge
drukte tekst werd typographisch verzorgd door
Charles Nijpels en geïllustreerd door den
Haarlemschen kunstenaar Anton Pieck, die in
een aantal aquarellen, zwarte buitentekst
platen en vignetten van het beste leverde
waartoe zijn vaardige hand in staat is. Von-
del's tekst werd voor deze uitgaaf verzorgd
door Prof. Donkersloot, en ingeleid door Anton
van Duinkerken, welke inleiding op zich zelve
reeds een aandachtige lezing waard is. Naast
de talrijke Vondel-uitgaven die men reeds be
zit, vraagt deze Gijsbrecht-editie een eigen
plaats, vervult misschien een eigen en zeer
sympathieke roeping; als geschenk bij de op
handen zijnde feestdagen zal ze welkom zijn
en daardoor nieuwe belangstelling in het
werk van Neerland's meest geprezen dichter
kunnen doen ontstaan. De genummerde, in
correct versierde linnen banden gebonden
exemplaren zijn gehuld in een cartonnage be
schutting, waarop de emblemen van het kerst
feest en den Sinterklaas zijn aangebracht.
Een geschenk, dat velen verheuging zal
brengen.
J. H. DE BOIS
MUZIEK
Ned- Vereeniging van
Huisvrouwen.
Het 25-jarig bestaan der Ned. Ver. v. Huis
vrouwen werd Vrijdagmiddag door de afd.
Haarlem herdacht in de Tuinzaal van het
Gem. Concertgebouw. „Vroolijke Middag"
heette de zeer druk gezochte bijeenkomst.
Niet ten onrechte: er heerschte een prettige
stemming en er werden vroolijke en geestige
voordrachten gehouden. Zelfs speelde het
orkestje der afdeeling gedurende de pauze
een oude bekende in den vorm resp. van een
marsch en een wals, maar toen waren de le
den zóó druk aan het discussieeren, vermoe
delijk over huishoudelijke vraagstukken, dat
alleen de dicht bij het podium zittenden
waartoe ik mij gelukkigerwijze ook mocht
rekenen hebben kunnen hooren wat er
eigenlijk gespeeld werd. Enfin, dat was, zooals
gezegd, in de pauze en men had toen net de
langdurige en spannende, prijzentrekking dei-
loterij ten bate van het Jacoba-fonds achter
den rug.
Er waren echter op deze bijeenkomst vóór
en na de pauze ook muzikale en declamato
rische voordrachten, die, hoewel alles- wat
naar ernst en zwaarte zweemde er in verme
den werd, toch getuigden van serieuze kunst
beoefening en die dan ook met groote aan
dacht werden gevolgd.
Daartoe behoorde in de eerste plaats de
zang van het dameskoortje der Afdeeling, dat
sedert zeer korten tijd onder leiding van mej.
Cor Igesz staat. Mej. Igesz heeft de haar op
gedragen taak met energie aangepakt en de
resultaten waren dan ook nu reeds verblij
dend. In drie koorwerkjes resp. van Hendrika
v. Tusschenbroek, Ant. Averkamp en Wolde-
mar Bargiël heeft het koortje zuiver, ryth-
misch en met beschaafde toonvorming gezon
gen. Dat alles zoo goed ging was zeker ook, en
voor een niet gering deel te danken aan de
medewerking van de pianiste mej. Bets Ne-
derkoorn, wier pittig en gaaf spel de begelei
dingen tot een vertrouwbaren steun van den
koorzang maakt. Vooral in een werkje als
Bargiël's „lm Frühling", dat door het snelle
tempo vrij hooge eischen stelt, was dat van
veel belang. Als het op den ingeslagen weg
blijft voortgaan zal dit dameskoortje metter
tijd waarschijnlijk wel tot nog heel wat groo-
tere dingen in staat blijken.
Voor het damesorkestje stond mevr. Rie
van Eden in de dubbele functie van leidster
en van aanvoerende eerste violiste, dus als
„Stehgeigerin". Ook dit kleine ensemble,
waarin de strijkinstrumenten aangevuld wa
ren door klavier en harmonium, weerde zich
kranig. Het speelde Weber's „Jubel-Ouver
ture", op het wat te langzame tempo na,
prijzenswaardig correct. Aan het slot dezer
Ouverture werd, evenals onlangs op den feest
avond van den Bond v. Gem. Zangvereni
gingen, het Wilhelmus gespeeld, en ook nu
was daarvoor de toonsoort G gr. t. gekozen.
Maar de modulatie, die de leidster daarvoor
had aangebracht, kon me niet bevredigen,
wijl ze voor mijn gevoel het intredende G gr.
t. als dominant van C gr. t. suggereerde.
Waarom zou men eigenlijk ons volkslied niet
in dezelfde toonsoort als waarin de Ouverture
staat laten volgen?
Het orkestje speelde voorts een Fantasie
over thema's uit Bizet's opera „Cannen", die
ook verdienstelijk werd uitgevoerd.
Als declamatrice trad mej. Truus Hooyer op.
Ik hoorde haar enkele vroolijke en aardige
stukjes, ten deele in dialect, voordragen, die
zeer insloegen en een dankbaar applaus ver
wierven.
De openingsrede der voorzitster heb ik ten
deele kunnen hooren. Ik wil er slechts uit ver
melden, dat zij hulde bracht aan II. M. de
Koningin, aan mevr. Dyserinck—Van Gilse
van der Pais en aan de vroegere accompagna-
trice van het koor mej. Cor Teves.
K. DE JONG.
Het eerste concert der Vrijdagavondserie,
waarmee de H.O.V. haar winterseizoen begon,
bracht de kennismaking met een Tchechi-
schen dirigent, die de uitvoering van een
Tchechisch programma leidde. Dit programma
bevatte meerdere werken, die hier voor 't eerst
ten gehoore gebracht werden en deswege de
belangstelling prikkelden. We moeten echter
na de eerste auditie zeggen dat die noviteiten
vermoedelijk weinig blijvende winst voor het
repertoire van ons orkest te boeken zullen
geven. De Ouverture „Eine Nacht in Karl-
stein" van Fibich gaf niet veel oorspronkelijks
te hooren, maar behelsde tenminste warm ge
voelde en goed klinkende muziek, in een vorm
die een behoorlijke verhouding tusschen in
houd en speelduur toonde. Met Picha's „Suite
voor Strijkorkest en Gong" werd dit anders.
Het eerste deel daarvan kon nog door breede
melodiek bekoren, in 't tweede werd plotseling
een meer in moderne richtingen georiënteerde
muziek vernomen, die echter het voordeel dei-
meeste nieuwere, n.l. beknoptheid, miste. Het
strijkensemble is hier zonder celli en bassen
gebruikt: de rest kakelt een tijd lang. Dan
komt een „Mesto", dat conservatief begint,
maar alras in eén ondefineerbaren wirwar
schijnt over te gaan; het door den dirigent
genomen tempo liet bovendien de idee, „mesto
(treurig)" niet opkomen. Leek het tweede deel
een kippenhok, het vierde suggereerde ons een
pluimveetransport per spoor over grooten af
stand. Er was slot noch zin in te bekennen.
Ook Novak's „Serenade" viel tegen. We
hoorden vroeger eens een zeer mooi strijk
kwartet van dezen componist; in zijn Sere
nade waren het hoofdzakelijk Wagnerismen
die de opmerkzaamheid trokken. „Meister-
singer" en „Tristan" vielen er om beurten uit
te herkennen. Het tweede deel, de „Serenade",
die als een enclave in een grootere „Serenade"
vervat was. bleek hoofdzakelijk rhythmische
kwaliteiten te hebben. Het vierde, laatste,
deel, bevatte zeer veel noten, was zeer lang
en vertelde heel weinig.
Meer begrijpelijk, na kennisneming van den
programmatischen inhoud zelfs zeer begrijpe
lijke muziek kwam met Smetana's sympho-
nisch gedicht „Sarka" tot ons. Bij het hooren
daarvan konden we het programma op den
voet volgen: de teleurgestelde gevoelens en
deswege kwaadaardige gemoedstoestand van
de jonkvrouw; het ten strijde trekken van
prins Ctirak, wiens ransel met turf gevuld
was: het feest, de slaap der dronken krijgers,
het verraad. Het was niet diep, maar onder
houdend.
Eén bekend werk werd dezen avond gespeeld,
een werk dat algemeen bewonderd wordt en
dat men telkens weer'gaarne hoort: het cello
concert van Dvorak. De solocelllst van het
Concertgebouworkest Henk van Wezel speelde
de enorm zware solopartij met volledige tech
nische beheersching en warme voordracht: een
prachtige prestatie, die te meer eerbied af
dwingt, wijl de solist in de orkestbegeleiding
niet altijd steun vond.
De indruk die de leiding van den dirigent
Metod Vymental maakte, was dat we in hem
meer een koor- dan een orkestleider voor ons
hadden. Zijn directie was zeer bewegelijk en
druk en gaf toch weinig gedetailleerdheid in
de verschillende instrumentengroepen aan.
Het scheen eenigszins vreemd dat de H.O.V.
de concertenreeks met een gastdirigent open
de. Vooreerst omdat deze wat betreft orkest
routine en muzikale smaak de mindere van
Frits Schuurman bleek, ten tweede omdat o.i.
aan den eigen dirigent in elk geval de ope
ningszet moet worden gegund. Toch verrichtte
Schuurman strikt genomen dien dezen avond
ook. Want alvorens de gastdirigent het podium
betrad liet Schuurman het orkest de Tsche-
chische volksliederen spelen, een eerbetoon
aan den Tschechischen gezant en de andere
Tschechische autoriteiten, die dit concert bij
woonden. Ook Haarlemsche autoriteiten, w.o.
de locoburgemeester, gaven van hun belang
stelling voor dit concert blijk. Als tegenhulde
liet Metod Vymepdal ons „Wilhelmus" spelen,
een attentie, die zeer gewaardeerd werd, en
waarmee het talrijke auditorium van harte
instemde.
K, DE JONG
Gezelschap Jan Musch.
HET WONDER IN DE BERGEN.
Een wonderlijk stuk, „Het Wonder in de
Bergen", dat gisteren voor de leden van Ge
loof en Wetenschap in onzen Stadsschouw
burg door het gezelschap van Jan Musch is
gespeeld. In de figuur van den „verdediger",
den dienaar van de Hooge Gerechtigheid, die
de menschen tot God brengt, doet het even
denken aan „De Dienstknecht in het Huis",
maar overigens staat het er wel heel ver
van af.
Men heeft moeite de gedachte te verwezen
lijken, dat Molnar de schrijver van dit stuk
is. Heeft hij een mysteriespel willen geven?
Waarschijnlijk, maar hij heeft dan toch in
dit pogen gefaald. Men vergelijke eens een
werkelijk mysteriespel zooals Elckerlyc of
Het groote Schouwtooneel der Wereld van
Calderon met dit „Wonder in de Bergen" en
men zal het groote onderscheid onmiddellijk
voelen. Ik heb tot twee maal toe de voorstel
ling van Jedermann voor den Dom te Salz
burg bijgewoond en beide keeren heeft dit
mysteriespel mij diep ontroerd en in het hart
gegrepen. Men meene dus niet. dat ik er
ongevoelig voor ben. Hoe komt het dan, dat
dit stuk van Molnar mij niets heeft gedaan?
Omdat hij het wonder van het mysterie niet
vermocht op te roepen.
Dit stuk staat dichter bij het melodrama
dan bij het mysteriespel. Het is van een soms
ontstellende onhandigheid en meir vraagt
zich telkens af, hoe een schrijver als Molnar,
die het vak kent als weinig anderen, het
heeft geschreven.
Staan wij in het tweede bedrijf, waarin de
burgemeester aan zijn vrouw de bekentenis
doet, dat hij zijn onecht kind heeft gedood en
zij tot hem'zegt: „Daar heb je goed aan ge
daan!" niet midden in het volksstuk van vijf
tig jaar geleden? En herinnert ook niet de
rechtsscène in III aan deze stukken van vroe
ger? Hoe is het dan mogelijk om in de sfeer
van het „wonder" te komen?
Heel die geschiedenis van Cecilia Wart, de
moeder van het onechte kind, is zoo vieux
jeu, dat wij ons nauwelijks kunnen begrijpen,
dat Molnar er de geestelijke vader van is. En
is ook niet die burgemeester de vader van
het kind een figuur uit het oude melo
drama? Hoe was het mogelijk, dat wij na zulk
een inleiding het wonder ook waarlijk als een
wonder zouden ondergaan.
Nee, Molnar is hier wel heel ver beneden
zijn taak gebleven.
Jan Musch speelde den verdediger", met
volkomen overgave. Hij was werkelijk een
.heilige", maar er was voor dezen afgezant
van God geen voldoende achtergrond om wer
kelijk te ontroeren. Mooi was hij van gebaar
en in zijn dictie was wijding, maar hij alleen
kon het stuk niet redden. Ook Mieke Flink
Verstraete hebben wij kunnen waardeeren
als de ongelukkige moeder, welke rol zij met
dramatisch accent speelde.. Van Kerckhoven
was de burgemeester en het was niet zijn
schuld, dat wij bij zijn spel aan het tooneel
van 50 jaar terug dachten. De rol leidde er
als van zelf toe.
Men had van de aankleeding en de decors
van dit stuk veel werk gemaakt, de heele
voorstelling getuigde van ernst, maar dit kon
deze Molnar niet redden.
Toch dient het erkend, dat er aandacht
was voor het spel en de volle zaal aan het
slot, toen aan Jan Musch een krans werd
overhandigd, hartelijk en lang applaudis
seerde. Hoeveel grooter zou echter de indruk
zijn geweest, wanneer Molnar ons een werke
lijk mysteriespel had gegeven.
J. B. SCHUIL.