KRANIGE PRESTATIE VAN HOLLANDSCHE JONGENS. Avontuurlijke sleepreis van Buenos Aires naar ons land. Litteraire Kantteekeningen. VROOLIJKE MIDDAG Eerste Ledenconcert der H.O.V. Geloof en Wetenschap. ZATERDAG 30 OCTOBER 1937 HAARLEM'S DAGBLAD 7 Groofe moeilijkheden zwaar weer Alles te boven gekomen. Vrijdagmiddag- te ruim vier uur is van de reede van Cowes bjj het eiland Wight naar IJmuiden vei trokken de Nederlandsche baggermolen „Bever wijk 16", gesleept door de slechts 35 meter lange Nederlandsche sleepboot „Beverwijk 20", ten einde het laatste traject af te leggen van een sleep reis, die zelfs voor ons land, waar men op het gebied van sleepvaarten over langen afstand toch heel wat gewend is en dat op dit gebied een internationalen faam heeft, van bij- zonderen aard mag worden geacht. Omstreeks 1922 zond de Hollandsche maat schappij voor aannemingen te Beverwijk een hoeveelheid materiaal naar Argentinië voor het verrichten van werkzaamheden voor het aanleggen en verbeteren van havens. Het werk werd na eenigen tijd gestaakt en de genoemde maatschappij ging in andere han den over. Aan het in Argentinië achtergeble ven materiaal schreef men, aangezien het sedert het staken der werkzaamheden onge bruikt was gebleven, geen al te groote waarde meer toe, zeker niet voldoende om de kosten voor het vervoer naar Nederland er aan te spendeeren. Verwaarloosde schepen aan eenzaam strand. In het vroege voorjaar van dit jaar vertrok ken echter drie jongelui, uit Nederland naar Argentinië om eens na te gaan, of er aan de achtergebleven goederen niet toch nog iets kon worden gedaan om althans een deel van de verloren waarde te redden. Het waren de 26-jarige H. van Giffen, die in het bezit is van zijn stuurmanscertificaat, de 23-jarige S. Jongeling en de 19-jarige W. H. Mellema. Zij wisten, dat in Argentinië waren ach tergebleven de in 1914 gebouwde Nederland sche baggermolen „Beverwijk 16" lang 53 meter, breed 9.35 meter en hol 3.50 meter, alsmede de Nederlandsche sleepboot „Beverwijk 20" lang 35 meter, breed 8 meter en hol 3.80 meter, voorzien van een machine van 8.50 P.K, Zij vonden dit materiaal echter niet te Buenos Aires. Het bleek geheel on beheerd te zijn achtergelaten op het verwij derde Tigre-eiland, waar men over vrijwel geen hulpmiddelen, noch over werkplaatsen beschikte. Het eerste onderzoek wees reeds uit, dat van de beide vaartuigen, die uit prima materiaal gebouwd zijn, voornamelijk het houtwerk veel had geleden. De jongens besloten - zelf de beide vaartuigen in zoodani- gen toestand te brengen, dat zij er mee naar Buenos Aires konden komen, voor verdere re paratie. Met ijzeren energie hebben zij ge werkt om het zoo ver te krijgen, Op een verlaten gedeelte van het strand van Tigre- eiland, waarachter het bosch begint, nabij een verwaarloosde, uit golfijzeren platen ge bouwde loods, lagen de beide vaartuigen aan een steiger, die geheel vergaan was. Het eerste werk, dat de drie Hollandsche jongens moesten doen, alvorens zij het be- noodigde materiaal naar de beide schepen konden brengen, was dan ook het bouwen van een nieuwen steiger, waarvoor zij het benoodigde hout uit het bosch haalden. Daar na begon het eigenlijke répara tiewerk, on der zeer moeilijke omstandigheden, tenge volge van het klimaat, maar vooral door het ontbreken van allerlei gereedschappen, zoo dat men soms zijn toevlucht tot zeer pri mitieve middelen moest nemen. En in het begin van Juli waren zij zoo ver gevorderd, dat zij met de beide vaartuigen naar Buenos Aires konden vertrekken, waar sleepboot en baggermolen in het dok gingen voor het verrichten van de noodige werk zaamheden aan de onderwaterdeelen. Maar toen bleek ook, welk prachtig resultaat de jongens met hun ijzeren -doorzettingsvermo gen en hun taaien arbeid hadden bereikt. De twee vaartuigen, waarvan men in Nederland reeds had geloofd, dat zij als oud-roest af- geschi'even moesten worden en nog slechts geschikt zouden zijn voor verkoop aan den slooper, bleken te voldoen aan alle eischen die gesteld worden voor het verkrijgen van de Lloyds-attesten, nadat gebleken was, dat alle door de scheepvaartinspectie te Amster dam voorgeschreven werkzaamheden, waar over een instructiebrief was meegegeven, waren uitgevoerd. Baggermolen en sleepboot waren weer ten volle zeewaardig. Waarom zou men dit kostbare materiaal, dat weer volkomen bruikbaar was geworden, niet weer terugbrengen naar Nederland? Een gewaagd plan. Het plan, dat de jongelui misschien tijdens 't harde werk op Tigre-eiland reeds toen voor oogen stond, nam vasten vorm aan. Zij bepleitten het zoo vurig, dat men er in Nederland mee accoord ging, en twee Nederland sche machinisten en een Nederland sche stuurman werden naar Buenos Aires gezonden, opdat er althans zes Nederlanders zouden zijn die leiding konden geven om het gewaagde transport uit te voeren. Be 26-jarige Van Giffen zou daarbij als gezag voerder optreden. Kapitein Van Giffen en Mellema Jr. kre gen daarbij echter nog eerst gelegenheid, te tonen dat zij niet alleen waardige nazaten waren van de oude Hollandsche zeevaarders, maar ook van de roemruchte Hollandsche kooplieden, want zij hadden al hun handels talenten noodig' om niet de dupe te worden van de velen, die in een haven als Buenos Aires va.n elk schip, waarmee iets gebeuren moet, graantjes mee te pikken. Te overwinnen moeilijk heden Dat de sleepreis zelf een zware en avon tuurlijke onderneming zou worden, stond van tevoren vast. Men moest te Buenos Aires een bemanning monsteren en had daarbij niet al te veel keus, zoodat men een samenraap sel kreeg van zeelieden van verschillende nationaliteiten, die niet de minste routine hadden op het gebied van sleepreizen, zoo dat de zes Nederlanders aan boord naast hun verantwoordelijke taak van officier dik wijls moesten meehelpen bij het verrichten van het eenvoudigste matrozenwerk. Daarbij komt, dat de 35 metende sleepboot „Bever wijk 20" aanzienlijk blijft beneden de af metingen van de sleepbooten, die gewoonlijk voor lange afstandsreizen worden gebruikt, terwijl men dit keer niet van Nederland om de Zuid ging, met het voordeel van wind en stroom, maar in omgekeerde richting, vrij wel steeds tegen wind en stroom in, in een voor een dergelijk transport al zeer ongun stig jaargetijde, nl. winter in het Zuiden, najaar in het Noorden. Hachelijke avonturen. Men heeft dan ook aan boord wel hachelijke oogenblikken meege maakt. Einde Juli vertrok men uit Buenos Aires. Reeds terstond nadat men buiten de La Plata-rivier was, had men met zwaar weer te kampen, dat zoodanig verergerde, dat men na 4 a 5 dagen tijdens een hevigen storm den molen dreigde te verliezen, In het hartje van den nacht brak de sleep tros, alle hens aan dek om de zaak te klaren. Vrij spoedig ziet men de lichten van den baggermolen op de golven dansen en vindt men den molen terug, waarna men begint de sleep tros te hieuwen. De zes Hollanders werkten het hardst, omdat zij de eenige werke lijke zeelu met ervaring blijken te zijn. Bij dat werk breekt de eerste machinist een been en een matroos wordt zoodanig over dek geslagen, dat hij blijft liggen. Terwijl eener zij ds de gewonden moeten worden geholpen, moet men anderzijds trachten, bij den teruggevonden mo len te blijven, en de sleeptros weer binnen te krijgen, wat.ondanks de duisternis en huizenhooge golven ge lukt. Den volgenden morgen lean men weer een normale verbinding tot stand brengen. Dat was het eerste avontuur. Men liep Rio de Janeiro binnen met de voorpiek van de sleepboot vol water. De geléden schade werd hersteld en twee dagen later was men weer onderweg, naar Pernambuco om te bunke ren. De jongens konden hun ongeduld nau welijks bedwingen. Na één dag begon men de lange reis naar het Antillen-eiland ISt. Vincent. Het was een moeilijk traject, voort durend tegen den wind in en met een be perkten voorraad kolen aan boord. Veelal liep men niet harder dan 3 mijl per uur. Slechts twee dagen bleef men in St. Vin cent. Toen begon de overtocht over den At- lantischen Oceaan, met als doel Madeira. Dagen lang zag men slechts lucht en water en had men te worstelen met tal van moei lijkheden zooals men die dikwijls ook in oude scheepsjournalen leest. Door harden tegen wind haalde men Madeira niet en met het laatste beetje kolen kwam men te Las Pal- mas op de Kanarische eilanden aan. Eenige leden van de bemanning leden aan scheur buik en moesten aan wal worden gebracht. Groote hoeveelheden vruchten en versche groenten werden ingeslagen, opnieuw werd gebunkerd en na twee dagen vertrok men. in de hoop, in één ruk IJmuiden te kunnen halen. Zeer zwaar weer. Dat dit niet gelukt is, moet geweten wor den aan het zeer zware weer in de Golf van Blscaye en in het Engelsche Kanaal. Men had de grootste moeite om van de Fransche kust te komen. Van de sleepboot sloeg een reddingboot, die op de brug stond, stuk, ter wijl het dekhuis van den baggermolen af sloeg en de molen bovendien lek raakte. Niettemin bracht kapitein Van Giffen vier dagen geleden het transport veilig op de reede van Cowes. Het lek werd gevonden en alles geklaard. Na een reisduur van meer dan negentig dagen 'is thans het laatste ge deelte begonnen. Nog slechts eenige dagen en het transport, dat den overtocht over den Atlantisc'hen Oceaan heeft volbracht, zal de Noordzee zijn overgestoken en te IJmuiden aankomen. Het zal een mooie dag zijn voor deze Hollandsche jongens, die op kra nige wijze getoond hebben dat, wat er ook aan uiterlijke dingen mag zijn veranderd, dat ondanks de vervan ging van het zeiLschip door het stoom- en het motorschip, de geest der oude zeevaarders ook bij de jon gere generaties van ons volk nog al tijd levend is. A. Defresne. - De wonderlijke Fa milie. - Uitgeverij De Spieghel. Amsterdam. Het is niet slechts een wonderlijke familie, het is ook een wonderlijke roman, waarmee deze week onze notities aanvangen. We zoo lden liegen, zoo we zeiden dat wij de meer dan vier honderd bladzijden met ongestoord genot hadden doorgewerkt; daarvoor is deze zoo veelzijdig begaafde auteur te royaal met zijn philosophie en te zuinig met de voor een kunst werk gewenschte zelfbeperking. Nu brengt wellicht de wonderlijkheid dezer historie de aanwezigheid dezer qualieiten vanzelf met zich mee, doch dat neemt het onaangename van de gewaarwording niet weg dat men soms slechts het kletsvermogen van den auteur be wondert om een oogenblik later zijn fantasie te waardeeren en te erkennen dat hij den lezer toch gevangen houdt met dit wonderlijke vertelsel, dat nu eens het lugubere van een verhaal van Edgar Poe nabij komt, dan weer aan een haastig gecomponeerde detective- story, door een psychiater in zijn vrijen tijd gemaakt, doet denken. In ieder geval heeft de lezer uit deze weinige woorden reeds kunnen opmaken dat het geen gewoon boek is dat Defresne ons aanbiedt. Integendeel. Uit de geheimzinnigheid der gebeurtenissen komen wij niet los en de schrijver heeft daar een bij na kinderachtig plezier in. Als ik zegt hij ergens (op pag. 96) u die gebeurtenissen zou vertellen in de volgorde waarin ik ze mee maakte, zou dat zoo'n chaotisch verhaal op leveren, dat u er niets van begrijpen zoudt. En hij vervolgt; „meent echter niet, dat er ook maar een schijn van kans bestaat, dat u dit nu, nu ik de gebeurtenissen verhalen ga, in het mij eerst later duidelijk geworden verband, wel zult doen. Geen kwestie van. Het komt er immers op neer, dat ik u de scherven dei- avonturen in den schoot smijt, u kunt dan passen, schikken en meten, terwijl ik het ge noegen smaak, dat het u toch niet zal lukken er een geheel van te maken, hoewel dat er later wel degelijk bleek te zijn". Kijk, dat lijkt nu niet aardig van zoo'n auteur. Wil hij ons voor den gek houden of wel zoo vriendelijk zijn ons een beetje te ver maken? En is dat soms ook het geval als hij vreeselijk wijsgeerig ernstige dingen schijnt te bespreken? Het zij hoe het zij, het resultaat is dat de lezer per slot den schrijver niet hee- lemaal au sèrieux neemt en dat zal zijn wensch wel niet geweest zijn, noch lijkt het mij billijk. Want hoewel de schrijfkunst in dit boek niet boven een gladde behendigheid uitkomt, zijn toch fantastische geesten van deze soort bij ons te zeldzaam om niet bereid te zijn ze ten volle te waardeeren. Het lijkt onbegonnen werk onzen lezers in een paar woorden de wonderlijke historie voor te leggen. De „ik" die steeds aan het woord is ge behoeft het daarom nog niet voor een autobiografie te houden verzeilt op een Zondagmiddag met een nieuwen kennis naar diens woning ergens buiten op het land. Hij komt in een zonderlinge familie terecht, waarvan de leden alleen een eenigszins schim achtig bestaan voeren, vol geheimzinnigheid zitten, overigens niet bijster interessant zijn, maar door die vraagteekensfeer, die de auteur om ze heen weeft, interessant gaan lijken. En den schrijver gelegenheid geven van allerlei daartusschen door te vlechten over observatie, geheugenstoornis, Waanvoorstelling, -foutieve deducties in het denken enz. enz. Als er van het goede niet een weinig te veel was zou het alles nog aardiger zijn. Want dat is per slot van rekening misschien het artistieke tekort in deze „wonderlijke familie", dat de obsessie ondanks al die wonderlijkheid uitblijft. De schilderes Else Berg, die voor dit boek den omslag teekende, heeft daarvan in een beetje zwart-en-wit eigenlijk meer essentie gegeven dan in vele tientallen pagina's tekst te vinden is. Waaruit de oude wijsheid weer valt af te lezen, dat het meesterschap uit de bewuste beperking blijkt. Nieuwe Boeken. J. Ubink. In de vergulde Ton. Roman 205 pag. Leiden Sijtlioff's U.M. J. Saks. Eduard Douwes Dekker (Een uit voerige studie over D.D. van 340 pag., groot octavo, die, bij gedeelten en met tusschen- poozen in Groot Nederland verscheen). Een belangrijk boek van den bekenden socialist! schen schrijver over de figuur Multatuli. Rot- terd. W. L. en J. Brusse's U.M. J. P. Valkema Blouw. Eensin een Mei nacht. Een avontuurlijke roman. 262 pag. Lochem. Uitg. Mij. De Tijdstroom. Een be schaafd en vlot geschreven historische roman uit den tijd van Napoleon waar Louis Bertrand de hoofdpersoon van is, Robert Nathan. De betoverde reis. (The en chanted voyage). Uit het Amerikaansch ver taald door Mea Mees Verwey. In de Kristallen serie van de Uitgeverij v.h. Mees. Santpoort, 164 pag. Elise Soer. Fata Morgana. Een roman uit de negentiende eeuw. 189 pag. Lochem Uitg. Mij. De Tijdstroom (De naam der schrijfster, haar stijl en de titel zelfs van haar boek voe ren ons inderdaad terug naar de negentiende eeuw, die nog zoo boosaardig niet was. Waar om geven sommige uitgevers hun boeken geen geboortejaar mee!). G. A. van der Lugt. De Mölle en andere ver telsels, oet. Gelster. Met teekenings van Piet te Lintum. 178 pag. Dezelfde uitgevers. („De meeste van disse stukskes hebt in de Lochem- sche kraante estaan onder den namen „Oet Norman Davis, de Amerikaansche vertegenwoordiger op de negen-mogend- hedeneonferentie (rechts) is te Parijs aangkomen op doorreis naar Brussel. Gelster" umdat ze eschreven bunt in de tale zooas die in Gelster esprokken wordt"). „An ders hef 't heele spil niks met Gelster te -ma ken". Jan H. Eekhout. Warden, een Koning. Ro man 236 pag. Nijkerk - Callenbach, De roman van Warden een schaapherder op de Zeeuw- sche Schorren in de mannelijke taal, die men van Eekhout kent. Wij hopen op dit werk uit voeriger terug te komen. Joost van den Vondel. Gijsbrecht van Aem- stel. In een luxe editie uitgegeven door de Uitg. Mij. Joost van den Vondel te Amster dam. Het is dit jaar 350 jaar geleden dat Von del geboren werd en drie eeuwen her, dat zijn Gijsbrecht van Aemstel het licht zag. Dit laatste feit herdenken de uitgevers met dit waarlijk schoone boek, waaraan zorgen noch kosten gespaard zijn en dat toch door beschei dener prijs dan de vroegere pracht-uitgaaf van L. Simons en Derkinderen (bij de Erven Bohn in Haarlem) moest kosten, bestemd schijnt een groot deel van het Nederlandsen publiek te bereiken. De in zwart en rood ge drukte tekst werd typographisch verzorgd door Charles Nijpels en geïllustreerd door den Haarlemschen kunstenaar Anton Pieck, die in een aantal aquarellen, zwarte buitentekst platen en vignetten van het beste leverde waartoe zijn vaardige hand in staat is. Von- del's tekst werd voor deze uitgaaf verzorgd door Prof. Donkersloot, en ingeleid door Anton van Duinkerken, welke inleiding op zich zelve reeds een aandachtige lezing waard is. Naast de talrijke Vondel-uitgaven die men reeds be zit, vraagt deze Gijsbrecht-editie een eigen plaats, vervult misschien een eigen en zeer sympathieke roeping; als geschenk bij de op handen zijnde feestdagen zal ze welkom zijn en daardoor nieuwe belangstelling in het werk van Neerland's meest geprezen dichter kunnen doen ontstaan. De genummerde, in correct versierde linnen banden gebonden exemplaren zijn gehuld in een cartonnage be schutting, waarop de emblemen van het kerst feest en den Sinterklaas zijn aangebracht. Een geschenk, dat velen verheuging zal brengen. J. H. DE BOIS MUZIEK Ned- Vereeniging van Huisvrouwen. Het 25-jarig bestaan der Ned. Ver. v. Huis vrouwen werd Vrijdagmiddag door de afd. Haarlem herdacht in de Tuinzaal van het Gem. Concertgebouw. „Vroolijke Middag" heette de zeer druk gezochte bijeenkomst. Niet ten onrechte: er heerschte een prettige stemming en er werden vroolijke en geestige voordrachten gehouden. Zelfs speelde het orkestje der afdeeling gedurende de pauze een oude bekende in den vorm resp. van een marsch en een wals, maar toen waren de le den zóó druk aan het discussieeren, vermoe delijk over huishoudelijke vraagstukken, dat alleen de dicht bij het podium zittenden waartoe ik mij gelukkigerwijze ook mocht rekenen hebben kunnen hooren wat er eigenlijk gespeeld werd. Enfin, dat was, zooals gezegd, in de pauze en men had toen net de langdurige en spannende, prijzentrekking dei- loterij ten bate van het Jacoba-fonds achter den rug. Er waren echter op deze bijeenkomst vóór en na de pauze ook muzikale en declamato rische voordrachten, die, hoewel alles- wat naar ernst en zwaarte zweemde er in verme den werd, toch getuigden van serieuze kunst beoefening en die dan ook met groote aan dacht werden gevolgd. Daartoe behoorde in de eerste plaats de zang van het dameskoortje der Afdeeling, dat sedert zeer korten tijd onder leiding van mej. Cor Igesz staat. Mej. Igesz heeft de haar op gedragen taak met energie aangepakt en de resultaten waren dan ook nu reeds verblij dend. In drie koorwerkjes resp. van Hendrika v. Tusschenbroek, Ant. Averkamp en Wolde- mar Bargiël heeft het koortje zuiver, ryth- misch en met beschaafde toonvorming gezon gen. Dat alles zoo goed ging was zeker ook, en voor een niet gering deel te danken aan de medewerking van de pianiste mej. Bets Ne- derkoorn, wier pittig en gaaf spel de begelei dingen tot een vertrouwbaren steun van den koorzang maakt. Vooral in een werkje als Bargiël's „lm Frühling", dat door het snelle tempo vrij hooge eischen stelt, was dat van veel belang. Als het op den ingeslagen weg blijft voortgaan zal dit dameskoortje metter tijd waarschijnlijk wel tot nog heel wat groo- tere dingen in staat blijken. Voor het damesorkestje stond mevr. Rie van Eden in de dubbele functie van leidster en van aanvoerende eerste violiste, dus als „Stehgeigerin". Ook dit kleine ensemble, waarin de strijkinstrumenten aangevuld wa ren door klavier en harmonium, weerde zich kranig. Het speelde Weber's „Jubel-Ouver ture", op het wat te langzame tempo na, prijzenswaardig correct. Aan het slot dezer Ouverture werd, evenals onlangs op den feest avond van den Bond v. Gem. Zangvereni gingen, het Wilhelmus gespeeld, en ook nu was daarvoor de toonsoort G gr. t. gekozen. Maar de modulatie, die de leidster daarvoor had aangebracht, kon me niet bevredigen, wijl ze voor mijn gevoel het intredende G gr. t. als dominant van C gr. t. suggereerde. Waarom zou men eigenlijk ons volkslied niet in dezelfde toonsoort als waarin de Ouverture staat laten volgen? Het orkestje speelde voorts een Fantasie over thema's uit Bizet's opera „Cannen", die ook verdienstelijk werd uitgevoerd. Als declamatrice trad mej. Truus Hooyer op. Ik hoorde haar enkele vroolijke en aardige stukjes, ten deele in dialect, voordragen, die zeer insloegen en een dankbaar applaus ver wierven. De openingsrede der voorzitster heb ik ten deele kunnen hooren. Ik wil er slechts uit ver melden, dat zij hulde bracht aan II. M. de Koningin, aan mevr. Dyserinck—Van Gilse van der Pais en aan de vroegere accompagna- trice van het koor mej. Cor Teves. K. DE JONG. Het eerste concert der Vrijdagavondserie, waarmee de H.O.V. haar winterseizoen begon, bracht de kennismaking met een Tchechi- schen dirigent, die de uitvoering van een Tchechisch programma leidde. Dit programma bevatte meerdere werken, die hier voor 't eerst ten gehoore gebracht werden en deswege de belangstelling prikkelden. We moeten echter na de eerste auditie zeggen dat die noviteiten vermoedelijk weinig blijvende winst voor het repertoire van ons orkest te boeken zullen geven. De Ouverture „Eine Nacht in Karl- stein" van Fibich gaf niet veel oorspronkelijks te hooren, maar behelsde tenminste warm ge voelde en goed klinkende muziek, in een vorm die een behoorlijke verhouding tusschen in houd en speelduur toonde. Met Picha's „Suite voor Strijkorkest en Gong" werd dit anders. Het eerste deel daarvan kon nog door breede melodiek bekoren, in 't tweede werd plotseling een meer in moderne richtingen georiënteerde muziek vernomen, die echter het voordeel dei- meeste nieuwere, n.l. beknoptheid, miste. Het strijkensemble is hier zonder celli en bassen gebruikt: de rest kakelt een tijd lang. Dan komt een „Mesto", dat conservatief begint, maar alras in eén ondefineerbaren wirwar schijnt over te gaan; het door den dirigent genomen tempo liet bovendien de idee, „mesto (treurig)" niet opkomen. Leek het tweede deel een kippenhok, het vierde suggereerde ons een pluimveetransport per spoor over grooten af stand. Er was slot noch zin in te bekennen. Ook Novak's „Serenade" viel tegen. We hoorden vroeger eens een zeer mooi strijk kwartet van dezen componist; in zijn Sere nade waren het hoofdzakelijk Wagnerismen die de opmerkzaamheid trokken. „Meister- singer" en „Tristan" vielen er om beurten uit te herkennen. Het tweede deel, de „Serenade", die als een enclave in een grootere „Serenade" vervat was. bleek hoofdzakelijk rhythmische kwaliteiten te hebben. Het vierde, laatste, deel, bevatte zeer veel noten, was zeer lang en vertelde heel weinig. Meer begrijpelijk, na kennisneming van den programmatischen inhoud zelfs zeer begrijpe lijke muziek kwam met Smetana's sympho- nisch gedicht „Sarka" tot ons. Bij het hooren daarvan konden we het programma op den voet volgen: de teleurgestelde gevoelens en deswege kwaadaardige gemoedstoestand van de jonkvrouw; het ten strijde trekken van prins Ctirak, wiens ransel met turf gevuld was: het feest, de slaap der dronken krijgers, het verraad. Het was niet diep, maar onder houdend. Eén bekend werk werd dezen avond gespeeld, een werk dat algemeen bewonderd wordt en dat men telkens weer'gaarne hoort: het cello concert van Dvorak. De solocelllst van het Concertgebouworkest Henk van Wezel speelde de enorm zware solopartij met volledige tech nische beheersching en warme voordracht: een prachtige prestatie, die te meer eerbied af dwingt, wijl de solist in de orkestbegeleiding niet altijd steun vond. De indruk die de leiding van den dirigent Metod Vymental maakte, was dat we in hem meer een koor- dan een orkestleider voor ons hadden. Zijn directie was zeer bewegelijk en druk en gaf toch weinig gedetailleerdheid in de verschillende instrumentengroepen aan. Het scheen eenigszins vreemd dat de H.O.V. de concertenreeks met een gastdirigent open de. Vooreerst omdat deze wat betreft orkest routine en muzikale smaak de mindere van Frits Schuurman bleek, ten tweede omdat o.i. aan den eigen dirigent in elk geval de ope ningszet moet worden gegund. Toch verrichtte Schuurman strikt genomen dien dezen avond ook. Want alvorens de gastdirigent het podium betrad liet Schuurman het orkest de Tsche- chische volksliederen spelen, een eerbetoon aan den Tschechischen gezant en de andere Tschechische autoriteiten, die dit concert bij woonden. Ook Haarlemsche autoriteiten, w.o. de locoburgemeester, gaven van hun belang stelling voor dit concert blijk. Als tegenhulde liet Metod Vymepdal ons „Wilhelmus" spelen, een attentie, die zeer gewaardeerd werd, en waarmee het talrijke auditorium van harte instemde. K, DE JONG Gezelschap Jan Musch. HET WONDER IN DE BERGEN. Een wonderlijk stuk, „Het Wonder in de Bergen", dat gisteren voor de leden van Ge loof en Wetenschap in onzen Stadsschouw burg door het gezelschap van Jan Musch is gespeeld. In de figuur van den „verdediger", den dienaar van de Hooge Gerechtigheid, die de menschen tot God brengt, doet het even denken aan „De Dienstknecht in het Huis", maar overigens staat het er wel heel ver van af. Men heeft moeite de gedachte te verwezen lijken, dat Molnar de schrijver van dit stuk is. Heeft hij een mysteriespel willen geven? Waarschijnlijk, maar hij heeft dan toch in dit pogen gefaald. Men vergelijke eens een werkelijk mysteriespel zooals Elckerlyc of Het groote Schouwtooneel der Wereld van Calderon met dit „Wonder in de Bergen" en men zal het groote onderscheid onmiddellijk voelen. Ik heb tot twee maal toe de voorstel ling van Jedermann voor den Dom te Salz burg bijgewoond en beide keeren heeft dit mysteriespel mij diep ontroerd en in het hart gegrepen. Men meene dus niet. dat ik er ongevoelig voor ben. Hoe komt het dan, dat dit stuk van Molnar mij niets heeft gedaan? Omdat hij het wonder van het mysterie niet vermocht op te roepen. Dit stuk staat dichter bij het melodrama dan bij het mysteriespel. Het is van een soms ontstellende onhandigheid en meir vraagt zich telkens af, hoe een schrijver als Molnar, die het vak kent als weinig anderen, het heeft geschreven. Staan wij in het tweede bedrijf, waarin de burgemeester aan zijn vrouw de bekentenis doet, dat hij zijn onecht kind heeft gedood en zij tot hem'zegt: „Daar heb je goed aan ge daan!" niet midden in het volksstuk van vijf tig jaar geleden? En herinnert ook niet de rechtsscène in III aan deze stukken van vroe ger? Hoe is het dan mogelijk om in de sfeer van het „wonder" te komen? Heel die geschiedenis van Cecilia Wart, de moeder van het onechte kind, is zoo vieux jeu, dat wij ons nauwelijks kunnen begrijpen, dat Molnar er de geestelijke vader van is. En is ook niet die burgemeester de vader van het kind een figuur uit het oude melo drama? Hoe was het mogelijk, dat wij na zulk een inleiding het wonder ook waarlijk als een wonder zouden ondergaan. Nee, Molnar is hier wel heel ver beneden zijn taak gebleven. Jan Musch speelde den verdediger", met volkomen overgave. Hij was werkelijk een .heilige", maar er was voor dezen afgezant van God geen voldoende achtergrond om wer kelijk te ontroeren. Mooi was hij van gebaar en in zijn dictie was wijding, maar hij alleen kon het stuk niet redden. Ook Mieke Flink Verstraete hebben wij kunnen waardeeren als de ongelukkige moeder, welke rol zij met dramatisch accent speelde.. Van Kerckhoven was de burgemeester en het was niet zijn schuld, dat wij bij zijn spel aan het tooneel van 50 jaar terug dachten. De rol leidde er als van zelf toe. Men had van de aankleeding en de decors van dit stuk veel werk gemaakt, de heele voorstelling getuigde van ernst, maar dit kon deze Molnar niet redden. Toch dient het erkend, dat er aandacht was voor het spel en de volle zaal aan het slot, toen aan Jan Musch een krans werd overhandigd, hartelijk en lang applaudis seerde. Hoeveel grooter zou echter de indruk zijn geweest, wanneer Molnar ons een werke lijk mysteriespel had gegeven. J. B. SCHUIL.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 9