Nederland heeft een taak in Zuid Afrika, VRIJDAG 12 NOVEMBER 1937 HAARLEM'S DAGBLAD 8 GRAHAMSTADOnmogelijk als het den Afrikaners gevallen is om het Nederlandsch als hun beschaafde omgangstaal en schrijftaal te be houden, zelfstandige taal met haar eigen ont wikkelingswetten als het Afrikaanseh onge twijfeld is, moet men toch wel vasthouden, dat het verband tusschen Nederlandsch en Afri kaanseh uitermate nauw is. Niet alleen phi- lologisch en historisch, niet alleen, dat het Afrikaanseh een voortzetting van het Neder landsch is, met zeer geringe bijmenging van vreemde (Maleisch-Portugeesche inboor lingen) elementen; maar ook practisch. Ik heb gehooren van Afrikaners toegesproken in het Nederlandsch en werd zonder bezwaar ver staan, en mijn hoorders waren niet uitsluitend intelleetueelen of studenten. Ik heb van het eerste oogenblik, dat ik aan wal gestapt ben geen, of vrijwel geen, moeite ondervonden in mijn omgang met Afrikaners, die Afrikaanseh tot mij spraken en ik Nederlandsch tot hen; hetzelfde geldt voor mijn vrouw. Wij hebben een kerkdienst bijgewoond, waar wij geen woord van misten. Bij het lezen van kranten en boeken zijn wij in het begin wel eens over een woord of een zin gestruikeld, maar dat went heel spoedig. Hieruit kan men al afleiden, dat het voor Afrikaners van eenige ontwikkeling of intel ligentie ook niet moeilijk zijn kan, zelfs zonder veel voorbereiding, om Nederlandsch te lezen. Het is evenwel een feit, dat zij het, op een handjevol speciaal Nederlandsch georiënteer de intelleetueelen na, niet doen. Hoe komt dat? Cultureele ondernemingsgeest ontbreekt. Men moet dan in de eerste plaats bedenken, dat de Afrikaners in het algemeen gesproken geen groote lezers zijn. Vanouds, en hoofdza kelijk nog, vormen zijn een landelijke ge meenschap, te wijd verspreid over een ontoe gankelijk land om licht een intensief intel lectueel verkeer te ontwikkelen; het zonnige klimaat verlokt ook meer tot sport en bui tenleven dan tot lectuur; in de steden konden de Afrikaners zich tot voor kort tegen het overheerschende Engelsch nauwelijks hand haven, en zij, die daar nu in de laatste jaren binnengedrongen zijn, in Kaapstad, Port Eli sabeth, Johannesburg, leven er meest van han denarbeid in mijnen en fabrieken of bekleeden bescheiden posten in de openbare diensten. De eigen Afrikaansche traditie wordt zoowel op het platteland als in de nieuwe stedelijke omstandigheden met merkwaardige taaiheid vastgehouden, maar de cultureele onderne mingsgeest, die noodig is om Nederlandsche geschriften ter hand te nemen, zal men hier niet anders dan sporadisch aantreffen. Cultureele ondernemingsgeest: hoe onont beerlijk die is, wil men hier tot Nederland sche cultuur komen, begrijpt men pas als men weet, hoe het op school toegaat en als men ziet hoe het in de boekwinkels gesteld is. Afrikaanseh beteekent aan de universitei ten Afrikaanseh en Nederlandsch. Het is dui delijk dat, wie het Afrikaanseh wetenschap pelijk bestudeert, de taal waaruit het nog maar zoo kort geleden gesproten is, niet ver- waarloozen kan. En niet alleen philologisch, ook letterkundig gesproken is het onmogelijk om het Afrikaanseh zonder zijn Nederland sehen achtergrond te behandelen. De aan staande „onderwijzers" (men kent hier ons scherp onderscheid tusschen lager en middel baar onderwijs en tusschen onderwijzers en leeraren niet) krijgen dus aan de universiteit of op de opleidingsschool vrij wat Nederlandsch te lezen. Maar als zij zelf voor de klasse ko men te staan, hebben zij weinig gelegenheid om die kennis te pas te brengen. Zeker, ook in het leerplan van de scholen wordt de een heid van Nederlandsch en Afrikaanseh er kend. Bij het examen, dat toelating tot de universiteit verschaft, moet de leerling zoo wel Engelsch als Afrikaanseh nemen, naar keuze de eene taal in een hoogere, de andere in een lageren graad. Slechts die leerlingen nu, die voor het toelatingsexamen het Afri kaanseh in den hoogeren graad kiezen, krij gen eenige aanraking met het Nederlandsch, en dat wel door de bestudeering van twee door het provinciaal departement (onderwijs ressorteert onder de vier provinciën) voorge schreven boeken. Gedurende één of twee jaar worden met het oog op het examen die boe ken gelezen en herlezen, afgeknabbeld en uit gekauwd, tot ieder leerling er hartelijk ge noeg van krijgen moet. Men kiest dan boven dien soms de ongeschiktste boeken, die zich bedenken laten; Ernest Staes, Vondel's Jephta, Mevr. Bosb'oom's Majoor Frans zijn er drie, die men mij .uit de allerlaatste jaren genoemd heeft. Voor kinderen, die verder heelemaal geen Nedei'landsch in handen krijgen, waar lijk geen literatuur om hen met onze taal op een vertrouwelijke voet te stellen.Het resultaat is dan ook, dat de gemiddelde Afrikaner, als hij met die korvee klaar is, naar geen Hol- landsch boek meer omkijkt. Men ziet het in de boekwinkels maar al te goed. Er is te Kaapstad één voortreffelijke zaak, waar Afrikaansche en Nederlandsche lectuur verkocht wordt. Daar komen zij die werkeliïJc belang stellen zich voorzien. Te Pre toria is een soortgelijke winkel. Maar zelfs te Stellenbosch, waar de universiteit bijna geheel Afrikaansch-sprekend geworden is, kan men haast geen Hollandsche boeken krijgen. De ge middelde Afrikaner gaat het leven door zon der ooit een Hollandsch boek tegen te komen. Daarentegen vindt hij aan alle kanten Engel- sche literatuur, de beste en de minste, zware en lichte, en spotgoedkoop. Voor verstrooiing en voor lezing op alle mogelijke gebied grijpt hij onwillekeurig naar het Engelsch. Hij weet niet beter of dat hoort zoo; hij heeft geen; flauw vermoeden dat het anders kan. Toch kansen voor het Hoog- Hollandsch. hIT is een staat van zaken, waar de Afri- 'kaansche cultuurbeweging tegen op moet tornen. Op zichzelf is de Afrikaansche cultuur, de letterkundige, maar vooral de wetenschap pelijke, tegenover de Engelsche wel bijster zwak. Hoe jammer, dat zij zich met de onze niet stijft en sterkt! Zoo zien het (ik zei het in mijn vorig artikel) de meeste Afrikaansche intelleetueelen wel degelijk in. Vrijwel allen die de pen voeren, voelen de behoefte aan den steun van het Nederlandsch, zelfs voor de ont wikkeling van hun taal. Als men de zaak van dien kant bekijkt, wordt het beeld opeens veel hoopvoller. Ik drukte het misschien zelfs te, DE Cultureele banden kunnen nauwer aangehaald worden. sober uit, toen ik schreef, dat alleen de spe ciaal Nederlandsch georiënteerde intelleetuee len nog Nederlandsch lezen; of althans zou ik er aan toe willen voegen, dat een zeer groot deel van de intelleetueelen, wat hun inzicht in de behoeften van de Afrikaansche cultuur betreft, Nederlandsch georiënteerd zijn. Om zoo te_ zeggen iedereen (en ik heb een groot aantal meer en minder vooraanstaande Afri kaners gesproken, hoogleeraren en hoofdre dacteuren, dichters en romanschrijvers, on derwijzers en onderwijzeressen, predikanten en politici) iedereen zegt, dat er geen vrees of wantrouwen tegenover het Hoog-Hollandsch meer bestaat nu het Afrikaanseh eenmaal den slag gewonnen heeft; er is integendeel een krachtige reactie ingetreden tegen die los-van- Holland-stemming, die een twintigtal jaren geleden onvermijdelijk met den strijd voor er kenning- van het Afrikaanseh opkwam. Dit schept een toestand, waarin naar mijn meening iets ten gunste van het Nederlandsch en in het algemeen van Nederlandseh-Afri- kaansche cultuurbetrekkingen gedaan wor den. Ik heb herhaaldelijk hooren Rraten alsof nu alles vanzelf wel terecht zal komen. Daar voor zijn de bezwaren en tegenwerkende krachten veel te machtig. Er moet iets gedaan worden, ten eerste door de Afrikaners zelf. Niets zou eenvoudiger zijn dan om met be hulp van geschikte (dat wil vooral zeggen ge makkelijke, bevattelijke, frissche) lectuur het Afrikaansche kind in de Afrikaansche les spelenderwijze met Hollandsch-lezen ver trouwd te maken. EenvoudigAls men de zaak op zichzelf beschouwt. Minder eenvoudig, helaas, in verband met de onderwijstoestan den en -regelingen, die hier bestaan. Dat is een zaak voor de Afrikaners~zelf, en gelukkig zijn er velen, die de meening, dat men er met de welgezindheid van de intelleetueelen van zelf wel komen zal, niet deelen. Wat zij zou den kunnen doen, zal ik hier niet in bijzon derheden bespreken. Een taak voor Holland. Ten tweede kan er ook iets van Holland uit gedaan worden. Het besef, dat wij tegenover de Afrikaansche beschaving nog een taak te vervullen hebben, is in ons land niet sterk genoeg'. Weliswaar is het in dat opzicht veel beter gesteld dan met ons verwantschaps- en plichtsgevoel tegenover Vlaanderen. De reis vara dr. Idenburg, de secretaris van curato ren van de Leidsche universiteit, met wien ik te Kaapstad nog een uitvoerige bespreking kon hebben, is een hoopvol bewijs daarvan. Toch ontbreekt er nog heel wat aan. Op de boot al, op dat prachtige schip van een Neder landsche maatschappij, die zooveel doet om den naam van ons land in den vreemde hoog te houden, kon ik constateeren (niets nieuws voor mij) hoe weinig de Nederlander inziet, dat hij zijn land afvalt als hij niet ook zijn taal, waar het kan, handhaaft. Hoe geredelijk gebruikten ook de Nederlandsche passagiers zonder eenige noodzaak Engelsche woorden, spraken zelfs Nederlandsche namen in Zuid- Af rika op zijn Engelsch uit. Dat zijn kleine symptomen van een groote zwakheid. Afri kaansche intelleetueelen, die naar onze cul tuur om steun opblikken, worden altijd weer pijnlijk getroffen door de onverschilligheid waarmee men bij ons .te lande vroeger Fran- sche, nu Engelsche termen klakkeloos over neemt; de verschijning van onze stationsbpe- kenstalletjes vervult hen met verwondering en een zekere angst: men vertelt u verhalen van in het Afrikaanseh gestelde brieven om in lichtingen naar Nederland, waarop het Engelsch antwoord kwam (van een museum directeur bijvoorbeeld). Hier is het een veel vernomen grief, dat Hollandsche emigranten zich zoo vaak weerstandsloos, of zelfs met een zekere gretigheid, laten verengelsehen, al staat daartegenover een zeker niet te versmaden getal van Hollanders en zoons of .dochters van Hollanders, die in de Afrikaansche gemeen schap opgenomen zijn niet alleen, maar die er een cultuur-rol van beteekenis vervullen. Toch zou ik zeggen, dat niets onzen cultuur invloed in Zuid-Afrika zoo ten goede komen zou als een krachtiger nationaal cultuurbe wustzijn in ons eigen land en bij onze eigen menschen. Intusschen, er bestaat, ik zei het al, toch ook wel degelijk een gezond be sef en veel goede wil bij ons op dit ge bied, en de vraag rijst dus ook: wat kan hier practisch gedaan worden? Veel, naar mijn meening. Ten deele in richtingen, waarin reeds gestreefd en gezocht wordt: door nauwere acade mische betrekkingen, door bevordering van de verspreiding van het Neder landsche boek. Maar waarom wordt hier geen Nederlandsche film ver toond? Verscheiden Afrikaners heb ben mij gezegd, hoe geschikt zij Me- rijntje Gij zen achtten. En waarom doet onze radio geen moeite om zich in Zuid-Afrika te doen hooren? Ook daarnaar verlangen velen. En niet iedereen is zoo bescheiden als wij. De Duitschers hebben een uitzending, die speciaal voor deze streken bedoeld is. En de Duitsche propaganda, die nog op zooveel an dere manieren gestadig aan het werk is, vindt hier veel ingang. Men zit hier te ver af om gemakkelijk onder het fraaie oppervlak van het Duitsche regiem te kijken, fraai vooral voor menschen, wier geest door een eigen na- tionaliteitsstrijd een zekere richting heeft ge kregen. De Duitsche invloed maakt de Afri kaansche intelleetueelen niet tot nationaal- socialisten; daarvoor zijn tenslotte hun tra dities en hun omstandigheden al heel onge schikt. De Duitsche invloed stelt hen ook niet vijandig of afkeerig tegenover Nederland; althans niet dan in heel enkele uitzonde ringsgevallen. Maar als de Duitsche invloed ongehinderd door blijft werken en wij daar tegenover niet iets positiefs weten te stellen, zal Nederland en het Nederlandsch geleidelijk nog verder uit het Zuid-Afrikaansche ge zichtsveld wegglijden. Dit is een voorname re den, waarom het toe te juichen valt, dat men bij ons het probleem van de Nederlandsch- Zuid-Afrikaansche betrekkingen onder de oogen ziet, en waarom het te hopen is dat men er nog actiever tegenover zal optreden. (Nadruk verboden) „HERMAN HEIJERMANS". De tooneelvereeniging „Herman Heijer- mans" organiseert op Zondagmiddag 14 No vember in de gemeentelijke Concertzaal twee filmvoorstellingen met kinderfilms, als „Pek broek in Afrika" „Charley Chaplin op de rol- schaatsenbaan" en „Oom Tom en de Wees kinderen". De positie van het trampersoneel. Voorloopig geen verbetering der arbeids voorwaarden. Naai- aanleiding van het verzoek, door de vakvereenigingen gericht tot de Directie van de N. Z. H. T. M. om verbetering te brengen in de loonen, mede in verband met de stij ging in de kosten voor het levensonderhoud, heeft de Directie o.a. het volgende geant woord „Het is mij natuurlijk bekend, dat van ver schillende zijden drang bij onderscheiden be drijven wordt uitgeoefend om verbetering van arbeidsvoorwaarden te verkrijgen. Die drang gaat uit van de volgende over wegingen a. de arbeidsvoorwaarden hebben in de laatste jaren verschillende verslechteringen ondergaan; b. de achterstand, die hierdoor in verschil lende huishoudens is ontstaan, eischt noo dig herstel, vooral in de a.s. wintermaanden; c. de indexcijfers zijn na de devaluatie ver hoogd, hetgeen opnieuw een verslechtering beteekent; d. de verbetering der bedrijfsuitkomsten maakt het mogelijk de gewenschte verbete ring der arbeidsvoorwaarden aan te bren gen. Bij verschillende bedrijven is dit het geval geweest; e. Er leeft een gevoel, dat de slechte tijden in hoofdzaak op de ruggen der werknemers zijn gelcV en slechts in geringe mate door het kapitaal worden gedragen. Ten aanzien' van deze overwegingen zij het volgende opgemerkt: Ad. a. Deze achteruitgang was niet te ont gaan, de achteruitgang van het bedrijf zelve was helaas veel aanzienlijker. De uitkomsten liepen met meer dan 40 pet. terug. Een ver voersbedrijf kan niet als een fabriek zijn productie aanpassen aan het verminderde debiet; de omstandigheid, dat de particu liere auto naast de fiets meer als concurrent van het openbare vervoermiddel optreedt, maakt het zelfs gebiedend, voor zoover de achteruitgang aan deze concurrentie moet worden toegeschreven, de productie, dat is de freauentie, te verhoogen Bij de vervoersbedrijven is dus tegenover een sterke verlaging der opbrengst geen overeenkomstige verlaging der uitgaven te verkrijgen. De overschotten, waaruit de vaste lasten van het bedrijf moeten worden bekos tigd, dalen dus in veel sterkere mate. Zoo zijn deze overschotten, die in 1933 nog f 640.000 bedroegen in 1936 tot f 425.000 gedaald, on danks het feit, dat getracht is den achteruit gang dier overschotten zooveel mogelijk te beperken. Ook de vaste lasten werden reeds belang rijk verminderd zij het dan ook iri den vorm van een voorloopige toezegging. Deze liepen sedert 1932 met meer dan f 100,000 te rug ongeacht de voorloopige stopzetting dei- aflossingen. Het vorengenoemde bedrag van f 425.000 is verre onvoldoende om de zelfs gereduceer de vaste lasten te kunnen voldoen, zoodat op den duur de toestand der Maatschappij niet houdbaar is geworden. Een voortgezette verlaging der uitgaven, zoowel der exploitatie-uitgaven als der vaste lasten, moest dan ook in 1936 onder de oogep worden gezien. De ingetreden lichte verbetering in ver schillende bedrijven en ook bij ons en voorts de mogelijkheid, dat de devaluatie een ver hooging van de index zou meebrengen, deed echter van het doen van oogenblikkelijke stappen in een of andere richting afzien. Dat "die stappen uiteraard geen voldoende effect zouden kunnen hebben zonder ook de arbeids loonen aan te tasten is U gezien de om standigheid dat deze meer dan 60 pet. der ex ploitatiekosten uitmaken wel zonder meer duidelijk. Ad. b. Er zou door de toegepaste verlagin gen achterstand in de gezinnen ontstaan zijn. De mogelijkheid wordt niet ontkend, de noodzakelijkheid zal echter niet direct be hoeven te worden toegegeven. Als men de indexcijfers der kosten van levensonderhoud en der loonen nagaat, dan zijn die zoowel ten aanzien van 1913 als ten aanzien van de na-oorlogsche jaren 1923/1924 in 't voordeel van de loonindex. Achterstand tengevolge van de genomen loonmaatregelen behoefde derhalve niet te ontstaan. Ad c. De s edert de devaluatie ingetreden verhooging der indexcijfers heeft zich tot dusverre tot 5 pet. beperkt. Deze verhooging is slechts in staat de beteekenis van het hiervoren ad b beweerde in geringe mate te verkleinen. Aanleiding om tot verhooging der loonen over te gaan, is daaruit niet met groote overtuiging te putten. Ad d. Een andere kwestie is, of de uitkom sten van het bedrijf het mogelijk maken de uiteraard gewenschte loonsverbetering zij het dan ook niet op grond van de indexcij fers aan te brengen. Inderdaad is er bij onze Maatschappij eenige verbetering waar te nemen, doch dan ook slechts eenige, zich meer openbarend in een stuiting van den regelmatigen achteruit gang der laatste jaren, dan in een sterke toe neming der inkomsten. Er zijn gelukkig in den lande andere be drijven, wij denken b.v. aan mijnbedrijven, die hun financi-eelen toestand met sprongen hebben zich verbeteren. Dat deze in staat zijn op hun wellicht in de afgeloopen jaren in nog sterker mate doorgevoerde besparingen ten deele terug te komen, kan niet anders dan verheugend zijn. Dat zij echter tot ge volg zouden moeten hebben, dat ook andere bedrijven, die slechts in geringe mate deze gunstige conjunctuur gevoelen, dit voorbeeld volgen, zou niet alleen onjuist doch zelfs zeer gevaarlijk zijn voor de handhaving en den wederopbouw van het bedrijfsleven en daardoor het directe belang der daarbij be trokkenen uiteindelijk ten zeerste schaden. Uit de U gegeven mijfers, die betrekking hebben op de uitkomsten van ons bedrijf in 1936 en het vooruitzicht, ddt deze cijfers voor 1937 nog verre onvoldoende zullen blij ken, om eenige zekerheid omtrent de instand houding van ons bedrijf in den vorm, zooals Wij dien thans kennen, te kunnen verschaf fen. zal het U duidelijk zijn, dat er geenerlei mogelijkheid bestaat tot een loonsverliooging met haar consequetie verlaging der be schikbare overschotten over te gaan en dat wij voorshands slechts mogen hopen, dat maatregelen in tegengestelden zin afgewend kunnen worden. Ad. e. Dat het doode kapitaal, dat onze Maatschappij in staat stelt haar bedrijf uit te oefenen er zonder kleerscheuren zou zijn afgekomen daarentegen het personeel, het levende kapitaal, alleen de last op zijn schou ders zou hebben genomen, is een stelling, die niet gemakkelijk te verdedigen zal zijn. Zon der in finesses af te dalen, meen ik in de eerste plaats te mogen wijzen op de reeds boven ad a genoemde verlaging der vaste lasten. Doch daarbij zulleix wel weinig be zitters van aandeelen of obligaties der Maat schappij. die de beurskoers en dus de ver koopwaarde van hun bezit met meer dan 40 pet. zagen dalen, het gevoel hebben, dat de slechte jaren, die de N. Z. H. thans door maakt. voor het personeel alléén en niet voor hen voelbaar zal zijn. Er is nog een ander feit, n.l. dat in nog sterkere mate dan tot dusver de vaste lasten zoo spoedig mogelijk zullen moeten worden verlaagd. Die verlaging der vaste lasten is onlangs door tegemoetkoming van eenige voorname geldschieters der Maatschappij vei-kregen. In de toekomst zullen zeker de pogingen ten deze moeten worden voortgezet, al is het uiteraard voor bedrijven, wier bedrijfsuit komsten ongunstig zijn, uitgesloten het een voudige middel der conversie ter bereiking van dit doel toe te passen. Conclusie. Het personeel zal teleurgesteld zijn te hoo ren, dat er blijkens het vorenstaande voors hands geenerlei uitzicht kan worden gegeven op een wijziging der arbeidsvoorwaarden in gmistigen zin. De wetenschap, dat deze voorwaarden, ver geleken bij vroeger, gunstig zijn, dat in een bedrijf als het onze geheele of gedeeltelijke werkloosheid niet bestaat en bovendien de oude dag verzekerd is, zal niet nalaten deze teleurstelling terug te dringen. St. Nicolaas wordt uitgenoodigd, naar liier te komen. Door „Haarlem's Bloei". „Haarlems Bloei" ovei-weegt dezer dagen een uitnoodiging te zenden aan St. Nicolaas om de Spaarnestad met zijn gevolg officieel te willen bezoeken. Wanneer de vermaarde kindervriend op tra- ditioneele wijze zijn intocht wil doen, zal „Haarlems Bloei" onmiddellij-k trachten de medewerking te verkrijgen van den nieuwen burgemeester voor een officieele ontvangst van St. Nicolaas op het Stadhuis, welke plech tige begroeting den goeden Sint ook bij diens jaax-lijkschen bezoek aan Amsterdam te beurt valt. „Haarlems Bloei" zal trachten bij aankomst van St. Nicolaas een passend escorte te for- rneeren en nagaan cp welke passende wijze de groote vriend van kinderen en volwassenen verder nog kan worden ontvangen. Misschien zou het Carillon wel kunnen spelen bij zijn aankomst op het Stadhuis. Het spreekt van zelf, dat „Haarlems Bloei" hier slechts iets beoogt, dat bedoeld is als een aanvulling eventueel ondersteuning van de reeds in Haarlem bestaande activiteit op het gebied der St. Nicolaas-viering, waai-bij de medewerking van den georganiseerden mid denstand van harte welkom zal zijn. Tot zoover dit communiqué van „Haarlems Bloei". Wij juichen dit initiatief van de orga nisatie, die reeds zooveel deed om Haarlem te .verlevendigen, van harte toe. Zulk een of ficieele intocht van tS. Nicolaas kan, als van verschillende zijden daai'bij medewerking wordt verleend, weer eens wat „leven in de brouwerij brengen", zooals dat nu al eenige jaren te Amsterdam het geval is. Misschien vinden de autoriteiten, nu er dan één offi cieele St. Nicolaas zal zijn, wel aanleiding te verbieden, dat andere „Sntei-klazen" zich op straat vertoonen, hetgeen wel eens aanlei ding heeft gegeven tot een dwaas aandoende ontmoeting van twee goede Sinten op den hoek van een straat! DR. MARIA MONTESSORI. Dr. Maria Montessori zal op 23 November a.s. in het Kexxnemer Lyceum spreken over het onderwerp: „Les plans de l'éducation". HERDENKING WAPENSTILSTAND. Door den Vredesraad Haarlem en het Co mité „Jeugd Wil Vrede" zal op Woensdag avond 17 November in den Stadsschouwburg aan het Wilsonsplein een openbare bijeen komst worden gehouden, ter herdenking van de Wapenstilstanddag. Als sprekers zullen optreden de heeren Ds. G. Westmijse uit Rotterdam en Dr. A. J. van Leusen uit Velsen. Tenslotte zal er door de Haarlemsche Vredesspelers, onder leiding van den heer Joh. C. Fr.ewel, een éénacter opge voerd worden, getiteld: „Ik wil niet". (IJN/T IN LETÏERE» ZIEKENFONDS ZIEKENZORG. 'Het ziekenfonds „Ziekenzorg" houdt Maan dagavond 29 November zijn jaarvergadering in de bovenzaal van café-restaurant Brink- mann, Groote Markt. Aan het jaarverslag over 1936J1937, dat dien avond zal worden uitgebracht, is het volgende ontleend. Ofschoon het aantal ledexi, dat gebukt gaat onder de langdurige werkloosheid steeds groo- ter wordt, waai-van het Fonds de nadeelige gevolgen ondei-vindt, was het Fonds toch in staat de hulpverleening in haar geheelen omvang onverkort te handhaven. De vei-bete- ring in het bedrijfsleven geeft nu eenige hoop voor de toekomst. Niettegenstaande het gedwongen bedanken (om financieele redenen) van vele leden ver toont het ledental toch een gestadigen groei doordat vele nieuwe leden toetraden. In totaal telde het fonds op 30 Juni 1937, Haarlem, afd. A en afd. B (Middenstands fonds) met de afd. Zandvoort, 20.674 leden. In tegenstelling met vorige jaren kan thans gewaagd worden van bevredigenden finan cieele resultaten. Voor het eerst wijst de ex ploitatierekening een klein batig saldo aan, Het bleek ook dit jaar, dat het nog voor vele leden, die buiten de crisisregeling vielen, on mogelijk of zeer bezwaarlijk was steeds de volle contributie te betalen, of regelmatig te voldoen. De Commissie, met de uitvoering dezer re geling belast, verleende dan ook weer aan vele leden uitstel van betaling en stond aan aanderen voor eenigen tijd reductie op de contributie toe. Een bevredigende oplossing om aan de be zwaren dezer leden tegemoet te komen is bij de tegenwoordige verhoudingen niet te be reiken. Iedere week hield de Commissie zitting ter behartiging van de ingekomen aanvragen, ehanadeld werden 241 verzoeken (vorig jaar 357), terwijl het gederfde contributiebedrag beliep f 264,79, tegen f 458,93 in het vorige jaar. Het aantal leden van het Fonds, aangeslo ten bij de ziekenhuisvei'zekering met de ge meente Haarlem, ging met 852 vooruit en kwam hierdoor van 14.999 op 15.851. In totaal werd aan de gemeente Haarlem voor ontvan gen contributie afgedragen: f 64.321,24 (v. j f 59.323,66). De fnancieele uitkomsten der tandheelkun dige inrichting van de 5 alhier samenwerken de ziekenfondsen waren zeer bevredigend. Het aantal ingeschrevenen steeg van 63.490 tot 67.032 per 31 December 1936. Het aantal afgegeven i-ecepten bedroeg -3.855 tegen 144.933 het vorig jaar. De ge middelde prijs per recept was 13.70 cent tegen 14.58 cent het vorig jaar. In de afd. Zandvoort viel een gestadige roei te constateeren. Het ledental ging met 112 vooruit en kwam van 1091 op 1203 TAXI-ONDERNEMERS UIT HET KLEINBEDRIJF. De Haarlemsche Taxi-Ondernemers uit het kleinbedrijf hebben op hun vergadering be sloten, een aparte vereeniging op te richten en wel de Haarlemsche 'Vereenigde Taxi Ondernemers. Overeengekomen werd, als gevolg van de gehouden bespreking ter vergadering, om zich tot Burgemeester en Wethoudeixs te richten met nadere voorstellen omtrent het sanee- ringsplan van het taxi-bedrijf. BURGERWACHT. Met ingang van 1 Februari 1938 heeft dg generaal-majoor b.d. G. J. D. Beauduin, in specteur der Burgei-wacht, eerval ontslag ge vraagd uit die functie aan H.M. de Koningin. MUZIEK KUNST AAN HET VOLK. TRIO PASQUIER. Het kwartetensemble, dat op een avond der vorige week zich in den Stadsschouwburg deed hooren, mocht den indruk eener viereenheid wekken: de drieëenheid van het Trio Pasquier schijxit nóg volkomener, nóg hechter; zij is in één woord ideaal. Wellicht is dit daaraan toe te schrijven, dat het drie broers zijn, die het trio-ensemble vormen. Drie broers ik heb, bij het luisteren naar Gabriel Pierné's „Dedi- cace (sur le nom des frères Pasquier)" uit de noten van het beginthema der alt getracht de beginletters hunner vóórnamen te raden, B, b; e, e; d, -dis het te verwonderen dat mij een oogenblik „Bernard twee, Eduard twee, Dirk twee" door het hoofd ging? Maar in die richting lag de oplossing der puzzle niet, en het foutieve van al mijn gissingen bleek me na afloop van het concert toen ik de heeren zelf de verklaring vroeg. Zij gaven die met de grootste bereidwilligheid en toonden mij Pierné's manuscript, waarop de thema's en de ontcijfering daarvan door -den componist ge schreven staat. Nu zag ik dat de drie gebroe ders Pasquier volstrekt niet Bernard, Eduard en Dirk heeten, maai' Jean, Pierre en Etienne. De letters dezer drie namen zijn door noten voorgesteld en vormen drie thema's; -een vier de, langer thema, uit de in noten omgezette letters van „Trio P-asquier" gevormd, is daar aan toegevoegd. Nu weet iedereen, dat j, n, p, r, t, s, q en u niet als muzieknoten voorkomen, maar de Fransche componisten redden zich door de moelijkheid zulker gevallen met een echt Fransehen slag heen: ze tellen het alfabet eenvoudig door. A, b, c, d, e, f, g, h wordt dus weer a, i b, j c enz., maar de mu zikale geestigheid wordt daardoor voor den hoorder vrij moeilijk te doorgronden. Gelukkig wordt de waarde van Pierné's compositie niet alleen door die alfabetische geestigheid be paald. Vooral het derde zijner in zijn laatste levensjaar geschreven „Trois pièces en Trio" is een pétillant stuk, frisoh, levendig en vol van de meest verrassende klankcombinaties. Reeds de eerste inzet van de melodie „Les trois clercs de Saint Nicholas" door 'de lage tonen der alt, versterkt door hooge flageoletten der viool op een afstand van eenige octaven, levert een bijzonder effect. Het eerste stuk, de „De- dicace" schijnt uit een reeks vi'ije variaties te bestaan en is nogal uitgesponnen; na-Franck- sche chromatiek speelt er, evenals in het twee de stuk, het „Chanson", een groote rol in. Een wending In dat tweede stuk herinnert soms even aan het Poème voor viool en orkest van Ernest Chausson, ook een der Franck-adepten. De klankmogelijkheden van het uit viool, alt viool en cello bestaande ensemble zijn door Pierné wél op zeer vindingrijke wijze uitge buit, en dit is te meer merkwaardig, om-dat •deze componist tevoren nimmer een werk voor strijkensemble had geschreven en dus geacht moest worden in de techniek daarvan geen ervaring ie hebben. Ook Beethoven heeft immers zich moeten oefenen en voorbereiden alvorens hü het waagde om door de publicatie van strijkkwar tetten in vergelijking met Haydn en Mozart gesteld te worden. Tot die experimenten be- hooren zijn Strijktrio's op. 3 en op. 9. In op. 3 voelt men de onervarenheid van den componist nog vrij sterk, in de drie trio's van op. 9 veel minder; het derde daarvan, dat in c ld. t., dat het Trio Pasquier hier een vorige maal voor droeg is zelfs reeds meesterlijk, niet alleen van gedachteninhoud, maar ook van instrumentee- ring. Het trio in G gr. t. volgt in waarde op dat in c kl. t.; het bereikt zijn toppunt in de geestige en zeer moeilijke finale, maar ook het droomerige Adagio non tanto e cantabile en het Allegro con brio met de Ada gio-inleiding bevatten mooie muziek, waarin zich het gemis van een vierde instrument niet al te zeer doet gevoelen. En hoe geestig is het begin van het Allegro uit het slot vaxx een passage der inleiding^ ontwikkeld Dat groeit voor onze ooren uit een kleine kiem tot bloeiend leven! Lx tusschen: de grootste meester op het ge bied van het strijktrio bleef toch weer M-ozart, wiens genialiteit zich in elke willekeurige in strumentale combinatie doet gevoelen en de klank daarvan tot ideale schoonheid verheft. Zoo is 't in het eenige werk, dat hij voor strijk trio schreef: het Divertimento, dat uit den tijd der drie groote Symphonieën stamt eix dat niet slechts het meest volmaakte uit de litte ratuur voor strijktrio is, maar dat ook in Mo zart's oeuvre een zeer hooge plaats inneemt. De choonheden van dit werk zijn zóó talrijk, dat men een geheel artikel zou vullen, zelfs wan neer men er slechts een beknopt overzicht van zou willen geven. De zesdeeligheid volgt uit het karakter van het „divertimento", een vorm, die ook als „serenade" of „cassatio" voorkomt. Maar deze divertitie"- of „amusements"- muziek is door Mozart in de meeste der zes hoofddeelen tot pure schoonheid verheven, en bezit een innerlijkheid en een ontroerende kracht, die de gedachte aan de beteekenis van het woord „divertimento" niet meer laat op komen. Slechts het tweede Menuetto met zijn als voor hoorns gedacht thema en de lustige finale wijzen op het serenadekarakter, maar ook die finale is vol van geestige wendingen, b.v. de imitatorisehe behandeling van het trommelmotief. Het eerste Menuetto heeft den polyphonen stijl en den melodischen rijkdom van de mooiste menuetten zijner groote strijk kwartetten; het Andante bestaat uit een reeks dubbelvariaties die ook in compositorisch opzicht hoogst geniaal en interessant zijn. Daarbij is het werk uiterst moeilijk, want elk instrxmient treedt te zijner tijd volkomen so listisch op. No. 563 van Kochel's catalogus van Mozart's werken is dit trio en elk onzer tegen woordige toondichters zou in tijdnood komen als hem de taak gesteld werd binnen het jaar iets van deze beteekenis en perfectie te leveren. Maar voor Mozart ging de reeks door, tot over de 600, toen de dood hem op 35-jarigen leef tijd wegnam En wat de uitvoering door de Pasquiers be treft: die was zóó ideaal, dat ik geen woorden kan vinden om die te schetsen. Ik wil dus Voixdel citeeren: „Gemeen bewondering past voor uw wondren niet." K. DE JONG.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 14