Nederland heeft een taak in Zuid Afrika,
VRIJDAG 12 NOVEMBER 1937
HAARLEM'S DAGBLAD
8
GRAHAMSTADOnmogelijk als het
den Afrikaners gevallen is om het
Nederlandsch als hun beschaafde
omgangstaal en schrijftaal te be
houden, zelfstandige taal met haar eigen ont
wikkelingswetten als het Afrikaanseh onge
twijfeld is, moet men toch wel vasthouden, dat
het verband tusschen Nederlandsch en Afri
kaanseh uitermate nauw is. Niet alleen phi-
lologisch en historisch, niet alleen, dat het
Afrikaanseh een voortzetting van het Neder
landsch is, met zeer geringe bijmenging van
vreemde (Maleisch-Portugeesche inboor
lingen) elementen; maar ook practisch. Ik heb
gehooren van Afrikaners toegesproken in het
Nederlandsch en werd zonder bezwaar ver
staan, en mijn hoorders waren niet uitsluitend
intelleetueelen of studenten. Ik heb van het
eerste oogenblik, dat ik aan wal gestapt ben
geen, of vrijwel geen, moeite ondervonden in
mijn omgang met Afrikaners, die Afrikaanseh
tot mij spraken en ik Nederlandsch tot hen;
hetzelfde geldt voor mijn vrouw. Wij hebben
een kerkdienst bijgewoond, waar wij geen
woord van misten. Bij het lezen van kranten
en boeken zijn wij in het begin wel eens over
een woord of een zin gestruikeld, maar dat
went heel spoedig.
Hieruit kan men al afleiden, dat het voor
Afrikaners van eenige ontwikkeling of intel
ligentie ook niet moeilijk zijn kan, zelfs zonder
veel voorbereiding, om Nederlandsch te lezen.
Het is evenwel een feit, dat zij het, op een
handjevol speciaal Nederlandsch georiënteer
de intelleetueelen na, niet doen. Hoe komt
dat?
Cultureele ondernemingsgeest ontbreekt.
Men moet dan in de eerste plaats bedenken,
dat de Afrikaners in het algemeen gesproken
geen groote lezers zijn. Vanouds, en hoofdza
kelijk nog, vormen zijn een landelijke ge
meenschap, te wijd verspreid over een ontoe
gankelijk land om licht een intensief intel
lectueel verkeer te ontwikkelen; het zonnige
klimaat verlokt ook meer tot sport en bui
tenleven dan tot lectuur; in de steden konden
de Afrikaners zich tot voor kort tegen het
overheerschende Engelsch nauwelijks hand
haven, en zij, die daar nu in de laatste jaren
binnengedrongen zijn, in Kaapstad, Port Eli
sabeth, Johannesburg, leven er meest van han
denarbeid in mijnen en fabrieken of bekleeden
bescheiden posten in de openbare diensten.
De eigen Afrikaansche traditie wordt zoowel
op het platteland als in de nieuwe stedelijke
omstandigheden met merkwaardige taaiheid
vastgehouden, maar de cultureele onderne
mingsgeest, die noodig is om Nederlandsche
geschriften ter hand te nemen, zal men hier
niet anders dan sporadisch aantreffen.
Cultureele ondernemingsgeest: hoe onont
beerlijk die is, wil men hier tot Nederland
sche cultuur komen, begrijpt men pas als men
weet, hoe het op school toegaat en als men
ziet hoe het in de boekwinkels gesteld is.
Afrikaanseh beteekent aan de universitei
ten Afrikaanseh en Nederlandsch. Het is dui
delijk dat, wie het Afrikaanseh wetenschap
pelijk bestudeert, de taal waaruit het nog
maar zoo kort geleden gesproten is, niet ver-
waarloozen kan. En niet alleen philologisch,
ook letterkundig gesproken is het onmogelijk
om het Afrikaanseh zonder zijn Nederland
sehen achtergrond te behandelen. De aan
staande „onderwijzers" (men kent hier ons
scherp onderscheid tusschen lager en middel
baar onderwijs en tusschen onderwijzers en
leeraren niet) krijgen dus aan de universiteit
of op de opleidingsschool vrij wat Nederlandsch
te lezen. Maar als zij zelf voor de klasse ko
men te staan, hebben zij weinig gelegenheid
om die kennis te pas te brengen. Zeker, ook
in het leerplan van de scholen wordt de een
heid van Nederlandsch en Afrikaanseh er
kend. Bij het examen, dat toelating tot de
universiteit verschaft, moet de leerling zoo
wel Engelsch als Afrikaanseh nemen, naar
keuze de eene taal in een hoogere, de andere
in een lageren graad. Slechts die leerlingen
nu, die voor het toelatingsexamen het Afri
kaanseh in den hoogeren graad kiezen, krij
gen eenige aanraking met het Nederlandsch,
en dat wel door de bestudeering van twee
door het provinciaal departement (onderwijs
ressorteert onder de vier provinciën) voorge
schreven boeken. Gedurende één of twee jaar
worden met het oog op het examen die boe
ken gelezen en herlezen, afgeknabbeld en uit
gekauwd, tot ieder leerling er hartelijk ge
noeg van krijgen moet. Men kiest dan boven
dien soms de ongeschiktste boeken, die zich
bedenken laten; Ernest Staes, Vondel's Jephta,
Mevr. Bosb'oom's Majoor Frans zijn er drie,
die men mij .uit de allerlaatste jaren genoemd
heeft. Voor kinderen, die verder heelemaal
geen Nedei'landsch in handen krijgen, waar
lijk geen literatuur om hen met onze taal op
een vertrouwelijke voet te stellen.Het resultaat
is dan ook, dat de gemiddelde Afrikaner, als
hij met die korvee klaar is, naar geen Hol-
landsch boek meer omkijkt.
Men ziet het in de boekwinkels maar al te
goed. Er is te Kaapstad één voortreffelijke
zaak, waar Afrikaansche en Nederlandsche
lectuur verkocht wordt. Daar komen zij die
werkeliïJc belang stellen zich voorzien. Te Pre
toria is een soortgelijke winkel. Maar zelfs te
Stellenbosch, waar de universiteit bijna geheel
Afrikaansch-sprekend geworden is, kan men
haast geen Hollandsche boeken krijgen. De ge
middelde Afrikaner gaat het leven door zon
der ooit een Hollandsch boek tegen te komen.
Daarentegen vindt hij aan alle kanten Engel-
sche literatuur, de beste en de minste, zware
en lichte, en spotgoedkoop. Voor verstrooiing
en voor lezing op alle mogelijke gebied grijpt
hij onwillekeurig naar het Engelsch. Hij weet
niet beter of dat hoort zoo; hij heeft geen;
flauw vermoeden dat het anders kan.
Toch kansen voor het Hoog-
Hollandsch.
hIT is een staat van zaken, waar de Afri-
'kaansche cultuurbeweging tegen op moet
tornen. Op zichzelf is de Afrikaansche cultuur,
de letterkundige, maar vooral de wetenschap
pelijke, tegenover de Engelsche wel bijster
zwak. Hoe jammer, dat zij zich met de onze
niet stijft en sterkt! Zoo zien het (ik zei het
in mijn vorig artikel) de meeste Afrikaansche
intelleetueelen wel degelijk in. Vrijwel allen
die de pen voeren, voelen de behoefte aan den
steun van het Nederlandsch, zelfs voor de ont
wikkeling van hun taal. Als men de zaak van
dien kant bekijkt, wordt het beeld opeens veel
hoopvoller. Ik drukte het misschien zelfs te,
DE
Cultureele banden kunnen nauwer
aangehaald worden.
sober uit, toen ik schreef, dat alleen de spe
ciaal Nederlandsch georiënteerde intelleetuee
len nog Nederlandsch lezen; of althans zou
ik er aan toe willen voegen, dat een zeer groot
deel van de intelleetueelen, wat hun inzicht
in de behoeften van de Afrikaansche cultuur
betreft, Nederlandsch georiënteerd zijn. Om
zoo te_ zeggen iedereen (en ik heb een groot
aantal meer en minder vooraanstaande Afri
kaners gesproken, hoogleeraren en hoofdre
dacteuren, dichters en romanschrijvers, on
derwijzers en onderwijzeressen, predikanten
en politici) iedereen zegt, dat er geen vrees
of wantrouwen tegenover het Hoog-Hollandsch
meer bestaat nu het Afrikaanseh eenmaal den
slag gewonnen heeft; er is integendeel een
krachtige reactie ingetreden tegen die los-van-
Holland-stemming, die een twintigtal jaren
geleden onvermijdelijk met den strijd voor er
kenning- van het Afrikaanseh opkwam.
Dit schept een toestand, waarin naar mijn
meening iets ten gunste van het Nederlandsch
en in het algemeen van Nederlandseh-Afri-
kaansche cultuurbetrekkingen gedaan wor
den. Ik heb herhaaldelijk hooren Rraten alsof
nu alles vanzelf wel terecht zal komen. Daar
voor zijn de bezwaren en tegenwerkende
krachten veel te machtig. Er moet iets gedaan
worden, ten eerste door de Afrikaners zelf.
Niets zou eenvoudiger zijn dan om met be
hulp van geschikte (dat wil vooral zeggen ge
makkelijke, bevattelijke, frissche) lectuur het
Afrikaansche kind in de Afrikaansche les
spelenderwijze met Hollandsch-lezen ver
trouwd te maken. EenvoudigAls men de
zaak op zichzelf beschouwt. Minder eenvoudig,
helaas, in verband met de onderwijstoestan
den en -regelingen, die hier bestaan. Dat is
een zaak voor de Afrikaners~zelf, en gelukkig
zijn er velen, die de meening, dat men er met
de welgezindheid van de intelleetueelen van
zelf wel komen zal, niet deelen. Wat zij zou
den kunnen doen, zal ik hier niet in bijzon
derheden bespreken.
Een taak voor Holland.
Ten tweede kan er ook iets van Holland uit
gedaan worden. Het besef, dat wij tegenover
de Afrikaansche beschaving nog een taak te
vervullen hebben, is in ons land niet sterk
genoeg'. Weliswaar is het in dat opzicht veel
beter gesteld dan met ons verwantschaps- en
plichtsgevoel tegenover Vlaanderen. De reis
vara dr. Idenburg, de secretaris van curato
ren van de Leidsche universiteit, met wien ik
te Kaapstad nog een uitvoerige bespreking
kon hebben, is een hoopvol bewijs daarvan.
Toch ontbreekt er nog heel wat aan. Op de
boot al, op dat prachtige schip van een Neder
landsche maatschappij, die zooveel doet om
den naam van ons land in den vreemde hoog
te houden, kon ik constateeren (niets nieuws
voor mij) hoe weinig de Nederlander inziet,
dat hij zijn land afvalt als hij niet ook zijn
taal, waar het kan, handhaaft. Hoe geredelijk
gebruikten ook de Nederlandsche passagiers
zonder eenige noodzaak Engelsche woorden,
spraken zelfs Nederlandsche namen in Zuid-
Af rika op zijn Engelsch uit. Dat zijn kleine
symptomen van een groote zwakheid. Afri
kaansche intelleetueelen, die naar onze cul
tuur om steun opblikken, worden altijd weer
pijnlijk getroffen door de onverschilligheid
waarmee men bij ons .te lande vroeger Fran-
sche, nu Engelsche termen klakkeloos over
neemt; de verschijning van onze stationsbpe-
kenstalletjes vervult hen met verwondering en
een zekere angst: men vertelt u verhalen van
in het Afrikaanseh gestelde brieven om in
lichtingen naar Nederland, waarop het
Engelsch antwoord kwam (van een museum
directeur bijvoorbeeld). Hier is het een veel
vernomen grief, dat Hollandsche emigranten
zich zoo vaak weerstandsloos, of zelfs met een
zekere gretigheid, laten verengelsehen, al staat
daartegenover een zeker niet te versmaden
getal van Hollanders en zoons of .dochters van
Hollanders, die in de Afrikaansche gemeen
schap opgenomen zijn niet alleen, maar die
er een cultuur-rol van beteekenis vervullen.
Toch zou ik zeggen, dat niets onzen cultuur
invloed in Zuid-Afrika zoo ten goede komen
zou als een krachtiger nationaal cultuurbe
wustzijn in ons eigen land en bij onze eigen
menschen.
Intusschen, er bestaat, ik zei het al,
toch ook wel degelijk een gezond be
sef en veel goede wil bij ons op dit ge
bied, en de vraag rijst dus ook: wat
kan hier practisch gedaan worden?
Veel, naar mijn meening. Ten deele in
richtingen, waarin reeds gestreefd en
gezocht wordt: door nauwere acade
mische betrekkingen, door bevordering
van de verspreiding van het Neder
landsche boek. Maar waarom wordt
hier geen Nederlandsche film ver
toond? Verscheiden Afrikaners heb
ben mij gezegd, hoe geschikt zij Me-
rijntje Gij zen achtten. En waarom
doet onze radio geen moeite om zich
in Zuid-Afrika te doen hooren? Ook
daarnaar verlangen velen.
En niet iedereen is zoo bescheiden als wij.
De Duitschers hebben een uitzending, die
speciaal voor deze streken bedoeld is. En de
Duitsche propaganda, die nog op zooveel an
dere manieren gestadig aan het werk is, vindt
hier veel ingang. Men zit hier te ver af om
gemakkelijk onder het fraaie oppervlak van
het Duitsche regiem te kijken, fraai vooral
voor menschen, wier geest door een eigen na-
tionaliteitsstrijd een zekere richting heeft ge
kregen. De Duitsche invloed maakt de Afri
kaansche intelleetueelen niet tot nationaal-
socialisten; daarvoor zijn tenslotte hun tra
dities en hun omstandigheden al heel onge
schikt. De Duitsche invloed stelt hen ook niet
vijandig of afkeerig tegenover Nederland;
althans niet dan in heel enkele uitzonde
ringsgevallen. Maar als de Duitsche invloed
ongehinderd door blijft werken en wij daar
tegenover niet iets positiefs weten te stellen,
zal Nederland en het Nederlandsch geleidelijk
nog verder uit het Zuid-Afrikaansche ge
zichtsveld wegglijden. Dit is een voorname re
den, waarom het toe te juichen valt, dat men
bij ons het probleem van de Nederlandsch-
Zuid-Afrikaansche betrekkingen onder de
oogen ziet, en waarom het te hopen is dat men
er nog actiever tegenover zal optreden.
(Nadruk verboden)
„HERMAN HEIJERMANS".
De tooneelvereeniging „Herman Heijer-
mans" organiseert op Zondagmiddag 14 No
vember in de gemeentelijke Concertzaal twee
filmvoorstellingen met kinderfilms, als „Pek
broek in Afrika" „Charley Chaplin op de rol-
schaatsenbaan" en „Oom Tom en de Wees
kinderen".
De positie van het trampersoneel.
Voorloopig geen verbetering der arbeids
voorwaarden.
Naai- aanleiding van het verzoek, door de
vakvereenigingen gericht tot de Directie van
de N. Z. H. T. M. om verbetering te brengen
in de loonen, mede in verband met de stij
ging in de kosten voor het levensonderhoud,
heeft de Directie o.a. het volgende geant
woord
„Het is mij natuurlijk bekend, dat van ver
schillende zijden drang bij onderscheiden be
drijven wordt uitgeoefend om verbetering van
arbeidsvoorwaarden te verkrijgen.
Die drang gaat uit van de volgende over
wegingen
a. de arbeidsvoorwaarden hebben in de
laatste jaren verschillende verslechteringen
ondergaan;
b. de achterstand, die hierdoor in verschil
lende huishoudens is ontstaan, eischt noo
dig herstel, vooral in de a.s. wintermaanden;
c. de indexcijfers zijn na de devaluatie ver
hoogd, hetgeen opnieuw een verslechtering
beteekent;
d. de verbetering der bedrijfsuitkomsten
maakt het mogelijk de gewenschte verbete
ring der arbeidsvoorwaarden aan te bren
gen. Bij verschillende bedrijven is dit het
geval geweest;
e. Er leeft een gevoel, dat de slechte tijden
in hoofdzaak op de ruggen der werknemers
zijn gelcV en slechts in geringe mate door
het kapitaal worden gedragen.
Ten aanzien' van deze overwegingen zij
het volgende opgemerkt:
Ad. a. Deze achteruitgang was niet te ont
gaan, de achteruitgang van het bedrijf zelve
was helaas veel aanzienlijker. De uitkomsten
liepen met meer dan 40 pet. terug. Een ver
voersbedrijf kan niet als een fabriek zijn
productie aanpassen aan het verminderde
debiet; de omstandigheid, dat de particu
liere auto naast de fiets meer als concurrent
van het openbare vervoermiddel optreedt,
maakt het zelfs gebiedend, voor zoover de
achteruitgang aan deze concurrentie moet
worden toegeschreven, de productie, dat is de
freauentie, te verhoogen
Bij de vervoersbedrijven is dus tegenover
een sterke verlaging der opbrengst geen
overeenkomstige verlaging der uitgaven te
verkrijgen. De overschotten, waaruit de vaste
lasten van het bedrijf moeten worden bekos
tigd, dalen dus in veel sterkere mate. Zoo zijn
deze overschotten, die in 1933 nog f 640.000
bedroegen in 1936 tot f 425.000 gedaald, on
danks het feit, dat getracht is den achteruit
gang dier overschotten zooveel mogelijk te
beperken.
Ook de vaste lasten werden reeds belang
rijk verminderd zij het dan ook iri den
vorm van een voorloopige toezegging. Deze
liepen sedert 1932 met meer dan f 100,000 te
rug ongeacht de voorloopige stopzetting dei-
aflossingen.
Het vorengenoemde bedrag van f 425.000
is verre onvoldoende om de zelfs gereduceer
de vaste lasten te kunnen voldoen, zoodat op
den duur de toestand der Maatschappij niet
houdbaar is geworden.
Een voortgezette verlaging der uitgaven,
zoowel der exploitatie-uitgaven als der vaste
lasten, moest dan ook in 1936 onder de oogep
worden gezien.
De ingetreden lichte verbetering in ver
schillende bedrijven en ook bij ons en voorts
de mogelijkheid, dat de devaluatie een ver
hooging van de index zou meebrengen, deed
echter van het doen van oogenblikkelijke
stappen in een of andere richting afzien. Dat
"die stappen uiteraard geen voldoende effect
zouden kunnen hebben zonder ook de arbeids
loonen aan te tasten is U gezien de om
standigheid dat deze meer dan 60 pet. der ex
ploitatiekosten uitmaken wel zonder meer
duidelijk.
Ad. b. Er zou door de toegepaste verlagin
gen achterstand in de gezinnen ontstaan zijn.
De mogelijkheid wordt niet ontkend, de
noodzakelijkheid zal echter niet direct be
hoeven te worden toegegeven.
Als men de indexcijfers der kosten van
levensonderhoud en der loonen nagaat, dan
zijn die zoowel ten aanzien van 1913 als ten
aanzien van de na-oorlogsche jaren 1923/1924
in 't voordeel van de loonindex. Achterstand
tengevolge van de genomen loonmaatregelen
behoefde derhalve niet te ontstaan.
Ad c. De s edert de devaluatie ingetreden
verhooging der indexcijfers heeft zich tot
dusverre tot 5 pet. beperkt. Deze verhooging
is slechts in staat de beteekenis van het
hiervoren ad b beweerde in geringe mate te
verkleinen. Aanleiding om tot verhooging der
loonen over te gaan, is daaruit niet met
groote overtuiging te putten.
Ad d. Een andere kwestie is, of de uitkom
sten van het bedrijf het mogelijk maken de
uiteraard gewenschte loonsverbetering zij
het dan ook niet op grond van de indexcij
fers aan te brengen.
Inderdaad is er bij onze Maatschappij
eenige verbetering waar te nemen, doch dan
ook slechts eenige, zich meer openbarend in
een stuiting van den regelmatigen achteruit
gang der laatste jaren, dan in een sterke toe
neming der inkomsten.
Er zijn gelukkig in den lande andere be
drijven, wij denken b.v. aan mijnbedrijven,
die hun financi-eelen toestand met sprongen
hebben zich verbeteren. Dat deze in staat zijn
op hun wellicht in de afgeloopen jaren in
nog sterker mate doorgevoerde besparingen
ten deele terug te komen, kan niet anders
dan verheugend zijn. Dat zij echter tot ge
volg zouden moeten hebben, dat ook andere
bedrijven, die slechts in geringe mate deze
gunstige conjunctuur gevoelen, dit voorbeeld
volgen, zou niet alleen onjuist doch zelfs
zeer gevaarlijk zijn voor de handhaving en
den wederopbouw van het bedrijfsleven en
daardoor het directe belang der daarbij be
trokkenen uiteindelijk ten zeerste schaden.
Uit de U gegeven mijfers, die betrekking
hebben op de uitkomsten van ons bedrijf in
1936 en het vooruitzicht, ddt deze cijfers
voor 1937 nog verre onvoldoende zullen blij
ken, om eenige zekerheid omtrent de instand
houding van ons bedrijf in den vorm, zooals
Wij dien thans kennen, te kunnen verschaf
fen. zal het U duidelijk zijn, dat er geenerlei
mogelijkheid bestaat tot een loonsverliooging
met haar consequetie verlaging der be
schikbare overschotten over te gaan en
dat wij voorshands slechts mogen hopen, dat
maatregelen in tegengestelden zin afgewend
kunnen worden.
Ad. e. Dat het doode kapitaal, dat onze
Maatschappij in staat stelt haar bedrijf uit
te oefenen er zonder kleerscheuren zou zijn
afgekomen daarentegen het personeel, het
levende kapitaal, alleen de last op zijn schou
ders zou hebben genomen, is een stelling, die
niet gemakkelijk te verdedigen zal zijn. Zon
der in finesses af te dalen, meen ik in de
eerste plaats te mogen wijzen op de reeds
boven ad a genoemde verlaging der vaste
lasten. Doch daarbij zulleix wel weinig be
zitters van aandeelen of obligaties der Maat
schappij. die de beurskoers en dus de ver
koopwaarde van hun bezit met meer dan 40
pet. zagen dalen, het gevoel hebben, dat de
slechte jaren, die de N. Z. H. thans door
maakt. voor het personeel alléén en niet voor
hen voelbaar zal zijn.
Er is nog een ander feit, n.l. dat in nog
sterkere mate dan tot dusver de vaste lasten
zoo spoedig mogelijk zullen moeten worden
verlaagd.
Die verlaging der vaste lasten is onlangs
door tegemoetkoming van eenige voorname
geldschieters der Maatschappij vei-kregen. In
de toekomst zullen zeker de pogingen ten
deze moeten worden voortgezet, al is het
uiteraard voor bedrijven, wier bedrijfsuit
komsten ongunstig zijn, uitgesloten het een
voudige middel der conversie ter bereiking
van dit doel toe te passen.
Conclusie.
Het personeel zal teleurgesteld zijn te hoo
ren, dat er blijkens het vorenstaande voors
hands geenerlei uitzicht kan worden gegeven
op een wijziging der arbeidsvoorwaarden in
gmistigen zin.
De wetenschap, dat deze voorwaarden, ver
geleken bij vroeger, gunstig zijn, dat in een
bedrijf als het onze geheele of gedeeltelijke
werkloosheid niet bestaat en bovendien de
oude dag verzekerd is, zal niet nalaten deze
teleurstelling terug te dringen.
St. Nicolaas wordt uitgenoodigd,
naar liier te komen.
Door „Haarlem's Bloei".
„Haarlems Bloei" ovei-weegt dezer dagen
een uitnoodiging te zenden aan St. Nicolaas
om de Spaarnestad met zijn gevolg officieel
te willen bezoeken.
Wanneer de vermaarde kindervriend op tra-
ditioneele wijze zijn intocht wil doen, zal
„Haarlems Bloei" onmiddellij-k trachten de
medewerking te verkrijgen van den nieuwen
burgemeester voor een officieele ontvangst
van St. Nicolaas op het Stadhuis, welke plech
tige begroeting den goeden Sint ook bij diens
jaax-lijkschen bezoek aan Amsterdam te
beurt valt.
„Haarlems Bloei" zal trachten bij aankomst
van St. Nicolaas een passend escorte te for-
rneeren en nagaan cp welke passende wijze de
groote vriend van kinderen en volwassenen
verder nog kan worden ontvangen. Misschien
zou het Carillon wel kunnen spelen bij zijn
aankomst op het Stadhuis.
Het spreekt van zelf, dat „Haarlems Bloei"
hier slechts iets beoogt, dat bedoeld is als een
aanvulling eventueel ondersteuning van de
reeds in Haarlem bestaande activiteit op het
gebied der St. Nicolaas-viering, waai-bij de
medewerking van den georganiseerden mid
denstand van harte welkom zal zijn.
Tot zoover dit communiqué van „Haarlems
Bloei". Wij juichen dit initiatief van de orga
nisatie, die reeds zooveel deed om Haarlem
te .verlevendigen, van harte toe. Zulk een of
ficieele intocht van tS. Nicolaas kan, als van
verschillende zijden daai'bij medewerking
wordt verleend, weer eens wat „leven in de
brouwerij brengen", zooals dat nu al eenige
jaren te Amsterdam het geval is. Misschien
vinden de autoriteiten, nu er dan één offi
cieele St. Nicolaas zal zijn, wel aanleiding te
verbieden, dat andere „Sntei-klazen" zich op
straat vertoonen, hetgeen wel eens aanlei
ding heeft gegeven tot een dwaas aandoende
ontmoeting van twee goede Sinten op den
hoek van een straat!
DR. MARIA MONTESSORI.
Dr. Maria Montessori zal op 23 November
a.s. in het Kexxnemer Lyceum spreken over
het onderwerp: „Les plans de l'éducation".
HERDENKING WAPENSTILSTAND.
Door den Vredesraad Haarlem en het Co
mité „Jeugd Wil Vrede" zal op Woensdag
avond 17 November in den Stadsschouwburg
aan het Wilsonsplein een openbare bijeen
komst worden gehouden, ter herdenking van
de Wapenstilstanddag.
Als sprekers zullen optreden de heeren Ds.
G. Westmijse uit Rotterdam en Dr. A. J. van
Leusen uit Velsen. Tenslotte zal er door de
Haarlemsche Vredesspelers, onder leiding van
den heer Joh. C. Fr.ewel, een éénacter opge
voerd worden, getiteld: „Ik wil niet".
(IJN/T IN LETÏERE»
ZIEKENFONDS ZIEKENZORG.
'Het ziekenfonds „Ziekenzorg" houdt Maan
dagavond 29 November zijn jaarvergadering
in de bovenzaal van café-restaurant Brink-
mann, Groote Markt.
Aan het jaarverslag over 1936J1937, dat
dien avond zal worden uitgebracht, is het
volgende ontleend.
Ofschoon het aantal ledexi, dat gebukt gaat
onder de langdurige werkloosheid steeds groo-
ter wordt, waai-van het Fonds de nadeelige
gevolgen ondei-vindt, was het Fonds toch in
staat de hulpverleening in haar geheelen
omvang onverkort te handhaven. De vei-bete-
ring in het bedrijfsleven geeft nu eenige
hoop voor de toekomst.
Niettegenstaande het gedwongen bedanken
(om financieele redenen) van vele leden ver
toont het ledental toch een gestadigen groei
doordat vele nieuwe leden toetraden.
In totaal telde het fonds op 30 Juni 1937,
Haarlem, afd. A en afd. B (Middenstands
fonds) met de afd. Zandvoort, 20.674 leden.
In tegenstelling met vorige jaren kan thans
gewaagd worden van bevredigenden finan
cieele resultaten. Voor het eerst wijst de ex
ploitatierekening een klein batig saldo aan,
Het bleek ook dit jaar, dat het nog voor vele
leden, die buiten de crisisregeling vielen, on
mogelijk of zeer bezwaarlijk was steeds de
volle contributie te betalen, of regelmatig te
voldoen.
De Commissie, met de uitvoering dezer re
geling belast, verleende dan ook weer aan
vele leden uitstel van betaling en stond aan
aanderen voor eenigen tijd reductie op de
contributie toe.
Een bevredigende oplossing om aan de be
zwaren dezer leden tegemoet te komen is bij
de tegenwoordige verhoudingen niet te be
reiken.
Iedere week hield de Commissie zitting ter
behartiging van de ingekomen aanvragen,
ehanadeld werden 241 verzoeken (vorig jaar
357), terwijl het gederfde contributiebedrag
beliep f 264,79, tegen f 458,93 in het vorige
jaar.
Het aantal leden van het Fonds, aangeslo
ten bij de ziekenhuisvei'zekering met de ge
meente Haarlem, ging met 852 vooruit en
kwam hierdoor van 14.999 op 15.851. In totaal
werd aan de gemeente Haarlem voor ontvan
gen contributie afgedragen: f 64.321,24 (v. j
f 59.323,66).
De fnancieele uitkomsten der tandheelkun
dige inrichting van de 5 alhier samenwerken
de ziekenfondsen waren zeer bevredigend. Het
aantal ingeschrevenen steeg van 63.490 tot
67.032 per 31 December 1936.
Het aantal afgegeven i-ecepten bedroeg
-3.855 tegen 144.933 het vorig jaar. De ge
middelde prijs per recept was 13.70 cent tegen
14.58 cent het vorig jaar.
In de afd. Zandvoort viel een gestadige
roei te constateeren.
Het ledental ging met 112 vooruit en kwam
van 1091 op 1203
TAXI-ONDERNEMERS UIT HET
KLEINBEDRIJF.
De Haarlemsche Taxi-Ondernemers uit het
kleinbedrijf hebben op hun vergadering be
sloten, een aparte vereeniging op te richten
en wel de Haarlemsche 'Vereenigde Taxi
Ondernemers.
Overeengekomen werd, als gevolg van de
gehouden bespreking ter vergadering, om zich
tot Burgemeester en Wethoudeixs te richten
met nadere voorstellen omtrent het sanee-
ringsplan van het taxi-bedrijf.
BURGERWACHT.
Met ingang van 1 Februari 1938 heeft dg
generaal-majoor b.d. G. J. D. Beauduin, in
specteur der Burgei-wacht, eerval ontslag ge
vraagd uit die functie aan H.M. de Koningin.
MUZIEK
KUNST AAN HET VOLK.
TRIO PASQUIER.
Het kwartetensemble, dat op een avond der
vorige week zich in den Stadsschouwburg deed
hooren, mocht den indruk eener viereenheid
wekken: de drieëenheid van het Trio Pasquier
schijxit nóg volkomener, nóg hechter; zij is in
één woord ideaal. Wellicht is dit daaraan toe
te schrijven, dat het drie broers zijn, die het
trio-ensemble vormen. Drie broers ik heb,
bij het luisteren naar Gabriel Pierné's „Dedi-
cace (sur le nom des frères Pasquier)" uit de
noten van het beginthema der alt getracht de
beginletters hunner vóórnamen te raden, B, b;
e, e; d, -dis het te verwonderen dat mij
een oogenblik „Bernard twee, Eduard twee,
Dirk twee" door het hoofd ging? Maar in die
richting lag de oplossing der puzzle niet, en
het foutieve van al mijn gissingen bleek me na
afloop van het concert toen ik de heeren zelf
de verklaring vroeg. Zij gaven die met de
grootste bereidwilligheid en toonden mij
Pierné's manuscript, waarop de thema's en de
ontcijfering daarvan door -den componist ge
schreven staat. Nu zag ik dat de drie gebroe
ders Pasquier volstrekt niet Bernard, Eduard
en Dirk heeten, maai' Jean, Pierre en Etienne.
De letters dezer drie namen zijn door noten
voorgesteld en vormen drie thema's; -een vier
de, langer thema, uit de in noten omgezette
letters van „Trio P-asquier" gevormd, is daar
aan toegevoegd. Nu weet iedereen, dat j, n, p,
r, t, s, q en u niet als muzieknoten voorkomen,
maar de Fransche componisten redden zich
door de moelijkheid zulker gevallen met een
echt Fransehen slag heen: ze tellen het alfabet
eenvoudig door. A, b, c, d, e, f, g, h wordt
dus weer a, i b, j c enz., maar de mu
zikale geestigheid wordt daardoor voor den
hoorder vrij moeilijk te doorgronden. Gelukkig
wordt de waarde van Pierné's compositie niet
alleen door die alfabetische geestigheid be
paald. Vooral het derde zijner in zijn laatste
levensjaar geschreven „Trois pièces en Trio"
is een pétillant stuk, frisoh, levendig en vol
van de meest verrassende klankcombinaties.
Reeds de eerste inzet van de melodie „Les trois
clercs de Saint Nicholas" door 'de lage tonen
der alt, versterkt door hooge flageoletten der
viool op een afstand van eenige octaven, levert
een bijzonder effect. Het eerste stuk, de „De-
dicace" schijnt uit een reeks vi'ije variaties te
bestaan en is nogal uitgesponnen; na-Franck-
sche chromatiek speelt er, evenals in het twee
de stuk, het „Chanson", een groote rol in. Een
wending In dat tweede stuk herinnert soms
even aan het Poème voor viool en orkest van
Ernest Chausson, ook een der Franck-adepten.
De klankmogelijkheden van het uit viool, alt
viool en cello bestaande ensemble zijn door
Pierné wél op zeer vindingrijke wijze uitge
buit, en dit is te meer merkwaardig, om-dat
•deze componist tevoren nimmer een werk voor
strijkensemble had geschreven en dus geacht
moest worden in de techniek daarvan geen
ervaring ie hebben.
Ook Beethoven heeft immers zich moeten
oefenen en voorbereiden alvorens hü het
waagde om door de publicatie van strijkkwar
tetten in vergelijking met Haydn en Mozart
gesteld te worden. Tot die experimenten be-
hooren zijn Strijktrio's op. 3 en op. 9. In op. 3
voelt men de onervarenheid van den componist
nog vrij sterk, in de drie trio's van op. 9 veel
minder; het derde daarvan, dat in c ld. t., dat
het Trio Pasquier hier een vorige maal voor
droeg is zelfs reeds meesterlijk, niet alleen van
gedachteninhoud, maar ook van instrumentee-
ring. Het trio in G gr. t. volgt in waarde op
dat in c kl. t.; het bereikt zijn toppunt in de
geestige en zeer moeilijke finale, maar
ook het droomerige Adagio non tanto e
cantabile en het Allegro con brio met de Ada
gio-inleiding bevatten mooie muziek, waarin
zich het gemis van een vierde instrument niet
al te zeer doet gevoelen. En hoe geestig is het
begin van het Allegro uit het slot vaxx een
passage der inleiding^ ontwikkeld Dat groeit
voor onze ooren uit een kleine kiem tot
bloeiend leven!
Lx tusschen: de grootste meester op het ge
bied van het strijktrio bleef toch weer M-ozart,
wiens genialiteit zich in elke willekeurige in
strumentale combinatie doet gevoelen en de
klank daarvan tot ideale schoonheid verheft.
Zoo is 't in het eenige werk, dat hij voor strijk
trio schreef: het Divertimento, dat uit den tijd
der drie groote Symphonieën stamt eix dat
niet slechts het meest volmaakte uit de litte
ratuur voor strijktrio is, maar dat ook in Mo
zart's oeuvre een zeer hooge plaats inneemt. De
choonheden van dit werk zijn zóó talrijk, dat
men een geheel artikel zou vullen, zelfs wan
neer men er slechts een beknopt overzicht van
zou willen geven. De zesdeeligheid volgt uit
het karakter van het „divertimento", een vorm,
die ook als „serenade" of „cassatio" voorkomt.
Maar deze divertitie"- of „amusements"-
muziek is door Mozart in de meeste der zes
hoofddeelen tot pure schoonheid verheven, en
bezit een innerlijkheid en een ontroerende
kracht, die de gedachte aan de beteekenis van
het woord „divertimento" niet meer laat op
komen. Slechts het tweede Menuetto met zijn
als voor hoorns gedacht thema en de lustige
finale wijzen op het serenadekarakter, maar
ook die finale is vol van geestige wendingen,
b.v. de imitatorisehe behandeling van het
trommelmotief. Het eerste Menuetto heeft den
polyphonen stijl en den melodischen rijkdom
van de mooiste menuetten zijner groote strijk
kwartetten; het Andante bestaat uit een
reeks dubbelvariaties die ook in compositorisch
opzicht hoogst geniaal en interessant zijn.
Daarbij is het werk uiterst moeilijk, want elk
instrxmient treedt te zijner tijd volkomen so
listisch op. No. 563 van Kochel's catalogus van
Mozart's werken is dit trio en elk onzer tegen
woordige toondichters zou in tijdnood komen
als hem de taak gesteld werd binnen het jaar
iets van deze beteekenis en perfectie te leveren.
Maar voor Mozart ging de reeks door, tot over
de 600, toen de dood hem op 35-jarigen leef
tijd wegnam
En wat de uitvoering door de Pasquiers be
treft: die was zóó ideaal, dat ik geen woorden
kan vinden om die te schetsen. Ik wil dus
Voixdel citeeren: „Gemeen bewondering past
voor uw wondren niet."
K. DE JONG.