HET VLIEGTUIG-ONGELUK BIJ OSTENDE. DE VONDEL-HERDENKING
Rechter zonder genade
De vertegenwoordiger van H. M. de Koningin, jhr. mr. dr. W. F. Röell,
legt een krans bij Vondels graf tijdens de herdenkingsplechtigheid in
de Nieuwe Kerk te Amsterdam
Bij de ernstige vliegramp te Ostende zijn elf slachtoffers te betreuren. De
wrakstukken van het vernielde toestel op de plaats der onheils
Bij Vondels standbeeld in het Vondelpark te Amsterdam werd Woensdag
middag een herdenkingsplechtigheid gehouden. Een overzicht tijdens de rede
van den dichter D. A. M. Binnendijk
Het bezoek van Koning Leopold van België aan Engeland. De
vorstelijke gast in gezelschap van den Hertog van Kent bij het verlaten
van Buckingham Palace voor een rijioer door Londen
De tiara, welke door den vorst van
Cambodga wordt gedragen, is een
getrouwe copie van het kostbare
voorwerp, dat uit het Koloniaal
Museum te Parijs is gestolen
In een smederij te Hedel ontplofte Woensdag een lasch-apparaat,
waarbij een steenen schuur en de werkplaats geheel verwoest werden.
Wonder boven wonder bekwamen de drie in de werkplaats aanwezig
zijnde personen geen letsel
Van het proces De la Rocque, dat in Frankrijk thans veel stof doet
opwaaien. De confrontatie tusschen Tardieu en Ybarnegaray. Links:
kolonel De la Rocque
FEUILLETON
door
GEORG FROESCHEL.
37)
xxra.
DE STROP WORDT STEEDS NAUWER.
Marianne Questenberg stond op het plein
voor het Gerechtshof en keek naar den hoofd
ingang, waaruit haar man nu wel spoedig ver
schijnen zou. Gewoonlijk zou zij thuis aan de
gedekte tafel, op hmn gewacht hebben. Maar
vandaag had ze eigenmachtig het programma
veranderd. De keukengeurtjes waren haar in
de laatste tijden slecht bekomen en gisteren
toen de lucht van groenten en vet dreigden
haar te overweldigen had zij nog juist tijd ge
had een cotelet te braden. Toen had ze be
sloten om vandaag te staken. Boven op een
autobus ook dat was tegen de regels in
was zij door de stad gereden, en in Moabit de
steile hooge treden afgedaald (Alfred had na
tuurlijk gelijk, want het was een misdaad voor
haar, om zulke acrobatische toeren te wagen).
Nu had ze lang en geduldig gewacht. Vroeger
zouden haar oogen heen en weer gezweefd
hebben tusschen de electrische klok in de
straat en den ingang van het Gerechtshof. In
de laatste weken had ze geleerd, rustig voor
zich uit te staren en den tijd over zich heen te
laten glijden. Zij kon nu een eenvoudige ge
dachte lang vasthouden, zich geheel en al ver
liezen in een beschouwing, een intiem beeld
weer met nieuwe lijnen schilderen. Terwijl de
trams en de bussen voorbij raasden zag zij
weer haar man in gedachten, terwij) hij met
gespannen aandacht schreef, zijn bovenlip
<even los van de onderlip. Zijn diep denkende
oogen, waarvan er een meer fijne rimpeltjes
bezat dan het andere. Hij was een goed man,
serieus in zijn werk, in zijn huwelijk.
Daar opeens kwam hij werkelijk uit het por
taal en zij schrok. Zij stond tamelijk ver af,
maar in het felle zonlicht zag zij zelfs elk
kreukje in zijn overjas en zelfs de puntjes in
zijn das. Waarom hield hij zijn hand zoo op de
borst, waarom was zijn overjas verkeerd dicht
geknoopt, waarom trok zijn linkerbeen? Was
hij ziek, of zag hij er steeds zoo uit als hij van
zijn werk kwam. Misschien maakte hij zich te
veel zorgen, werkte te hard in dat afschuwe
lijke gebouw.
Weer voelde Marianne dat, wat zij zoo vaak
in Alfred's nabijheid gevoeld had: dat de
vrouw niets van den man afweet en dat hoe
trouw hij ook zijn mag, hij ook zijn geheim
heeft. Zij wilde hem tegemoet snellen, maar
opeens werden haar- spieren zwak en slap,
stond zij onbeweeglijk met gesloten oogen met
al haar zinnen op zich zelf geconcentreerd,
stil als in een betoovering.
Zoo zag Questenberg haar, en zij hem. Het
dreef haar naar hem toe, zij wilde reeds van
het trottoir afstappen, het verkeer trotsee-
ren maar hij hief zijn hand waarschuwend op,
zij gehoorzaamde hem onmiddellijk en hij
stapte naar haar toe.
Deze handbeweging, dit beschermende gebaar
van hem die in doodsnood verkeerde, tegen
over een vrouw om haar van een mogelijk ge
vaar af te houden, typeerde den man. Neen,
de mogelijkheid, die hij bij de eerste sigaret
onder oogen gezien had, kon voor hem niet
bestaan. Hij kon deze vrouw, die met een teere-
glimlach naar hem toe kwam niet verlaten,
hij zou zich niet al kostte het hem duizend
maal zijn leven en zijn eer met een vreemde
vereenigen,, haar kan hij niet verraden om
zich zelf te redden.
Daarop, in den nacht die volgde op een
avond van een bijna zwijgend samenzijn, ver
dween ook de tweede mogelijkheid.
HL1 wist, dat hii zich zelf niet dooden, dat
hij zijn vrouw en kind niet. verlaten zou Hij
zou den weg volgen, die talloozen voor hem
gegaan waren, hij zou God en Wet beleedigen.
hij, de rechter moest meineed plegen.
Een onbegrijpelijke aaneenschakeling van
gebeurtenissen. Nu was de kring tusschen
daad en daad gesloten, terwille van het recht,
had hij een vrouw tot meineed gedwongen,
nu dwong de wet hem tot denzelfden leugen.
Misschien had een hoogere gerechtigheid de
hand in deze herhaalde misdaad.
Zoo dacht de rechter. Alfred Questenberg
gedurende dezen nacht, zoo schiep hij een
metaphysïsch kussen voor zijn geweten. Zon
der te beseffen, dat hij zichzelf voorloog,
vluchtte hij in philosofische diepten, draaide
met mystische uitvluchten om de bekentenis
heen, dat ook hij niet alleen de beschermer van
de wet was, maar ook echtgenoot en vader,
een mensch, die niet sterker, niet anders was
als de anderen, waarover hij rechtspreken
moest.
XXIV.
STIEWEKIND CONTRA STIEWEKIND.
De advocaat Kislinski rechtvaardigde zijn
grooten roep. Dank zij zijn bemoeiingen, dank
zij zijn relaties kwam de behandeling van de
affaire Stiewekind tegen Stiewekind reeds vier
weken na het indienen van de aanklacht voor.
Dat zij van juridisch standpunt bezien zulk
een onbevredigend einde nam was alleen te
wijten aan den eischer zelf, die van het begin
af een eigenaardige onverschilligheid aan den
dag legde, die zijn advocaat op geen enkele
manier steunde en hem ten slotte zelfs in den
rug aanviel. Trouwens Dr. Kislinski was voor
zooiets bang geweest.
Reeds in de gang was hij door Waldemar
Stiewekind met zulk een pijnlijke koelte be
groet geworden, dat men den indruk moest
hebben gekregen, dat de eischer zijn advocaat
vijandig gezind was. Of hij nu hoffelijk of
minder hoffelijk groette, beteekende niet veel,
maar zijn gedrag gedurende de behandeling
was een open verraad jegens zijn eigen zaak en
toonde de rechters duidelijk, dat hij het pro
ces niet winnen wilde. Klaarblijkelijk had hij
'medelijden met zijn vrouw, misschien was zijn
oude liefde voor haar weer opgevlamd, in elk
geval was het geheel voor de partij van den
eischer en zijn advocaat een jammerlijke af
faire.
„Men kan niet rekenen op de gevoelens en
de zenuwen van veertigjarigen; dan is de
nieuwe generatie uit harder hout gesneden!
Die weet, wat ze wil, die legt niet vlak bij het
einddoel het bijltje er bij neer. Wat gaat het
mij aan, laat Stiewekind met zijn vrouw geluk
kig zijn, ik hoop, dat ze in volkomen harmonie
hun zilveren en gouden bruiloft vieren, mijn
zegen hebben ze! Maar het zou fatsoenlijker
geweest zijn al hij over de zaak een uurtje
vroeger nagedacht had. Per slot van rekening
is een echtscheidingsproces geen komedie, en
men laat een dozijn fatsoenlijke mannen niet
voor tijdverdrijf als getuige optreden, aldus
dacht dr. Kislinski.
Reeds bij het verhoor van de allereerste is
die Stiewekind laf geworden. Men heeft na
tuurlijk den rechter, die als getuige opgeroe
pen was, het eerst verhoord, dat was ook vol
komen juist, eenige égards moet men zoo nu en
dan voor zijn collega's hebben. Maar zoo ge
makkelijk had men het hem ook weer niet
moeten maken al was hij duizend maal rechter
van instructie aan de arrondissementsrecht
bank. Het ging alles op een drafje en geleek
meer op een scène uit een film dan op een
verhoor.
Zoo ging het; de arrondissements-rechter.
een ernstige man komt in de zaal, geeft alle
gegevens omtrent zich zelf op, zonder dat de
voorzitter het hem behoeft te vragen. Hij kent
de routine natuurlijk door en door heft zijn
hand op, laat zich het oude spreukje voor
zeggen, spreekt een krachtig ,.Zoo waarlijk
helpe mij God Almachtig" uit en gaat in de
houding staan als een luitenant gedurende
parade-inspectie. De president kijkt hem aan
alsof hij zijn tweelingbroer is en vraag zoo
luchtigjes, alsof hij over het weer of de oogst
van het vorig jaar spreekt: „Mijnheer Ques
tenberg het gaat hier over U en de echtge-
noote van den eischer. Wilt U ons zeggen hoe
en wanneer U de beklaagde heeft leeren ken
nen en of uw relaties met haar ooit een intiem
karakter gehad hebben?"
Daarop antwoordde de rechter op denzelf
den zeurigen toon waarmede hij den eed af
gelegd heeft: „Ik heb de beklaagde in mijn
kwaliteit van rechter van instructie leeren
kennen, en ik heb haar toen twee of drie maal
als getuige verhoord. Voorzoover als ik mij
herinneren kan, heb ik met haar verder een
keer op een bal gedanst. Dat is volgens mijn
weten alles."
„U heeft dus met de beklaagde geen nadere
verhouding gehad, en speciaal is ér tusschen
U en haar nooit iets ongeoorloofds geschied?"
„Neen, onze relaties waren steeds volkomen
correct."
Alles van een leien dakje, alles pijnlijk pre
cies en juridisch koel, zooals men van een rech
ter van instructie verwachten mag. Daarop
keert zich de president naar dr. Kislinski:
„Heeft U den getuige nog iets te vragen?"
De advocaat maakt zich gereed om den rech
ter van instructie eens flink aan den tand te
voelen, want een echtscheidingsproces is geen
spelletje en hoe komt een rechter van instruc
tie er toe om met een dame. die hij klaarblij
kelijk slechts ambtshalve kent een tango te
dansen. Is dat niet een beetje eigenaardig,
moet dan niet de gedachte bij iemand opko
men, dat naast de zakelijke betrekkingen ook
nog privé gevoelens in het spel kunnen zijn?
Maar voor hij met het verhoor beginnen
kan, onderbreekt zijn eigen lastgever, die
droogjes opmerkt: „Wij willen dezen getuige
geen verdere vragen stellen." Hierop wordt de
rechter van instructie door den president met
collegiale vriendelijkheid ontslagen.
Precies hetzelfde gebeurt bij den tweeden
en den derden getuige. Bij den vierde bezwij
ken de zenuwen van den fameusen mijnheer
Stiewekind geheel en al. Gedurende de ver
dediging van den jongen architect, die met zijn
vrouw ergens in de Dolomieten op een min of
meer vriendschappen]ken voet heeft omge-
ga.n, springt hij op en roept: „Genoeg! ge
noeg! ik trek den eisch in!"
(Wordt vervolgd.)j