HET BEZOEK VAN Z. K. H. PRINS BERNHARD AAN BERLIJN. Rechter zonder genade Na hun succesvolle recordvlucht Londen Kaapstad Londen arriveerden capt. Clouston en mrs. Kirby Green Zaterdag op het vliegveld Croydon bij Londen, waar zij hartelijk verwelkomd werden Lord Halifax bij aankomst te Berchtesgaden, waar hij verschillende be sprekingen met Adolf Hitler voerde. - Rechts: de Duitsche minister van Buitenlandsche Zaken, Von Neurath De -big match" Feyenoord Haarlem, welke Zondag te Rotterdam werd gespeeld, eindigde in een éclatante 8 1 overwinning voor de Rotterdammers. Hierboven een aardig spel moment uit dezen belangrijken wedstrijd -Voor de jury". Een aardig snapshot van de in het Tolhuis te Amsterdam gehouden hondententoonstelling, waaraan uitsluitend door bouvier-honden werd deelgenomen De belangrijke voetbalwedstrijd in de Oostelijke afdeeling tusschen Heracles en Go Ahead leverde een 4-0 over winning voor Heracles op. Een spelmoment voor het doe! van Go Ahead Z.K. H. Prins Bern- hard bij het ver laten der interna tionale jachtten- toonstelling te Ber lijn, waar Z K. H. tijdens zijn verblijf in de Duitsche hoofdstad een be zoek bracht «Hooge» militaire belangstelling voor den hockeywedstrijd H H.Y.C. H.O.C., welke Zondag op Waalsdorp werd gespeeld FEUILLETON door GEORG FROESCHEL. 40) Rittenwald legde een arm langs de leuning van het bankje, zijn blonde haren golfden in den wind. Hier boven op de autobus waren zij de eenige passagiers. „Ik zou U iets willen vragen", begon Ritten- wald „Eerst dacht ik. als ik er eenmaal weer uit ben zal het me niets meer kunnen sche- len, maar toch kan ik het niet van me af schudden, het is mij in mijn hoofd blijven steken, net als op den eersten dag. Daarom I ben ik niet weggegaan en heb gewacht toe U j mij zoudt aanspreken. Ik heb namelijk een betrekking als motormachinist op een erts schip naar Zweden. De directeur van de ge vangenis is mijn voorspraak geweest en ik had al in de Oostzee kunnen dobberen. Ook mijn I knie is door lange rust geheel in orde gekomen en ik zou misschien weer met voetballen kun- nen beginnen. Dus zoover is alles prachtig in orde. Maar voor ik vertrek moet ik weten De conducteur stond voor hen, kreeg van Questenberg het geld voor twee kaartjes en klauterde weer naar beneden. Rittenwald sprak verder hortend, soms moeite vindend zich uit te drukken, harts tochtelijk zijn best doend om de kern van zijn vraag duidelijk te maken aan den rechter, die met een'onbewogen gezicht naar de voorbij glijdende huizen keek. Er is iets tusschen ons wat ik niet begrijp, er is ergens een geheim waartegen mijn her sens te pletter loopen. In het begin was alles duidelijk: U bent rechter van instructie en ik ben een inbreker; U wilt bewijzen, dat ik de safe opengesmolten heb, en ik lieg en bedrieg zooveel ik kan, zoodat men mij niets bewijzen vermag. Goed, dat is alles zoo klaar als een klontje. Maar toen U het niet bewijzen kon, waarom hebt U toen de zaak niet laten vallen? Uw acten waren in orde en U moest het toch vrij onverschillig zijn, of ik nu achter slot en grendel kwam of niet, er loopen toch genoeg misdadigers vrij rond en wat heb ik U persoon lijk aangedaan? Was U nijdig op mij omdat ik U brutaal antwoordde, of haat U mij omdat ik een arbeider ben? Ik begrijp het niet, het kan er bij mij niet in." „Neen, ik heb U niet gehaat, ik was niet be- leedigd. U persoonlijk waart mij onverschillig", antwoordde de rechter, maar zoo zacht dat Rittenwald zich voorover buigen moest om de woorden in het gerammel van de bus te kun nen hooren. Rittenwald maakte een beweging alsof hij de rechter bij zijn borst pakken wilde, om de waarheid uit hem te schudden. „Ik was U on verschillig, U heeft mij niet gehaat? Maar waarom heeft U mij dan die vrouw op het lijf gejaagd, waarom heeft U die vrouw die te dom en te goedig is om een Vlieg te vangen, ertoe ge bracht om een meineed tegenover mij te ple gen? Een vuile, lage meineed want het was toen stikdonker op de trap, dus heeft ze mij I nooit kunnen zien. nog minder herkennen, en 'zij heeft hierop toch een eed gezworen, alleen maar, omdat U er haar toe dreef! Waarom waarom heeft U dat gedaan?" De rechter schoof een weinig op zij, zoo dat er een kleine ruimte tusschen hem en Ritten wald ontstond. „Ik heb dat alles gedaan", zei hij, „omdat ik aan de wet geloofde." Het werd opeens stil, want de autobus had bij de inrit van een groote dwarsstraat gestopt. Rittenwald liet zijn gebalde vuist zakken, zijn verbittering maakte plaats voor een doffe ver bazing, als een schooljongen vroeg hij: „Wat bedoelt U metde Wet? Zijn dat die para grafen, die m de boeken staan?" „Voor mij beteekende het toen meer", Ques tenberg wees naar de verkeerslichten, die weinig meters voor hen aan staalkabels over den weg hingen en die op rood stonden. „U ziet dat dat licht op rood staat en onze wagen staat stil niettegenstaande noch van links noch van rechts een voertuig nadert. Wij zouden rustig kunnen doorrijden, zonder gevaar voor ons zelf of wie dan ook maar toch houden wij hier stil, omdat het roode licht schijnt. Begrijpt U: die roode lamp is de Wet, die boven ons zweeft, en ik meende toen, dat aan die wet gehoorzaamd moet worden, dat ze hooggehou den moet worden tot eiken prijs. Ik liet die vrouw een meineed afleggen om de wet te be- schermen. Ja, dat deed ik." Het roode licht ging uit, het groene vlamde op, de autobus zette zich in beweging en kruis te de leege straat. Rittenwald stak zijn handen in zijn zak ken, spuwde over de balustrade van 'de bus antwoordde: „wat U me daar vertelt begrijp ik niet, ik zie slechts, dat U een armen dwaas bent, die aan die hokuspokus en die sprookjes nog werkelijk gelooft. Dan ben ik liever een bankwerker, een voetbalspeler en voor mijn part zelfs een inbreker. Wat ik aanraak is iets dat bestaat, het is staal of een leeren bal, het geschikte ding om het einddoel te bereiken. U echter plaagt menschen tot aan het graf. en maakt U zelf erbij kapot, niet omdat U daarmede geld verdienen kan, of omdat het U plezier doet, maar alleen om de paragrafen te beschermen. Feitelijk moest ik U .bij Uw nekvel nemen en U over de balustrade smijten zoodat Uw hersens op het asfalt ingeslagen worden. De wereld zou aan U toch niets verliezen. Maar ik schiet er niets mee op, de wereld te helpen. Ik ben hier slechts voor mijzelf!" Rittenwald wilde opstaan en voorgoed van den rechter scheiden. Zijn vuist kon den ander wel treffen maar niet straffen, hij zag in, dat liet noodlot of het toeval hem tegenover een man geplaatst had, die geheel andere opvat tingen had als hij. Hij trachtte niet hem te begrijpen, hij schold hem alleen maar uit, omdat hij zich schaamde, dat hij maanden lang in zijn cel over hem nagedacht had en na zijn vrijlating dit krankzinnige gesprek ge forceerd had. Maar nu was het uit, zoo vlug mogelijk naar de dichtstbijzijnde kroeg, een straffe borrel erop en dan aan het werk! Maar Questenberg liet hem niet gaan. Ter wijl Rittenwald sprak had een gedachte, die als een vonk van een witgloeiend stuk ijzer vliegt, hem in vuur en vlam gezet. Wat nu zou komen was zelfvernietiging, schande, onder gang. dat wist hij, maar schande en onder gang beteekende verlossing van de kwaal, die hem verteerde, waren de redding uit den chaos waarin hij versmachtend rondzwierf. Envoordat. Rittenwald, die door den rech ter aan zijn mouw vastgehouden werd. zich kon vrijmaken bekende Questenberg, bekende 'de rechter de misdaad, die hij begaan had. „Wacht nog even", zei hij met omhoog ge heven gezicht tot de blonde man, die voor hem stond, „wacht U even, ik heb U nog iets te zeggen. Die vrouw heeft een meineed gezwo ren. Ik zelf heb later gezworen, dat ik haar alleen maar kende als getuige in het onderzoek tegen U. Ja, die meineed heb ik gezworen ge durende het proces Stiewekind tegen Stiewe- kind!" Rittenwald rukte zijn arm weg, zoodat de hand van den rechter terug viel, woedend, met een rood hoofd schreeuwde hij tegen Ques tenberg: „Wat kletst U daar, wat gaat mij dat aan? Gelooft U misschien, dat ik naar de politie loopen zal om U aan te geven en me zoodoen de op U te wreken. Dan vergist U zich, ik ben geen politiespion. Als ik met iemand iets af te handelen heb, dan help ik mijzelf, dan heb ik geen gerecht noodig. Maar voor mij is de zaak afgeloopen, eens en voorgoed afgeloopen: ik denk er niet aan om nog iets met U te ma ken te hebben. Als Uw geweten U bezwaart, dan moet U dat zelf weten. Voor mijn part schiet U zich een kogel door den kop, het kan mij niets schelen. Voor mijn part kunt U tien meineeden op Uw geweten hebben, ik zal het niet aanbrengen, ik breng U niet in het tucht huis, ik Rittenwald was weer kalm geworden, haalde de pet uit zijn zak en zette hem scheef op „ik, Mijnheer, de arrondclissements-rechter ik verleen U gratie!" (Slot volgt,).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1937 | | pagina 14