IJslancTs economisch leven.
VERDWENEN BUITENPLAATSEN IN
DE GEMEENTE VELSEN.
Brieven uit IJsland"
DINSDAG 28 DECEMBER 193?
H'AÏREEM'S DAGBEAD
7
Visscherij overvleugelde den landbouw.
Belangrijk afzetgebied in
Spanje verloren
INDIEN van één land de econo
mische structuur zich in de
laatste halve eeuw gewijzigd
heeft, dan geldt dit van IJsland.
Vanouds is het een boerenland. Wel
heeft de visscherij altijd een belang
rijk middel van bestaan gevormd
voor die boerderijen, die nabij de
zee gelegen waren, maar daar werd
in de eerste plaats voor eigen gebruik
gevischt. Wel heeft altijd een zekere
mate van uitvoer van gedroogde en
gezouten visch bestaan en betaalde
men in den monopolietijd de inge
voerde waren aan den Deenschen
handelsfactor bij voorkeur met visch,
toch is de overvleugeling van het
boerenbedrijf door de visscherij een
verschijnsel van den jongsten tijd.
Wanneer wij van boerenbedrijf spreken,
moet men daarbij niet aan landbouw denken.
Graan wil op IJsland niet gedijen, al zijn in
het laatste tiental jaren proeven in deze rich
ting met een zeker succes bekroond. Er zijn
enkele streken, waar men kleine stukjes
grond bebouwd met haver en gerst kan zien.
Het lijkt echter hoogst twijfelachtig of men
in dit opzicht ooit de zoozeer gewexxschte
autarkie zal bereiken. De zomers zijn kort. De
sneeuw begint pas in Mei te smelten en keert
in October al terug. Wel kan men in Juni en
Juli het voordeel hebben van het immerdu-
rende daglicht, maar een zomer, die volko
men verregent, is op IJsland geen onbekend
verschijnsel. In zulke jaren zou de oogst ver
loren zijn en het risico, dat aan landbouw
verbonden is, zal wel te groot blijken om de
proeven voort te zetten.
De IJslandsche aardappel.
Meer kansen heeft dan nog de tuinbouw
zij het op kleine schaal. Het eenige voedings
gewas, dat op IJsland goed groeit, zijn aard
appels. Met name in het Zuiden in de nabij
heid der kust, waar berggruggen het laagland
beschermen tegen den Noordenwind, liggen
uitgestrekte vlakten van donker vulcanisch
zand. Ook aan de Westzijde zijn streken, waai
de aardappel het goed doet. Niet dat ik deze
aardappels met onze Hollandscht op één lijn
zou willen stellen, maar eetbaar zijn ze. En
voor de IJslanders, die bijna geen plantaar
dig voedsel hebben, zijn zij waardevol. Men
vergete niet, dat door den snellen groei van
de stad Reykjavik zich een binnenlandsche
markt voor deze producten gevormd heeft.
Behalve aardappels kan men in de winkels
van deze metropool tegenwoordig ook IJs-
landsche groenten koopen: bloemkool, groene
kool, bieten, sla, tomaten en rabarber. Ook
dit is iets nieuws van de laatste jaren. Er zijn
namelijk streken, waar z.g. „aardhitte" is,
d.w.z. gronden met een sterk vulcanisch ka
rakter, dat vooral kenbaar is aan de talrijke
kokende bronnen, die daar uit de aarde op
borrelen.
In de verte herkent men zulk een gebied
al aan de hooge witte rookpluimen: dat is
de damp van het kokende water. Zulke bron
nen geven onafgebroken wate rop kooktem-
peratuur; zij zijn dus heel iets anders dan
geysirs, waar het kokende water zich onder
gronds in een reservoir verzamelt en op ge
zette tijden met donderend geweld omhoog-
spuit. In de buurt van zulke heete bronnen
is ook de grond warm. Men bouwt daar broei
kassen, legt daarin warmtegeleidingen aan,
waarvoor men de brandstof gratis van de na
tuur krijgt en kweekt met goed succes allerlei
tuinbouwgewassen. Om deze veelbelovende
cultuur te bevorderen, heeft de regeering
zelfs den invoer van vreemde groenten ver
boden. Zij zou nog meer kunnen bloeien, als
men erin slaagde de IJslander aan het eten
van plantaardig voedsel te wennen. Velen
beschouwen voorloopig alleen de spijzen van
dierlijke herkomst als menschwaardig eten.
Daarmee komen wij tot de veeteelt. De IJs-
landsche boer heeft afgezien van wat kippen
en eenden of ganzen, drie soorten beesten,
„schepsels" zooals hij zegt. Het hoogst in aan
zien staan de paarden, met name de rijpaar
den, die dikwijls nog meer vertroeteld wor
den dan de eigen kinderen en zonder welke
vóór de komst van de auto, iedere aanraking
met de medemensch buitengesloten was. De
werkpaarden worden minder met teedere zorg
omringd; zij moeten bijvoorbeeld, om hooi te
sparen, soms tot diep in den .winter hun voed
sel buiten zoeken en het gras uit de sneeuw
opwroeten. Koeien heeft de boer alleen maar
voor melk. Alle zuivelproducten zijn op IJs
land van een zeer superieure kwaliteit, vooral
een soort zachte kaas of dikke melk (hoe men
wil), dat skyr heet en waarmee de IJslander
na het hoofdgerecht, dat uit vleesch of visch
en aardappels bestaat, eiken maaltijd be
sluit
Deze skyr vervult de rol van plantaardig
voedsel bij' ons en men verorbert er ongeloo-
felijke hoeveelheden van. Het is dan ook een
overheerlijk gerecht; buiten IJsland kan
men het niet maken, daar de samenstelling
van de lucht er overwegenden invloed op
heeft: het lijkt misschien het meest op
yoghurt. Daar ook verder heel veel melk en
boter gebruikt worden, wordt op de boerde
rij een groot aantal koeien vereischt. Echter
wordt het rundvleesch niet gegeten; dat
schijnt niet smakelijk te zijn. De stierkalve
ren vinden meestal hun bestemming als
nuchter kalfsvleesch.
Zeven schapen op één
IJslander.
De belangrijkste dieren zijn tenslotte de
schapen. Op één menschelijk inwoner bevin
den zich op IJsland zeven schapen. De boer
drukt zijn vermogen meestal uit in het aan
tal van zijn schapen. Met zevenhonderd of
meer is men rijk. Ook in het onderling ver
keer dient het schaap nog veel als waarde
meter. Men koopt van zijn buurman een
veulen voor een bepaald aantal schapen.
Aan een kind geeft men bij zijn eersten tand
een schaap ten geschenke: dat is het begin
van een eigen kapitaaltje. Van het schaap
wordt bovendien alles gebruikt. De wol dient
tot kleeding en wordt verder verkocht, van
de huid maakt men schoenen en verder is
er aan het schaap niets, dat niet op de een
of andere manier opgegeten wordt. Vroeger
won men zelfs algemeen de schapenmelk
door de lammeren, luttele weken na de ge
boorte, aan de moederdieren te ontwennen,
maar de vele zorg en arbeid, die dit vereischt
Door prof. dr. A. G. van Hamel,
hoogleeraar in de Oud-Cermaan-
sche en Keltische falen.
wordt heden ten dage niet meer loonend
geacht. De mest dient als brandstof.
In Juni worden de schapen de bergen in
gestuurd, waar zij dan in de geurende berg
weiden volop voedsel vinden. Iedere woon
streek heeft daarvoor zijn eigen gebied in
het onbewoond bergachtige binnenland. In
September, als de sneeuw op de hoogten
gaat vallen, dalen de dieren van zelf af. Dan
trekken de mannen de bergen in om ze sa
men te drijven en naar de oormerken te
scheiden. Zoo komt iedere eigenaar met zijn
schapen thuis, waar ze op stal gezet wor
den. En nu begint het groote probleem: de
voeding der schapen gedurende den winter.
In het najaar slacht men zooveel als men
voor een jaar denkt noodig te hebben; het
vleesch wordt gezouten of gerookt; alleen
een bijzonder geëerde gast wordt op versch
geslacht schapenvleesch getracteerd. Maar
blijkt nu in den loop van den winter niet vol
doende hooi aanwezig te zijn, dan moet men
boven de eigen behoeften gaan slachten en
zoo zijn eigen kapitaal vernietigen. Geld is
bij de IJslandsche boeren een vrijwel onbe
kende zaak, en van het koopen van ander
veevoer kan dus geen sprake zijn. Iemand
kan schatrijk aan schapen zijn en toch haast
geen geld bezitten. In hoofdzaak leeft de
boerderij van haar eigen voortbrengselen.
Men begrijpt nu de groote beteekenis van
den hooi-oogst. In de zomermaanden moet
die worden binnengehaald. Dan is alles in
rep en roer, dan zijn er nooit handen genoeg
om te werken. Het zonlicht wijkt dan ook
's nachts niet van den hemel en het is het
feestseizoen op het boerenland. Maar wee,
als de oogst tegenvalt, ten gevolge van droog
te of kou in het voorjaar of van teveel re
gen midden in den zomer. Worden de buien
dan eens even onderbroken door een paar
uurtjes zonneschijn, dan holt alles naar bui
ten om het nog altijd natte gras maar te
keeren en te keeren, in de hoop, dat het voor
de volgende bui droog binnengebracht kan
zijn.
Het IJslandsche boerenbedrijf is uit den
aard der zaak voor een groot deel een sel-
zoenbedrijf. In den hooitijd zijn veel werk
krachten noodig, daar buiten kan de boer
het wel met zijn vrouw en kinderen af. Van
daar dat bij de jonge mannen vanouds de
gewoonte bestaat in het najaar de boerderij
te vèrlaten en naar de kust te trekken,
waar op de „vischbanken" gedurende de
wintermaanden de visscherij uitgeoefend
wordt. In de nabijheid van zulk een bank
was dikwijls veel volk bijeen en het ging er
vroolijlt toe. Maar er werd ook hard gewerkt,
dikwijls met levensgevaar. Men roeide er
in open bootjes op uit en menigeen heeft bij
het landen in de branding of in den storm
het leven gelaten. De vischrijkdom der zee
rondom IJsland heet onuitputtelijk.
Wat men zocht, was in de eerste plaats de
kabeljauw, die aan land werd gebracht,
schoongemaakt en gespleten, en vervolgens
aan hooge stellages in den zon gehangen om te
drogen. Later wordt ze dan murw gebeukt en
tot strooken geplukt, die men rauw eet, met
boter besmeerd. Dit is de z.g. harde visch, nog
steeds een lievelingsgerecht der IJslanders en
in ieder geval een krachtig voedsel.
Het eenige wereldbedrijf.
Uit deze primitieve visscherij in open bootjes
is de hedendaagsche groote vangst voortgeko
men, die het eeriige wereldbedrijf uitmaakt,
dat IJsland bezit. Maar alles is daarbij gron
dig veranderd. De open roeibootjes zijn "vrijwel
verdwenen en daarvoor zijn in de plaats geko
men de stoomtreiler met zijn sleepnet en voor
den kleinen man de motorsloep. Deze revolutie,
die omstreeks het jaar 1900 inzet, is in hooge
mate bevorderd door het bedrijf van vreem
delingen. In de eerste helft van de 19de eeuw
hielden de Hollanders op met visschen aan
de IJslandsche kust. Hun opvolgers waren de
Franschen (Pêcheurs d'Islande), daarna kwa
men de Engelschen, tegenwoordig zijn er- ook
veel Duitschers, en in 1937 werd er zelfs ver
teld, dat er een Italiaan verschenen was. Toen
de vreemde volken op groote schaal kwamen
visschen, met moderne schepen en hulpmidde
len scheen de visscherij der IJslanders ten
doode gedoemd. Wel stelden zij een territoriale
grens in, waar de vreemdelingen niet binnen
mochten komen, maar dezen lokten met groote
hoeveelheden afval de scholen naar buiten en
gingen met het voordeel strijken. Toen, d w.z.
kort na 1900, is de bouw van de IJslandsche
stoomtreilervloot begonnen, die het op het
oogenblik tegen iedere andere ter wereld op
nemen kan en waar het land het aan te dan
ken heeft, dat het van de uiterste armoede
verlost is en dat er zelfs wat kapitaal geko
men is.
De IJslandsche visscherij bestaat uit twee
verschillende bedrijven, de kabeljauw- en de
haringvisscherij. Tot voor een paar jaren was
het belang van de eerstgenoemde sterk over
wegend. De kabeljauw (en enkele andere ver
wante soorten) verschijnt aan de Zuidkust van
IJsland in de wintermaanden (Januari tot
April) sedert het bestaan van de treilervloot
gaat men de visch ook al in het najaar (van
October af) in volle zee opzoeken. De vangsten
zijn reusachtig groot. Deze voor uitvoer be
stemde visch wordt gereinigd, op stapels ge
legd met lagen zout ertusschen, en daarna in
de zon gedroogd. Wij zouden dit stokvisch
noemen, de IJslanderrs zeggen „zoutvisch".
En hier heeft men nu meteen de op
lossing van de vraag, waarom de we
reldcrisis op IJsland ernstiger vormen
aangenomen heeft dan elders en nog
altijd geen neiging vertoont om te ver
minderen; deze visch werd bijna ge
heel afgenomen door Spanje, dat in
den burgeroorlog de aankoop vrijwel
heeft stopgezet, Als afzetgebied heeft
men nog Portugal, er wordt wat ge
kocht door Italië, enkele Balkanlan-
den en zelfs door Zuid-Amerika, maar
dat kan het verlies van de Spaansche
markt nooit vergoeden.
Gelukkig geeft de tweede groote vangst, die
Van de haring, wat verlichting in dezen nood.
De haringscholen verschijnen in de zomer
maanden langs het Noordwesten, Noorden en
Oosten. In dat seizoen trekt alles wat werken
kan daarheen in de hoop op een goede ver
dienste. Maar de jaren zijn verschillend. De
zomer van 193T was zeer gunstig en onmiddel
lijk lieten zich allerzijds de sporen opmerken
van wat groeiende welvaart.
Daarentegen bracht 1936 bijna geen ha
ring aan en het was alsof het land voor den
afgrond stond. Het geringe aantal der bron
nen van welvaart brengt den mensch in zulk
een uiterst afhankelijke positie. De landen,
die de haring koopen, zijn Zweden, Duitsch-
land en Polen. Verder heeft de haring, die
in een reeks goede zomers zich in grooter
hoeveelheid aanmeldde dan de directe afzet
gedoogde, nationale industrieën van olie en
vischmeel in het leven geroepen. Dit laatste
artikel is oorzaak geweest, dat de zoo sterk
teruggeloopen handel van IJsland met Ne
derland weer nieuwe perspectieven is gaan
vertoonen. In de jaren 1935 en 1936 heeft ons
land meer dan drie millioen kilogram IJs-
landsch vischmeel gekocht, ter waarde van
ruim twee honderdduizend gulden.
Tegenover de stokvisch en de haring en
haar bijproducten verdwijnen alle IJsland
sche exportartikelen in het niet. Toch is ook
daar een toeneming waar te nemen. Niet
wat betreft het eenmaal zoo gezochte eider
dons of de haaientraan, waarvan de op
brengst de groote moeilijkheden en kosten
van den vangst niet meer loont. Maar wel is
er een zekere uitvoer ontstaan van bevroren
visch en schapenvleesch. die in hoofdzaak
naar Engeland gaan, heeft de verbetering
van de wolprijzen de boeren een ruggesteun-
tje gegeven, en is de kabeljauwtraan nog
altijd gezocht voor medicinale en andere
doeleinden.
Binnenlandsche markt.
Tenslotte is het van groot belang zoowel
voor de boeren als voor de visschers, dat er
op IJsland een binnenlandsche markt ont
staan is. De geweldige opbloei van de visch-
vangst tijdens en direct na den wereldoorlog
heeft de kuststeden in een Amerikaansch
tempo doen groeien en rijk worden. De
hoofdstad Reykjavik, die in 1800 slechts 300
en in 1900 nog maar 7000 inwoners had, is
nu tot boven de 30.000 gestegen: daar woont
dus een vierde van de bevolking van het ge-
heele land. Akureyri, de hoofdstad van het
Noorden, is thans boven de 5000 gekomen.
Plaatsen als de nederzettingen op de West
man eilanden in het Zuiden en Siglufjord,
de haringstad van het Noorden, verdubbe
len in het drukke seizoen hun bevolking. Dat
beteekent voor een volk van ruim honderd
en twintig duizend zielen een binnenlandsche
markt. Die heeft haar ontstaan echter uit
sluitend te danken aan de groote visscherij.
Zoodra deze kwijnt is de terugslag over het
geheele land merkbaar, ook bij de boeren,
die geen reserves in geld hebben, Daarbij
komt, dat in de goede vischja'ren de boeren
geen werkkrachten kunnen krijgen, omdat
iedereen dan ter zee meer geld verdienen
kan, terwijl in de magere vischjaren in de
kuststeden werkloosheid ontstaat. De trek
van het land naar de stad is in de boom
periode vóór 1929 geweldig geworden. Maar
nu de Spaansche burgeroorlog werkloosheid
over IJsland gebracht heeft, zitten de ste
den op zware lasten. Wel doet de regeering
wat zij kan, om de menschen naar het land
terug te brengen en de ontginning van braak
liggende grond te bevorderen. Maar voor
loopig zonder veel resultaat. Daarvoor is de
trek te groot, die uitgaat van bioscoop en
danszaal, evenals van de glinstering der nog
niet verschenen haringscholen en van de
blanke muntstukken, die deze in de zakken
van jonge menschen moeten too veren.
(Nadruk verboden).
Het Huis ter Spijk of 't Torentje".
Een huis met een historie, welke terug gaat
tot de middeleeuwen, is het Huis ter Spijk,
dat den bijnaam had van het Torentje.
Helaas weten we van de geschiedenis van dit
huis en zijne bewoners maar heel weinig.
Ten tijde der Fransche revolutie en daarna
zijn heel wat archieven verwoest geworden
of verdwenen en in de negentiende eeuw
had men over 't algemeen weinig zin voor
historie. Gelukkig is dat thans anders ge
worden.
Volgens een der oude geschiedschrijvers.
Schoemaker, moet het Huis ter Spijk gelegen
hebben in den ban van Velsen. vlak bij het
Wijkermeer en zou het vermoedelijk gebouwd
zijn door een jongeren zoon uit het geslacht,
hetwelk haar adellijk huis, mede Spijk ge
naamd, had in het land van Arkel en wel
reeds omstreeks 1060. In zijn Batavia II-
lustrata deelt van Leeuwen mede, dat het
huis later aan de Regulieren van Heiloo is
geschonken.
Bij de kasteelen op de kaart van Kenne-
merland in de Kennemer Balladen van W. J.
Hofdijk vindt men ook het Huis ter Spijk.
Wij vermoeden, dat het kasteel in de vele
oorlogen der middeleeuwen, evenals het Huis
te Velsen, Banjaert enz. wel verwoest is ge
worden en dat er daarna een ander huis is
gebouwd. In elk geval zullen de van der
Poll's, die het Huis ter Spijk in de achttien
de eeuw bewoonden, wel niet in het kasteel
hebben gewoond.
De Van der Poli's behoorden tot de Am-
sterdamsche regentengeslachten en hebben
hi ?r verschillende buitenplaatsen bewoond,
nl. Plackersbosch Rozenheek enz. Omstreeks
het midden der achttiende eeuw werd het
Huis ter Spijk bewoond door Harman Hen
drik van de Poll, burgemeester van Amster
dam.
De dichter van Hollandsche Arcadia ver
telt het volgende van de buitenplaats:
Wat heil is mij bereid,
Daar zich het oog mag bij het Huis ter Spijk
verlusten,
Zal 'k in de schaduwe van zijn koelen
lommer rusten,
Opdat mijn zangheldin haar eerbied, vreugde
en plicht
Al tevens hier vertoont. O, aangenaam ge
zicht,
O, hoff-'lijk Huis te Spijk, versierd met
groene dreven,
Hoe spits uw toren heèft zijn kruin omhoog
geheven.
Hoe prachtig uw gebouw in grootte en
schoonheid praalt,
Hoe trots gij uit den grond rondom zijt op
gehaald
Nooit liet de vlugge Faam uw luister zoo
verhoor en,
Tenzij u van de Poll ter lustplaats had ver
koren,
Die groote Burgerheer der volkrijke Amstel-
stad.
Haar glorie, haar sieraad, haar allerhoogste
schat,
Komt in uw lomm'rend groen zijn staatszorg
vaak verpoozen,
Indien de zoete geur van leliën of rozen,
Narcis of hyacinth, of een'ge bloem of kruid
De moeielijke zorg voor Staat en volk'ren
stpit.
O, Huis te Spijk, blijft steeds door van de Poll
vermaard,
Gelijk zijn naam altoos zal aan den Amstel
leven
Om aan den naneef blijk van zijne deugd te
geven!
Men ziet hieruit, dat het Huis ter Spijk
een spitsqp toren had, waarom het wel den
bijnaam van het Torentje zal hebben gekre
gen. En verder weten we van de pracht van
deze buitenplaats en hare bewoners niet veel.
In de archieven zijn eenige akten, die op de
van de Poli's betrekking hebben. Zoo is er
een akte van 19 Juni 1766, waarbij Gecom
mitteerde Raden der Staten van Holland en
West-Frieslanc^ wederom verpachten voor 20
jaar de visscherije van de Velsermeer, gele
den in Brederode, aan Harman Hendrik van
de Poll en Maria le Leutre, weduwe van
Cornells Trip, welke weduwe Meervliet be
woonde. Die pacht, waarvoor zij 20 ponden
per jaar betaalden, was blijkbaar nog zoo
slecht niet, omdat de termijn eerst op 6 Fe
bruari 1772 verstreken was, zoodat zij reeds
6 jaren tevoren de pacht weer verkregen
hadden. Van 24 Augustus 1772 is er een akte,
bevattende conditiën en bestek van aanbe
steding van het graven en opmaken van
slooten en uitwateringen, gelegen bij de boe
renwoningen op den Hofgeest, door den eige
naar, Mr. Jan van de Poll, die toen het Huis
ter Spijk bewoonde. Tenslotte is er een akte
van 8 April 1801, bevattende voorwaarden en
ro lder verkooping door Mr. Jan van de Poll
van eenige runderbeesten, staande op de
huismanswoning, behoorende bij de hofstede
't Huis ter Spijk of 't Toorentje.
Van Westerveld en Middello weten we nog,
wanneer die buitenplaatsen gesloopt zijn ge
worden, van 't Huis ter Spijk is dat niet be
kend. Maar dat weten we ook niet van veel
andere buiten plaatsen, waarover wij nog
zullen schrijven, als Bleek en Hoven, Cralin-
gensaet, Plackersbosch enz. De buitenplaats
Meervliet is eenige jaren geleden gesloopt,
maar daarvan en van vele andere hebben
wij afbeeldingen en beschrijvingen in zege-
pralent Kennemeriand.
Jammer genoeg was ook dat mooie werk
niet volledig en zijn vele buitenplaatsen te
Velsen er niet in vermeld.
Ermelo, G. VOET.
DE TOESTAND VAN DE BEMANNING VAN
HET VERONGELUKTE DORNIERVLIEGTUIG
D-10.
AMBOINA, 28 December. (Aneta/A.N.P.)
De in het hospitaal verpleegde leden der be
manning van het gisteren verongelukte Dor-
niervliegtuig D-10 hebben slechts kneus- en
schaafwonden bekomen. Een volledig herstel
is te verwachten.
Bij opname in het hospitaal deden zich
lichte verschijnselen van een zenuwschok
voor, doch na 24 uur bleek de algemeene toe
stand goed te zijn. Alle patiënten zijn rustig.
Het vliegtuig moet als verloren worden be
schouwd. Na demontage van de bruikbare
deelen zal men de rest laten zinken.
Op de Westmaneilanden, centrum van visscherij.
WISSELKOERSEN AMSTERDAM.
10.15 uur.
Londen 8.98 13/16
Berlijn 72.46 >/2
Parijs 6:10 5/8
Brussel 30.51 3/4
Zwitserland 41.59 Vz
New York 1.79 13/16
„Op den duur zou het Scandina
vische gezonde verstand me
teveel worden
HET is niet gemakkelijk meer om een
reisverhaal te schrijven. Expedities
en avontuurlijke individuen hebben
zoo langzamerhand alle vergeten
hoekjes der globe afgezocht en in een of an
deren litterairen vorm aan de wereld prijs
gegeven.
Het meerendeel van die litteratuur gaat aan
het publiek vrijwel onopgemerkt voorbij en
wordt slechts gelezen door toeristen en die
genen, die een speciale belangstelling voor
de beschreven landstreek koesteren.
De Engelsche dichter W. H. Auden heeft
echter kan gezien zijn verhaal over een reis in
IJsland zoodanig te varieeren eir te verrui
men, dat het ver boven een beschrijving van
het eiland uitgaat.
Het boek bevat brieven in proza- en
in vei'svorm door hemzelf en een collega,
Louis MacNeice, geschreven niet alleen over
IJsland, maar ook (en vooral in Auden's brie
ven aan Lord Byron) over de wereld, over
moderne ideeën, over Engelsche schooljuffrou
wen, Europa, en IJslandsche maaltijden.
Het bevat o.a. een handleiding voor toeris
ten, compleet met bootdiensten naar en hotel-
en voedseltoestanden in IJsland. Verder een
stuk IJslandsche geschiedenis, IJslandsche
spreekwoorden, en oude wetten; een interes
sant aantal beroeps- en bevolkingsstatistie
ken, een plattegrond en vele foto's.
Het is een mengsel van serieuze studie en
luchtige frivoliteit, welke laatste echter juist
voldoende binnen de perken blijft om niet
den indruk van opzettelijkheid te wekken.
Hier zijn enkele gedachten:
„Bevalt het. om op een klein eiland te
leven?", vraagt een vriend.
„Als je geen bepaalde belangstelling of am
bitie hebt en tevreden bent met het gezel
schap van familie en vrienden, dan moet het
leven in IJsland erg plezierig zijn, want de
inwoners zijn vriendelijk, verdraagzaam en
gezond van verstand. Ze zijn oprecht trotsch
op hun land en verleden, zonder eenig spoor
van hysterisch nationalisme. Critïek is steeds
welkom. Maar ik had toch het gevoel, dat het
voor mij reeds te laat is. Wij zijn allen te diep
in Europa betrokken om nog te kunnen of wil
len ontsnappen. Hoewel ik overtuigd ben, dat
een bezoek aan IJsland jou evenveel goed zou
doen, als het mij deed, geloof ik toch, dat op
den duur het Scandinaafsche gezonde ver
stand voor jou, evenals voor mij, teveel zou
worden. De waarheid is, dat we beiden alleen
werkelijk gelukkig zijn temidden van krank
zinnigen."
Voor toeristen
„Soep: Soep is meestal erg zoet en erg jam
merlijk. Ik herinner me drie soorten met. spe
ciale afschuw; één met zoete melk en harde
macaroni, één die naar marsepein en één die
naar geparfumeerd haarwater smaakte.
Vleesch: Vrijwel beperkt tot schapenvleesch
in diverse gedaanten Op armere boerderijen
krijg je alleen Hangikyrl, dat is gerookt scha
penvleesch. Het is vrij onschuldig als het koud
is, en smaakt dan alleen maar naar roet. maar
om het warm te eten is meer dan een gewone
honger noodig."
IJsland's eenige natuurlijke rijkdom.
„We logeeren in een kleine boerderij bij een
klip, de Hraensnef, of Lava Neus, in Nordara.
Dit is één van de groote zalm-rivieren, na
tuurlijk volkomen opgekocht en verhuurd aan
Harley Street (bekene specialisten-wijk in
Londen. Vr. S.) chirurgen en populaire roman
schrijvers."
Levertraan.
een walvisch is het mooiste beest, dat
ik ooit heb gezien. Het combineert het fasci-
neerende van iets levends, geweldigs en zacht
moedigs met de functioneele pracht van mo
derne machinerie. Er lag er één van zeventig
ton op de steiger, als een forsche, waai'dige
hertogin, die door insecten voor het bal wordt
klaar gemaakt. Het tot stukken te zien rijteix
door stoomzagen en hijschmachines is genoeg
om iemand levenslang vegetariër te maken."
0-pvoeding en cultuur.
„Een brief aan Kristian Andreirsson prijst
het IJslandsche proza, de wijdverspreide ken
nis van vers en vers-techniek, het ontbreken
van analfabeten en het feit, dat studenten
's zomers op boerderijen aan het werk worden
gezet. „Grieksch en handenarbeid, lijken me
de beste opvoeding, die iemand ziclx kaïx wen-
schen. Wat de algemeene cultureele standaard
betreft, deze is hoog, maar niet zoo hoog als
men uit sommige indrukken zou afleiden. Ter
wijl ik een keukenmeisje op het platteland een
uitstekende critiek hoorde geven op een Mid-
deleeuwsche saga, was het duidelijk, dat in de
steden, vooral in Reykjavik, velen hun typisch
IJslandsche cultuur hebben verloren zonder
er iets anders voor in de plaats te hebben ge-
kx-egen.
Litteratuur is over het algemeen wijd ver
spreid, maar er is bijna geen architectuur,
geen drama erx weinig kennis van schilderen
en muziek.
Ik weet, dat dit onvermijdelijk is. Ik weet,
dat de dagen van een eigen nationale cultuur
voorbij zijn, dat IJsland ver van Europa af is
en dat de eerste Europeesche invloeden steeds
de slechtste zijn, en dat de ontwikkeling van
een werkelijke Europeesche cultuur langzaam
en kostbaar is. Maar ik ben er van overtuigd,
dat de cultureele toekomst van IJsland hoofd
zakelijk afhangt van de mate, waarop ze in
staat is de beste Europeesche tradities te ab-
sorbeeren en zich eigexx te maken.
De meeste boeken, die ik over IJsland heb
gelezen, geven den indruk alsof het een boe
renbevolking heeft. In wex-kelijkheid leeft de
meerderheid in steden, en in vrij sombere
steden bovendien. Dit was voor mij het be
langrijkste verschijnsel in IJsland. De tegen
woordige tijd is een kritieke tijd. Ik zag er,
waar eens een gemeenschap en eexx cultuur
van onafhankelijke boeren was, die onvermij
delijk meer en meer versteedst zijn geraakt
en die niet zoo oxivermijdelijk gevaar
loopen te verarmen ten bate van enkelen, die
door hun klein aantal en geografische isolatie
nooit in staat zullen zijn een eigen kapitalis
tische cultuur op te bouwen."
Vr. S.
1) „Letters from Iceland", door W. H. Auden
and Louis MacNeice. (Uitg. Faber and Faber),
KINDERVOEDING.
Door „Kindervoeding" werden in de week
van 20 Dec. tot 25 Dec. 1937 verstrekt 5482
porties warm eten, nl. in lokaal:
Eemstraat 995; Overtonstraat 1323; Zoete-
straat 1143; Kamperstraat 803; Byzantium-
straat 616; Buitengew. Onderw. 470; voorm,
Spaarndam 132.