Geestelijke cultuur op IJsland.
Een hecht gewortelde traditie.
H'
WAAG UW
GEZONDHEID NIET
Bronchitis
VRAJD A G '14 J A NU A" R I 1938
HAAREEM'S DAG BEAD
De Universiteit van IJsland, het nieuwe gebouw, dat in 1940 gereed moet zijn.
De kunsf herleeft.
-ET is van vrij algemeene bekendheid,
dat de geestelijke cultuur van de
IJslanders op een zeer hoog peil
staat. Dat is trouwens altijd zoo ge
weest. In hun begeerte naar goed onderwijs
en in hun liefde voor de letteren en schoone
kunsten zetten zij slechts een traditie voort,
die reeds uit het kolonisatietijdperk dagtee-
kent. In die vroege eeuwen hebben zij de
saga's geschapen en hebben hun dichters de
verfijnde skaldenpoëzie gemaakt; de rijke boe
ren lieten hun huizen versieren met kunstig
gebeeldhouwde friezen en de weefkunst had
zich tot een groote hoogte ontwikkeld. Toen
het land eenmaal zijn vrijheid verloren had
en aan armoede ten prooi viel, is er natuurlijk
wel een achteruitgang ingetreden. Met name
zijn de toegepaste kunsten toen sterk terug
gezonken. Men had geen middelen meer om
goed materiaal te koopen en de tijd moest
noodzakelijk op de meest economische wijze
besteed worden. Aan de litteraire overleve
ring van het heldentijdperk heeft men echter
altijd met hand en tand vastgehouden. Toen
het perkament te duur werd, ging men de sa
ga's copieeren op papier en tot in de negen
tiende eeuw zijn op de boerderijen zulke pa
pieren handschriften van de saga's gemaakt.
Wat nieuw geschapen werd had daarentegen
lang niet meer de waarde van dé oude ge
schriften. Den inhoud der groote familie
saga's, die daar met zooveel onmiddellijke
kracht en realisme verteld was, ging men be
werken in langdradige rijmende gedichten en
als men nieuwe saga's maakte, dan was het
doel niet meer de ware geschiedenissen van
het verleden in kunstvollen vorm aan volgen
de geslachten over te leveren, maar de ver
beelding te prikkelen met fantastische sprook
jes- en ridderverhalen.
Het bëlangrijke is evenwel, dat ook in de
eeuwen van de ergste verarming en het diep
ste verval de geestelijke cultuur nooit verloren
is gegaan. Daarvoor was zij een te hecht ge
wortelde traditie. Het is juist deze eigen cul
tuur geweest, die de sterkste steun bleek van
het volk in tijden van nood. Zij heeft, te
midden'van de diepste zorgen, ja bijna van
stoffelijke verdier lij king, het kostbaarste goed
van het volk voor den ondergang behoed: het
besef van eigenwaarde. Doordat dit behouden
bleef, kon het IJslandsche volk er weer naar
streven zijn eigen groot verleden te evenaren,
zoodra de omstandigheden dat mogelijk maak
ten.
De IJslanders zijn een zeer intelligent en ook
wel rationalistisch volk, ondanks hun neiging
naar het occulte. Zij zijn ervan overtuigd, dat
de moeilijke natuur van hun schrale land al
leen bedwongen kan worden door studie, ken
nis en arbeid. Da^r staat tegenover, dat zij
weinig om de kerk geven. Reeds in de Middel
eeuwen, vóór de kerkhervorming, was dat zoo.
Er bestond toen wel een zevental kloosters,
waar bijvoorbeeld een edele en zuivere Maria-
poëzie opgebloeid is, maar daarbuiten drong
van het Christendom heel weinig door. In de
zeventiende eeuw, toen de geestelijke heer
schappij van de Luthersche staatskerk onbe
twist was, werd er wel veel aan bijbellezing en
huisprediking gedaan, maar zulke gewoonten
zijn in onze dagen vrijwel geheel verdwenen.
Er zijn op IJsland 106 predikantsplaatsen; bij
sommige is het in den laatsten tijd zélfs on
mogelijk gebleken ze te bezetten. Ieder pre
dikant heeft een vrij groote parochie te be
dienen, waarin op het land meestal vier of
vijf kerken gelegen zijn. Bij een van deze
woont hijzelf, de andere staan bij boerderijen.
Om de beurt wordt in ieder van deze kerken
dienst gehouden en de predikant moet dus
veel reizen en trekken. Bovendien moet hij,
om zelf met zijn gezin te kunnen bestaan, een
eigen boerenbedrijf hebben; men ontmoet dan
ook dikwijls predikanten, die meer boer dan
geestelijk leider zijn. De diensten zijn tegen
woordig meestal slecht bezocht; daarentegen
is de medewerking van de kerk onmisbaar bij
doop, huwelijk' en begrafenis: een burgelijke
stand bestaat op IJsland niet.
Overal scholen.
Trekt de kerk slechts weinig belangstelling,
het omgekeerde kan gezegd worden van het
onderwijs. Dit is bij de wet geregeld en aan
den leerplicht wordt streng de hand gehou
den. In ieder stadje is een lagere school, in
Reykjavik meer dan één. Voor het land met
zijn reusachtige afstanden bestaat een stelsel
van z.g. bewegelijke scholen. Daarvoor is het
land in districten verdeeld, waarvan elk twee
tot vier scholen heeft, met tezamen één on
derwijzer. Deze verplaatst zich van de eene
school naar de andere: de kortste termijn voor
één school is twee maanden. Deze scholen Lg-
gen altijd bij een boerderij en gedurende den
schooltermijn wonen de kinderen van de buurt
daar in; de boerin moet voor hen zorgen. Daar
de leerplichtige leeftijd pas met het tiende
jaar begint, moeten de kinderen, vóórdat zij
op school komen, thuis lezen en schrijven ge
leerd hebben. In enkele zeer moeilijk bereik
bare streken mag trouwens het huisonderwijs
geheel in de plaats van de school treden; maar
dan komt er op geregelde tijden een onderwij
zer van staatswege ter controle. De leervak
ken van de lagere school zijn IJslandsche taal,
godsdienst, rekenen, aardrijkskunde, geschie
denis en natuurlijke historie; daar komen ge
woonlijk nog zingen, teekenen, gymnastiek en
handenarbeid bij.
Behalve de vakscholen, die IJsland rijk
is, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw,
visscherij en zeevaart, zijn er twee inrichtin
gen voor algemeen voortgezet onderwijs, die
men lycea zou kunnen noemen, een te Reyk
javik en een te Akureyri. Beide hebben een
„realistische" en een „humanistische" afdee-
iing; in de laatste wordt echter geen Grieksch
gedoceerd. De jongelui, die deze middelbare
scholen bezoeken, moeten voor langen tijd
van hun ouders weg; zij wonen óf bij gezin
nen, óf in internaten. Onder hen zijn velen,
die misschien nooit van plan zijn de Univer
siteit te bezoeken, doch later gewoon weer
naar de boerderij van hun vader terugkee-
ren. Echter stellen zij er prijs op, voor dat
zij voorgoed de practijk ingaan, meer ge
leerd te hebben op het gebied van natuur
wetenschappen en van vreemde talen
(Deensch, Engelsch, Fransch en Duitsch).
Deze laatstgenoemde IJslandsche karak
tertrek, de dorst naar meer kennis, ook al is
die niet direct voor de practijk vereischt,
heeft een van de mooiste instellingen in het
leven geroepen, die het moderne IJsland rijk
is. Ik bedoel de z.g. Jongeliedenschool. Dit is
een school, die veel overeenkomst vertoont
met wat in de andère Scandinavische landen
een Volkshoogesehool heet. IJsland bezit vier
van deze scholen, een in elk landsvierde. Zij
zijn bestemd voor jongelui van beide ge
slachten tusschen de 18 en 25 jaar, die alleen
lager onderwijs gehad hebben en nu vaak
verlangen naar wat meer kennis. Deze scho
len worden alleen in den winter gehouden,
als de ai'beid der leerlingen niet op het land
vereischt wordt, en zij leeren er natuurwe
tenschappen, velerlei technische kundighe
den, talen, handwerken ea. Het bijzondere
van deze scholen is de geest van saamhoo-
righeid, die er heerscht. Gedurende den tijd,
dien zij er wonen, vormen de leerlingen als
het ware een gezin, onder leiding van den
hoofdleeraar en zijn vrouw. De liefde voor
de school wordt opgewekt, doordat al het
werk, dat aan het gebouw te doen is, door
de leerlingen zelf moet worden uitgevoerd.
De gebouwen zijn ruim en zeer modern en
comfortabel; men heeft ze dicht bij heete
bronnen gebouwd om een zwembad en een
badinrichting te kunnen hebben evenals, na
tuurlijk, centrale verwarming. In den zomer
worden de schoolgebouwen rendabel gemaakt
door ze als hotel te gebruiken. Wie onder
mijn lezers nog eens een vacantiereisje naar
IJsland onderneemt, zal zeker wel eens in de
schoolgebouwen van Laugarvatn en Reykholt
moeten logeeren.
De universiteit, IJsland's
trots.
Op geen instelling zijn de IJslanders zoo
trotsch als op de Universiteit van IJsland te
Reykjavik, die van het jaar 1911 dagteekent,
doch tevens de voortzetting is van de drie
vakscholen, die al eerder bestonden, een pre
dikantenseminarie, een school voor medici,
en een juristencollege.
Bij de stichting der Universiteit konden
deze drie instellingen direct tot faculteit ver
heven worden. Als vierde heeft men in 1911
een faculteit voor wijsbegeerte alsmede IJs
landsche taalkunde, letteren en geschiedenis
er bij gevoegd, terwijl in 1936 daar een "vijf
de faculteit voor de studie der welvaarts
bronnen van IJsland bijgekomen is, Uit dit
laatste ziet men, dat de IJslanders bij de in
richting van hun Universiteit nieuwe en
eigen wegen ingeslagen zijn. Zij is bepaald
nationaal en practisch georiënteerd. Voor de
jongste faculteit is terstond een zeer modern
laboratorium gebouwd en men verwacht van
hoar arbeid bijvoorbeeld voor de visscherij
groote resultaten. Ook de medische faculteit
trouwens is op voortreffelijke wijze van alle
moderne behoeften voorzien.
Schrijver dezes, die eens drie maanden
lang als gasthoogleeraar te Reykjavik do-
ceeren mocht, heeft de Universiteit van IJs
land bepaald lief gekregen. Haar uiterlijke
schijn zal echter eerst in 1940 volmaakt zijn.
Thans moet men zich nog behelpen met een
aantal collegezalen in het Parlementsge
bouw. In 1940 zal het nieuwe en eigen ge
bouw der Universiteit gereed zijn. waaraan
men thans reeds met man en macht werkt,
en waarvoor het geld uit een nationale lo
terij vei-kregen is.
Naar de plannen te oordeelen zal het een
zeer grootsch en indrukwekkend gebouw zijn.
Het staat in een nieuw gedeelte aan den
buitenrand van de hoofdstad, dat voorbe
stemd is om op den duur Universiteitswij k
te worden. Daar verrijst thans reeds het
fraaie Studentenhuis. Daar wonen de stu
denten voor zeer weinig geld in keurige mo
derne kamers met alle denkbare gemakken
(ieder heeft bijvoorbeeld een telefoon), heb
ben er gemeenschappelijke eet- en gezel
schapszalen, een bibliotheek, een bad- en
zweminrichting, enz. Ook dit studentenhuis
dient in den zomer als hotel.
De kunst herleefd.
Laat ons tenslotte iets over de IJslandsche
kunst zeggen. De eenige kunst, die uit de Oudr
heid rechtstreeks tot den modernen tijd ge
komen is, is de literatuur. De hedendaai
sche roman in de voortzetting van de oude
saga's en de jonge dichters zijn de directe
erfgenamen van de oude skalden. Al de an
dere kunsten zijn eens dood geweest, doch z<
herleven nu, en dat met niet weinig glans.
Hetgeen in die herleving van de kunsten
treft, is dat men liever de nieuwe wegen in
slaat, die het cultuurleven der wereld thans
aanwijst dan dat men naar het oude IJsland
zelf terugkeert. De pogingen, die sommigen
bijvoorbeeld in het werk stellen om de oude
weefkunst te doen herleven, hebben maar ma
tig succes. Wel kan men hier en daar weef
sels bewonderen met treffend fraaie kleu
ren en patronen, wel wordt aan de meisjes op
de winterscholen met veel zorg het handweven
geleerd, maar deze kunst staat toch niet in
het centrum der belangstelling. Hoe anders
is dat met de moderne schilderkunst, die niet
uit nationale wortels opgeschoten is en haar
leerschool in het buitenland (Denemarken,
Parijs, Amerika) heeft moeten zoeken. IJs
land is rijk aan schilders, van wie Johannes
Kjarval de bijzonderste is, maar de in 1937 te
jong gestorven Krist jan Magnüsson voor niet-
IJslandsche oogen de gemakkelijkste te be
naderen was. Schilderijententoonstellingen op
IJsland trekken altijd veel bezoek en er wordt
goed verkocht. Iedereen stelt er prijs op in
zijn huis een of meer werken van de natio
nale schilderschool te hebben hangen. De
zeer moderne bouw van de rijke nieuwe wij
ken der hoofdstal draagt daartoe natuurlijk
bij; men vindt daar altijd de groote effen ge
kleurde wand vlakken en de groote glasruiten,
die den smaak van onzen tijd kenmerken,
Ook de meubileering is zeer modern. De IJs
landsche schilderijen passen daar heel goed
bij.
Einar Jónsson is de groote beeldhouwer van
IJsland. Zijn standbeeld van Ingólfur Arnar-
son, den eersten kolonist, die zijn boerderij
vestigde waar nu Reykjavik ligt, verheft zich
aan de haven van de hoofdstad. Van een an-
ander standbeeld, dat van den wiking Leifur
Eiriksson, die het eerst van Groenland uit
den Amerikaanschen bodem bodem betreden
heeft, (einde 10de eeuw)staat op Reykjaviks
hoogsten heuvel een afgietsel; het origineel
bevindt zich in Philadelphia. Recht tegen
over dit laastgenoemde beeld ligt het mu
seum, dat de beeldhouwer zelf voor zijn werk
gebouwd heeft. In de zalen rondloopende,
komt men diep onder den indruk van het ge
weldig uitdrukkingsvermogen, waarover deze
groote IJslander beschikt, ook al doet het
werk ons nu wat 19de eeuwsch aan. Wanneer
men eenmaal zijn Wroeging en zijn Vogelvrijen
gezien heeft, raakt men de herinnering daar
aan niet licht kwijt.
Een schoone kunst, die zich in buitenge
wone populariteit bij de IJslanders verheugen
mag, is de muziek. Doordat zij onze klassieke
scholing missen, maakt hun muzikale smaak
op ons den indruk weliswaar wat heel eenvou
dig te zijn, maar dan ook heel waar en echt,
Vooral de koorzang staat op een hoog peil. Zet
een troepje IJslanders bij elkaar, op een schip
of in een autobus en zoodra de goede stem
ming er in komt, gaan zij zingen, liefst vier
stemmig. Het luisteren naar een geoefend
zangkoor, bijvoorbeeld dat van Reykjavik of
Akureyri, is een zeer edel kunstgenot. In Jón
Leifs heeft men een componist, die de mo
dernste polytonale allure verbindt aan een
innige liefde voor de oude IJslandsche volks
muziek, die hij al rondtrekkende bij de laat
ste oude zangers op de grammofoon opgeno
men heeft. Zijn IJsland-Ouverture is ook in
ons land wel uitgevoerd.
Men is op het oogenblik in Reykjavik bezig
een nieuwen schouwburg te bouwen, ook weel
een prachtig specimen van modernen bouw
stijl. Daar zal stellig de muziek een voorname
plaats innemen, want de jonge IJslandsche
tooneellitteratuur bestaat voor een groot deel
uit zangspelen. De acteurs zijn menschen met
een anderen hoofdwerkkrin-g, doch zij spelen
geregeld samen. Ook in het oude gebouw, waar
zij nu nog werken moeten, trekken zij altijd
volle zalen, en dat is, gezien het vlotte spel,
best te begrijpen. Een goeden naam hebben
ook de spelers van Isafjord.
Europeesche strooming in de literatuur
Wat nu eindelijk de schrijvers betreft, nog
altijd bestaat op IJsland het geslacht van boe-
renschrijvers, die in den donkeren whiter hun
tijd korten met het schrijven van romans en
novellen uit het boerenleven. Inmiddels is ech
ter een jongere generatie opgekomen van
schrijvers in Europeeschen stijl. De eerste van
dezen was Gunnar Gunnarsson, die om in rui
mer kring gelezen te worden zijn romans in
het Deensch schreef. Dit voorbeeld werd aan
vankelijk gevolgd door Kristman Gudmunds-
son, die zich een tijd lang van de Noorsche
rijkstaal bediend heeft. Hij kon dat echter op
den duur niet uithouden, is naar IJsland te
ruggekeerd en schreef zijn laatste boek, Kin
deren der Aarde, in het IJslandsch. Eveneens
wordt de IJslandsche moedertaal gebruikt door
G-udmundur Hagalin, wiens boek Stormen door
Dr. A. C. Kersbergen in het Nederlandsch ver
taald is, en door Gudmundur Kaanban, van
wiens grootsche historische roman Skalholt
wij een vertaling bezitten van Dr. A. Posthu
mus. Deze laatste schrijver echter laat zijn
boeken tegelijk in het Deensch en het IJs
landsch uitkomen.
Dat doet ook die schrijver, die door het jonge
IJsland terecht als de belangrijkste vertegen
woordiger van zijn nieuwe litteratuur be
schouwd wordt: Halldór Kilian Laxnes. Zijn
werk is niet vrij van communistische tenden
ties, maar het is grootsche en machtige kunst.
In boeken als Gij Zuivere Wijnstok en De Vo
gel op het Strand is een karakter- en milieu-
teekening, die de hoogtepunten van de oude
sagekunst in herinnering roept en tegelijk door
en door modern is. Het is stellig merkwaardig,
dat m een land met nog geen honderdvijftig
duizend inwoners de uitgevers zooveel boeken
kunnen laten verschijnen. Maar als men ziet,
dat dit volk zulke groote schrijvers voortbrengt
en tegelijk zulk een grondslag van eigen cul
tuur bezit dan gaan wij iets daarvan begrijpen.
(Nadruk verboden)
•pit, stijve en pijnlijke gewrichten, verstoorde
nachtrust en verlies van kraoht. En wel.
doordat het bloed dan niet gezuiverd wordt
var de erin voorkomende onzuiverheden door
deze bloedflltrcerende organen, Laat hot zoo
ver niet komen: voorkomen is beter dan
genezen. Gebruik tijdig Foster's Rugpijn
Nieren Pillen, sinds Jaren bekend als het
diuretisch middel bij uitnemendheid. Zorg.
dat uw bloed steeds zuiver, krachtig en leven
gevend blijft.
(Ado. Ingez. Med.)
Voor den inhoud dezer rubriek stelt de
Redactie zich niet verantwoordelijk.
Van ingezonden stukken, ge-plaatst of met
geplaatst, wordt de kopij den inzender niet
'teruggegeven.
Geen eendeneieren in de
banketbakkerij.
Geachte Redactie,
Gaarne zou ondergeteekende het volgende
opgenomen zien in Uw veelgelezen blad, waar
voor wij u bij voorbaat hartelijk dankzeggen,
Een groot deel van het publiek is na het le
zen van een artikel in de Pers volgens hetwelk
eendeneieren typhus-bacillen bevatten, zeer
huiverig geworden en velen zijn de meennig
toegedaan, dat in de banketbakkerijen ook
eendeneieren verwerkt worden. Om nu allen
gerust te stellen, zoodat men in de banket
bakkers zijn vertrouwen niet behoeft te ver
liezen, diene het volgende.
Het eenden ei is absoluut voor het bereiden
van gebak, slaatjes, room en ijs ongeschikt. Het
gebak of elk ander artikel, dat met eenden
eieren bereid zou zijn, zou al spoedig geen lek
kernij meer zijn, omdat het eendenei ver
schillende eigenschappen heeft, die het onge
schikt maken voor dit doel. Aan een eendenei
zit altijd een sterke of een vischsmoak, die
steeds weer merkbaar wordt, ook al is het ver
werkt. Het eiwit van een eendenei kan de ban
ketbakker ook niet gebruiken, omdat daar
niets van te maken is. Het heeft een vette
eigenschap, en kan dus niet tot schuim
verwerkt worden en daar een banketbakker
juist eiwit en dikwijls veel eiwit moet verwer
ken is ook op dit punt 't eendenei in de ban
gedaan, r
U kunt dus voortaan met de meeste gerust
heid volop uw snoeplust bevredigen in de pro
ducten van de banketbakkers en de bezoekers
aan automaten kunnen naar hartelust weer
slaatjes gaan smullen, want ook voor de be
reiding van die lekkernijen heeft de banket
bakker zijn hart verpand aan het kippenei.
H. J. HESSELMAN,
Secretaris afd. Haarlem Ned.
R.K. Banketbakkers
Patroonsvereeniging.
Wrijf deze aangename zalf op keel, horst er»
rug. Zij werkt als pappleister en door de
geneeskrachtige dampen, die U vele uren
inademt. Verwijdert slijm en congestie en de
ademhaling wordt rustig.
De Luchtbescherming.
Geachte Redactie.
Naar aanleiding van het ingezonden stuk
onder den titel .JLuchtgevaar" in Haarlem's
Dagblad van 6 Jan. verzoek ik u het volgende
onder aandacht van uw lezers te brengen.
In ons maatschappelijk stelsel komt de nei
ging, eigen belang te stellen boven het belang
van den medemensch, te sterk op den voor
grond en dreigt ons allen te vernietigen. Dat
komt uit in de zakenwereld, als het motief
winst maken het eenige of het voornaamste
doel is van een onderneming, waarbij dan een
maatstaf, ontleend aan de Zedenwet, ont
breekt, voor de wijze waarop de winst, ten
koste van wien en wat, gemaakt wordt. In
dien er winstgevende mogelijkheden zijn,
waarbij het leven van den medemensch direct
wordt bedreigd, dan is zoowel de werknemer
als de werkgever bereid, de geldende zedenwet
op zij te schuiven en het zedelijk te veroor
deelen werk toch te aanvaarden, onder het
excuus: „Als ik het niet doe, dan doet een
ander het".
Dit beginsel geeft een eenvoudige verklaring
van de mogelijkheid van de oorlogsvoorberei
ding en den oorlog zelf. Logisch sluit hierbij
aan de wet, die de oorlogsvoering beheerscht:
„Als ik hem niet dood, doodt hij mij". Ik
moet dus zien, hem voor te zijn en we krijgen
dan den algemeen geldenden regel: „De bes
te verdediging is de aanval".
Men is dus bereid de broodwinning afhan
kelijk te stellen zelfs van het scheppen van de
voorwaarden de medemenschen te dooden en
tot dat dooden zelf is men ook bij voorbaat be
reid. Dat honger en gebrek deze bereidheid
maar al te zeer in de hand werken, veroordeelt
het stelsel -des te meer.
Wanneer een weermacht alleen bereid is tot
afweer bij een aanval, is het behalen van mili
taire successen uitgesloten. Men kan bij een
doelmatige weermachtstactiek geen remmende
invloeden dulden, ontleend aan de zedewet.
(Bijv. Gij zult niet dooden). De zelfhandha
ving ten kosten van den ander is de eenige
mogelijkheid in een maatschappelijk stelsel,
dat zich met een weermacht tracht te hand
haven.
In de weermacht legt men dan ook door alle
eeuwen heen den nadruk op de aanvalswape
nen, en op de productie van deze wapenen, die
dan zooveel mogelijk dient beveiligd te wor
den. Een bombardementsvliegtuigfabriek en
ieder ander onderdeel van de weermacht
industrieën is dus voor den vijand een aan-
valsobject van de allereerste orde. Ter ver
dediging zijn nu weer noodig: jachtvliegtui
gen, afweergeschut, gasmaskers, bomvrije
schuilplaatsen en een bevolking die bereid is
ook gifgas te maken en het gasmasker met de
luchtbescherming te aanvaarden, mét de
bombardementsvliegtuigen tegen den vijand.
De bedenkingen, ontleend aan de zedewet,
worden uitgeschakeld, zooals boven werd aan
gegeven. De vijand dient tijdig vernietigd te
worden.
De gasmaskerindustrie zelf is eveneens een
aantrekkingspunt voor de vijandelijke bom
bardementsvliegtuigen. Het is dus logisch, dat
ook deze centra een beroep doen op de in
dustrieën, die jacht en bombardementsvlieg
tuigen maken, om hen te beschermen.
De vijandelijke landen denken pr net zoo
over, waardoor in alle landen de weermacht
industrie met de luchtbeschermingpropaganda
hetzelfde karakter heeft gekregen: Den oor
log naderbij brengen. Dat kwaadaardige woe-
kergezwel verspreidt overal zijn „zaailingen"
in de normale productie, die in dienst staat
van het leven. Deze schijnwelvaart ademt
reeds den dood.
De weermachtsdeskundigen erkennen de
kwaadaardigheid van dit ontwikkelingsproces
en spreken openlijk uit, dat bescherming te
gen de aanvalswapenen, redelijkerwijze geen
uitzicht geeft. Tegen „voltreffers" zijn bom
vrije schuilplaatsen niet bestand en er zijn
altijd voldoende voltreffers, om iedere aange
vallen stad te vernietigen. Over kogels, die
geen doel treffen, behoeven we ons geen zor
gen te maken.
Bovendien kwam dezer dagen het bericht,
dat het Duitsche volksgasmasker aan de een
voudigste eischen niet voldeed, omdat het
geen bescherming gaf o.a. tegen gassen, die
bij iedere ontploffing in schuilplaatsen in rui
me mate worden ontwikkeld n.l. koolmonoxyde
Er is dus geen andere uitweg dan te doen
alsof et- afdoende beschermingsmaatregelen
mogelijk zijn, omdat de bereidheid tot de tij
dige verdediging, nl de aanval, zooveel mo~
(Adv. Ingez. Med.)
gelijk gehandhaafd moet blijven; men noemt
dit dan „uit zelfbehoud". Voor den geneeskun
digen dienst, ingeschakeld in dit aanvals-
systeem, geldt: Een soldaat, die weet dat hij
goed behandeld wordt, als hij gewond raakt,
heeft moed om te vechten.
Voor den arbeider in een fabriek van bom
bardementsvliegtuigen geldt nu: De werkman,
die meent, dat hij beveiligd wordt tegen een
luchtbombardement, en de gevolgen daarvan,
heeft moed om bombardementsvliegtuigen te
maken.
Daarvoor dient de luchtbescherming. De
bedoeling hiervan, n.l. het geven van een ge
voel van veiligheid, komt voor zoover wij we
ten. het duidelijkste uit in een gepubliceerde
circulaire van de „Commissie inzake Gasoor-
log" van de Ned. Mij. tot Bevordering der Ge
neeskunst, die in uitzicht stelt in geval van
nood afdoende hulp te kunnen verleenen. De
gerustheid, die zoo gewekt moet worden bij
den arbeider in een bombardementsvliegfcui-
genfabriek zouden wij nimmer voor onze ver
antwoording durven nemen.
Wat hier beloofd wordt staat in geen rede
lijke verhouding tot de hulp, die zelfs met den
besten wil en met de beste middelen ooit ver
leend kan worden, zooals volgt uit de onlangs
gepubliceerde conclusies van de oorlogsgas-
sencommissie van de Nederlandsche Chemi
sche Vereeniging.
Baldwin, de bekende Engelsche staatsman,
heeft onze bezwaren tegen de luchtbescher
ming wel zeer scherp geformuleerd:
„De vlugheid van den luchtaanval staat in
verhouding tot die van de landmacht als de
snelheid van een auto tot die van een vier
span. In den volgenden oorlog zult gij zien,
dat elke stad, binnen bereik van een vliegter
rein, in de eerste 5 minuten van den oorlog
in een omvang gebombardeerd kan worden,
die in den laatsten oorlog nog geheel ondenk
baar was, zoodat de vraag slechts zal luiden:
wiens moreel wordt door het vroegbombarde-
ment het eerst geschokt? Ik geloof voorts, dat
het den man in de straat niet schaadt, wan
neer hij begrijpt dat geen macht ter wereld
hem er voor beschermen kan met bommen
besmeten te worden, wat men hem er ook
over moge vertellen. De bommenwerpers zullen
steeds doorkomen, dit is gemakkelijk te be
grijpen als men zich de uitgestrektheid van
het luchtruim voorstelt.... ook maar enkele
der vliegtuigen af te weren is onmogelijk en
er bestaat geen vakman in Europa, die durft
zeggen, dat het mogelijk is.
„De eenige verdediging- ligt in den aanval.
Hetgeen zeggen wil, dat men meer vrouwen
en kinderen sneller dan de vijand moet doo
den, wanneer men zichzelf wil beschermen.
Ik wijs hierop, opdat de menschen weten, wat
hun wacht, wanneer de volgende oorlog komt.
Het verbod van bombardeeren van de burgers
is zoolang niet doorvoerbaar, als bommenwer--
pen überhaupt bestaat...." (Overgenomen uit
Kerk en Vrede).
Hoe meer bombardementsvliegtuigen er ge
maakt worden, hoe grooter het gevaar is voor
iedereen. Het is noodzakelijk en het is tijd dat
het pacifisme zich in oversteenstemming dan
met de Zedenwet, hiertegenover stelt. Een,
volgens ons, doelmatige luchtbescherming be
gint bij het stellen van een zedelijken eisch
aan de industrie en aan den handel. Deze
eischt is dat het beginsel „Eerbied voor het
Leven" zal worden toegepast tegenover alle
medemenschen. Slechts die werkzaamheden
welke het leven dienen, zijn dan zedelijk ge
rechtvaardigd. Laten we dit werk „Arbeid"
noemen, den verantwoordelijken mensch-
waardigen arbeid. Deze „arbeid adelt". De
weermachtsindustrie geeft de zelfvernietiging
van de geheele menschelijke persoonlijkheid
en van de stad waarin we wonen. De bescher
ming van bedrijven, waar de middelen ge
maakt worden, om de medemenschen te doo
den, valt dus buiten ons begrip „Arbeid".
Als een werklooze in Dordrecht, die bereid
is tot den verantwoordelijken menschwaardi-
gen arbeid, de opdracht krijgt, oud roest in
een boot te laden, bestemd voor de weer
machtsindustrie, dan is volgens ons uitgangs
punt het weigeren van dezen dienst aan den
Dood, zedelijke eisch. Er was inderdaad een
werklooze die op deze gronden gewetensbe
zwaren had tegen de hem opgedragen werk
zaamheden. Hij motiveerde dit met de woor
den: „Ik zie de granaten voor mij en kan dus
dit werk niet doen". Naast deze zedelijke over
wegingen gelden de zuiver practische bezwa
ren. Geen enkele arbeider weet meer of de
granaat die hij maakt, straks niet ontploft bo
ven de hoofden van zijn vrouw en kinderen.
De Nederlandsche vliegtuigindustrie maakt
toch ook militaire vliegtuigen voor meer dan
20 vreemde luchtmachten? De weermachts
industrie bedreigt het leven van iedereen, ver
hoogt de collectieve onveiligheid en doelmati
ge collectieve veiligheid zal dus ook beginnen
bij het omzetten van deze industrie, waar de
ze zich ook moge bevinden, in een vredes-
industrie.
Uit practische overwegingen komen we dus
tot de oude slotsom: Wat gij niet wilt, dat u
geschiedt, doe dat ook een ander niet", want
wie het zwaard trekt, zal door het zwaard ver
gaan. De waarde van ons volk wordt bepaald
door onze houding tegenover onze vijanden.
Hiermede is deelneming aan het ondeelbare
bewapenings- en luchtbeschermingssysteem
uit redelijke, zedelijke en zakelijke overwe
gingen, aan bedenkingen onderhevig juist wat
den eisch van doelmatigheid aangaat. Be
scherming van het Leven geeft het niet.
Daarom stellen we ons dus achter dien eenen
Dordrechtschen werklooze, die bereid is, tot
den verantwoordelijken, menschwaardigen ar
beid en daarom dus gewetensbezwaren had te
gen het laden van ijzer bestemd voor de weer
machtsindustrie. Op zijn uitgangspunt willen
wij bouwen, hij beschermt ons en legt den
grondslag voor den opbouw van een collectie
ve veiligheid. Hij past tijdig en doelmatig de
zedewet: „Gij zult niet dooden en Hebt uw
vijanden lief" toe. Wij mogen en kunnen ons
vertrouwen niet meer geven aan het systeem
van bombardements- en jachtvliegtuigen en
afweergeschut voor den vijand en dat de eigen
bevolking afdoende bescherming belooft door
verduisteringsoefeningen, bomvrije schuil
plaatsen, gasmaskers en alles wat daarmede
samenhangt: „Als ik den vijand niet dood, dan
doodt hij mij". Welnu, dat moet die vijand
dan maar voor zijn geweten rechtvaardigen!
Wij dienen ons niet te laten leiden in onze
handelingen door handelingen van anderen,
die wij afkeuren en mogen nooit zeggen, dat
wij daardoor gedwongen worden om het kwaad
zelf toe te passen. De „Luchtbescherming" is
het schild, waarachter diegenen zich ver
schuilen, die bereid zijn den medemensch te
dooden „als het moet".
E. E. MEURSING
Dordrecht, Jan. 1938. -<i