Geestelijke cultuur op IJsland. Een hecht gewortelde traditie. H' WAAG UW GEZONDHEID NIET Bronchitis VRAJD A G '14 J A NU A" R I 1938 HAAREEM'S DAG BEAD De Universiteit van IJsland, het nieuwe gebouw, dat in 1940 gereed moet zijn. De kunsf herleeft. -ET is van vrij algemeene bekendheid, dat de geestelijke cultuur van de IJslanders op een zeer hoog peil staat. Dat is trouwens altijd zoo ge weest. In hun begeerte naar goed onderwijs en in hun liefde voor de letteren en schoone kunsten zetten zij slechts een traditie voort, die reeds uit het kolonisatietijdperk dagtee- kent. In die vroege eeuwen hebben zij de saga's geschapen en hebben hun dichters de verfijnde skaldenpoëzie gemaakt; de rijke boe ren lieten hun huizen versieren met kunstig gebeeldhouwde friezen en de weefkunst had zich tot een groote hoogte ontwikkeld. Toen het land eenmaal zijn vrijheid verloren had en aan armoede ten prooi viel, is er natuurlijk wel een achteruitgang ingetreden. Met name zijn de toegepaste kunsten toen sterk terug gezonken. Men had geen middelen meer om goed materiaal te koopen en de tijd moest noodzakelijk op de meest economische wijze besteed worden. Aan de litteraire overleve ring van het heldentijdperk heeft men echter altijd met hand en tand vastgehouden. Toen het perkament te duur werd, ging men de sa ga's copieeren op papier en tot in de negen tiende eeuw zijn op de boerderijen zulke pa pieren handschriften van de saga's gemaakt. Wat nieuw geschapen werd had daarentegen lang niet meer de waarde van dé oude ge schriften. Den inhoud der groote familie saga's, die daar met zooveel onmiddellijke kracht en realisme verteld was, ging men be werken in langdradige rijmende gedichten en als men nieuwe saga's maakte, dan was het doel niet meer de ware geschiedenissen van het verleden in kunstvollen vorm aan volgen de geslachten over te leveren, maar de ver beelding te prikkelen met fantastische sprook jes- en ridderverhalen. Het bëlangrijke is evenwel, dat ook in de eeuwen van de ergste verarming en het diep ste verval de geestelijke cultuur nooit verloren is gegaan. Daarvoor was zij een te hecht ge wortelde traditie. Het is juist deze eigen cul tuur geweest, die de sterkste steun bleek van het volk in tijden van nood. Zij heeft, te midden'van de diepste zorgen, ja bijna van stoffelijke verdier lij king, het kostbaarste goed van het volk voor den ondergang behoed: het besef van eigenwaarde. Doordat dit behouden bleef, kon het IJslandsche volk er weer naar streven zijn eigen groot verleden te evenaren, zoodra de omstandigheden dat mogelijk maak ten. De IJslanders zijn een zeer intelligent en ook wel rationalistisch volk, ondanks hun neiging naar het occulte. Zij zijn ervan overtuigd, dat de moeilijke natuur van hun schrale land al leen bedwongen kan worden door studie, ken nis en arbeid. Da^r staat tegenover, dat zij weinig om de kerk geven. Reeds in de Middel eeuwen, vóór de kerkhervorming, was dat zoo. Er bestond toen wel een zevental kloosters, waar bijvoorbeeld een edele en zuivere Maria- poëzie opgebloeid is, maar daarbuiten drong van het Christendom heel weinig door. In de zeventiende eeuw, toen de geestelijke heer schappij van de Luthersche staatskerk onbe twist was, werd er wel veel aan bijbellezing en huisprediking gedaan, maar zulke gewoonten zijn in onze dagen vrijwel geheel verdwenen. Er zijn op IJsland 106 predikantsplaatsen; bij sommige is het in den laatsten tijd zélfs on mogelijk gebleken ze te bezetten. Ieder pre dikant heeft een vrij groote parochie te be dienen, waarin op het land meestal vier of vijf kerken gelegen zijn. Bij een van deze woont hijzelf, de andere staan bij boerderijen. Om de beurt wordt in ieder van deze kerken dienst gehouden en de predikant moet dus veel reizen en trekken. Bovendien moet hij, om zelf met zijn gezin te kunnen bestaan, een eigen boerenbedrijf hebben; men ontmoet dan ook dikwijls predikanten, die meer boer dan geestelijk leider zijn. De diensten zijn tegen woordig meestal slecht bezocht; daarentegen is de medewerking van de kerk onmisbaar bij doop, huwelijk' en begrafenis: een burgelijke stand bestaat op IJsland niet. Overal scholen. Trekt de kerk slechts weinig belangstelling, het omgekeerde kan gezegd worden van het onderwijs. Dit is bij de wet geregeld en aan den leerplicht wordt streng de hand gehou den. In ieder stadje is een lagere school, in Reykjavik meer dan één. Voor het land met zijn reusachtige afstanden bestaat een stelsel van z.g. bewegelijke scholen. Daarvoor is het land in districten verdeeld, waarvan elk twee tot vier scholen heeft, met tezamen één on derwijzer. Deze verplaatst zich van de eene school naar de andere: de kortste termijn voor één school is twee maanden. Deze scholen Lg- gen altijd bij een boerderij en gedurende den schooltermijn wonen de kinderen van de buurt daar in; de boerin moet voor hen zorgen. Daar de leerplichtige leeftijd pas met het tiende jaar begint, moeten de kinderen, vóórdat zij op school komen, thuis lezen en schrijven ge leerd hebben. In enkele zeer moeilijk bereik bare streken mag trouwens het huisonderwijs geheel in de plaats van de school treden; maar dan komt er op geregelde tijden een onderwij zer van staatswege ter controle. De leervak ken van de lagere school zijn IJslandsche taal, godsdienst, rekenen, aardrijkskunde, geschie denis en natuurlijke historie; daar komen ge woonlijk nog zingen, teekenen, gymnastiek en handenarbeid bij. Behalve de vakscholen, die IJsland rijk is, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw, visscherij en zeevaart, zijn er twee inrichtin gen voor algemeen voortgezet onderwijs, die men lycea zou kunnen noemen, een te Reyk javik en een te Akureyri. Beide hebben een „realistische" en een „humanistische" afdee- iing; in de laatste wordt echter geen Grieksch gedoceerd. De jongelui, die deze middelbare scholen bezoeken, moeten voor langen tijd van hun ouders weg; zij wonen óf bij gezin nen, óf in internaten. Onder hen zijn velen, die misschien nooit van plan zijn de Univer siteit te bezoeken, doch later gewoon weer naar de boerderij van hun vader terugkee- ren. Echter stellen zij er prijs op, voor dat zij voorgoed de practijk ingaan, meer ge leerd te hebben op het gebied van natuur wetenschappen en van vreemde talen (Deensch, Engelsch, Fransch en Duitsch). Deze laatstgenoemde IJslandsche karak tertrek, de dorst naar meer kennis, ook al is die niet direct voor de practijk vereischt, heeft een van de mooiste instellingen in het leven geroepen, die het moderne IJsland rijk is. Ik bedoel de z.g. Jongeliedenschool. Dit is een school, die veel overeenkomst vertoont met wat in de andère Scandinavische landen een Volkshoogesehool heet. IJsland bezit vier van deze scholen, een in elk landsvierde. Zij zijn bestemd voor jongelui van beide ge slachten tusschen de 18 en 25 jaar, die alleen lager onderwijs gehad hebben en nu vaak verlangen naar wat meer kennis. Deze scho len worden alleen in den winter gehouden, als de ai'beid der leerlingen niet op het land vereischt wordt, en zij leeren er natuurwe tenschappen, velerlei technische kundighe den, talen, handwerken ea. Het bijzondere van deze scholen is de geest van saamhoo- righeid, die er heerscht. Gedurende den tijd, dien zij er wonen, vormen de leerlingen als het ware een gezin, onder leiding van den hoofdleeraar en zijn vrouw. De liefde voor de school wordt opgewekt, doordat al het werk, dat aan het gebouw te doen is, door de leerlingen zelf moet worden uitgevoerd. De gebouwen zijn ruim en zeer modern en comfortabel; men heeft ze dicht bij heete bronnen gebouwd om een zwembad en een badinrichting te kunnen hebben evenals, na tuurlijk, centrale verwarming. In den zomer worden de schoolgebouwen rendabel gemaakt door ze als hotel te gebruiken. Wie onder mijn lezers nog eens een vacantiereisje naar IJsland onderneemt, zal zeker wel eens in de schoolgebouwen van Laugarvatn en Reykholt moeten logeeren. De universiteit, IJsland's trots. Op geen instelling zijn de IJslanders zoo trotsch als op de Universiteit van IJsland te Reykjavik, die van het jaar 1911 dagteekent, doch tevens de voortzetting is van de drie vakscholen, die al eerder bestonden, een pre dikantenseminarie, een school voor medici, en een juristencollege. Bij de stichting der Universiteit konden deze drie instellingen direct tot faculteit ver heven worden. Als vierde heeft men in 1911 een faculteit voor wijsbegeerte alsmede IJs landsche taalkunde, letteren en geschiedenis er bij gevoegd, terwijl in 1936 daar een "vijf de faculteit voor de studie der welvaarts bronnen van IJsland bijgekomen is, Uit dit laatste ziet men, dat de IJslanders bij de in richting van hun Universiteit nieuwe en eigen wegen ingeslagen zijn. Zij is bepaald nationaal en practisch georiënteerd. Voor de jongste faculteit is terstond een zeer modern laboratorium gebouwd en men verwacht van hoar arbeid bijvoorbeeld voor de visscherij groote resultaten. Ook de medische faculteit trouwens is op voortreffelijke wijze van alle moderne behoeften voorzien. Schrijver dezes, die eens drie maanden lang als gasthoogleeraar te Reykjavik do- ceeren mocht, heeft de Universiteit van IJs land bepaald lief gekregen. Haar uiterlijke schijn zal echter eerst in 1940 volmaakt zijn. Thans moet men zich nog behelpen met een aantal collegezalen in het Parlementsge bouw. In 1940 zal het nieuwe en eigen ge bouw der Universiteit gereed zijn. waaraan men thans reeds met man en macht werkt, en waarvoor het geld uit een nationale lo terij vei-kregen is. Naar de plannen te oordeelen zal het een zeer grootsch en indrukwekkend gebouw zijn. Het staat in een nieuw gedeelte aan den buitenrand van de hoofdstad, dat voorbe stemd is om op den duur Universiteitswij k te worden. Daar verrijst thans reeds het fraaie Studentenhuis. Daar wonen de stu denten voor zeer weinig geld in keurige mo derne kamers met alle denkbare gemakken (ieder heeft bijvoorbeeld een telefoon), heb ben er gemeenschappelijke eet- en gezel schapszalen, een bibliotheek, een bad- en zweminrichting, enz. Ook dit studentenhuis dient in den zomer als hotel. De kunst herleefd. Laat ons tenslotte iets over de IJslandsche kunst zeggen. De eenige kunst, die uit de Oudr heid rechtstreeks tot den modernen tijd ge komen is, is de literatuur. De hedendaai sche roman in de voortzetting van de oude saga's en de jonge dichters zijn de directe erfgenamen van de oude skalden. Al de an dere kunsten zijn eens dood geweest, doch z< herleven nu, en dat met niet weinig glans. Hetgeen in die herleving van de kunsten treft, is dat men liever de nieuwe wegen in slaat, die het cultuurleven der wereld thans aanwijst dan dat men naar het oude IJsland zelf terugkeert. De pogingen, die sommigen bijvoorbeeld in het werk stellen om de oude weefkunst te doen herleven, hebben maar ma tig succes. Wel kan men hier en daar weef sels bewonderen met treffend fraaie kleu ren en patronen, wel wordt aan de meisjes op de winterscholen met veel zorg het handweven geleerd, maar deze kunst staat toch niet in het centrum der belangstelling. Hoe anders is dat met de moderne schilderkunst, die niet uit nationale wortels opgeschoten is en haar leerschool in het buitenland (Denemarken, Parijs, Amerika) heeft moeten zoeken. IJs land is rijk aan schilders, van wie Johannes Kjarval de bijzonderste is, maar de in 1937 te jong gestorven Krist jan Magnüsson voor niet- IJslandsche oogen de gemakkelijkste te be naderen was. Schilderijententoonstellingen op IJsland trekken altijd veel bezoek en er wordt goed verkocht. Iedereen stelt er prijs op in zijn huis een of meer werken van de natio nale schilderschool te hebben hangen. De zeer moderne bouw van de rijke nieuwe wij ken der hoofdstal draagt daartoe natuurlijk bij; men vindt daar altijd de groote effen ge kleurde wand vlakken en de groote glasruiten, die den smaak van onzen tijd kenmerken, Ook de meubileering is zeer modern. De IJs landsche schilderijen passen daar heel goed bij. Einar Jónsson is de groote beeldhouwer van IJsland. Zijn standbeeld van Ingólfur Arnar- son, den eersten kolonist, die zijn boerderij vestigde waar nu Reykjavik ligt, verheft zich aan de haven van de hoofdstad. Van een an- ander standbeeld, dat van den wiking Leifur Eiriksson, die het eerst van Groenland uit den Amerikaanschen bodem bodem betreden heeft, (einde 10de eeuw)staat op Reykjaviks hoogsten heuvel een afgietsel; het origineel bevindt zich in Philadelphia. Recht tegen over dit laastgenoemde beeld ligt het mu seum, dat de beeldhouwer zelf voor zijn werk gebouwd heeft. In de zalen rondloopende, komt men diep onder den indruk van het ge weldig uitdrukkingsvermogen, waarover deze groote IJslander beschikt, ook al doet het werk ons nu wat 19de eeuwsch aan. Wanneer men eenmaal zijn Wroeging en zijn Vogelvrijen gezien heeft, raakt men de herinnering daar aan niet licht kwijt. Een schoone kunst, die zich in buitenge wone populariteit bij de IJslanders verheugen mag, is de muziek. Doordat zij onze klassieke scholing missen, maakt hun muzikale smaak op ons den indruk weliswaar wat heel eenvou dig te zijn, maar dan ook heel waar en echt, Vooral de koorzang staat op een hoog peil. Zet een troepje IJslanders bij elkaar, op een schip of in een autobus en zoodra de goede stem ming er in komt, gaan zij zingen, liefst vier stemmig. Het luisteren naar een geoefend zangkoor, bijvoorbeeld dat van Reykjavik of Akureyri, is een zeer edel kunstgenot. In Jón Leifs heeft men een componist, die de mo dernste polytonale allure verbindt aan een innige liefde voor de oude IJslandsche volks muziek, die hij al rondtrekkende bij de laat ste oude zangers op de grammofoon opgeno men heeft. Zijn IJsland-Ouverture is ook in ons land wel uitgevoerd. Men is op het oogenblik in Reykjavik bezig een nieuwen schouwburg te bouwen, ook weel een prachtig specimen van modernen bouw stijl. Daar zal stellig de muziek een voorname plaats innemen, want de jonge IJslandsche tooneellitteratuur bestaat voor een groot deel uit zangspelen. De acteurs zijn menschen met een anderen hoofdwerkkrin-g, doch zij spelen geregeld samen. Ook in het oude gebouw, waar zij nu nog werken moeten, trekken zij altijd volle zalen, en dat is, gezien het vlotte spel, best te begrijpen. Een goeden naam hebben ook de spelers van Isafjord. Europeesche strooming in de literatuur Wat nu eindelijk de schrijvers betreft, nog altijd bestaat op IJsland het geslacht van boe- renschrijvers, die in den donkeren whiter hun tijd korten met het schrijven van romans en novellen uit het boerenleven. Inmiddels is ech ter een jongere generatie opgekomen van schrijvers in Europeeschen stijl. De eerste van dezen was Gunnar Gunnarsson, die om in rui mer kring gelezen te worden zijn romans in het Deensch schreef. Dit voorbeeld werd aan vankelijk gevolgd door Kristman Gudmunds- son, die zich een tijd lang van de Noorsche rijkstaal bediend heeft. Hij kon dat echter op den duur niet uithouden, is naar IJsland te ruggekeerd en schreef zijn laatste boek, Kin deren der Aarde, in het IJslandsch. Eveneens wordt de IJslandsche moedertaal gebruikt door G-udmundur Hagalin, wiens boek Stormen door Dr. A. C. Kersbergen in het Nederlandsch ver taald is, en door Gudmundur Kaanban, van wiens grootsche historische roman Skalholt wij een vertaling bezitten van Dr. A. Posthu mus. Deze laatste schrijver echter laat zijn boeken tegelijk in het Deensch en het IJs landsch uitkomen. Dat doet ook die schrijver, die door het jonge IJsland terecht als de belangrijkste vertegen woordiger van zijn nieuwe litteratuur be schouwd wordt: Halldór Kilian Laxnes. Zijn werk is niet vrij van communistische tenden ties, maar het is grootsche en machtige kunst. In boeken als Gij Zuivere Wijnstok en De Vo gel op het Strand is een karakter- en milieu- teekening, die de hoogtepunten van de oude sagekunst in herinnering roept en tegelijk door en door modern is. Het is stellig merkwaardig, dat m een land met nog geen honderdvijftig duizend inwoners de uitgevers zooveel boeken kunnen laten verschijnen. Maar als men ziet, dat dit volk zulke groote schrijvers voortbrengt en tegelijk zulk een grondslag van eigen cul tuur bezit dan gaan wij iets daarvan begrijpen. (Nadruk verboden) •pit, stijve en pijnlijke gewrichten, verstoorde nachtrust en verlies van kraoht. En wel. doordat het bloed dan niet gezuiverd wordt var de erin voorkomende onzuiverheden door deze bloedflltrcerende organen, Laat hot zoo ver niet komen: voorkomen is beter dan genezen. Gebruik tijdig Foster's Rugpijn Nieren Pillen, sinds Jaren bekend als het diuretisch middel bij uitnemendheid. Zorg. dat uw bloed steeds zuiver, krachtig en leven gevend blijft. (Ado. Ingez. Med.) Voor den inhoud dezer rubriek stelt de Redactie zich niet verantwoordelijk. Van ingezonden stukken, ge-plaatst of met geplaatst, wordt de kopij den inzender niet 'teruggegeven. Geen eendeneieren in de banketbakkerij. Geachte Redactie, Gaarne zou ondergeteekende het volgende opgenomen zien in Uw veelgelezen blad, waar voor wij u bij voorbaat hartelijk dankzeggen, Een groot deel van het publiek is na het le zen van een artikel in de Pers volgens hetwelk eendeneieren typhus-bacillen bevatten, zeer huiverig geworden en velen zijn de meennig toegedaan, dat in de banketbakkerijen ook eendeneieren verwerkt worden. Om nu allen gerust te stellen, zoodat men in de banket bakkers zijn vertrouwen niet behoeft te ver liezen, diene het volgende. Het eenden ei is absoluut voor het bereiden van gebak, slaatjes, room en ijs ongeschikt. Het gebak of elk ander artikel, dat met eenden eieren bereid zou zijn, zou al spoedig geen lek kernij meer zijn, omdat het eendenei ver schillende eigenschappen heeft, die het onge schikt maken voor dit doel. Aan een eendenei zit altijd een sterke of een vischsmoak, die steeds weer merkbaar wordt, ook al is het ver werkt. Het eiwit van een eendenei kan de ban ketbakker ook niet gebruiken, omdat daar niets van te maken is. Het heeft een vette eigenschap, en kan dus niet tot schuim verwerkt worden en daar een banketbakker juist eiwit en dikwijls veel eiwit moet verwer ken is ook op dit punt 't eendenei in de ban gedaan, r U kunt dus voortaan met de meeste gerust heid volop uw snoeplust bevredigen in de pro ducten van de banketbakkers en de bezoekers aan automaten kunnen naar hartelust weer slaatjes gaan smullen, want ook voor de be reiding van die lekkernijen heeft de banket bakker zijn hart verpand aan het kippenei. H. J. HESSELMAN, Secretaris afd. Haarlem Ned. R.K. Banketbakkers Patroonsvereeniging. Wrijf deze aangename zalf op keel, horst er» rug. Zij werkt als pappleister en door de geneeskrachtige dampen, die U vele uren inademt. Verwijdert slijm en congestie en de ademhaling wordt rustig. De Luchtbescherming. Geachte Redactie. Naar aanleiding van het ingezonden stuk onder den titel .JLuchtgevaar" in Haarlem's Dagblad van 6 Jan. verzoek ik u het volgende onder aandacht van uw lezers te brengen. In ons maatschappelijk stelsel komt de nei ging, eigen belang te stellen boven het belang van den medemensch, te sterk op den voor grond en dreigt ons allen te vernietigen. Dat komt uit in de zakenwereld, als het motief winst maken het eenige of het voornaamste doel is van een onderneming, waarbij dan een maatstaf, ontleend aan de Zedenwet, ont breekt, voor de wijze waarop de winst, ten koste van wien en wat, gemaakt wordt. In dien er winstgevende mogelijkheden zijn, waarbij het leven van den medemensch direct wordt bedreigd, dan is zoowel de werknemer als de werkgever bereid, de geldende zedenwet op zij te schuiven en het zedelijk te veroor deelen werk toch te aanvaarden, onder het excuus: „Als ik het niet doe, dan doet een ander het". Dit beginsel geeft een eenvoudige verklaring van de mogelijkheid van de oorlogsvoorberei ding en den oorlog zelf. Logisch sluit hierbij aan de wet, die de oorlogsvoering beheerscht: „Als ik hem niet dood, doodt hij mij". Ik moet dus zien, hem voor te zijn en we krijgen dan den algemeen geldenden regel: „De bes te verdediging is de aanval". Men is dus bereid de broodwinning afhan kelijk te stellen zelfs van het scheppen van de voorwaarden de medemenschen te dooden en tot dat dooden zelf is men ook bij voorbaat be reid. Dat honger en gebrek deze bereidheid maar al te zeer in de hand werken, veroordeelt het stelsel -des te meer. Wanneer een weermacht alleen bereid is tot afweer bij een aanval, is het behalen van mili taire successen uitgesloten. Men kan bij een doelmatige weermachtstactiek geen remmende invloeden dulden, ontleend aan de zedewet. (Bijv. Gij zult niet dooden). De zelfhandha ving ten kosten van den ander is de eenige mogelijkheid in een maatschappelijk stelsel, dat zich met een weermacht tracht te hand haven. In de weermacht legt men dan ook door alle eeuwen heen den nadruk op de aanvalswape nen, en op de productie van deze wapenen, die dan zooveel mogelijk dient beveiligd te wor den. Een bombardementsvliegtuigfabriek en ieder ander onderdeel van de weermacht industrieën is dus voor den vijand een aan- valsobject van de allereerste orde. Ter ver dediging zijn nu weer noodig: jachtvliegtui gen, afweergeschut, gasmaskers, bomvrije schuilplaatsen en een bevolking die bereid is ook gifgas te maken en het gasmasker met de luchtbescherming te aanvaarden, mét de bombardementsvliegtuigen tegen den vijand. De bedenkingen, ontleend aan de zedewet, worden uitgeschakeld, zooals boven werd aan gegeven. De vijand dient tijdig vernietigd te worden. De gasmaskerindustrie zelf is eveneens een aantrekkingspunt voor de vijandelijke bom bardementsvliegtuigen. Het is dus logisch, dat ook deze centra een beroep doen op de in dustrieën, die jacht en bombardementsvlieg tuigen maken, om hen te beschermen. De vijandelijke landen denken pr net zoo over, waardoor in alle landen de weermacht industrie met de luchtbeschermingpropaganda hetzelfde karakter heeft gekregen: Den oor log naderbij brengen. Dat kwaadaardige woe- kergezwel verspreidt overal zijn „zaailingen" in de normale productie, die in dienst staat van het leven. Deze schijnwelvaart ademt reeds den dood. De weermachtsdeskundigen erkennen de kwaadaardigheid van dit ontwikkelingsproces en spreken openlijk uit, dat bescherming te gen de aanvalswapenen, redelijkerwijze geen uitzicht geeft. Tegen „voltreffers" zijn bom vrije schuilplaatsen niet bestand en er zijn altijd voldoende voltreffers, om iedere aange vallen stad te vernietigen. Over kogels, die geen doel treffen, behoeven we ons geen zor gen te maken. Bovendien kwam dezer dagen het bericht, dat het Duitsche volksgasmasker aan de een voudigste eischen niet voldeed, omdat het geen bescherming gaf o.a. tegen gassen, die bij iedere ontploffing in schuilplaatsen in rui me mate worden ontwikkeld n.l. koolmonoxyde Er is dus geen andere uitweg dan te doen alsof et- afdoende beschermingsmaatregelen mogelijk zijn, omdat de bereidheid tot de tij dige verdediging, nl de aanval, zooveel mo~ (Adv. Ingez. Med.) gelijk gehandhaafd moet blijven; men noemt dit dan „uit zelfbehoud". Voor den geneeskun digen dienst, ingeschakeld in dit aanvals- systeem, geldt: Een soldaat, die weet dat hij goed behandeld wordt, als hij gewond raakt, heeft moed om te vechten. Voor den arbeider in een fabriek van bom bardementsvliegtuigen geldt nu: De werkman, die meent, dat hij beveiligd wordt tegen een luchtbombardement, en de gevolgen daarvan, heeft moed om bombardementsvliegtuigen te maken. Daarvoor dient de luchtbescherming. De bedoeling hiervan, n.l. het geven van een ge voel van veiligheid, komt voor zoover wij we ten. het duidelijkste uit in een gepubliceerde circulaire van de „Commissie inzake Gasoor- log" van de Ned. Mij. tot Bevordering der Ge neeskunst, die in uitzicht stelt in geval van nood afdoende hulp te kunnen verleenen. De gerustheid, die zoo gewekt moet worden bij den arbeider in een bombardementsvliegfcui- genfabriek zouden wij nimmer voor onze ver antwoording durven nemen. Wat hier beloofd wordt staat in geen rede lijke verhouding tot de hulp, die zelfs met den besten wil en met de beste middelen ooit ver leend kan worden, zooals volgt uit de onlangs gepubliceerde conclusies van de oorlogsgas- sencommissie van de Nederlandsche Chemi sche Vereeniging. Baldwin, de bekende Engelsche staatsman, heeft onze bezwaren tegen de luchtbescher ming wel zeer scherp geformuleerd: „De vlugheid van den luchtaanval staat in verhouding tot die van de landmacht als de snelheid van een auto tot die van een vier span. In den volgenden oorlog zult gij zien, dat elke stad, binnen bereik van een vliegter rein, in de eerste 5 minuten van den oorlog in een omvang gebombardeerd kan worden, die in den laatsten oorlog nog geheel ondenk baar was, zoodat de vraag slechts zal luiden: wiens moreel wordt door het vroegbombarde- ment het eerst geschokt? Ik geloof voorts, dat het den man in de straat niet schaadt, wan neer hij begrijpt dat geen macht ter wereld hem er voor beschermen kan met bommen besmeten te worden, wat men hem er ook over moge vertellen. De bommenwerpers zullen steeds doorkomen, dit is gemakkelijk te be grijpen als men zich de uitgestrektheid van het luchtruim voorstelt.... ook maar enkele der vliegtuigen af te weren is onmogelijk en er bestaat geen vakman in Europa, die durft zeggen, dat het mogelijk is. „De eenige verdediging- ligt in den aanval. Hetgeen zeggen wil, dat men meer vrouwen en kinderen sneller dan de vijand moet doo den, wanneer men zichzelf wil beschermen. Ik wijs hierop, opdat de menschen weten, wat hun wacht, wanneer de volgende oorlog komt. Het verbod van bombardeeren van de burgers is zoolang niet doorvoerbaar, als bommenwer-- pen überhaupt bestaat...." (Overgenomen uit Kerk en Vrede). Hoe meer bombardementsvliegtuigen er ge maakt worden, hoe grooter het gevaar is voor iedereen. Het is noodzakelijk en het is tijd dat het pacifisme zich in oversteenstemming dan met de Zedenwet, hiertegenover stelt. Een, volgens ons, doelmatige luchtbescherming be gint bij het stellen van een zedelijken eisch aan de industrie en aan den handel. Deze eischt is dat het beginsel „Eerbied voor het Leven" zal worden toegepast tegenover alle medemenschen. Slechts die werkzaamheden welke het leven dienen, zijn dan zedelijk ge rechtvaardigd. Laten we dit werk „Arbeid" noemen, den verantwoordelijken mensch- waardigen arbeid. Deze „arbeid adelt". De weermachtsindustrie geeft de zelfvernietiging van de geheele menschelijke persoonlijkheid en van de stad waarin we wonen. De bescher ming van bedrijven, waar de middelen ge maakt worden, om de medemenschen te doo den, valt dus buiten ons begrip „Arbeid". Als een werklooze in Dordrecht, die bereid is tot den verantwoordelijken menschwaardi- gen arbeid, de opdracht krijgt, oud roest in een boot te laden, bestemd voor de weer machtsindustrie, dan is volgens ons uitgangs punt het weigeren van dezen dienst aan den Dood, zedelijke eisch. Er was inderdaad een werklooze die op deze gronden gewetensbe zwaren had tegen de hem opgedragen werk zaamheden. Hij motiveerde dit met de woor den: „Ik zie de granaten voor mij en kan dus dit werk niet doen". Naast deze zedelijke over wegingen gelden de zuiver practische bezwa ren. Geen enkele arbeider weet meer of de granaat die hij maakt, straks niet ontploft bo ven de hoofden van zijn vrouw en kinderen. De Nederlandsche vliegtuigindustrie maakt toch ook militaire vliegtuigen voor meer dan 20 vreemde luchtmachten? De weermachts industrie bedreigt het leven van iedereen, ver hoogt de collectieve onveiligheid en doelmati ge collectieve veiligheid zal dus ook beginnen bij het omzetten van deze industrie, waar de ze zich ook moge bevinden, in een vredes- industrie. Uit practische overwegingen komen we dus tot de oude slotsom: Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet", want wie het zwaard trekt, zal door het zwaard ver gaan. De waarde van ons volk wordt bepaald door onze houding tegenover onze vijanden. Hiermede is deelneming aan het ondeelbare bewapenings- en luchtbeschermingssysteem uit redelijke, zedelijke en zakelijke overwe gingen, aan bedenkingen onderhevig juist wat den eisch van doelmatigheid aangaat. Be scherming van het Leven geeft het niet. Daarom stellen we ons dus achter dien eenen Dordrechtschen werklooze, die bereid is, tot den verantwoordelijken, menschwaardigen ar beid en daarom dus gewetensbezwaren had te gen het laden van ijzer bestemd voor de weer machtsindustrie. Op zijn uitgangspunt willen wij bouwen, hij beschermt ons en legt den grondslag voor den opbouw van een collectie ve veiligheid. Hij past tijdig en doelmatig de zedewet: „Gij zult niet dooden en Hebt uw vijanden lief" toe. Wij mogen en kunnen ons vertrouwen niet meer geven aan het systeem van bombardements- en jachtvliegtuigen en afweergeschut voor den vijand en dat de eigen bevolking afdoende bescherming belooft door verduisteringsoefeningen, bomvrije schuil plaatsen, gasmaskers en alles wat daarmede samenhangt: „Als ik den vijand niet dood, dan doodt hij mij". Welnu, dat moet die vijand dan maar voor zijn geweten rechtvaardigen! Wij dienen ons niet te laten leiden in onze handelingen door handelingen van anderen, die wij afkeuren en mogen nooit zeggen, dat wij daardoor gedwongen worden om het kwaad zelf toe te passen. De „Luchtbescherming" is het schild, waarachter diegenen zich ver schuilen, die bereid zijn den medemensch te dooden „als het moet". E. E. MEURSING Dordrecht, Jan. 1938. -<i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1938 | | pagina 11